S+a+eti.GeTiorRaL
Leger en Vloot.
Kunst ©n Letteren.
Uit de Pers.
Gemengd Nieuws.
TWEEDE KAMER.
Zittinq van Donderdag 1 December.
(Slot).
De Minister van Financiën heeft
woord. Deze verklaart niet buiten de ontwer
pen van wet te worden gehouden, die groote
kosten meebrengen. Spr. verdedigt het verzeke
ringsfonds en debatteert met den heer Roodhuyzen
over hetgeen onder volksmisleiding is te verstaan,
wat nog een incident oplevert tot slot der alge-
meene beschouwingen.
Het begrootingshoofdstuk »Huis der Koningin"
geeft den heer Troelstra gelegenheid te
klagen over het ongrondwettige om meer dan
f50,000 per jaar te besteden aan het onderhoud
der koninklijke paleizen. De Koningin behoort
zelve die noodige verbeteringen aan te brengen.
Spr. en zijn vrienden zullen tegen den bijbouw
en verbouw van Het Loo stemmen.
De heer De Meester zegt, dat van die
bouwplannen reeds in 1007 gespi'oken is bij den
stalbouw op Het Loo.
De heer Patijn wil dat het geheele benoo-
digde bedrag door de Regeering bij suppletoire
begrooting wordt aangevraagd ten einde de kosten
over verschillende jaren te kunnen verdeelen.
De Minister van Financiën deelt
de grond wettige bezwaren van den heer Troelstra
niet en acht het denkbeeld van den heer Patijn
niets goedkooper.
De heer Troelstra wil een renteloos voor
schot geven.
Het artikel wordt aangenomen met de stem
men der socialisten en van den heer Ketelaar
tegen.
Begrootingshoofdstuk II (Hooge Colleges van
Staat) brengt discussie over het artikel, dat toe
lagen wil geven aan houders van akten onder de
ambtenaren der Alg. Rekenkamer.
De heer De Beaufort keurt dit nieuw
beginsel af, dat door de heeren Roodhuyzen
en Nolens wordt in bescherming genomen.
Ook de heer Bos voelt voor het artikel om
het verloop tegen te gaan, waaronder de Reken
kamer lijdt.
De minister van financiën verde
digt het artikel als een aanmoediging voor de
ijverigsten in dienst der Rekenkamer.
De heer De Savornin Lobman vreest
van deze toelage voor akten een mandarijnendom
en wil betere betaling voor het werk, dat de
ambtenaren doen.
Het artikel wordt verworpen. Hoofdstuk
II wordt daarna aangenomen.
De algemeene beraadslagingen over Hoofdstuk
III (Buitenlandsche Zaken) worden aangevangen
door den heer Hugenholtz, die boven alles
onze neutraliteit wil bewaard zien bij het buiten-
landsch beleid. Dit acht spr. niet het geval door
het onvermeld laten van het Belgisch konings-
bezoek en de behandeling van het Portugeesch
oorlogsschip in Indië. Ook het ontwerp voor de
kustdefensie is uit dat oogpunt gevaarlijk te
noemen, evenals de woorden van lof van minister
Van Swinderen in de Eerste Kamer over den
Duitschen Keizer. Dit helpt immers toch niet
voor de seheepvaarttollen. Spr. ziet in onze hou
ding in zake tiet vestigingsverdrag een opzettelijk
gewilde vriendschapsbetuiging jegens Duitschland
met prijsgeving van onze eigen rechten. In de
zaak-Van Heeckeren heeft de minister de achter
docht met weggenomen.
De heer P a t ij n verheugt zich in de con
cessie door Nederland van Frankrijk verkregen,
nl. het minimum tarief, voor Indische petroleum.
Hij wil geen nauwe relasie met België wel goede
buurschap. Daarna besprak hij de kwestie van
het bouwen van een lort aan de Westerschelde
uit volkenrechtelijk oogpunt en wenschte den Min.
moed, beleid en trouw toe in zake de Rijnvaart-
tollen.
Avondziitiny van Donderdag 4 Dec.
Het begrootingshoofdstuk X (afdeeling Nijver
heid) is aan de orde.
De heer Hugenholtz klaagt over het uit
blijven van de invoering der visscherijwet en maakt
ook bezwaar tegen het aanstellen van 2 adjunct
inspecteurs. Er heerscht groote ontevredenheid
over den ongeregelden toestand bij de Zuiderzee-
visscherij.
De heer Vorsterraan van Oyen behan
delt de wederzijdsche belangen van Nederlandsche
en Belgische visschers.
De heer Duymaer van Twist bepleit nog
maals de noodzakelijkheid van invoering der vis
scherijwet en vraagt Zondagsrust voor de Marker
visschers.
De heer De M e e s t er wil spoedig toezicht op
de schelpvisscherij in de Zuiderzee.
De heer Schaper sluit zich aan bij den
vorigen spr. en den heer Vorsterman van Oyen.
Spr. wijst voorts op de gebrekkige rechtspositie
van visschers aan boord en op de wenschelijk-
heid van een afzonderlijke zeemanswetgeving.
De minister van landbouw, n ij ver-
li e i d en handel (de heer Talma) beantwoordt
de bezwaren van den heer Vorsterman van Oyen,
zegt overweging toe van de kwestie der schelpen-
visscherij en onderzoek naar het visschen door
Marker visschers.
Wat de rechtspositie der visschers betreft, wil
de Min. wijziging van het W. v. K. voor de rege
ling van het arbeidscontract en daarnaast bepa-
gen voor de veiligheid.
Met voorbereiding van de invoering der vissche
rijwet wordt zulk een spoed gemaakt, dat 1 Juli
a.s. die wet in werking zal kunnen treden.
De heer Tydeman heeft bezwaren tegen den
Zuiderzee-visscherij als uiting van een streven
naar publiekrechterlijke bedrijfsorganisatie. Spr.
vreest' veel machtsuitoefening van deze instelling
en meent, dat de minister reeds adviseurs genoeg
heeft.
De heer B o 1 s i u s vindt het tractement van
den secretaris van den Zuiderzee-visscherijraad
te hoog.
De minister verdedigt zijn voorstel door
het bezwaar van den heer Tydeman slechts for
meel te noemen. Een vertegenwoordiging van
belanghebbenden wordt bedoeld; van centralis'ee-
rende neigingen is geen sprake. De bezoldiging
is voor een geschikt secretaris niet te hoog.
De heer Tydeman blijft zich verzetten tegen
de voorgestelde organisatie.
Bij stemming over dit artikel wordt het aan
genomen.
De heer D r u c k e r komt op tegen het opdrij
ven van subsidies voor tentoonstellingen en vraagt
specificatie der aangevraagde f 16,000.
De minister splitst den post in vaktentoon
stellingen hier te lande (f2000) en met name ge
noemde buitenlandsche tentoonstellingen (f 14,000),
waarna het betreffend artikel wordt aangenomen
zonder hoofdelijke stemming.
De heer Schaper dringt aan op veiligheids
maatregelen bij den landbouw. Zijn fractie zal
een wetsontwerp indienen tot invoering van den
10-uren dag.
Spr. vraagt voor machinisten en stokers beter
onderricht en examens.
De minister beloofde dit onderwijs zooveel
mogelijk te bevorderen.
De behandeling van dit begrootingshoofdstuk
zal na hoofdstuk III (buitenlandsche zaken) hervat
worden.
Een ministerieele aanschrijving.
Gelijk men zich herinneren zal, heeft, bij het
vlootbezoek in October te Rotterdam, een kleine
mikmak plaats gehad op de vloot, omdat de
machinisten, met het mindere vlootpersoneel voor
de tooneeluitvoering genoodigd, zich door die
uitnoodiging in hun gevoel van waardigheid ge
kwetst achtten. Het geval heeft, gelijk bekend is,
een staartje gehad. Er is tusschen Den Haag en
Den Helder over gecorrespondeerd. De »N. R. Crt."
ivordt thans in staat gesteld, het slot van de
geschiedenis, de missive van den minister van
Marine aan de Heldersche marine-autoriteit, in
haar geheel mede te deelen. Zij luidt als volgt
Haag, 29 Oct. 1910.
Met referte aan Uw schrijven van 12 Oct. 1910,
heb ik de eer Uwe Excellentie te verzoeken aan
de betrokken machinisten, voor zoover onder Uwe
order geplaatst, mede te deelen,
»dat de minister van Marine tot zijn leedwezen
vernomen heeft, dat een deel van 't personeel der
vloot gemeend heeft geen gebruik te kunnen ma
ken van de gastvrijheid door de gemeente Rot
terdam aangeboden
dat blijkbaar voorbij is gezien, dat die gast
vrijheid een uiting was van de waardeering, welke
de gemeente Rotterdam bleek te gevoelen voor
de Koninklijke Marine
dat, waar aan de eene zijde alles in 't werk
werd gesteld, om van die waardeering blijk te
geven, aan de andere zijde de betoonde gering
schatting van die waardeering, blijkende uit de
afwijzing van 'die uitnoodiging, niet getuigt van
een hooge opvatting van wellevendheid:
dat in 't algemeen natuurlijk de vrijheid erkend
wordt om persoonlijke uitnoodigingen al dan niet
aan te nemen
dat 't echter te betreuren valt, dat in dit geval
tpersoonlijk gevoel van vrijheid niet is kunnen
'worden achtergesteld bij 't gevoel van 'tgeen de
courtoisie eischte
dat 't geen verwondering behoeft te baren, dat
bij een deel van 't mindere personeel een derge
lijk besef van betamelijkheid niet voldoende ont
wikkeld is om weerstand te kunnen bieden aan
den iuvloed van personen, die om bijoogmerken
eene terugwijzing van de uitnoodiging wenschelijk
achtten
dat echter verwacht had kunnen worden, dat
't korps machinisten, waarvan de leden bestemd
zijn te eeniger tijd den officiersrang te bekleeden,
in zijn geheel doordrongen zou zijn geweest van
'tgeen in een dergelijk geval voor menschen van
goede vormen betamelijk is
dat 't gebeurde op den minister een pijnlijken
indruk heeft gemaakt en aanleiding zou kunnen
zijn bij hem de overtuiging te vestigen, dat wan
neer de betrokken machinisten te eeniger tijd
tot officier bevorderd zouden wezen zij in
den officiersrang misplaatst zouden zijn
dat de minister evenwel t voorgevallene meer
wil beschouwen als eene uiting van ongemoti
veerde gevoeligheid en daarom 't vertrouwen uit
spreekt, dat in een voorkomend geval de beleefd
heidsvormen beter zullen worden in acht geno
men."
Voor 't geval in de onderwerpelijke aangelegen
heid de betrokken machinisten naar een andere
directie mochten zijn overgeplaatst, verzoek ik U
daarvan mededeeling te doen aan Uwen daarvoor
in aanmerking komende ambtgenoot. Ik acht
't gewenscht, dat in de conduiteboekjes van de
betrokken machinisten wordt geplaatst
uTekort geschoten in 't in acht nemen van
goede vormen door uit een misplaatst hooghar-
tigheidsgevoel, in vereeniging met andere machi
nisten, een weigerend antwoord te zenden aan
't gemeentebestuur van Rotterdam op een uitnoo
diging om een tooneelvoorstelling bij te wonen,
die ter eere van de vloot bij haar bezoek aan
Rotterdam gegeven werd en waarbij aan de
machinisten zeer mooie plaatsen en een afzonder
lijke foyer ten gebruike werd aangeboden."
En dit bij die machinisten, welke Zaterdag 8
October niet door dienst verhinderd waren om
naar de tooneelvoorstelling te gaan, te doen aan
vullen met»en bij de weigering volhorden, na
een proclamatie van den eskader-commandant,
om allen op te wekken den goeden naam van
de Marine op te houden."
De min. van Marine,
(w.g.) J. WENTHOLT.
De dichter W. J. P e n n i n g. In de
jongste aflevering van de sNieuwe Gids" schrijft
Willem Kloos over den oud-Schiedamschen dich
ter W. F. Penning het volgende
sPenning's werk is een volmaakt staal van die
eigenaardige,meer-in 't-hijzonder-Hollandschesoort
van dichtknnst. die zich houdt binnen de grenzen
van het heelgewoon-menschlijke, en die niettemin
eerste-rangsche kunst heeten mag. Hij is de man
der mooi-geziene, daaglijksche Hollandsche werk-
lijkheid, en staat daarom vierkant tegenover dat
andere soort van dichters, zooals het vooral in
het buitenland gevonden wordt en dat alles uit
zijn eigen binnenleven schept..."
»...,Dit is nu juist een der deugden van den
dichter Penning, waardoor hij zijn voorgangers en
smeësters" verre overtreft, nl. dat er geen dis
harmonie tusschen vorm en inhoud bij dem be
staat. Hij maakt zijn verzen niet, hij is geen fa
brikant van rijmende bravourstukken, waar de
naïeve lezer de hander in elkaêr kan slaan, maar
als waarachtig dichter, in wien het psychische,
dat in hem wakker wordt, geboren wordt als
zang, en zich dus van zelf uit, in den rhythmi-
schen vorm. die precies bij dat onderwerp past.
Bij Penning is de volkomen eenheid van vorm-
en-inhoud, die in de verzen van het vorig ge
slacht, waar zeer dikwijls alleen de technische
bedrevenheid aan 't woord was, maar al te vaak
gemist wordt, voortdurend onbewust in 't oog ge
houden en betracht, omdat, bij dezen wezenlijken
dichter, vorm en inhoud te zamen ontstaan en
voor den dag komen, als een in zichzelf volkomen
harmonisch, een in al zijn deelen met zichzelf
overeenstemmend, en dns een waarachtige eenheid
vormend geheel."
»....Wie overtuigd wil blijven, dat de eenheid
van vorm en inhoud geen kunstmatig bedenksel
is der tachtigers, dat hoogstens zou kunnen gel
den voor hun eigen produkten, maar waar de
overige literatuur niets mee uit heeft te staan;
behoeft niet anders te doen, als de verzen van
Penning langzaam en halfluid voor zichzelf, te
lezen, ieder woord indrinkende, lettergreep voor
lettergreep, met zijn luistrende ooren. Want dan
zal hij, merken, hoe iedre klinker op zijn plaats
staat, als een noot in een muziekstuk, en dient
om den indruk te versterken of gaande te hou
den, dien het heele gedicht te geven bedoelt.
Ik kom er toe, dit te zeggen, omdat ik, toen
ik Penning las, telkens bespeurde, dat de klinkers
zijner woorden veel sterker uit den tekst naar
voren schijnen te springen, en in de ooren drin
gen, dan die van verreweg de meeste andre
auteurs-in-maat.
Men leest hem en zijn klanken spelen u aan
genaam op de zenuwen, alsof er telkens met een
vinger op de piano getikt werd, en tegelijk daar
mede, dus: daardoor komen alle details van den
tekst u helderder voor den geest te staan.
Hoe kan dit anders te verklaren zijn, als dat,
hetgeen de dichter wil te kennen geven, tezamen
met den eibij passenden, ermeê equivalenten
woordklank in zijn onbewustheid opstijgt, als een
onverbreeklijke, natuurlijke eenheid, zoodat in
den geest van den lezer het eene het andere als
te suggereeren schijnt. Gevolg hiervan is, dat ter
wijl bij andre Hollandsche dichters de lezer wel
eens den indruk krijgt: nu, ja, dat had hij ook
een andre wijze kunnen zeggen, men bij Penning
steeds voelt»zóó is het en niet anders, gelijk
het daar staat, zoo moet het ook zijn'
Bij Penning zijn de vorm waarmede ik hier
de muziek van het vers bedoel en de inhoud,
datgene wat er gezegd wordt, volkomen één.
Ik wil slechts één klein voorbeeld geven, wille
keurig, bij het opslaan van den bundel, genomen,
om den taalgevoeligen lezer door de feiten-zelt te
verduidlijken wat ik bedoel.
Tom niet gewandeld op 't ontbijtuur niét be-
néén
Had Vader ongerust gevraagd en was gaan
kijken
Tom bleef nog maar wat liggen had veel pijn
naar 't scheen
Hij klaagde zelfs en Vader liet hem niét alléén.
De klinkers, die 'k hier van een accent voorzag,
moeten niet bij het lezen luider gezegd worden,
men heeft er alleen binnenin zichzelf, dus onhoor
baar, een nadruk op te leggen, en dan zal men
merken, dat deze verzen op eens oen heel ander
aanzien, of liever uitdrukkingswaarde krijgen, dan
wanneer men hen gewoonweg, alsof het proza
ware, leest.
Ja, wie wezenlijk de kunst verstaat (waarin
ieder zich kan oefenen) om verzen te lezen, stil
aoor zichzelf, maar zóó, dat men met zijn geestlijk
gehoor de schoonheidswaarden van de opeenvol
gende klinkers, in hun onderlinge verhouding, als
een muzikaal-sprekende stem gewaar wordt, die
in eigen gevoeld geluid haar zingend zielsleven weer
geeft, die zal, als hij bovenstaande, en alle even-
volmaakte plaatsen, uit Tom's Dagboek geniet on
getwijfeld tot de overtuiging komen, dat Pen
ning een onzer zuiverste, wezenlijkste dichters,
een zanger, naar het hart der Muze, te heeten
verdient. Hij wordt, geloof ik, nog lang niet ge
noeg gewaardeerd, ofschoon hij een dichter is,
die de goede eigenschappen der vorige generatie
met die ter tegenwoordige tot een harmonische
eenheid saam te smelten weet. Want hij bezitter
eenre doorloopend de diepgevoelde gemoedelijkheid)
zoowel als den geest, die enkele, de allerbeste,
gedichten van 't predikantengeslacht van '40 nog
heden zeer genietbaar maken, terwijl hij ter an
dre, door het kernachtig-plastische, het artistieke,
op vele plaatsen aan de tachtigers verwant blijkt
te zijn. En daarom kan en moet hij worden lief
gehad, door alle Nederlandsche lezers, zoowel door
hén, die het Verleden terugwenschen, als door
hen, die, ruimer, óók genieten kunnen van 't
Heden, en met rustige verwachting naar de Toe
komst zien."
Gesplitst.
We lezen in de „Standaard"
Steeds drongen we er op aan, dat men pa
troons en arbeiders toch niet aanstonds en recht
streeks saam in eenzelfde college moest dioen
plaats nemen. Ge moét ze wel saambrengen,
maar niet dan in tweede orde. Eerst moeten de
patroons apart, en de arbeiders apart vergade
ren, om daarna door delegatiën tot elkander t'e
komen, en saam te besluiten.
Reeds toen de Kamers van 'Arbeid in de maak
waren, -is hierop aangedrongen, maar zonder
dat 't hielp. En nu heeft juist de bij deze
Kamers opgedane ervaring getoond, h-oe slecht
zulk een terstond doen saamvergaderen van
patroons en arbeiders werkt. Het bleek toch
al spoedig, dat er voor aldus ingerichte Kamers
Igeen belangstelling bestond, dat men er zich
niet meê inliet, ion dat men in de groote sociale
beweging er ternauwernood notitie van nam.
Wie het aantal kiezers, dat voor deze Kamers
had kunnen opkomen, vergelijkt met het schier
nietig cijfer van de deelnemers aan deze sociale
stembus, ziet voor oogen, dat het geheele in
stituut op één groote mislukking1 is uitgelee pen.
Natuurlijk werkten andere oorzaken hiertoe
mede. Zoo ook o.m., dat, men aan deze Kamers
.alle bevoegdheid van be teekenis onthouden heeft.
Maar de hoofdoorzaak ligt toch in 'de wijze waar
op men deze Kamers heeft saamgesteld.
Als personen mot (strijdige belangen terstond
saam worden gebracht, ien niet de gelegenheid
hebben om eerst afzonderlijk te vergaderen, is
'men niet vrij in zijn spreken en overleggen.
Miaar al te vaak heeft de Voorzitter, bij staking
valil .stemmen, dan het besluit in handen. En
waar een klein aantal arbeiders met patroons
samen zijn, duchten ze>, terecht of ten onrechte,
veelal een belemmering in het vrije woord.
Hier toomt nog iets anders bij Gelijk het nu
gaat, moeten de arbeiders aan enkelen uit hun
midden een generaal mandaat géven, ierwiji ze
Lij delegatie, voor elke afzonderlijke saamspre-
king, mannen kunnen afvaardigen, 'die bepaalde
lijk van h.et lalsidan te behandelen punt geacht
worden op de hoogte der z.aak te zijn. Doch
nu kan dit niet. Nu moet een klein getal uit
hun kring op eenmaal voor alle denkbare bespre
kingen worden aangewezen.
En, wat ten slotte de deur dicht doet, ver
gaderen beide partijen ieerst afzonderlijk, dan
is men in de gelegenheid, om met hen, die.
straks gedelegeerd zullen worden, zelve die aan
hangige zaak te bespreken, met hen overleg te
plegen, en hun jde in den kring op dit oogenblik
heorschende denkbeelden te doen kennen. Gelijk
het nu. da.areote.gen loopt, zijn die, gekozenen een
soort Vertiauensmanner, aan wie 't alles moet
worden toevertrouwd. En steeds leende de erva;-'
ring, boe dit stelsel van „Vertrauensmanner" den
toestand vervalschte en belanghebbenden teleur
stelde.
Zij men daarom ep zijn h.oëde, om bij tiet
ook .op ainder gebied saambrengen va,n patroons
en arbeiders toch altoos met splitsing te be
ginnen. Eerst 'dan kan er samenwerking en ver
zoening uit geboren worden. Anders wordt elke
kans op gunstig resultaat reeds in de samenstel
ling verspeeld.
Hondenplaag in Den Haag. De maat
regel, om de losloopende honden te's-Gravenhage,
welke 's nachts het hunne bijdroegen tot de erger
lijke bevuiling der stiaten, waarover de O. R. zoo
bitter klaagde, op te vangen, heeft afdoende gehol
pen, schrijft de Avp.
Men weet dat van 12 tot 6 uur de hondenkar
door de stad reed, waarin onverbiddelijk alle
Castors, Azors, Fokkies, en hoe de diertjes meer
mochten heeten, welke zonder geleide zich op
straat bevonden, naar de Aschstal werden gereden.
Een paar honderd, welke na de drie sacramen-
teele dagen niet werden opgeëischt, zijn afgemaakt.
En die razzia heeft zóó goed geholpen en de
eigenaars zóó omzichtig gemaakt, dat de dienst is
opgeheven, omdat er zoo goed als geen hond
meer op straat is.
's Is te hopen dat het zoo blijft.
Een parlementair veteraan gestor
ven. De Senator Joseph Magnin, die eenige
dagen geleden kwam te overlijden, bereikte den
leeftijd van 86 jaar en heeft een veelbewogen
politiek leven achter zich. In 1863 zetelde hij als
een der meest invloedrijke republikeinen in de
Wetgevende Vergadering, waar hij in 1870 zijn
stem tegen de voor Frankrijk zoo noodlottigen
krijg verhief. Na den val van Napoleon III trad
hij op als minister van Landbouw, en zorgde als
zoodanig op uitnemende wijze voor de approvian
deering van het belegerd Parijs. Van 1871 tot
1875 vertegenwoordigde hij het departement der
Cóte d Or en werd vervolgens tot senator voor
het leven benoemd.
Minister van Financiën onder Freycinet en
Ferry, werd hij door den invloed van Gambetta
Directeur der Fransehe Bank, welke hooge positie
hij eervol tot 1897 bekleedde. Van 18941900
was Magnin bovendien vice-president van den
Senaat. Hij stond bekend als eerlijk politicus en
bekwaam financier. De Senaat mag na Magnin's
dood nog slechts bogen op het bezit van drie
onafzetbarende 89-jarige Carot, de 80-jarige
Berenger, bekend als onvermoeid bestrijder der
pornographie en de 82-jarige de Marcére, eertijds
minister van Binnenlandsche Zaken,