VAN DE 1926 Op drie Kerstavonden. m KERSTNUMMER NIEUWE SCHIEDAMSGHE COURANT Het is op den avond vóór het heilig Kerstfeest. Donzige sneeuwvlokjes, vlekke loos en rein, dwarrelen door de lucht en blijven nog een poosje boven de aarde zweven, als zijn zij bevreesd den grond aan te raken en te worden vertreden onder de voeten der voorbijgangers. Het is druk in de helder verlichte straten der stad, een gewoel en gekrioel zich verheugend in de aanstaande blijde Kerstdagen, die het hart van den Christen verwarmen en het lichaam ontspanning schenken. De menschen groeten elkaar vriendelijker dan gewoonlijk en de kennissen wenschen elkander wederkeerig een zalig Kerstfeest toe. In een klein huisje aan het uiteinde der stad zit een bejaarde dame in gepeins verzonken. Zij is een gezonde frissche oude vrouw wel is heur haar hier en daar aan het grijzen, wel is haar fijn, vriendclij t gelaat een weinig gerimpeld, maar toch ziet zij er krachtig en frisch uit en de vriendelijke plooi op haar gezicht doet haar ionger schijnen dan zij is. Half de oogen gesloten, de handen gevouwen, zit zij daar in den grooten leunstoel, het hcold een weinig voorover gebogen, in gedachten verdiept. Zonder twijfel denkt zij terug aan het verleden, dat heel ver achter haar ligt, aan haar jeugd, aan de blijde, on bezorgde dagen der kindsheid. Oude heden denken zoo gaarne terug aan dien geiukki gen tijd Eensklaps wordt de oude vrouw op geschrikt uit haar overpeinzingen met groot ge we'd wordt de deur opengeworpen en 'uidruchtig stormt een troepje kinderen, een knaapje van tien jaar en twee meisjes, van denzelfden leeftijd ongeveer, het ver trek binnen. Tante, tante roepen zij, de oude vrouw omringend, kijk eens wat wij voor u hebben meegebracht. En heel, heel voorzichtig, als ware het porselein, halen de kinderen uit een korfje een heerlijken Kerstkrans, dien zij, ie fijne gebak alle drie vasthoudend, tante aanbieden. De oude vrouw staarde de kinderen verbaasd aan. -Is dat voor mij oor mij stamelde zij. Ja, tante, voor u alleen. Maar hoe komt gij daaraan, kinderen Gij hadt toch zooveel geld niet Wij hebben dat voor u gekocht, tante antwoordde de kleine jongen. Wij hadden lang gespaard en wilden met Kerstmis u eens verrassen Maar toch hadden wij lang geen geld genoeg om dit voor u te koopen we hadden maar zes stuivers samen. Pietje en Marie samen drie en ik alleen ook drie. We waren bedroefd, omdat we daardoor zoo weinig konden krijgen wij keken voor alle winkels, maar het kostte allemaal veel duurder dan zes stuivers Toen kwamen wij een heer tegen, een erg vriendelijken heer, tante, die er deftig uitzagHij zocht naar een straat, maar kon die niet vinden oen vroeg hij ons den weg en wij gingen alle drie met hem mee. Hij moest in dat mooie, groote hoekhuis in de Nieuwstraat zijn, tante, waar u vroeger, zooals u ons zoo dikwijls hebt verteld, gewoond hebt Die vriendelijke heer praatte heel hel me ,<^ns hij vroeg, waar onze ouders woonden en wat we zoo laat op straat deden. vertelde hem, dat wij tante met iels wilden verrassen op het Kerstfeest en dat ,von die heer zoo mooi. Hij gaf ons een grooL zilveren geldstuk. Pietje duwde mij aan en zei zachtjes, dat ik het niet moest aannemen, dat tante dat zeker niet. zou willen hebben, en eerst durfde ik het niet goed, maar toen dacht ik aan onze zes stuivers en aan hetgeen wij wel voor een gulden zouden kunnen koopen. De heer duwde mij het geldstuk in de hand en toen liepen wij hard naar den bakker, waar wij eenige oogenblikken te voren een lekkeren Kerstkrans hadden zien liggen en kochten dien Pietje was toen nog bang, dat u ons zou beknorren, tante, maar ik zei, dat u heel blij zou zijn, nietwaar, tante besloot de knaap zijn naief verhaal. De oude vrouw kuste de kinderen op beide wangen en zei ontroerd Neen, ik wil niet op u knorren, ik dank u, lieve kinderen, hoewel ik met een geschenk van zes stuivers even blij zou zijn geweest Maar ge moet nooit meer geld van vreemde menschen aannemen, Willem. Maar niemand heeft het gezien, tante, antwoordde de knaap eenvoudig. En die heer was zoo vriendelijk tegen ons. hu moest hij in dat groote hoekhuis in de Nieuwstraat zijn? vioeg de oude vrouw belangstellend. Ja, in dat mooie huis, waar u vroeger woonde, herhaalde de knaap. Toen was u veel rijker dan nu, nietwaar tante voegde hij er naief bij. De oude vrouw lette niet op deze laatste wcordên en mompelde hij zichzelf Indien hij het eens was een vreemdeling, die naar dat huis vraagt Maai neen, voegde zij er hoofdschuddend hij, het zou dwaas heid zijn te hepen na meer dan dertig jaar. Zij dacht nog eenige oogenblikken na met half gesloten oogen, maar de kinderen stoorden haar spoedig in haar overpein zingen. Komt, kinderen, zeide zij, de gedach ten, die haar overvielen, met geweld ver drijvend, we zullen vanavond eens feest vieren, lante, of liever, het Kerstkindje, heeft u ook niet vergeten. Zij stond op en leidde de kinderen in een naastliggend kamertje, dal zij gedurende hun afwezigheid een weinig had opgesmukt. Midden in het vertrek prijkte een Kerst boompje, beladen met kleine versnape- i ingen en versierd met allerlei strikjes van gekleurd papier. Het was een heel eenvou dig Kerstboompje, door de goede vrouw zelf vervaardigd, maar de kinderen waren er niet minder verheugd mee en hun gezichtjes glansden van genoegen, toen zij om het wonder boompje uit het aardsch paradijs drentelden en het voorzichtig aanraakten. En even verheugd als de kinderen, was tante zelf. Zij had den armen weezen hedenavond een kleine verrassing willen bezorgen het was thans de eerste maal. dat zij het Kerstfeest vierden zonder vader en moeder. De arme kleinen hadden niemand op deze wereld dan hun tante, die hen innig liefhad. Graag zou ze den kinderen wal meer hebben willen geven, maai zij had het niet zij alleen moest zorgen voor de toekomst der kleinen. luen de kinderen het Kerstboompje genoeg bewonderd en reeds wat van het zoete daarvan geproefd hadden, zongen zij, op verlangen van tante, haar liefste Kerst liedje, dat, naar ze zei, zij reeds in haar jeugd om den Kerstboom zong. doen de laatste klanken zacht weg stierven, blonk een traan van ontroering m het oog der oude vrouw dat liedje herinnerde haar aan haar jeugd; evenals thans deze kinderen hier, zoo had zij zoo vaak op de blijde Kerstavonden in de ouderlijke woning datzelfde liedje gezongen. ante verzamelde nu het kleine volkje om haar leunstoel en liet hen smullen aan den heerlijken Kerstkrans. Toen de kinderen van het zoete gegeten hadden, keken zij de oude vrouw aan en hun bankje dichter bij haar stoel schuivend, riepen zij Vertellen, tnnte, veitellen Zij wisten, dal tante zoo mooi kon vertellen Maar een ware geschiedenis 1 merkte de kleine Willem wijsgeerig op, iets dat echt gebeurd is, tante De oude vrouw glimlachte en dacht eenige oogenblikken na. Luister dan, kinderen, zei ze. Het is een ware geschiedenis, die ik u zal ver tellen, de geschiedenis van mijn armen, goeden broeder Henri 't Is lang ge leden, bij de dertig jaar ongeveer. Ik was toen nog een jong meisje en woonde bij mijn ouders in dat groote huis in de Nieuwstraat. Wij waren met ons drieën, mijn broer Wiliem, uw goede vader zaliger en mijn arme broer Henri. Van beiden hield ik veel, maar het meest toch van Henri, dien vriendelijken, goeden jongen, die zoo levenslustig de wereld inkeek. Uw vader verliet reeds vroeg de ouderlijke woning om zich in den vreemde als in genieur te bekwamen, en zoo kwam het, dat ik mij geheel en al aan Henri hechtte, steeds zette men ons bij elkaar hij was evenzeer aan mij gehecht als ik aan hem. Mijn vader had een groote, uitgebreide zaak en Henri was bij hem op het kantoor werkzaam. Het eentonige werk kon den levenslusligen, vurigen jongen niet be vallen en dikwijls klaagde hij mij daarover zijn nood. Ik kon daar echter niets aan doen vader wilde hem met alle geweld in zijn zaak opleiden, om hem die over te geven. Ofschoon Henri aan vadef nooit zijn tegen zin voor dat werk bekende, toch zag deze wel in, dat zijn zoon niet met lust werkte, en daar vader in zijn zaken onverbiddelijk was, moest de arme Henri menig bard woord hooren. Nimmer sprak hij vader tegen, maar steeds kwam hij bij mij zijn troost zoeken. Eens op een avond ik herinner het mij nog zoo goed alsof het eerst gisteren gebeurd was -- kwam Henri bij mij en viel mij hevig snikkend om den hals. Ik was verbaasd, ik had hem nog nooit zóó gezien en vroeg hem wat hem scheelde. Maar hij snikte aldoor, hij kon .geen woord spreken. Einde'ijk riep hij wanhopig uitO, Marie, ik ben zóó on- gehikkig Vader heeft mij van diefsta' fceschu'digd, mij een dief genoemd Ik verschrok. Hij, die goede jongen, met dat eer'ijk, openhartig ge'aat, een dief Maar dat is onmogelijk riep ik uit, apa heeft zich zeker vergist De arme jongen schudde het hoofd. Neen, mijn 'ic-ve Marie, het woerrd „dief" khnkt mij in de ooren, dat snijdt mij nog door de ziel Hij heeft mij een dief genoemd, hij, mijn vader, dien ik hoogacht en liefheb O, dat is verschrikkelijk Dat kan ik niet verdiagèn Ik ga heen, Marie, voegde hij er somber bij, ik wil hiei niet langer blijven, ik wil overal lievei zijn dan hier, waar ik door mijn eigen vader voor een dief wordt aangezien - Gij heengaan, Henririep ik als in vconhoep uit. En denkt gij er dan niet aan, dat gij onze goede mama ongelukkig zult maken Dat gij haar wellicht naar het. kerkhof zult brengen? Denkt gij dan niet aan mij, die van verdriet zal wegkwijnen als gij er niet meer zult zijn Vergeet gij dan ons allen, Henri Zoo snikte en bad ik. Ja, die goede mama zuchtte hij. Zij zal u evenmin als ik voor een dief aanzien, goede Henri, zei ik. Zij kent u beter dan vader. Mama weet niets, hernam Henri. Vader heeft tegen niemand iets gezegd en hij ried mij aan zelf ook te zwijgen. Ik heb het mama' ook niét verteld, maar tegenover u wilde ik niet zwijgen, vóór u wilde ik .mijn hart uitstorten'. Gij kent mij beter' dan alle anderen Maar mijn besluit staat vast, ik gó, ik wil hier niét' langer blijven. Ik omhelsde hem tëeder en smeekte hem van zijn plan af te zien ter willé vali mama en mij. Ik zei hem, dat ik papa over de zaak zou spieken en verzekerde hem, dat deze zijn woorden zou intrekken. Het. kostte mij veel, maar ten slotte gelukte het mij mijn opgewonden broeder tot. andere geda .hten óver te halen. Nog dienzelfden avond 'prak ik met papa over Henri. Vader keek mij vertoornd aan, toén hij hoerde, dat ik alles wist. ik smeekte zoo lang, totdat ik zijn hart, vermurwd had. Den volgenden dag was Henri weer met. zijn strengen vader ver- .zoend deze had zijn woorden ingetrokken .en iets van vergissing gemompeld, ofschoon hij in zijn hart. Henri als den schuldige bleef beschouwen. Maar sinds dien dag heb ik nooit, meer een glimlach op hét gelaat van mijn armen broeder gezien hij was droefgeestig, bijna somber ge worden. Zoo vérliepen verscheiden maanden. Dc winter had zijn intrede gedaan. Op een avond, het was de avond vóór Kerstmis, had ik met mama de huiskamer gezellig ingericht, in afwachting, dat papa en Henri van het kantoor zouden thuiskomen, om gezamenlijk het Kerstfeest te vieien. Ook Willem was voor die dagen over gekomen en wij verblijdden ons in het vooruitzicht van het heerlijke feest. Helaas, hoe geheel audeis zou het zijn Lang wachtten wij tevergeefs op vader en Henri eindelijk kwam de eerste alleen thuis, met ernstig, somber gelaat. Waar is Henri vroegen mama en ik tegelijk. Spreek zijn naam in mijn tegenwoor digheid nooit meer uit ik wil hem niet meer als mijn zoon erkennen ik heb hem dit, huis voor altijd ontzegd, zei vader op ijskouden toon. Papa, papa, dat kan niet waar zijn,! kreet ik in wanhoop uit Voor de tweede maal heeft hij mij schandelijk bedrogen en bestolen God weet het wat hij met dat geld uitvoerde ik heb 1 ern als een ontaarden zoon weg gejaagd hem, die onze ter en goeden naam met voeten treedt. Mogen wij hem nimmer weerzien Dat was een droevig Kerstfeesten even droevig waren dc dagen, weken en maanden, die er op volgden. Ik kon niet gelooven aan de schuld van Henri, neen, hij kon geen dief, geen eerloos menseh zijn. Ook mijn lieve moeder kon niet gelooven, dat haar dierbaar kind schuldig was. Wat leed de arme vrouw eronder Eerst vrees den wij, dat zij den slag niet zou overleven weken lang zweefde zij lusschen leven en dood, alleen roepend om haar goeden Henri. Toen vader den toestand mijner arme moeder zag, kreeg hij berouw, zoo streng en onverbiddelijk gestraft te hebben, al twijfelde hij geen oogen blik aan de schuld van zijn zoon. Maar Henri was weg en bleef weg, wij hoorden niets van hem en wisten niet, waar ter wereld de arme ergens mocht rondzwerven. Eindelijk was mijn goede moeder weer buiten gevaar, maar gezond is zij niet meer geweest sinds dien noodlottigen Kerst avond. Hartzeer deed haar langzaam verkwijnen. O, hoe droevig was het. voor taan in ons huis, waar voorheen vreugde en geluk bekend waren geweest. De arme Henri had liet geluk meegenomen, eu och, hoe nameloos ongelukkig moest hij zelf ook zijn Nimmer kwam zijn naam over de lippen van zijn vader, nooit sprak mama of ik in tegenwoordigheid van papa over den dierbaren afwezige, ook met mama sprak ik zelden over hem, om in haar geheugen geen droevige herinnerigen terug te roepen. Maar zooveel te meer dacht ik aan hem, en geen dag ging voorbij of ik vroeg me af, waar hij wel wezen mocht. Zoo verliepen twee droevige jaren. Mijn lieve moeder kwijnde meer en meer weg, zij wist het zelf, dat het gedaan was. Voor de tweede maal was hét Kerstfeest aangebro ken, sinds dien treurige r avond. Maar dat feest,dot. iedereen vreugde en vrede brengt, was voor ons een dag van droefheid en bittere tranen. Geen Kerstboom zag men meer op den avond voor den heiligen nachtgeen vrome Kerstgezangen, maar stille droefheid én smart. En vooral op dien Kerstnacht heerschte groote droetheid in ons huis. Mijn lieve moeder lag op sterven Zij had het mij in het oor ge fluisterd zij wilde graag op dien dag sterven om in dtn hemel Christus' ge boorte te vieren, maar zoo gaarne zou zij, alvorens de oogen voor altijd te sluiten, een laatste maal haar dierbaar kind zien. Dien wensch had zij mij meegedeeld, een wensch, die mij niet te vervullen toe scheen, 1 waar mocht Henri zich ergens bevinden En toch had ik het goddelijk Kindje dien heiligen nacht vurig gebeden óm dien wensch mijner stervende moeder in vervulling te doen gaan En ondanks mij zelf had ik gehoopthet scheen mij dwaas toe, en toch hoopte ik het was alsol

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1926 | | pagina 5