WIE ZAL DE ERFGENAAM WEZEN Allerlei. WO'HMSD AG 2 JAMUARi 1929 DERDE BLAD PAGINA 2 —it— XIV. De junkman voelt volstrekt geen berouw bij deze uitwerking zijner woorden. Integen deel, zij zijn wel overwogen, en bij z a te leurgesteld geweest zijn, zoo hij er Philippe geen verdriet hoor verinrznn: it: hij waant zijn oom zooveel gelukkiger dnn hij, dat de weken, door hem zelf in spijt en Ijver, zucht gesleten, voor den hertog dagen van bedwelmende vreugde geweest zijn. Het zwijgen van den jonkman bewijst, dat hij er niet aan denkt de beteekenis van zijn antwoord te verzachten. Mijn gevoelens voor u zijn niet - ver anderd, mijn vriend. Ik heb je he; n n g even lief, als ik je vroeger beminde en /in het vervolg beminn n zal. Je hebt me be droefd door je weigering om bij mijn hu welijk tegenwoordig te z.'u. Ilo \el ik nooit met Ninette daarover gesproken heb, moet het haar toch o< k gehinderd hebben; mis schien heeft zij hel wel als iets vernede rends gevoeld. Zulk een minachting verdie nen wij niet. Maar nu je teruggekomen bent, steek ik je de hand toeIk vergeet alles en ontvang je met. vreugde. Deze blijdschap staat duidelijk op het ge laat van den hertog te lezen, (toch Fabien's trekken ontspannen zich niet. De smart heeft hem niet ontwapend. Hij is er vol daan over, dat zijn wegblijven Philippe be droefd heeft, en nog meer, dat Ninette zich er door vernederd gevoelt. Hij acht zich een weinig gewrokenmaar ach 7.00 weinig! Doch zijn kalm, nietszeggend gelaat ver raadt dat niet. Ik geef de schuld aan een aanval van boos humeur, gaat oom voort, „en Ninette zal u even gaarne verontschuldigen a's ik". Bij den naam der jonge vrouw wordt de houding van den luitenant zoo mogelijk nog stijver. Geen enkel antwoord moedigt de pogiilg tot verzoening aan. Philippe doet vergeefsche moeite: zi;n hartelijke tegemoet koming leidt tot geen ontspanning. Zeer wel begrijpend, dat Fabien zijn tegenwerpin gen slechts uit deferentie verzwijgt, her neemt de hertog: Voor den angst te gevoelen, die uw heengaan ons zal veroorzaken, zou het ons een groote vreugde wezen ons weer in de familiewoning vereenigd te vinden. Kun je werkelijk niet blijven? Niet eens met ons di- neeren? Onmogelijk! De jonkman schept er een kinderachtig vermaak in zich onverzettelijk te toonen. Geef mij ten minste eenige uren: ik heb u zooveel te zeggen. Zoodra Ninette te rugkomt, zal ik haar laten waarschuwen. Laat haar niet waarschuwen, oom. Ik zou haar liever niet ontmoeten. Foei, Fabien! Koester je een wrok te gen dit kind, omdat zij toegstemd heeft, in hetgeen ik verlangde? Ik zie niet helder in. waardoor wij je gegriefd hebben, maar wanneer er in je oogen een schuldige moet wezen, dan kan alleen ik dat zijn. U blijft mijn oom, het hoofd der fami lie. Zonder uw daden te mogen beoordeelen, ben ik u gehoodzaamheid en eerbied schul dig. Ofschoon zij uw naam draagt, blijft uw vrouw daarentegen een vreemdelinge voor mij. Ik heb haar niets te zeggen. U telf wensrh ik alleen vaarwel te zeggen. Je doet me zeer veel leed, Febien. Dat komt, doordat u het mij gedaan hebt, oom. Ik begrijp je niet. Herinner je ons ge sprek in de bibliotheek van Ips Glycines te Neucastel eens. Ik deelde je mijn besluit mee, Ninette door een huwelijk aan de ge varen van het tooneefleven en de kwaad sprekerij der wereld te onttrekken. ïk maakte je scheidsrechter in deze aangele genheid. Je hadt de keuze. Betreur je het geluk, dat je weigering mij geschonken heeft Ik betreur niets! roept de jonkman uit, daar zijn trots daartegen in opstand komt Als u mij heden dezelfde vraag deedt, zou mijn antwoord eveneens luiden als toen. Maar veroorloof mij u dit te doen op merken, oom: uw aanbod was slechts schijn baar edelmoedig. Ik moest, toestemmen in een mésalliance uit belangzuchtige gedien stigheid, die heel wat opspraak verwekt zou hebbenof de ruïne aanvaarden. Ik heb de ruïne gekozen. Ah! Dat is dus je grief: je meent ont erfd te zijn! Ik heb me nooit over uw fortuin be kommerd. Als je noch het huwelijk, noch het fortuin betreurt wat heb je me dan te ver wijten? Ik zal Mr. Préboys. mijn notaris, verzoeken je mijn bedoelingen uiteen te zet ten. Ik wil je in de gelegenheid stellen een dier huwelijken uit belanghebbende gedien stigheid te vermijden die je zoo schijnt te duchten. Dan zul je evenals ik je de weel de kunnen veroorloven een eerzaam jong meisje zonder bruidschat te trouwen.uit liefde. U miskent op vreemde wijze mijn ge voelens, oom. Of mevrouw de Varville u kinderen schenkt of niet nooit zal ik u ver wijten, dat u mij het bezit van het fortuin der mijnen ontnomen hebt. Ik betreur al leen, dat de tegenwoordigheid van deze vreemdelinge mij uit een woning bant, waarin u mij van mijn prille jeugd af toege staan hadt, mij als in mijn eigen huis te geloovcn. Hoe kun je mecnen van Varville ver bannen te zijn, terwijl ik je bezweer er terug te komen? Kan ik er terugkomen als vroeger? Kan ik mij er naast u nog een weinig den meester gelooven? Kortom, zal ik, zooals u pas gedaan hebt, op Varville in het huwelijk kunnen treden, mijn vrouw daar vestigen, mijn kinderen zien geboren worden, er mijn haardstede stichten? Philippe fronst de wenkbrauwen. Zijn ge laat verraadt dat hij alleronaangenaamst getroffen is. Ninette bemint en bewondert dit ver blijf ten hoogste, bekent hij. Ik wil, dat zij- er leve naar eigen smaak en opvatting in volle vrijheid. Wanneer mijn dood haar verplichtte het kasteel te verlaten, zou dit vertrek in de oogen van hen, die haar be lasterden, een formeele aanklacht tegen het arme kind. Haar verwijdering van onzen haard zou voor een vervallenverklaring doorgaan, wellicht voor oneer en schande. Men zou gelooven,,, dat alleen een gril van mij den mijnen de tegenwoordigheid van deze onwaardige in de familiewoning kon opleggen. En dit kon de onderstelling wet tigen, dat ik, tijdens mijn leven alles wil lende vergeten, mij bij mijn dood iets uit het jeugdleven mijner vrouw herinnerd had, wat deze verbanning rechtvaardigde. Bedenk alleen maar, welk een kwaadaar- digen uilleg de gifttong van een Alice Bholfus Ma uwer aan het onnoozele feit zou geven. Neen, ik wil, dat ook in mijn afwe zigheid mijn vrouw hier gelukkig zij... en geëerbiedigd als tijdens mijn leven. Je zult heer van Varville zijn. wanneer Ninette mij in het graf vervolgd is. U kunt even goed zeggen, dat ik er nooit de meester zal zijn, protesteert de jonkman met bitteren larh. Acht of tien jaar jonger dan ik, zal uw vrouw ons al len begraven. Doch niet de financieele be- rooving doet mij lijden, maar het feit, dat Ik mij ontzet zie van het gezag, de voor rechten van toekomstig familiehoofd, alle rechten, die de u zoo diermare tradities mij moesten verleenen. Wij zullen deze verne derende kwestie van testament en erfenis maar op zij zetten. Ik acht mij zedelijk ge kwetst, en slechts daarover beklaag ik mij. Bovendien, ik heb deze klacht heden voor de eerste maar ook voor de laatste maal geuit, alleen door uw vragen daartoe ge dreven. Zonder uw aandringen zou ik ge zwegen hebben. Ik verlang over dit alles niet meer te spreken. Dan zullen we er niet meer over spre ken. Met beklemd hart heeft Philippe geluisterd Hij acht het nutteloos zijn tijd verder te ver spillen en ziju waardigheid in gevaar te brengen door verdere, toch vergeefsche ver klaringen. Hij beseft maar al te wel, dat Fabien, vastgeankerd in zijn wrok, doof voor elke rechtvaardiging, boo3 op hem is, omdat hij boos wil zijn. Het is mogelijk, dat Ninette te zien heerschen over het domein, waarvan hij zich zoo lang den eenigen erfgenaam geloofde, ,zijn hoop te leurstelt, zijn hoogmoed kwetst; maar de hertog voelt duidelijk, dat dit niet het ware motief van zijn gramschap is. Deze werkelijke oorzaak zal zijn neef niets ter wereld bekennen, doch Philippe raadt er genoeg van om hem allen lust tot verdere ondervraging te benemen. Daar niets je kan vermurwen, her neemt de hertog glimlachend, doch op kou den toon, blijft mij niets over dan je veel geluk toe te wenschen. Wanneer ik je niet hier weerzie, geschiedt dit misschien nog wel aan het front Neemt u dienst? Waarom niet? Dat is zoo.In den schemer van dit vertrek hield ik uw donkerblauwe uniform voor een jachteostuum. De moreele kracht zal u nooit ontbreken, voegt de officier er bij, meer bewogen door elk hai-telijk woord, maar een dergelijke worsteling eischt de beschikking over physieke krachten, die vergeef mij, dat ik u er aan herinner, alleen de jeugd kan verschaffen. Officier, dat laat ik nog daar. Maar eenvoudig sol daat.zullen leeftijd en gezondheid u tot zulk een krachtinspanning in staat stellen, zelfs al doet u alles, wat u kunt? Ik reken er op meer te zullen doen, dan ik vermag, antwoordt Philippe lachend. Wel mist mijn mouw een beetje galon, maar bij den eersten aanval den besten zal ik trachten daarin te voorzien. De oude recruut zal u eer aandoen, jonge lui tenant! I- abien gevoelt zich meer en meer bewo gen door deze eenvoudige, blijmoedige dap- perheid. Hij bewondert de zelfverloochening die, nu het vaderland in gevaar verkeert, alles verlaat, de gemakken van fortuin en stand, zelfs het gelukkig huiselijk leven, terwijl alleen reeds de leeftijd een meer dan voldoende verontschuldiging zou zijn. En onwillekeurig denkt de neef weer aan die eerste jachtpartijen, waarin Philippe hem leidde en raad gaf, minder als oom, dan wel als een oplettende, toegeeflijke oudere broeder. Deze herinnering, gevolgd door nog menige andere, wekken in Fa bien's hart een onbestemd bewustzijn van zijn onbillijkheid, zoo niet onrechtvaardig heid. Hij voelt op dit oogenblik spijt over zijn harde woorden en koele houding... wroeging bijna, maar helaas een wroeging die weldra voorbijgaat. De hertog heeft op den electrischen knop gedrukt, en in de nu helder verlichte kamer verschijnt hier en daar Ninette's portret. Op het bureau, als het middelpunt van alles, levensgroot. Een oogenblik sluit Fabien de oogen, verblind en gekweld. In dit intieme vertrek doorschouwt hij zoo veel kanten van het geluk, dat hij wegge- slooten heeft. Smart en hoogmoed ontwa ken weer oppermachtig: de woorden van verzoening komen niet over zijn lippen. De requisitie heeft mij een auto en enkele paarden gelaten, zegt de hertog. Wil je, dat ik je laat wegbrengen? Dank u, oom. Ik zal te voet naar het station gaan, dwars door de bosschen. Dat is nog een lange weg, en in het woud wordt het spoedig donker. Ik ken park en woud te goed om er in te verdwalen, zelfs bij een dikken mist Ik verlang, misschien voor de laatste maal, de plaatsen terug te zien, waar ik van mijn vrijaf als gymnasiast genoten heb. Na u vaarwel gezegd te hebben ga ik afscheid ne men van de meest geliefde plekjes in het pa radijs van mijn kindsheid en jeugd. Het gelukt den jonkman deze aandoen lijke woorden zonder aandoening uit te spro- keen. Terwijl Philippe gereed staat hem de armen te openen, steekt Fabien hem de hond toe. Hun vingers omklemmen elkan der, doch geen hartelijk woord verbreekt het zwijgen. Met neergeslagen oogen, uit vrees het beeld van de geliefde weer te zien, ver wijdert de officier zich snel. „PASSING SHOW". Vrouw: „Hier ia je drankje, een eetlepel vol elke twee uren, en nu ga lk vijf minuten weg, om met buurvrouw Jansen te praten". Man: „Alles goed en wel. Maar wie moet me dan de tweede a'osis geven?" „HUMORIST" Meid: „Werkelijk, ik kon er niets aan doen, mevrouw; het bleef gewoonweg ln mijn lianflea bh het schoon maken!" XVIII. DE ROEP IN DEN MIST. De pelerine over den schouder geslagen gaat Fabien door het park en richt zich naar het woud: hij wil de kapel van Saint- Hubert bezoeken, waar hij zijn eerste ja gersemoties beleefde. Zoo dikwijls heeft de oom den raad van zijn neef ingewonnen, hem ingewijd in het bestuur der pachthoeven, de exploitatie der bosschen.zoo menigmaal ook heeft de hertog zijn gezag laten varen, dat Fabien soms de illusie moest krijgen heer op het domein te wezen. Geen wonder dus, dat Var ville zijn verblijf gij uitverkiezing is. Nu hij het op dezen mistigen namiddag, zij het dan ook haastig, nogmaals doorloopt, voelt hij zich op nieuw als betooverd door deze fa miliebezittingen. Met zijn schaduwrijke, stille lanen, boomtoppen door dikken mist omsluierd, doordringt het woud den wan delaar met zijn plechtigen weemoed en geeft hem een indruk van onbeschrijflijke grootschheid. Dat alles behoort den Varville's, her haalt de officier hardnekkig en trotsch in zich zelf. Dat moest eenmaal het mijne wezen... ik heb het reeds niet meer en zal het nooit bezitten. Die Ninette hoeft het mij ontnomen. - Welk een gelukkige verrassing, u te ontmoeten, mijnheer Fabien! De stem van Florent-, den brigadier-bosch- wachter, ontrukt den luitenant plotseling aan zijn overdenkingen. Ondanks den steeds dichter wordenden mist herkent hij het eer lijke, getaande gelaat van den zoo lang ge- kenden opzichter. Hij drukt den braven man de hand en geeft hem een korten uitleg: Mijn regiment gaat vertrekken. Alvo rens mij te verwijderen heb ik mijn oom nog eens willen bezoeken en ook het domein dat ik ongetwijfeld nooit meer terug zal zien! Waarom nooit weer, mijnheer Fabien? Heel onze mooie jonkheid zal toch, God zij dank, niet gedood worden! Er zullen er te rugkomen, en dgar zult u ook bij zijn. Ik ton wei teruggekomen uit den oorlog van De oorlog van '70 was slechts een twist van dwergen, vergeleken bij dezen oorlog, een waren kamp van reuzen. Maar daar gaat het niet over. Zelfs wanneer ik niet te rugkomen. Ik wil niet een onbekende als souvereine hooren spreken in het huis waar na mijn oom, ik alleen het recht' móest hebben te bevelen. Eerst verrast, daarna bedroefd door dé zen hoogloopenden drift, bewaart Florent het zwijgen. Na eenig nadenken schijnt hem de toespeling zoo onrechtvaardig, dat hij niet kan besluiten ze ongemerkt te laten passec- ren. Weet u wel zeker, mijnheer Fabien, dat u mevrouw de hertogin ten volle kent? Zij toont zich zoo goed en zacht voor ons Ik verzeker u, dat titel noch fortuin haar ook maar de geringste ijdelheid bijbrengen. Zij bewondert hier alles, maar durft ner gens aan raken. Zij schijnt heelemaal niet te gelooven, dat het domein het hare is. Zij Is niet voor niemendal kome die speelster geweest, Florent. Zij heeft mijn oom misleid, dus kan ze ook u misleiden. Meent u werkelijk, dat mijnheer de hertog zich zoo gemakkelijk laat mislei den? Hij is goed, dat weet ik, maar juist die goedheid uoet hem alles begrijpen, en dat geeft hem licht in alles. Wat mevrouw Ninette betreft, inaien ze in uw oogen eenig ongelijk heeft, mijnheer Fabien, dan weet zo dat voorzeker niet... zonder nog te reke nen, dat haar jeugd haar wel tot veront schuldiging moet strekken. Die verontschuldiging geldt niet voor mijn oom. Een vijftiger trouwen met een vrouw van achttien! Een man als mijnheer de hertog, een man van zulk een zeldzame soort och, die doet zulks op eiken leeftijd. Zij kunnen niet gelukkig zijn! Wanneer zij het geluk niet gevonden hebben, lijkt het er toch nog al aardig op. Het kleine mevrouwtje lacht en zingt voort durend. Dat komt nog van het beroep. Ik vond mijn oom treurig. Omdat hij aan den oorlog denkt, aan hen, die vertrokken zijn, aan u, mijnheer Fa bien. 1 Aan mij? Zeer zeker, hij denkt altijd aan an deren. Wanneer deze meester ons mocht komen te ontvallen,ik kan u niet zeg gen, mijnheer, welke een leegte dit in onze harten zou achterlaten. Hij laat zich zoo weinig gelden en weet zoo goed te geven, dat aannemen ons eenvoudig en natuur lijk voorkomt. Op die manier zal Let ook wel eenigszins gekomen zijn, dat mevrouw de hertogin zijn echtgenoote werd. Wanneer wij hem niet meer bezitten, zullen we eerst goed weten, wat we verloren hebben. Fabien vindt het ongepast de hooge mee ning, welke deze trouwe dienaar over zijn -r oesforf. te verstoren. Maar Philïtme en zijn jonge vrouw te hooren prijzen, gaat bij zijn tegenwoordige geesestoestand boven zijn krachten. Met een stevigen handdruk maakte hij aan het gesprek een einde en laat Florent midden op den weg vrij be teuterd staan. De officier maakt er gebruik van om zijn tocht naar de vijvers te hervatten. Het is hem een verlichting alleen te zijn en zijn gramschap vrij uit te kunnen luchten. De woorden van den wachter hebben de spookbeelden, waardoor hij gekweld wordt, weer opaeroepen: „Als dat het geluk nipt is, lijkt het er toch nog al aardig op; het kleine mevrouwtje lacht en zingt voortdu rend. Ninette is dus gelukkig! Die gedachte ergert Fabien in hooge mate. Hoewel de jonge Varville het zich niet wil bekennen, om het geld bekommert hij zich wel degelijk, maar hoeveel te meer nog om het domein! Aan het kind heeft men onop houdelijk gezegd: „Dat alles zal het uwe zijn. mijnheer de neef!" Hij heeft het ge loofd en is mrr. geworden met het idee, dat hij de meester zou zijn. En nooit, nooit zal dat zoo wezen! Welk een onrechtvaardigheid, maar ook welk een vernedering in de oogen der diena ren, pachter-, on dorpelingen. In de oogen van heel do t Ju! O, hoe zou hij die looze indringster moeten verfoeien.En niette min, nog kort geleden beminde hij haar, dagen, weken lang! Zelfs heden, teleurgesteld, beroofd, den dood tegemoet gaande denkt hij wel aan Ni- nette met woede, maar met een woede, waarin zich iets bedwelmds mengt,. Met al zijn wrok van geruïneerd erfgenaam kan hij zich het beeld der jonge hertogin niet voor den geest roepen als leelijk of ook maar onbeteekenend. Waarom ziet hij haar altijd terug, niet schijnheilig en hooghar tig, maar zwak, bleek, zacht en schoon, ge lijk. in dien onvergetelijken stond, waaraan hij tevergeefs niet meer wil denken? En de oom zal zijn leven lang hot geluk genieten, dat den neef slechts een minuut te beurt viel. De pijnlijke tegenwoordigheid van Ni- nette heeft hij willen vermijden, maar hoe zwaar valt hem het heengaan zonder iets meer van haar te vernemen! In den nu en dan wat optreldkenden mist wandelt Fabien als een spookgestalte voort, ten prooi aan allerlei verwarde, dikwijls tegenstrijdige gevoelens. Soms verschijnt de kleine ster voor zijn geestes oog als een stralond vizioen met zulk een juistheid, dat het hem wordt, als zag en hoorde hij haar. O, die stem, die betooverende stem, die uw oor streelt en u in de ziel grijpt. hij meent ze te hooren, zoo duidelijk als ware hij in den schouwburg. De luitenant blijft staan, kijkt om zich heen, vraagt zich af, of hij de speelbal van een zinsbegoocheling is. De boschjes op de eilandjes, het struikgo was daar omheen, door den watervloed roods overdekt, verdwijnen en schijner slechts schaduwen; de hemel is bleek en dt onclzon geeft den dampen een kleur van opaal. In dit tooverlandschap waant Fabien te droomen. En toch droomt hij niet. In deze wonderbare stilte klinkt de slem v eer, en, hij zou ze uit duizend herkennen, het ia de heerlijke stem van haar, wier beeld hem steeds voor de oogen staat, wier gedachtenis zijn hart beroert. Zacht en in de verte rijst de klacht omhoog door do ruimte, vermindert en verdooft in den nevel. Fabien siddert. Opnieuw Iaat de stem een nog dringender oproep hooren, smeekt een oogenblik als in vurig gebed en eindigt op eens in een kreet van uitersten nood. Ninette moet door den mist verrast bij het verlaten van het hooge geboomte in da age weiden verdwaald zijn. Haar geroep komt uit de venen. De jonge Varville vergeet alles en spoedt zich naar een der kleine trappen in het gra niet van den dijk uitgehouwen. Hij vliegt de treden af en mompelt met het koude zweet op de slapen: Als de vaartuigen er nog maar liggen. Zij liggen er nog! Fabien stapt op den steiger, schuift twee ponten op zij en springt in een boot, waarvan hij met zenuwachti- gen haast de touwen losmaakt. Na de pe lerine aan zijn voeten geworpen te hebben grijpt hij de riemen en roeit naar den over kant Geen roep wordt meer gehoord. De stilto beklemt den jonkman het hart; doch hij overwint zijn ontroering en slingert een kreet van bijstand de lucht in, zoo luid, dat zijn stem van alle kanten weerklinkt. Mijn God, waarom antwoordt Ninette niet meer? Ja wel, zij antwoordt en wel van zeer nabij. t Is geen klacht, H is een zang van won derlijke poëzie, bekoorlijk ondanks het droe ve, dat er in ruischt. Zelfs bij de gevaarlijke bestijging van de rotsen der Sivule, zelfs niet aan den rand des afgronds heeft Fabien zulk een angst doorstaan. Maar deze angst verdubbelt zijn vracht. Een laatste riemslag drijft de Loot naar den oever met zulk een vaart, dat zij in de modder blijft vastzitten. Met een sprong staat Fabien in het hoo ge gras; do opstekende wind heeft den ne- vel gedeeltelijk verdreven, en nu ontwaart hij op eenigen afstand een onbestemde ge stalte. Dat moet Ninette zijnl Bibberend van koude en ongerustheid, doch behouden en wel, staat zij in bange afwachting op een terp, die zich als een eiland boven de <ten deele ondergeloopen venen verheft. (Wordt vervolgd). STAKING IN VROEGER TIJD Dat ook in vroeger tijd stakingen voorkwa men, bewijst het volgende bericht van 1'? Juli 1828: „De bewegingen onder de arbeiderslieden aan het nieuwe dok te Gent zijn door het tijdig plaatsen van krijgsvolk en vooral door de tusschenkomst van mijnheer den gouver neur dezer provincie gestild. De vijftien hon derd werklieden, welke bijna allen gewei gerd hadden den arbeid voort te zetten, heb ben langzamerhand denzelven hervat Zoo het schijnt, was de ontevredenheid ontstaan over het te gering loon hetwelk hun door do bazen werd gegeven. NAPOLEON'S TERUGKEER UIT RUSLAND In de Revuo des Deux Mondes deelt de hertog De la Force uitvoerige brokstukken mee uit de gedenkschriften van generaal Caulainecourt, die met Napoleon den terug tocht uit Rusland in December 1812 mede- maakte en gedurende veertien dagen in de zelfde slede en hetzelfde rijtuig den keizer gezelschap hield. Al dien tijd voerde Napoleon breedvoerige en interessante gesprekken met zijn opper stalmeester. Uit Caulaincourt's relaas blijkt, dat voor den keizer op den rampspoedigen terugtocht, waarbij het groote leger bijna geheel ten onder ging en ongelooflijke ellende leed, steeds goed werd gezorgd. Ilij alleen had voortdurend schoon linnen, wit brood, wijn, ossen- of schapenvleesch bij den maaltijd en de groente, waarvan hij het meest hield. Hij had intusschen veel van de koude te lijden, die ontzettend was, vooral gedurende het traject van Wilna naar Kowno. De ther mometer wees 20 graden onder nul. En ofschoon de keizer in wol was gekleed met een goede pelsjas en gevoerde laarzen, hene vens een gewatteerden voetenzak, klaagde hij er zoozeer over, dat Caulaincourt hem nog met de helft van zijn mantel bedekte. Hoe koud het was, blijkt wel hieruit, dat ijs zich vormde op de lippen, onder den neus, aan de wenkbrauwen en aan de oogharen. De bekleeding van het rijtuig werd langzamer hand geheel wit en hard, vooral in het bo vengedeelte, waartegen de bevriezende adem opsteeg. En toen de reizigers te Iïovvno aan- kwamen, rilde do keizer alsof hij koorts had.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 10