WIE ZAL DE ERFGENAAM WEZEN
Allerlei.
WO'HMSD AG 2 JAMUARi 1929
DERDE BLAD
PAGINA 2
—it—
XIV.
De junkman voelt volstrekt geen berouw
bij deze uitwerking zijner woorden. Integen
deel, zij zijn wel overwogen, en bij z a te
leurgesteld geweest zijn, zoo hij er Philippe
geen verdriet hoor verinrznn: it:
hij waant zijn oom zooveel gelukkiger dnn
hij, dat de weken, door hem zelf in spijt en
Ijver, zucht gesleten, voor den hertog dagen
van bedwelmende vreugde geweest zijn.
Het zwijgen van den jonkman bewijst, dat
hij er niet aan denkt de beteekenis van
zijn antwoord te verzachten.
Mijn gevoelens voor u zijn niet - ver
anderd, mijn vriend. Ik heb je he; n n g
even lief, als ik je vroeger beminde en /in
het vervolg beminn n zal. Je hebt me be
droefd door je weigering om bij mijn hu
welijk tegenwoordig te z.'u. Ilo \el ik nooit
met Ninette daarover gesproken heb, moet
het haar toch o< k gehinderd hebben; mis
schien heeft zij hel wel als iets vernede
rends gevoeld. Zulk een minachting verdie
nen wij niet. Maar nu je teruggekomen bent,
steek ik je de hand toeIk vergeet alles
en ontvang je met. vreugde.
Deze blijdschap staat duidelijk op het ge
laat van den hertog te lezen, (toch Fabien's
trekken ontspannen zich niet. De smart
heeft hem niet ontwapend. Hij is er vol
daan over, dat zijn wegblijven Philippe be
droefd heeft, en nog meer, dat Ninette zich
er door vernederd gevoelt. Hij acht zich een
weinig gewrokenmaar ach 7.00 weinig!
Doch zijn kalm, nietszeggend gelaat ver
raadt dat niet.
Ik geef de schuld aan een aanval van
boos humeur, gaat oom voort, „en Ninette
zal u even gaarne verontschuldigen a's ik".
Bij den naam der jonge vrouw wordt de
houding van den luitenant zoo mogelijk
nog stijver. Geen enkel antwoord moedigt
de pogiilg tot verzoening aan. Philippe doet
vergeefsche moeite: zi;n hartelijke tegemoet
koming leidt tot geen ontspanning. Zeer
wel begrijpend, dat Fabien zijn tegenwerpin
gen slechts uit deferentie verzwijgt, her
neemt de hertog:
Voor den angst te gevoelen, die uw
heengaan ons zal veroorzaken, zou het ons
een groote vreugde wezen ons weer in de
familiewoning vereenigd te vinden. Kun je
werkelijk niet blijven? Niet eens met ons di-
neeren?
Onmogelijk!
De jonkman schept er een kinderachtig
vermaak in zich onverzettelijk te toonen.
Geef mij ten minste eenige uren: ik
heb u zooveel te zeggen. Zoodra Ninette te
rugkomt, zal ik haar laten waarschuwen.
Laat haar niet waarschuwen, oom. Ik
zou haar liever niet ontmoeten.
Foei, Fabien! Koester je een wrok te
gen dit kind, omdat zij toegstemd heeft, in
hetgeen ik verlangde? Ik zie niet helder
in. waardoor wij je gegriefd hebben, maar
wanneer er in je oogen een schuldige moet
wezen, dan kan alleen ik dat zijn.
U blijft mijn oom, het hoofd der fami
lie. Zonder uw daden te mogen beoordeelen,
ben ik u gehoodzaamheid en eerbied schul
dig. Ofschoon zij uw naam draagt, blijft
uw vrouw daarentegen een vreemdelinge
voor mij. Ik heb haar niets te zeggen. U
telf wensrh ik alleen vaarwel te zeggen.
Je doet me zeer veel leed, Febien.
Dat komt, doordat u het mij gedaan
hebt, oom.
Ik begrijp je niet. Herinner je ons ge
sprek in de bibliotheek van Ips Glycines te
Neucastel eens. Ik deelde je mijn besluit
mee, Ninette door een huwelijk aan de ge
varen van het tooneefleven en de kwaad
sprekerij der wereld te onttrekken. ïk
maakte je scheidsrechter in deze aangele
genheid. Je hadt de keuze. Betreur je het
geluk, dat je weigering mij geschonken
heeft
Ik betreur niets! roept de jonkman
uit, daar zijn trots daartegen in opstand
komt Als u mij heden dezelfde vraag deedt,
zou mijn antwoord eveneens luiden als
toen. Maar veroorloof mij u dit te doen op
merken, oom: uw aanbod was slechts schijn
baar edelmoedig. Ik moest, toestemmen in
een mésalliance uit belangzuchtige gedien
stigheid, die heel wat opspraak verwekt zou
hebbenof de ruïne aanvaarden. Ik heb
de ruïne gekozen.
Ah! Dat is dus je grief: je meent ont
erfd te zijn!
Ik heb me nooit over uw fortuin be
kommerd.
Als je noch het huwelijk, noch het
fortuin betreurt wat heb je me dan te ver
wijten? Ik zal Mr. Préboys. mijn notaris,
verzoeken je mijn bedoelingen uiteen te zet
ten. Ik wil je in de gelegenheid stellen een
dier huwelijken uit belanghebbende gedien
stigheid te vermijden die je zoo schijnt te
duchten. Dan zul je evenals ik je de weel
de kunnen veroorloven een eerzaam jong
meisje zonder bruidschat te trouwen.uit
liefde.
U miskent op vreemde wijze mijn ge
voelens, oom. Of mevrouw de Varville u
kinderen schenkt of niet nooit zal ik u ver
wijten, dat u mij het bezit van het fortuin
der mijnen ontnomen hebt. Ik betreur al
leen, dat de tegenwoordigheid van deze
vreemdelinge mij uit een woning bant,
waarin u mij van mijn prille jeugd af toege
staan hadt, mij als in mijn eigen huis te
geloovcn.
Hoe kun je mecnen van Varville ver
bannen te zijn, terwijl ik je bezweer er
terug te komen?
Kan ik er terugkomen als vroeger?
Kan ik mij er naast u nog een weinig den
meester gelooven? Kortom, zal ik, zooals u
pas gedaan hebt, op Varville in het huwelijk
kunnen treden, mijn vrouw daar vestigen,
mijn kinderen zien geboren worden, er mijn
haardstede stichten?
Philippe fronst de wenkbrauwen. Zijn ge
laat verraadt dat hij alleronaangenaamst
getroffen is.
Ninette bemint en bewondert dit ver
blijf ten hoogste, bekent hij. Ik wil, dat zij-
er leve naar eigen smaak en opvatting in
volle vrijheid. Wanneer mijn dood haar
verplichtte het kasteel te verlaten, zou dit
vertrek in de oogen van hen, die haar be
lasterden, een formeele aanklacht tegen het
arme kind. Haar verwijdering van onzen
haard zou voor een vervallenverklaring
doorgaan, wellicht voor oneer en schande.
Men zou gelooven,,, dat alleen een gril van
mij den mijnen de tegenwoordigheid van
deze onwaardige in de familiewoning kon
opleggen. En dit kon de onderstelling wet
tigen, dat ik, tijdens mijn leven alles wil
lende vergeten, mij bij mijn dood iets uit
het jeugdleven mijner vrouw herinnerd
had, wat deze verbanning rechtvaardigde.
Bedenk alleen maar, welk een kwaadaar-
digen uilleg de gifttong van een Alice
Bholfus Ma uwer aan het onnoozele feit zou
geven. Neen, ik wil, dat ook in mijn afwe
zigheid mijn vrouw hier gelukkig zij... en
geëerbiedigd als tijdens mijn leven. Je zult
heer van Varville zijn. wanneer Ninette mij
in het graf vervolgd is.
U kunt even goed zeggen, dat ik er
nooit de meester zal zijn, protesteert de
jonkman met bitteren larh. Acht of tien
jaar jonger dan ik, zal uw vrouw ons al
len begraven. Doch niet de financieele be-
rooving doet mij lijden, maar het feit, dat
Ik mij ontzet zie van het gezag, de voor
rechten van toekomstig familiehoofd, alle
rechten, die de u zoo diermare tradities mij
moesten verleenen. Wij zullen deze verne
derende kwestie van testament en erfenis
maar op zij zetten. Ik acht mij zedelijk ge
kwetst, en slechts daarover beklaag ik mij.
Bovendien, ik heb deze klacht heden voor
de eerste maar ook voor de laatste maal
geuit, alleen door uw vragen daartoe ge
dreven. Zonder uw aandringen zou ik ge
zwegen hebben. Ik verlang over dit alles
niet meer te spreken.
Dan zullen we er niet meer over spre
ken.
Met beklemd hart heeft Philippe geluisterd
Hij acht het nutteloos zijn tijd verder te ver
spillen en ziju waardigheid in gevaar te
brengen door verdere, toch vergeefsche ver
klaringen. Hij beseft maar al te wel, dat
Fabien, vastgeankerd in zijn wrok, doof
voor elke rechtvaardiging, boo3 op hem is,
omdat hij boos wil zijn. Het is mogelijk,
dat Ninette te zien heerschen over het
domein, waarvan hij zich zoo lang den
eenigen erfgenaam geloofde, ,zijn hoop te
leurstelt, zijn hoogmoed kwetst; maar de
hertog voelt duidelijk, dat dit niet het ware
motief van zijn gramschap is.
Deze werkelijke oorzaak zal zijn neef
niets ter wereld bekennen, doch Philippe
raadt er genoeg van om hem allen lust tot
verdere ondervraging te benemen.
Daar niets je kan vermurwen, her
neemt de hertog glimlachend, doch op kou
den toon, blijft mij niets over dan je veel
geluk toe te wenschen. Wanneer ik je niet
hier weerzie, geschiedt dit misschien nog
wel aan het front
Neemt u dienst?
Waarom niet?
Dat is zoo.In den schemer van dit
vertrek hield ik uw donkerblauwe uniform
voor een jachteostuum. De moreele kracht
zal u nooit ontbreken, voegt de officier er
bij, meer bewogen door elk hai-telijk woord,
maar een dergelijke worsteling eischt de
beschikking over physieke krachten, die
vergeef mij, dat ik u er aan herinner,
alleen de jeugd kan verschaffen. Officier,
dat laat ik nog daar. Maar eenvoudig sol
daat.zullen leeftijd en gezondheid u tot
zulk een krachtinspanning in staat stellen,
zelfs al doet u alles, wat u kunt?
Ik reken er op meer te zullen doen,
dan ik vermag, antwoordt Philippe lachend.
Wel mist mijn mouw een beetje galon,
maar bij den eersten aanval den besten
zal ik trachten daarin te voorzien. De
oude recruut zal u eer aandoen, jonge lui
tenant!
I- abien gevoelt zich meer en meer bewo
gen door deze eenvoudige, blijmoedige dap-
perheid. Hij bewondert de zelfverloochening
die, nu het vaderland in gevaar verkeert,
alles verlaat, de gemakken van fortuin en
stand, zelfs het gelukkig huiselijk leven,
terwijl alleen reeds de leeftijd een meer
dan voldoende verontschuldiging zou zijn.
En onwillekeurig denkt de neef weer aan
die eerste jachtpartijen, waarin Philippe
hem leidde en raad gaf, minder als oom,
dan wel als een oplettende, toegeeflijke
oudere broeder. Deze herinnering, gevolgd
door nog menige andere, wekken in Fa
bien's hart een onbestemd bewustzijn van
zijn onbillijkheid, zoo niet onrechtvaardig
heid. Hij voelt op dit oogenblik spijt over
zijn harde woorden en koele houding...
wroeging bijna, maar helaas een wroeging
die weldra voorbijgaat.
De hertog heeft op den electrischen
knop gedrukt, en in de nu helder verlichte
kamer verschijnt hier en daar Ninette's
portret. Op het bureau, als het middelpunt
van alles, levensgroot. Een oogenblik sluit
Fabien de oogen, verblind en gekweld. In
dit intieme vertrek doorschouwt hij zoo
veel kanten van het geluk, dat hij wegge-
slooten heeft. Smart en hoogmoed ontwa
ken weer oppermachtig: de woorden van
verzoening komen niet over zijn lippen.
De requisitie heeft mij een auto en
enkele paarden gelaten, zegt de hertog. Wil
je, dat ik je laat wegbrengen?
Dank u, oom. Ik zal te voet naar het
station gaan, dwars door de bosschen.
Dat is nog een lange weg, en in het
woud wordt het spoedig donker.
Ik ken park en woud te goed om er in
te verdwalen, zelfs bij een dikken mist Ik
verlang, misschien voor de laatste maal, de
plaatsen terug te zien, waar ik van mijn
vrijaf als gymnasiast genoten heb. Na u
vaarwel gezegd te hebben ga ik afscheid ne
men van de meest geliefde plekjes in het pa
radijs van mijn kindsheid en jeugd.
Het gelukt den jonkman deze aandoen
lijke woorden zonder aandoening uit te spro-
keen.
Terwijl Philippe gereed staat hem de
armen te openen, steekt Fabien hem de
hond toe. Hun vingers omklemmen elkan
der, doch geen hartelijk woord verbreekt het
zwijgen. Met neergeslagen oogen, uit vrees
het beeld van de geliefde weer te zien, ver
wijdert de officier zich snel.
„PASSING SHOW".
Vrouw: „Hier ia je drankje, een eetlepel vol
elke twee uren, en nu ga lk vijf minuten weg,
om met buurvrouw Jansen te praten".
Man: „Alles goed en wel. Maar wie moet me
dan de tweede a'osis geven?"
„HUMORIST"
Meid: „Werkelijk, ik kon er niets aan doen,
mevrouw; het bleef gewoonweg ln mijn lianflea
bh het schoon maken!"
XVIII.
DE ROEP IN DEN MIST.
De pelerine over den schouder geslagen
gaat Fabien door het park en richt zich
naar het woud: hij wil de kapel van Saint-
Hubert bezoeken, waar hij zijn eerste ja
gersemoties beleefde.
Zoo dikwijls heeft de oom den raad van
zijn neef ingewonnen, hem ingewijd in het
bestuur der pachthoeven, de exploitatie der
bosschen.zoo menigmaal ook heeft de
hertog zijn gezag laten varen, dat Fabien
soms de illusie moest krijgen heer op het
domein te wezen. Geen wonder dus, dat Var
ville zijn verblijf gij uitverkiezing is. Nu hij
het op dezen mistigen namiddag, zij het dan
ook haastig, nogmaals doorloopt, voelt hij
zich op nieuw als betooverd door deze fa
miliebezittingen. Met zijn schaduwrijke,
stille lanen, boomtoppen door dikken mist
omsluierd, doordringt het woud den wan
delaar met zijn plechtigen weemoed en
geeft hem een indruk van onbeschrijflijke
grootschheid.
Dat alles behoort den Varville's, her
haalt de officier hardnekkig en trotsch in
zich zelf. Dat moest eenmaal het mijne
wezen... ik heb het reeds niet meer en zal
het nooit bezitten. Die Ninette hoeft het mij
ontnomen.
- Welk een gelukkige verrassing, u te
ontmoeten, mijnheer Fabien!
De stem van Florent-, den brigadier-bosch-
wachter, ontrukt den luitenant plotseling
aan zijn overdenkingen. Ondanks den steeds
dichter wordenden mist herkent hij het eer
lijke, getaande gelaat van den zoo lang ge-
kenden opzichter. Hij drukt den braven man
de hand en geeft hem een korten uitleg:
Mijn regiment gaat vertrekken. Alvo
rens mij te verwijderen heb ik mijn oom
nog eens willen bezoeken en ook het domein
dat ik ongetwijfeld nooit meer terug zal zien!
Waarom nooit weer, mijnheer Fabien?
Heel onze mooie jonkheid zal toch, God zij
dank, niet gedood worden! Er zullen er te
rugkomen, en dgar zult u ook bij zijn. Ik
ton wei teruggekomen uit den oorlog van
De oorlog van '70 was slechts een twist
van dwergen, vergeleken bij dezen oorlog,
een waren kamp van reuzen. Maar daar
gaat het niet over. Zelfs wanneer ik niet te
rugkomen. Ik wil niet een onbekende als
souvereine hooren spreken in het huis waar
na mijn oom, ik alleen het recht' móest
hebben te bevelen.
Eerst verrast, daarna bedroefd door dé
zen hoogloopenden drift, bewaart Florent
het zwijgen. Na eenig nadenken schijnt hem
de toespeling zoo onrechtvaardig, dat hij niet
kan besluiten ze ongemerkt te laten passec-
ren.
Weet u wel zeker, mijnheer Fabien,
dat u mevrouw de hertogin ten volle kent?
Zij toont zich zoo goed en zacht voor ons
Ik verzeker u, dat titel noch fortuin haar
ook maar de geringste ijdelheid bijbrengen.
Zij bewondert hier alles, maar durft ner
gens aan raken. Zij schijnt heelemaal niet
te gelooven, dat het domein het hare is.
Zij Is niet voor niemendal kome die
speelster geweest, Florent. Zij heeft mijn
oom misleid, dus kan ze ook u misleiden.
Meent u werkelijk, dat mijnheer de
hertog zich zoo gemakkelijk laat mislei
den? Hij is goed, dat weet ik, maar juist
die goedheid uoet hem alles begrijpen, en
dat geeft hem licht in alles. Wat mevrouw
Ninette betreft, inaien ze in uw oogen eenig
ongelijk heeft, mijnheer Fabien, dan weet zo
dat voorzeker niet... zonder nog te reke
nen, dat haar jeugd haar wel tot veront
schuldiging moet strekken.
Die verontschuldiging geldt niet voor
mijn oom. Een vijftiger trouwen met een
vrouw van achttien!
Een man als mijnheer de hertog, een
man van zulk een zeldzame soort och, die
doet zulks op eiken leeftijd.
Zij kunnen niet gelukkig zijn!
Wanneer zij het geluk niet gevonden
hebben, lijkt het er toch nog al aardig op.
Het kleine mevrouwtje lacht en zingt voort
durend.
Dat komt nog van het beroep. Ik vond
mijn oom treurig.
Omdat hij aan den oorlog denkt, aan
hen, die vertrokken zijn, aan u, mijnheer Fa
bien. 1
Aan mij?
Zeer zeker, hij denkt altijd aan an
deren. Wanneer deze meester ons mocht
komen te ontvallen,ik kan u niet zeg
gen, mijnheer, welke een leegte dit in onze
harten zou achterlaten. Hij laat zich zoo
weinig gelden en weet zoo goed te geven,
dat aannemen ons eenvoudig en natuur
lijk voorkomt. Op die manier zal Let ook wel
eenigszins gekomen zijn, dat mevrouw de
hertogin zijn echtgenoote werd. Wanneer
wij hem niet meer bezitten, zullen we
eerst goed weten, wat we verloren hebben.
Fabien vindt het ongepast de hooge mee
ning, welke deze trouwe dienaar over zijn
-r oesforf. te verstoren. Maar Philïtme
en zijn jonge vrouw te hooren prijzen, gaat
bij zijn tegenwoordige geesestoestand boven
zijn krachten. Met een stevigen handdruk
maakte hij aan het gesprek een einde en
laat Florent midden op den weg vrij be
teuterd staan.
De officier maakt er gebruik van om zijn
tocht naar de vijvers te hervatten. Het is
hem een verlichting alleen te zijn en zijn
gramschap vrij uit te kunnen luchten.
De woorden van den wachter hebben de
spookbeelden, waardoor hij gekweld wordt,
weer opaeroepen: „Als dat het geluk nipt
is, lijkt het er toch nog al aardig op; het
kleine mevrouwtje lacht en zingt voortdu
rend. Ninette is dus gelukkig! Die gedachte
ergert Fabien in hooge mate.
Hoewel de jonge Varville het zich niet wil
bekennen, om het geld bekommert hij zich
wel degelijk, maar hoeveel te meer nog om
het domein! Aan het kind heeft men onop
houdelijk gezegd: „Dat alles zal het uwe
zijn. mijnheer de neef!" Hij heeft het ge
loofd en is mrr. geworden met het idee, dat
hij de meester zou zijn. En nooit, nooit zal
dat zoo wezen!
Welk een onrechtvaardigheid, maar ook
welk een vernedering in de oogen der diena
ren, pachter-, on dorpelingen. In de oogen
van heel do t Ju! O, hoe zou hij die looze
indringster moeten verfoeien.En niette
min, nog kort geleden beminde hij haar,
dagen, weken lang!
Zelfs heden, teleurgesteld, beroofd, den
dood tegemoet gaande denkt hij wel aan Ni-
nette met woede, maar met een woede,
waarin zich iets bedwelmds mengt,. Met al
zijn wrok van geruïneerd erfgenaam kan
hij zich het beeld der jonge hertogin niet
voor den geest roepen als leelijk of ook
maar onbeteekenend. Waarom ziet hij haar
altijd terug, niet schijnheilig en hooghar
tig, maar zwak, bleek, zacht en schoon, ge
lijk. in dien onvergetelijken stond, waaraan
hij tevergeefs niet meer wil denken? En de
oom zal zijn leven lang hot geluk genieten,
dat den neef slechts een minuut te beurt
viel. De pijnlijke tegenwoordigheid van Ni-
nette heeft hij willen vermijden, maar hoe
zwaar valt hem het heengaan zonder iets
meer van haar te vernemen!
In den nu en dan wat optreldkenden mist
wandelt Fabien als een spookgestalte voort,
ten prooi aan allerlei verwarde, dikwijls
tegenstrijdige gevoelens. Soms verschijnt
de kleine ster voor zijn geestes oog als
een stralond vizioen met zulk een juistheid,
dat het hem wordt, als zag en hoorde hij
haar. O, die stem, die betooverende stem,
die uw oor streelt en u in de ziel grijpt.
hij meent ze te hooren, zoo duidelijk als
ware hij in den schouwburg.
De luitenant blijft staan, kijkt om zich
heen, vraagt zich af, of hij de speelbal van
een zinsbegoocheling is.
De boschjes op de eilandjes, het struikgo
was daar omheen, door den watervloed
roods overdekt, verdwijnen en schijner
slechts schaduwen; de hemel is bleek en dt
onclzon geeft den dampen een kleur van
opaal. In dit tooverlandschap waant Fabien
te droomen.
En toch droomt hij niet.
In deze wonderbare stilte klinkt de slem
v eer, en, hij zou ze uit duizend herkennen,
het ia de heerlijke stem van haar, wier
beeld hem steeds voor de oogen staat, wier
gedachtenis zijn hart beroert. Zacht en in
de verte rijst de klacht omhoog door do
ruimte, vermindert en verdooft in den nevel.
Fabien siddert. Opnieuw Iaat de stem een
nog dringender oproep hooren, smeekt een
oogenblik als in vurig gebed en eindigt op
eens in een kreet van uitersten nood.
Ninette moet door den mist verrast bij
het verlaten van het hooge geboomte in da
age weiden verdwaald zijn. Haar geroep
komt uit de venen.
De jonge Varville vergeet alles en spoedt
zich naar een der kleine trappen in het gra
niet van den dijk uitgehouwen. Hij vliegt
de treden af en mompelt met het koude
zweet op de slapen:
Als de vaartuigen er nog maar liggen.
Zij liggen er nog! Fabien stapt op den
steiger, schuift twee ponten op zij en springt
in een boot, waarvan hij met zenuwachti-
gen haast de touwen losmaakt. Na de pe
lerine aan zijn voeten geworpen te hebben
grijpt hij de riemen en roeit naar den over
kant
Geen roep wordt meer gehoord. De stilto
beklemt den jonkman het hart; doch hij
overwint zijn ontroering en slingert een
kreet van bijstand de lucht in, zoo luid,
dat zijn stem van alle kanten weerklinkt.
Mijn God, waarom antwoordt Ninette niet
meer?
Ja wel, zij antwoordt en wel van zeer
nabij.
t Is geen klacht, H is een zang van won
derlijke poëzie, bekoorlijk ondanks het droe
ve, dat er in ruischt.
Zelfs bij de gevaarlijke bestijging van de
rotsen der Sivule, zelfs niet aan den rand
des afgronds heeft Fabien zulk een angst
doorstaan. Maar deze angst verdubbelt zijn
vracht. Een laatste riemslag drijft de Loot
naar den oever met zulk een vaart, dat
zij in de modder blijft vastzitten.
Met een sprong staat Fabien in het hoo
ge gras; do opstekende wind heeft den ne-
vel gedeeltelijk verdreven, en nu ontwaart
hij op eenigen afstand een onbestemde ge
stalte. Dat moet Ninette zijnl
Bibberend van koude en ongerustheid,
doch behouden en wel, staat zij in bange
afwachting op een terp, die zich als een
eiland boven de <ten deele ondergeloopen
venen verheft.
(Wordt vervolgd).
STAKING IN VROEGER TIJD
Dat ook in vroeger tijd stakingen voorkwa
men, bewijst het volgende bericht van 1'?
Juli 1828:
„De bewegingen onder de arbeiderslieden
aan het nieuwe dok te Gent zijn door het
tijdig plaatsen van krijgsvolk en vooral door
de tusschenkomst van mijnheer den gouver
neur dezer provincie gestild. De vijftien hon
derd werklieden, welke bijna allen gewei
gerd hadden den arbeid voort te zetten, heb
ben langzamerhand denzelven hervat Zoo
het schijnt, was de ontevredenheid ontstaan
over het te gering loon hetwelk hun door do
bazen werd gegeven.
NAPOLEON'S TERUGKEER UIT RUSLAND
In de Revuo des Deux Mondes deelt de
hertog De la Force uitvoerige brokstukken
mee uit de gedenkschriften van generaal
Caulainecourt, die met Napoleon den terug
tocht uit Rusland in December 1812 mede-
maakte en gedurende veertien dagen in de
zelfde slede en hetzelfde rijtuig den keizer
gezelschap hield.
Al dien tijd voerde Napoleon breedvoerige
en interessante gesprekken met zijn opper
stalmeester.
Uit Caulaincourt's relaas blijkt, dat voor
den keizer op den rampspoedigen terugtocht,
waarbij het groote leger bijna geheel ten
onder ging en ongelooflijke ellende leed,
steeds goed werd gezorgd. Ilij alleen had
voortdurend schoon linnen, wit brood, wijn,
ossen- of schapenvleesch bij den maaltijd
en de groente, waarvan hij het meest hield.
Hij had intusschen veel van de koude te
lijden, die ontzettend was, vooral gedurende
het traject van Wilna naar Kowno. De ther
mometer wees 20 graden onder nul. En
ofschoon de keizer in wol was gekleed met
een goede pelsjas en gevoerde laarzen, hene
vens een gewatteerden voetenzak, klaagde
hij er zoozeer over, dat Caulaincourt hem nog
met de helft van zijn mantel bedekte. Hoe
koud het was, blijkt wel hieruit, dat ijs zich
vormde op de lippen, onder den neus, aan
de wenkbrauwen en aan de oogharen. De
bekleeding van het rijtuig werd langzamer
hand geheel wit en hard, vooral in het bo
vengedeelte, waartegen de bevriezende adem
opsteeg. En toen de reizigers te Iïovvno aan-
kwamen, rilde do keizer alsof hij koorts had.