9
i
Derde Blad
Gierigheid.
woensdag 6 Februari 1929
Pagina 1
Autos
100 iKm
ETA' ORERNDORF A. D. SALZBACH weid voor
ijlen, dlchter-componiat van 't wereldvermaarde
Kerstlied „Stille Nacht", den leeraar-organiist
Franz Gruber en kapelaan Joseph Mohr, heit
hierboven afgebeelde gedemkfceeken onthuld.
Dan kamde dal ik eréis an, vvaor?
De veldwachter knikte, cn een groet
brommend ging liij door. De spotblikken
Van de dorpelingen, die ook do Hoogmis
hadden bijgewoond en onder liet voorbij
gaan hen brutaal begaapten, toen do oude
Neneké. met haar sissende fluisterstem
met hem stond te praten, hadden hem
gehinderd. Wat zij zeiden, kon hij niet
verstaan, maar veel goeds zou het zeker
niet geweest zijn. Waarom lvad die oude
tang hem ook precies op den kerkweg
Staande moeten houden? Eigenlijk moest
hij niet gaan, extra nu niet Veel zou er
voor hem ook wel niet aanzitten, want
Leneke en haar broer Jan allebei, zaten
Ban eiken aardappel, dien zij ingekuild
hadden, vastgegroeid- Maar van den ande
ren kant, het karweitje was gemakkelijk
mee,genomen, dat begreep hij wel, cn bij
rijn mager traktement van tweehonderd
vijftig gulden per jaar moost wel alles
hem welkom zijn. Een oogenblikje den
boeman gaan spelen bij een weduwe met
nog maar kleine kinderen, een eindje buiten
het dorp nog wel, daar kwam naar hem
"lacht het gesis van Leneke maar op neer;
anders hoefde hij niets te doen, kwaad kon
het voor hem dus niet...
Do oude Leneke schuifelde met haar
Stijfgewerkte beenen over het paadje langs
Sen weg huiswaarts. Haar knokige rechter
hand, klauwachtig en groezelig, klemde
het kerkboek tegen haar halsdoek, en
haar linker droeg de paraplu. Onder den
vreem-doendon neerslag van haar oogleden
uit flitsten haar blikken rond. De mondlijn
sneed scherp in het harde gezicht, gelig
en doorrimpeld. Maar zij was het met zich
zelf volkomen eens: zij had goed gedaan,
den veldwachter maar eens aan te spreken,
zooals Jan cn zij overlegd hadden. Al een
maand over den tijd, en nog geen pacht
betaald! Maar. boe kon het ook anders?
Met haar eigen oogen had zij het immers
moeten aanzien, dat zoo'n weduwvrouw met
haar vijf kleine kinderen naar de Hoogmis
kwam, allemaal met schoenen aan, tot het
jongste, dat nog vier jaar moest worden,
toe? Als het geld zoo aan den opschik
weid verknoeid! Waarom konden zulke
menschen dan niet op klompen loepen?
Jan en zij liepen 1 raast altijd op klompen.
Maar daarom hadden zij dan ook van
twintig jaren terug al goed van den inte
rest kunnen leven, als zij gewild haddon.
Omdat zij altijd zuinig en spaarzaam waren
geweest. Do hoovaardij had de menschen
'leelijk te pakken. Daar moest de Pastoor
maar eens meer over preken- Wat hij in
de Hoogmis gezegd had over den rijken
vrek, dat was beter voor de groote steden.
Hier op hun dorp begon de hoovaardij ook
Hl langer hoe erger te worden. Kwam dat
Ou te pas, dat Miona, als weduwvrouw,
(voor al haar kleine kinderen schoenen
moest koopen? En een maand ovor tijd do
ï>aclit nog niet had betaald? Ja, de men-
•chen riepen er wel over, dat Miena zich
«oo dapper door het leven sloeg, en dat
haar kinderen zoo netjes voor den dag
kwamen. Zij geloofde het wel; de menschen
«ouden natuurlijk niets van Miena te var
iëren hebben, anders praatten zij ook wel
*®dcrs! „Ieder 't zijne", zoo hadden zij en
ÏHn er altijd over gedacht. Do menschen
noemden hen nu schrapers en beesten,
dat wisten zij heel goed. maar Jan zei van
jongsaf altijd: „Zoo gauw als de menschen
ons uitschelden voor beesten, dan hebben
wij het pas goed!" en daar had Jan groot
gelijk in gehad. Ze zeiden ook, dat Jan 'ne
fielesoof was; niks erg, al die afgunst had
hun nooit pijn gedaan. Jan en zij gingen
toch niet steden? Vader zaliger, God geve
hem den hemel, placht hun het spreekwoord
voor te houden: „Handel is handel, gods
dienst is niet voor den handel maar den
wandel; -wie dat onthoudt, grijpt in den
pot, en wie dat vergeet, grijpt er naast!"...
Leneke mummelde druk en knikte met
het hoofd, in half-hardop gesprek met zich
zelf. alsof zij iemand in-zicb-zelf overtuigen
moest, dat zij goed gedaan haa.
Een paar kerkgangsters, jong-vrooliike
stevige boerinnen, liepen haar voorbij, met
den aanroep:
Morgen Leneke, nogal an 't gebod?...
En het klaterend gelach uit do gezond
sterke lichamen schalde door de Zondag
stilte van de velden-
Leneke spietste do lachsters haar ve
nijnige blikken achterna, 't Lachen zou
die ook nog wel eens vergaan! Met lachen
hadden zij en Jan hun geld niet gekregen!
Zij had ook wel kunnen trouwen, toen zij
i vijf en twintig was. En zij had er toen
i ook wel veel zin in gehad. Maar dan moest
hun erfenis in twee parten, en dat kon
zij toch niet van zich verkrijgen. Wat had
i Jan, die nog een paar jaar jonger was,
dan moeten beginnen? Dok trouwen, en
wie weet, wat voor een opmaakster hij
dan in huis gehaald had. Iloe konden zij
het allebei ooit boter op de wereld krijgen
dan bij elkaar? Als zij toen getrouwd was,
dan was zij misschien ook al lang alleen
blijven zitten als weduwe met het huis vol
kinderen. Zij zag overal misère genoeg; wat
een getob om den interest te betalen, zoo
als zij immers zelf geregeld had ondervonden
met de hypotheken, die de boeren van
hen hadden? Zij en Jan waren altijd ver
standig geweest; ieder was zich zelf toch
maar het naast! Daar had je nou die
Miena; haar man dood; zij met vijf kleine
kinderen in het leven, moest nu maar al
leen ploeteren om ze allemaal groot to
brengen. En inplaats van ze al dadelijk
aan te zetten om zo mee te laten ver-
dienon, liet zij ze nog op schoenen loonen
ook. Zonder eerst de pacht te betalen.
Waar moest het mot zulke menschen heen?
Werken moesten, zo toch allemaal. Zij en
Jan werkten nog wel, van den morgen tot
don avond; omdat zij zuinig waren. Zij
verknoeiden het geld niet aan prullen En
liun schuld was liet. ook niet, dat er zoo
veel lanterfanters, leegloopers en niksnut-
ters waren, want bij hen hoefde niemand
te komen schooien.....
Nogmaals schokte Lenekes hoofd in scher
pen knik. Het was haar heel gemakkelijk
gevallen, een zeker iemand in-zieh-zelf ten
volle te overtuigen, dat zij er groot gelijk
in had gehad, den veldwachter maar eens te
bestellen. Jan zou het hem nog wel boter
uitleggen. Een vat aardappelen, die bij
het fsorteeren warén uitgeschoten, cn wat
afvalfruit, een mand appels en peren, dat
moest het dan in 's hemelsnaam maar
kunnen lijdon. Ze zou Jan even waarschu
wen, want er konden wel menschen zijn;
't Zondags na de Hoogmis kwamen er altijd
om te betalen, of om te praten over koopen
en verkoopen... Even speurden haar
oogen naar gewoonte nog rond of er zich
ergens ongerechtigheden vertoonden, kwa
jongens of zoo, en daarna stapte zij wel
voldaan haar huis binnen om Jan in te
lichten, dat de veldwachter dadelijk evofi
zou aankomen, over Miena, en de pacht;
in de Hoogmis hadden zij en haar kinderen
allemaal schoenen aan, dan raakte het ge
duld toch op, hot was tè erg, zoo'n ver
kwisting; die liet hèn maar naar hun
geld fluiten....
Jan knikte, begrijpend goed, het moest
nu maar eens uit zijn, hij was ai vier
maal vergeefs bij Miena geweest om do
pacht. En eiken keer had zij hem wat
vertelseltjes meegegeven, dat haar- aard
appelen van 't jaar zoo waren tegen
gevallen, cn ook haar bleten; maar zij
had twee varkans, haast vet, óón bedoeld
voor den handel en één voor eigen ge
bruik, en dan moesten die nu in Gods
naam maar allebei voor den koopman
zijn, voor de pacht- Maar daarmee had hij
nog niets in de kast gekregen, en wie
wist, wat zij weer met die varkens zou
doen; het was oppassen met zoo'n soort
van menschen om aan zijn centen te
komen!....
Nu moest hij nog even in de huis
kamer, de schoolmeester was er om de
appels te betalen; dan kon dc veldwachter
Jan had den -schoolmeester vijftig kilo
appels geleverd. Mooi fruit, best fruit,
bellefleur, en appel voor appel uitgezocht;
want hij wist, wat menschen als den
meester toekwam, en zóó was hij nu een
maal, hij wilde zijn klanten goed bedienen,
dat hield stand, en bedrog maakte den
handel dood..., ja, j)ö3t weer tegenwoordig-,
een mooi najaar, anders zou 't er ook treu
rig' uitgezien hebben voor den boer, want
de voorzimer was veel te nat geweest
maar nou was 't toch ook weer niet
alles, als men het goed bekeek; want de
meeste boeren hadden nu veldvruchten ge
noeg, en dat hield de prijzen maar laag;
do verdienste was zoo klein-...
De woorden ratelden hoen over den
meester, die al opgestaan was om te be
talen en dan weg te gaan; hij rookte een
sigaar om niet te hoeven te bedanken
voor Jan's sléchte tabak. Ja, vijftig kilo,
goed gewogen, hij deed nooit iemana te
kort, dat was dus gauw uitgeteld; maar
de meester moest het niet kwalijk nemen,
hij liad een halve cent per kilo te weinig
gezegd; Vrijdag op de veiling brachten de
goeie bellefleurs een halve cent meer op,
do meester zou daal- zeker ook niets tegen
hebben; hij maar: „ieder 't zijne!"...
Maar man, verkocht is toch verkocht,
dacht ik...
Ja, ja, och, zooais men hot nemen
wilde, rolden de woorden van Jan weer.
Kijlt, op de veiling had hij dan toch vijf-
en-tvvintig cent meer kunnen hebben, en
de tijden waren zoo miserbel slecht! Praten
de menschen waren te helpen, nie-waar?
Als de meester eens wist, hoe moeilijk het
was, zijn interesten en pachten binnen te
krijgen, daar zou hij versteld van staan!
Werken en zuinig zijn, daar moest je niet
nicer om komen bij do menschen van
vandaag! Ilij was maar een domme boer,
maar hij ieefdo, zooals zijn stand dat mee
bracht, Menschen, zooals de meester en
mijnheer Pastoor, die hadden letters ge
geten, die hoefden aiet met de handen te
werken, en die hadden i.een vasten trek,
dat was dus wat anders, die rookten hun
sigaartje en dat kwam hun ook toe, maar
hun soort van menschen moest op een half
centje kijken....
Liever dan op den wirwar van praat in
te gaan, legde de meestor een kwartje
meer op tafei, en haastte zich weg- Hij
kende dat wel bij ondervinding; een stroom
van woorden-gekletter, die geen houvast
gaf, terwijl de spreker intusschen één ge
dachte star vasthield: hebben is hebben,
rnaar krijgen is de kunst!....
En Jan borg ook die ontvangst weer
gauw veilig weg in de kast. Binnen was
binnen, en alle beetjes hielpen!
De veldwachter, die met dezen cn genen
een borrel gedronken had, kwam binnen.
Jan had ook uog wel wat in 't fleschke.
jenever op zwarte bessen, voor de maag.
Hij schonk in, zij dronken, en hij legde
het geva! uit:
Miena zoo rnanr eens goed bang
maken!....
Sedert Leneke hem aangesproken bad,
was alles den veldwachter onder liet
borrelen langzamerhand duidelijker ge
worden, en de glaasjes „bessenrood" maak
ten het in zijn kop heelemaal „klaar". Hij
zou dat wol eens opknappen, dan nu maar
dadelijk..
Jan grinnikte en ging naar de keuken.
Paar zette hii zich aan tafel, greep met
de linkerhand zijn pet, zwaaide langs zijn
gezicht met de rechter, mummelde wat
met cle lippen, duwde de pet weer op zijn
kop en begon do soep te slurpen...
komen.
■i ïLus*vite, .-ito'
De veldwachter stapte met een barsch
gezicht op het huisje van Miena toe. De
kindoren. die voor de deur zaten te spelen,
stoven verschrikt weg, achter het schuur
tje. De veldwachter met zijn langen baard
en zijn grove stem was de boeman, waar
mee zij naar bed werden gestuurd!
Miona redderde door de keuken na het
middageten, vermoeid van al het zorgelijk
getob. Het kwaad gekijk van Lenolce dien
morgen had haar heelemaal uit. de rustig
heid van hart gerokt. Zij moest dan in
Gods naam de varkens nu maar dadelijk
verknopen, al was dat schadelijk aan het
gewicht.... Jammer, dat zij niet kon wach
ten tot Allerheiligen-- Vrouw!...
De liarde stem sloeg zóó ineens neer ia
do stilte van haar soezerig tobherig ge
denk, dat een doodsschrik haar op het
lijf viel. En op non stoel neergeploft,
hoorde zij allerlei geluiden in haar ver
dofte gedachten komen; dadelijk de pacht
aan Jan gaan betalen... dadelijk,., anders
komen halen., dadelijk... vóór don avond.-.
Toen zjj opkeek, was de veldwachter
alweer een eind weg'. Sidderend over het
heelo lijf koelt zij hem na, en lang zat zij
wezenloos. Totdat het praten van de kinde
ren, haar een beetje wakker maakte.
Och, de arme schaapjes! zuchtte het
in haar op.
Gao-t mer gaauw wer speule.. -
Is ie weg, moeder?
Jao, 't- is niks, gaot mer speule...
De angst hield haar de borst omsnoerd,
zoodat zelfs geen snik los kon komen. In
haar versufte hoofd bonsde liet, en geen
enkele nieuwe gedachte bracht verlichting.
Het maalde daar maar rond; ilt heb de
pacht niet... voor den av-ond betalen, anders
komt de veldwachter.-., mij wegbrengen...
ik heb de pacht niet... de arme kinderkes...
Dan tuurde zij den weg op, of zij den
veldwachter nog niet zag: en dwaalde door
het huis, als ontzind.
Uren gingen voorbij. De kinderen drens
den, verveeld, hongerig, moe van het on
gewone: Moe-oe-der... 'nen bootram!-..
Stil toch kiender.. anders kumt de
veldwachter!
Verschrikt staarden de kleinen haar
aan; werden bang van den angst van moe
der, die zoo raar deed vandaag. Zij kregen
een boterham en kropen daarmee hier en
daar neer, stil ineengehurkt, als hoopjes
ongeluk, en de kleinsten schreiden zich in
slaap.
Maar niets kon de vrouw tot moedig
opleven brengen. De halfgehoorde woorden
van den veldwachter spookten haar aan
houdend door het hoofd: betalen... vóór den
avond... wegbrengen... En daarbij dat bar-
sch« gezicht.
De angst had haar bevangen, met machte
loosheid geslagen. Zij wist niet. zij begreep
niet... Maar zij voelde het gevaar rond
om baar heen ritselen, het gluurde naar
haar op van allo kanten, het joeg haar
heen en weer en dwong haar maar naar
buiten te kijken, den weg op, waar de
veldwachter immers vandaan moest komen!
Het, maakte haar zoo moe, zoo ziek...
De angst steeg in haar op zoodat zij
't zou moeten uitgillen, zooals kinderen op
een - domme, ruwe manier bang gemaakt
worden voor een spook. Aan het drieuurslof
had zij heelemaal niet gedacht. En toen do
schemer over haar velden begon aan te
wazen voor den vroegen herfstavond,
zweepte de dreiging van de verschrikking
haar het huis uit, dwars over do akkers
heen, als een arme vervolgde in uitersten
nood
Maar omdat zij moeder niet meer zagen,
alles in huis donker bleef en zij geen
avondeten kregen, dwong de vrees de
kinderen ook den weg op. waar zij
schreiend riepen: Moe-oe-der! Moe-oe-dcr!...
Mannen, die volgens Zondagavond-ge
woonte naar het dorp wilden gaan, vonden
hen zoo. Vroegen hen uit, eerst lachend
en plagend, maar langzaam-aau ongerust
wordend, toen zij zóóveel verstondon uit
het verward» snikken en praten, dat er
iets met den veldwachter was geweest en
dat moeder zoo raar had gedaan... lang
was zij nog niet weg...
Nu verspreidde zich het slechte nieuws
heel snel. Het geruchtte spoedig het hcele
dorp door: „Er was iets met Miona niet
in orde, de kinderen waren alleen buiten,
in den avond, de vrouw weg!..." en joeg
jong en oud do straat op in opschudding
van veel gevraag, gepraat, heen cn weer
geloop, drong tot hulpverleening, doelmatig
pogen en ondoelmatig zoeken, alles wild
dooreen, onoverlegd.
De kinderen werden eindelijk tot voor-
loopig onderdak gebracht. Dat was de
eerste bezinningsdaad uit do verwarring
van dé algemeena ontsteltenis zonder lei
ding.
Pas uren later vond men de moeder, die
in de duisternis van het eene schuilhoekje
naar het andere probeerde te vluchten, als
een verdwaasde telkens weer opgejaagd
door elk geluid van voetstappen. Haar eigen
angstgevoel van onveiligheid, waar zij zich
ook verbergen wilde, bespoedigde haar red
ding. liet lag niet in de bedoeling vuu de
Goddelijke Voorzienigheid, dat haar of haar
kinderen weer een ranin zou overkomen, na
den vroegen dood van den man en vader.
Zooals afgesproken was, geleidde men
Mina naar de pastorie. Nog lang zat zij
daa;sidderend, ineengekrompen ais een
gemarteld diertje, totdat het den pastoor
eindelijk mocht gelukken, de dreigende
spookbeelden van haar ontstelde verbeelding
te verdrijven cn een eenigszins samenhan
gend, begrijpelijk verhaal uit, haar verwar
den geest los te krijgen. Maar dat was ook'
voldoende.
De veldwachter, ontnuchterd en terug
schrikkend voor de gevolgen van ziin daad,
bezwoer jammerend, dat hij met de vrouw
niet over pachtbetalen had gesproken; hij
had haar alleen willen waarschuwen, dat
haar kinderen op don schoolweg altijd over:
de akkers liepen en dan vruchten verniel
den. Zoo trachtte hij mot ccn algemeeno
waarheid ten opzichte van de schooljeugd,
de aandacht af te leiden cn de publieke
opinie naar zijn kant te draaien. Maar on
het moment nam niemand daar veel uotilio
van.
Den volgenden morgen omstreeks acht
uur werkte Jan op hot veld. Met nijdige ruk
ken sloog hij zijn riek heen en weer in
den grond, dat de aardkluiten opvlogen.
Was dait nou een gezanik geworden. Het
heele dorp in oproer. Zijn zuster en hij over:
de tong van Jan en alleman, dat er geen
hond brood van lustte! En dat allemaal door
des chuld van zoo'n wijf, dat niet op tijd
de pacht wilde betalen. Onschuldigen moes
ten er nu voor boeten. Zoo ging het als men
te goed was en te lang geduld had gehad,
Dan kreeg men nog stank voor dank ook.
Maar nu was het dan ook voorgoed uit
ook; afgeloopen. Deze Week zou hij haar
de pacht opzeggen. Dachten zo dat hij zich
maar altijd voor den gek zou laten houden?
Dan zou hij wel eens laten zien, dat hij
daar schoon genoeg van had. Al moest hij
zijn leven lang den grond braak laten lig
gen;,..!
En terwijl hij zijn riek mot heftig beweeg
door de woeste aarde zwaaide en liij zich
mot eigen geredeneer opwond tot al maar
feller razende gedachten, dat aan zijn kant
niets verkeerds of afkeurenswaardigs te vin
den was of zelfs gezocht mocht worden,
broedde hij hot pas opgekomen plan van
pachtopzegging verder uit. Dan zouen ze
allemaal zien... dan zouden ze zien... recht
is recht... ieder het zijne.... dan zouen ze
we'
Do invallen vlogen ongeordend over el
kaar heen tot een warhoop van gedenk.
Maar plotseling stonden twee heeren vóór
hem. Door zijn driftig gewerk en zijn dol
gepraat in zich zelf had hij van hun komst,
niets gemerkt Hij kende lien ook. niet. Het
waren twee vrienden van don pastoor, die
zijn dorpelingen maar al te gobd kende: bij
ervaring wist hoe gauw de kiem voor lang
jarige veeten was gelegd als de een zich
met den ander ging bemoeien; cn daarom
liever deh ulp aanvaardd,e die 'n gunstige
beschikking hem in huis liad gebracht. Een
van hen sprak Jan aan:
Tot nog too bon jo bij alJe collecten
overgeslagen omdat je toch nooit een cent
te missen had. Maar je bent rijk en gister
avond is een arme, brave weduwe bijne den
dood ingevlucht, door den angst over de
pacht die zij niet betalen kon. Dan had het
geschrei van vijf arme kleine kinderen mis
schien in de ooren geklonken van den heul,
die daar dan de schuld van was geweest.
Nu komen wij het eerst L>ij jou om een
flinke gift om dat gemartelde mensch te
helpen.... Bedenk je nu eens hoeveel jij wilt
doen....
En terwijl hun koele blikken zijn ver
wilderde oogen strak vasthielden, scheen
dc adem in zijn keel te stokken. Op zijn
beurt stond hij voor die, als uit den grond
gerezen rechters, nu zelf een beeld van ver
schrikking
,-De Heraut van het II. Hart"
Z U vcrir) It fen
„S NDAGSNISSE".
Practteche uitvinding voor een verbuur-inrichting yau autu'a.