Woenslap 20 Februari 1929 Derde Blad Pagina 1 Toen de dood door bergen ging. Het vreeselijk einde van een dronkaard. T^BUtfaWMBWW Bi'cede hoos opschietende varens stonden als een eerevvaeht langs een vroolijk rui- s'rhend beekje, dat snel door het woud naar het dal stroomde.... De aaPdbedenplantèn met hun heerlijk rijpe roode vruchten lokten lot plukken... maar niemand zag ze staan. magere, sombere man, die langs het ■toekie ging, schonk er in het geheel geen „andacht aan. Hij scheen veel haast te „ebben.. Steenen en wortelstronken ver oorzaakten hem niet den minsten last en djne schreden waren zoo licht, dat geen /tikel bloempje onder' zijne voeten geknakt word. Hij nam niet den weg dien de hout hakkers en boschwachters gewoon waren te volgen, maar gleed als een schaduw midden door het kreupelhout, om des te vlugger hot dorp te bereiken, dat daar boven achter de berghelling lag. Toen hij de hoogte bereikt had, overzag hij met wijden blik het stille dorpje.... Van het kerkdorp, dat beneden lag, kwam ,n oude priester met de II. Teerspijze Ook -'-ze had haast, maar hij was zeer ver moeid door den moeilijken tocht, want toen hij boven aankwam, bleef hij een minuut staan en wischte zioh het zweet van het voorhoofd. Toen hij den somberen nian voorbijging, wierp de zon een helde ren schijn evenals wanneer een koning zijne kroon van het hoofd neemt, vol eerbied en majesteit. Dan ging magere Hedn op een wortelstronk zitten en zeide tot het eekhoorntje dat hem vragend aanzag, op verontschuldigenden toon: Ik moet hier wat wachten, want mijn Heer keurt het niet goed, wanneer ik vóór hem aankom. De priester ging een hut binnen, wier mossig dak met den achterkant tegen den berg leunde. Langzaam sloop nu. de man, die veel op een schaduw geleek, achter hem aan en keek tusschen de bloemen door het lage venster. Dan zette hij zich op de bank in het kleine tuintje voor het huis, waarin de rozen bloeiden.... Hior had de oude bewoner vaak gezeten, -ijn pijpje gerookt en gemijmerd over den tijd van zijn jeugd, toen hij nog bij de huzaren diende. In dien tijd had hij best zijn geluk kunnen vinden in de wereld wat de menschen tenminste geluk noemen. maar hij verlangde terug naar zijn dorpje, waarvan nog niemand in den vreemde gestorven was. Zoo was hij naar huis teruggekeerd, werkte in hot bosch, bebouwde zijn stukje land, en was arm gebleven. Later was hij door den oorlog weer teruggestooton in de volle wereld, hij had deelgenomen aan drie veldtochten, en nauwelijks een maand goleden had de Militaire Vereenlging hem feestelijk ge huldigd als de oudste oorlogsveteraan. Hoe gaarne vertelde hij uit dien tijd. Toen wij voor Koninggrütz stonden, was het juist weer al3 nu. Mijn Foh had dezelfde vlek op zijn kop, zoo begon het gewoonlijk en dan begon hij te vertellen... aan één stuk, soms tot het klokje het Angelus begon te luiden. Nu kwam de priester om afscheid to nemen van hem. Hij ging en na hem ver liet ook de vrouw de stille kamer. óm voeder voor do geiten te halen. Toen sloop de dood de deur binnen... als een schaduw De zieke was heelemaa! alleen en sliep nu Vriend Ilein keek naar zlin looper, waarin nog oen klein boogje zand moest afloopèn. Hij lachte, toon hij ia een oude glazen keukenkast de ridderorden aan eon ketting en de soldatenmuts aan de halken eag hangen. Zijn eenige vreugde, zei hij, opende de kast. bevestigde de ridderorden op zijn znantel en zette do muts op zlin hoofd. Zoo versierd ging hij naar het bed. Twee groote oude wandklokken sloegen achter elkaar negen uur. Hot was een geweld Bis hoorde men van verre een militaire Imirsch. De oude ontwaakte en richtte zich kaarsrecht in bed op. Met wijd geopende Gogen staarde hij don vreemden gast aan. Excellentie tot uw dienst, zeide Jiij met brekende stem en trachtte zijn hand op te heffen om te groeten. Hij bracht het echter niet verder dan tot he' voorhoofd en angstig beefde het van zijn lippen: Zal ik nog eenmaal -- De groote strijd gaat nu beginnen, eed de dood en legde hem zacht de hand op het hart... Terwijl vriend Ilein van de hoogte daalde ra? hij eens rond in het dal. Een villapark «Is uit een stad was hier naar de bergen jWfplaatst.... Tusschen Streng afgecirkelde bloembedden en sorgvuldig onderhouden lKïomgroepcn wandelden menschen heen en weer en schenen heel anders als zij in werkelijkheid waren. Zij hadden veel ovar- oenkornst. met uitbeemsche planten, die door een handige» tuinier goed beschermd zijn uitgestald, n.aar die, wanneer zij in hun moederland onder hun soortgenooten zouden staan, als ziekelijke zwakkelingen heeleraaa! in het niet zouden zinken. De sombere, schaduwachtige man, trok zijn hoed dieper over het hoofd, ging in een prieeltje zitten, dat begroeid was met heerlijke rozen en dat slechts p'laats bood voor twee persen an, en liet al die wel verzorgde menschen aan zich voorbijgaan. Voorzichtig zetten zij het waterglas aan den mond en nipten liet water door liet glazen buisje terwijl zij zoo streng er voor zorgden niet over het maatstreepje te gaan. dat het wel schoen, als was het heil der ziel er mee gemoeid. Vriend Hein lachte eens medelijdend. De dames lieten bij het lachen haar gouden tanden zien en droegen een pels om de naakte schouders.... Ook de oude dames onderwierpen zich nog aan de mode, want zij konden Zich met hare ge zette figuren verschrikkelijk moeilijk voort bewegen op de sierlijk hooggehakte schoen tjes! Hij zag naar zijn tijd, las... het was tijd, dat hij zijn ambt uitoefende. Waar bleef hij toch... dien hij hier opwachtte...' Daar verliet een heer de rijen der wandelaars en zette zich in het priëeltje. Hij had een reuzengestalte... Ge blijft lang weg zoo wendde de Dood zich tot den heer. Deze zag hem ver ontwaardigd aan en zeide streng: Wat matigt ge u daar aan, man? Ik ben de eerste minister. Heel goed, juist op hem wacht ik ook hier. Toen liep er een akelige rilling ovèr het gezicht van dezen grooten sterken man- want hij herkende zijn buurman. Hij greep naai- zijn hart, zakte in elkaar en fluisterde: -- 'Mijn vrouw... Och die zullen we maar laten waar ze is. Zij is juist in gesprek met voorname lui, we ztillen haar maar niet storen nu. Kent ge niemand anders dien u nu van meer nut zal, 'n priester? Ach God, steunde de stervende, een priester kende hij al lang niet meer en legde zich op zijne zijde. De dood ging heen en liet hem in het rozenpriëel achter. Een der voorgangers zag wat er ge beurde en riep luid om den badknecht. Deze was er dadelijk, wenkte een tuin knecht en belden droegen den doode zoo snel mogelijk weg, buiten hot bereik der wandelaars, die dansend op do lustige melodieën van den Kurhausmuziek voorbij gleden. Die het echter gezien of gehoord hadden bleven weg uit de buurt van hot prieel, sloegen oen andoren weg in en letten nog niet meer op wat er gebeurd was, doch gingen in angstige bezorgdheid na of hun pols wel regelmatig klopte... In den diepen nacht droeg men een doods kist naar de sterfkamer, legde er den stillen slaper in en nog eer de morgen grauwde bracht men het lijk naar den trein. Alles was in hot geheim gegaan, dank zij de goede zorgen der directie. Hubert Kreuizlanger reed hoornen van den Raventop naar de zagerij. De stammen waren zoo lang, dat hij van de paarden tot aan de achterwielen 23 stappen doen moest om daar, volgens voorschrift de bellen aan te brengen, opdat men het voer tuig hoören zou nog eer het te zien was. De oude Peter Memel vermaande hem nog óm toch vooral bij don grooten bocht af te stijgen en de paarden te leiden, maar Hubert zat reeds lachend op een stam en klapte lustig met z'n zweep. In vier uur kan hij óp den. grooten weg. ,?ijn cn dan? Het is Donderdag vandaag, zijn Francisca verwacht hem. Hij heeft in een doekje wel meer dan dertig eetbare paddestoelen voor haar veilig vastgeknoopt onder aan de booinen.... Zij is toeh werkelijk een aardig meisje, die Francisca, proper, jong en braaf. Hij kende geen liever kind in den heelon omtrek. Drommels! als hij den langen Frank, dien Boheemschen schrijnwerker, bij haar nog eens om het huls 'z'et zwerven, dan gebeuren er ongelukken. Hij schuift zijn hoed met het dennetakje wat naar achte ren en klapt met do zweep, zoodat do paarden de ooren spitsen en krachtig aan trekken. Eon oogenbllk later echter fluit hij een deuntje, dat krachtig door het heele woud weerklinkt Eén winter nog en dan trouwt hij met Francisca... Achter hem, op den bovensten stam zit een vogeltje en zingt een lustig lied.. In het woud ziet hij een schaduw voorbijglijden. Bij het beeld van St. Franciscus licht hij zijn hoed... Nu komt de groote tocht Daar ziet hij een wandelaar op een der straatstee,non zitten. Zeker een uit de groote stad, die nog nooit in zijn elven zulke boomstammen gezien heeft. Hij zal hem eens toonon wat hij kan. Hij zal niet afstijgen maar onbeweeglijk, met een takje in den mond blijven zitten Hij stuurt de paarden links, tot dicht tegen den rotswand, dan langzaam naar het midden en telkens meer cn meer naar echts. De .achterwielen zuilen dicht langs de helling moeten maar het zal wel gaan De vreemdeling is' opgestaan on verdwijnt als een schaduw, in het bosch of was het maar verbeelding?. De paarden, ge wend, om op dit punt geleid to worden, willen niet naar rechts uitwijken en wor den onrustig. Zal liij afstijgen?.... Neem. niet toegeven! De paarden moeten.... De achterwielen zijn versplinterd. Een vreese- lijke ruk.... en hij ligt onder de eeuwen oude stammen. Sidderend staan de paarden daar... Een enkele kreet weergalmt door liet eenzame bergwoud. Nu komt ook dö vreemdeling op de plaats van het ongeluk: Met den vinger heft hij c'e centenaar-slaat van de burst van dén stervende. Smeekend staart deze hem aan.... de dood kent dozen blik maar al te goed... Móet ik sterven? Sterven, om te leven» Ach, mijtte moeder' Zij zal je volgen! Francisca' Zij zal je graf met bloemen sieren! Zachtjes legt hij hem de 'hand óp de borst 011 vervolgde dan zijn weg.... Ilij kwam nu in een dorpje, dat in een dalketel lag, zoodat het dep indruk maalde, als was het van den berg af naar onderen geschoven. De dood kende z'ch hier nauwe lijks terug, want hij kwam zelden hier on nu was hot reeds twee jaar geleden. Vandaag moest hij echter op twee plaat sen zijn. Do beide oudjes, die reeds- meer dan 90 jaren waren, liet hij met rust, hij wendde zich naar het laatste huisje, waar Lena, de doodenaflegster op do vliering woonde. Sedert veertig jaar waschte en kleedde zij alle lijken van de heele om geving en geleidde ze mee naar het. kerk hof: Maar liet duurde dikwijls heel lang eer iemand stierf cn zij zou wel armoede geleden hebben, als het woud geen cham pions, aardbeien oir geneeskrachtige krui den leverde, die zij Verkocht Daar zij voor dat alles echter maar een paar centen ont ving, hier en daar soms een paar aard appelen of een korst, brood en omdat zij. de lijken vaak genoeg kosteloos nflode was haar leven een aaneenschakeling van ar moede on ontbering geweest. Vooral do winters waren verschrikkelijk, want dan kon zij niets uit het bosch halen en dan was zij al blij als zo zich bij de menschen in het dorp eens mocht warmen. Nu was zij ziek en zij had er heel veel spijt van, dat haar dit nu juist overkwam in den tijd, dat er zooveel truffels cn aard beien waren. Ja, zij bad 's nachts ook een uil liooron schreeuwen... er zou zeker iemand sterven en dan zou zij er niet kunnen zijn om hot lijk af te leggen. Maar vandaag voelde zij öcfc veel beter, zij zo-u eens probcercn om op te staan. En zij stond op- sleepte zich naar de waschkom en goot er water in.... Zij was wat duizelig... het suisde in haar ooren... Aan de deur stond vriend Hein... Hij hield zijn znndlooper schuin in de hand, om do laatste korreltjes tegen te houden, tot Lena zich gewassen had, want er zou niemand zijn, om haar dezen laatsten dienst, te be wijzen. De maan straalde reeds over hot woud, toen dé Dood ,aan oen wieg trad-, waar de jongste bewoner van het dorp op het doop- kussen hl oen doek gewikkeld lag. Het was moeders elfde kindje en te moe om te leven. 'Slechts ongaarne en met tegenzin was het op deze wereld gekomen, ofschoon het toch Zondag was. Do ouders zagen zij no- komst niet mot blijdschap tegemoet, ofschoon do poter, die dadelijk na de ge boorte hem naar de kerk gedragen had, om het II. Doopsel te ontvangen, zeide: Waar God zorgt voor tien zal Ilij het elfde niet vergeten! Na het II. Doopsel had do 96-jarige over grootvader het kleine wezentje op zijn bevende handen genomen en gezegd: Wij zijn beiden te veel hier. En er viel een traan op het tcedcre handje. Nu stond de dood aan de wieg van het kleinste kind. Met zijn zuchten adem blies hij het zwakke lovenslampje uit, narn eer biedig den hoed af voor de slapende moe der en sloop zachtjes naar buiten om niomand te storen.,.. „Ctr," Toen Moëc dien nazomer van IJalanJ terugkeerde, dronk hij afschuwelijk. 's Morgens om 6 uur stond hij op; ging voor zijn ontbijt eenige borrels drinken-; om 11 uur nam hij zijn absinth; 's mid dags weer zijn brandewijn. Zijn dorst echter kon niet gejescht worden, altijd maar had hij grootere behoefte aan sterken drank. Moëc, zeido hein eens op'een avond de oude pastoor van Hirinc, ik zou geen cent meer voor je huid willen geven! Voor mijn huid?... Ja, voor je huid!... ....Ja, weet u, mijnheer Pastoor, het verlangen naar drank is sterker dan me zelf: vandaag zul je maar één borrel ne men, één enkele... maar die is zoo gauw in mijn keelgat verdwenen dat ik er nauwe lijks den smaak van te pakken kan krij gen!... Dan neem ik er een tweede, die even gauw verdwijnt, en van borrel tot borrel" eindigt men met zich te bedrinken! ....En met zijn ziel verliest men ook zijn gezondheid en verspeelt do toekomst van zijn gezin. De pastoor zeido «leze woorden bijna op harden toon en verwijderde zich ont moedigd. Waar was hij gebleven, de tijd van Terre Neuve, als de vader met zijn zoons vertrok en de ooms met hun neven?... Waar men cider medenam en de oude ge woonten van 't verre vaderland onder hield? Tegenwoordig gingen ze naar IJsland, met zijn griezelig, koud klimaat, waaraan m.cn slechts kon weerstaan door brande wijn te. drinken, en waarvan zoo mèhfgeea ais volslagen dronkaard terugkwam Moëc was een van dezen Na terugkeer, van zijn. eerste reizen, zag zijn gezicht akelig rood. Dit keer kwam hij blauwachtig terug, met de tint van hen, die aanleg hebben voor een beroerte Zijn klein vrouwtje was van hem geschrokken toen hij thuis kwam. Hij was ér zelf ook van onder den indruk nu en dan, als hij 's nachts het bloed voelde opbruisen naar zijn horsenen, tot zijn aderen van zijn hoofd opzwollen! Moëc... ik zou geen cent willen geven voor je huidDat woord van den pastoor klinkt steeds in z'n ooren en als hij naar de pier gaande de golven bespiedt die hoog opspatten en dan weer terugdeinzen, voelde hij dat het hem een ware obsessie ging worden. Daarom snelde hij weg van de zee om in d» herberg door een borrel die vreeselijko kwelling te ontgaan. Dien avond moest zijn vrouw met zacht heid hem uit 't'café komen halen; maar toon hij achter zioh de deur hoorde sluiten braakte hij zulk een vloek uit dat da voorbijgangers het kruisteeken maakten. Dc nacht. Een oude Brelonsche pastoor, die niet den stok in één hand en de heilige Oliën in den anderen een kleine lage hut, komt hinnengeióopen. In éon hoek van 't vertrek, ln een van die oud-B retorische bedden die aan antieke doodkisten doen denken, ligt een man in de grootste gejaagdheid; zijn oogen puilen uit hun kassen, zijn huid is zoo doornat bezweet alsof hij uit het water was opge haald. Op zijn bloote hals speelt het licht met va.le flikkeringen, zijn handen woelen in 't laken. Rpnctom„hem.I/urcn en buurvrouwen, die nieuwsgierig dat vreeselijk schouwspel gade slaan. Dan valt de ongelukkige voorover in bed met een beweging van roeien; zijn voeten strekken zich uit tegen 't voet einde, z'n armen Meuren steeds blauwer door de vreeselijko bewegingen die ze maken en zijn handen wordon gewond door T stooten tegen den muur. Met brul lende stem geeft hij orders aan de onzicht bare roeiers; totdat hij, uitgeput, neervalt, met z'n gezicht naar den pastoor gekeerd, dié dat schouwspel bijwoont met een on eindig verdriet in z'n oogen en een rilling door zijn leden. Dat was dan zijn kleine Moec, met do lichtblauwe oogen, de kleine Moëc van do catechismus, Moëc die hem altijd de Mis diende als hij kwam lezen in 't kleine kapelletje hij 't strand; Moëc dien hij had getrouwd; wiens kinderen hij gedoopt had! Dat was hij, nog maar twee-en-dertig jaar. dat afgetobde lichaam, waarvan alle spie ren en zenuwen in werking waren in een aanval rati delirium. SEN FIETSRIJDEXDE OLIFANT heeft oen stevigen driewieler noodig, zooals men op onze foto ziet. Naar men zegt, zou deze olifant do eenige ter wereld zijn, die fietsen kan Wie weet, of op 't laatste oogenbük do Ziel niet haar' bewustzijn houdt, zelfs te midden van den vreesêlijkcn toestand van 't lichaam...? Wie kan zeggen: Gods barm hartigheid reikt niet zoo ver? Daarom wil de pastoor hem de heilige zalving toedienen. Een voor eèn neemt do priester de handen Van den stervende, die In zijn handen dansen als do zuigers van een machine die oververhit op 't punt staat uiteen ie springen... De ongélukkige .ziet' wezenloos toe en wordt rustig voor con oogenhlik tot er opeens een kreet, weerklinkt' Brand! hij begint te branden!.... En werkelijk! Zich aftoekenend op het som bere hout van den alkoof vertoont ziclt oen klein blauw vlammetje, beel onbe duidend maar toch onheilspellend. liet, vlammetje danst- over den huid, dan vertoont het zich, dan is het weer ver dwenen, het komt en 't vlucht en gelijkt wel een voorbodo van de hei; plotseling vervult een afschuwelijke lucht van ge brand vleesch het armelijk vertrek. De kaars!... jo komt met je kaars to dichtbij, roept do pastoor den koster, die- hem begeleidde, toet Dc kaars?... Wat, do gewijde kaars?... vraagt deze, die 't heëlemaal niet begrijpt. De priester tracht do vlam to dooven, die óveral opkomt, óp de armen, op de borst, overal: het lichaam brandt, zooals een spoils' zou branden, terwijl de Onge lukkige, schor en vreeselijk, geluiden uit stootte als van een verdoemde. Het is niet om aan te zien, gilden de vrouwen en vluchtten weg. Ja, 't is niet om aan te zien, herhaalde de pastoor, zicli tot de buren koerend oil toch is dit niet de laatste noch do ergste', straf van den dronkaard hierbeneden En toen allen hem aanstaarden zonder hem goed te begrijpen, wees hij hun op de drie kleine kinderen, die daar redeloos in een hoek gekropen waren. Als Dante ze gezien had en op hun voorhoofden en in hun koortsoogen de sporen ontdekt had van de zonde van hun vader, zou hij zeker dat woord gesproken hebben: Laat alle lioop hier varen! Arme kleinen! Uw vader heeft alles ver dronken, zelfs uw geluk;...' zelfs uw ge zondheid.... zelfs de mógelijkheid dat, -ge tot flinke menschen ooit zult kunnen op groeien. Pierre 1'Er mite. Voldoende Politieagent (een student virttecroud). He» heet u? Student: Wolf. Politieagent: Wat beul uï Student: Student. Politieagent: Student, zegt u, mag t.c uw kaart dan, eens zien? Student: Die heb ik op 't oogenbllk niet bij mij. maar hier is oen kleermakars-Télce- nlng. PoHUeagont (deze inziende): Onbetaald en van het jaar 1921. II kunt gaan. De knoop» Hanio heelt zijn zakdoek verloren en I* daarover wanhopig. Een vriend zegt hem: Nou dat verlies zal toeh wel to overkomen zijn Ja die zakdoek is het hem ook niet. Maar tk had een knoop daarin gelegd, om iets gó- wichtigs niet te vergeten!

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 9