Voor
onze
eu^d
i
v-n /i
J
„Klaver in de mand
cTeeken je mee?
I
DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL
i'.ö.
VRIJDAG 1 MA&RT1929
DERDE BLAD
mm
0.
1
i
i
VoorwerpenWier vorm.
^emsskkelyk ie „pjékhen" lp
vooral met beJiulp dep
'even hulpl^nen-ö
DOOR G. D. HOOGENDOORN t
Overname uit deze mbiieh zonder schriftelijke toestemming verboden
ft
Er was eens een heel, heel arm meisje;
haar ouders waren gestorven en had
den haar niets anders «nagelaten da,n
de lompen, die ze aanhad. Het meisje
moest uit haar ouderlijk hutje weg, want
het werd verkocht, om de vele schuld-
eischers tevreden te stellen, en ze wist, nu
niet, waar ze heen moest om een onder
dak te vinden. Schreiend ging ze heen en
het donkere bosch in, waar ze vroeger zoo
dikwijls aardbeien geplukt en paddestoe
len gezocht had, en ze dacht, dat, nu de
menschen haat1, verlaten hadden, de
hazen en reeën haar misschien wel bij
zich zouden laten wonen.
Toen het arme kind zoo al verder en
verder en aldoor dieper en dieper in het
groote bosch doordrong, begon het avond
te worden, en de oude dennen en sparren
wierpen lange, griezelige schaduwen. Het
meisje werd verschrikkelijk bang en' ze 1
begon zóó erbarmelijk te schreien, dat
haar tranen op het heidekruid en het
zachte mos neervielen, alsof het dauwde.
Toen het arme, in lompen gekleede meisje
nu zoo schreide, dat het een kouden steen
zou vermurwd hebben, stond er plotseling
een jager voor haar. Ze wist niet, waar
hij zoo gauw vandaan gekomen was, want
ze had hem heelemaal niet hooien aan
komen. Hij was van top tct teen in 't
wel eens beren en wolven kunnen huizen,
die me opaten!" Ze keek den boom nog
eens goed aan, prentte nauwkeurig de
plaats, waar hij stond, in haar geheugen
en liep toen den kant uit, waar het bosch
lichter leek te worden. Nauwelijks had ze
een paar stappen gedaan, of ze kwam op
een mooi, breed bemost pad; dit volgde
ze, al verder en verder, terwijl ze steeds
halfluid bij zichzelf herhaalde; „Klaver -
in-de-mand". Opeens stond ze voor een
mooi, groot kasteel, waarin het vroolijk
toe scheen te gaan; alle ramen waren
verlicht en er klonk lachen en zingen
naar buiten. Het meisje raapte al haar
moed te zamen en liep achterom over
het erf en het trapje op naar de keuken.
Daar was de keukenmeid van den graaf
juist bezig met de toebereidselen voor
het avondeten, en het gebraad stond te
sissen en te pruttelen, dat het een lust
was. Het meisje kwam schuchter bij den
haard staan en vroeg de keukenmeid om
een nachtverblijf of een dienst. De keu
kenmeid nam haar van het hoofd tot de
voeten op, en begon te schimpen en te
schelden: „Pak je weg uit m'n keuken!
We kunnen zoo'n vuü, slordig bedelkind
hier niet gebruiken!"
Het arme kind schrok erg, begon te
schreien en was niet tot bedaren te bren-
groen gekleed en zag er heel vriendelijk j gen. Eindelijk begon de keukenmeid toch
uit. een klein beetje medelijden met haar te
„Waarom huil je zoo, m'n kind?" vroeg i krijgen en ze zei barsch: „Nu, vooruit
hij goedig. Het meisje hief haar blauwe j dan maar, je kunt dan voor mijn part
oogen op, sloeg ze weer neer en zei snik- wei hier in dienst komen om op de kippen
kend: "Omdat ik heelemaal niets meer op j en kuikens te passen. Maar dan moet je
de wereld bezit en omdat ik zoo'n honger heel vroeg opstaan en pas laat naar bed
heb en omdat 't hier zoo rrt«~>'f<r is!" gaan, en slapen moet je ook in het kip-
1 ..mok. Maar pas goed op! Want ais er
i tin kuikentje verloren gaat, dan word
je het huis uit gejaagd!"
I Het meisje was blij, toen. ze hoorde, dat
i ze ten minste blijven mocht en ze ging
i «war het erf, dreef de hanen en kippen
en kuikens _n de hokken en sliep daar
I zelf op het strooi Vroeg in den morgen
I dreef ze den turnen troep voor zich uit
1 naar buiten, hoedde ze den heelen dag,
maar den prachtig uitzag. Toen de mis
uit was, ging de mooie vreemdelinge in
het stralende zonnekleed, dat om haar
heen ruischte, de kerk uit, en verdween
in het bosch. Daar trok ze het prachtige
feestkleed uit,-deed het armoedige, grauwe
kieltje weer aan en keerde als kippen-
hoedster weer naar het kasteel terug.
De graaf kon echter na dien Zondag
morgen onmogelijk maar vroolijk zijn,
want er ontbrak hem iets en hij wilde
zich zelf maar niet bekennen, wat dat was.
Hij was ontstemd en stond soms halve
uren lang uit het venster te staren, zonder
eigenlijk iets te zien. De dagen van de we
ken schenen als slakken voorbij te kruipen,
zóó verlangde hij weer naar den Zondag.
Eindelijk was het dan weer zoover; de
klokken luiden voor de Hoogmis en het
arme meisje ging weer het bosch in,
verder en verder, tot ze bij den eik kwam.
„Grijze eik, open je!" sprak ze en de
stam week weer open en daarbinnen hin
gen, evenals den vorigen keer, de prach
tigste kleeren en één kleedje was er bij,
dat zoo zacht en licht en zilverig glansde
als de maan, wanneer ze aan den helde
ren avondhemel staat. Dat beviel het
meisje 't best van allemaal, en nadat ze
zich weer aan het beekje gewassc'nen had,
was en de onbekende jonkvrouw de kerk
uitging in haar ruischend sterrenkleed,
ijlden op een wenk van den graaf zijn
dienaars haar achterna en volgden haar
op den voet. Maar zij greep in haar buidel
en strooide goudstukken uit, dat het glin
sterde en flonkerde op den grond, alsof
het goud gesneeuwd had, en de dienaren
wierpen rich als uitgehongerde wolven op
het geld en dachten; „Als we er genoeg
van hebben, kunnen we ook ergens anders
terecht." Het meisje in het sterrenkleed
wist hun intussehen te ontkomen, liep
naar den grijzen eik, deed élite pracht af
en ging weer in haar oud kieltje naar
het grafelijk slot terug om de kippen te
hoeden.
De graaf had geen gelukkig oogenblik
meer, zóó trok hij het zich aan, en hij
werd met den dag bleeker en treuriger en
verouderde zichtbaar. Men haalde er
dokters bij uit de heele streek, maar zij
konden den zieken graaf niet helpen,
De graaf en de mooie jonge gravin
leefden nu gelukkig met elkaar op het
trotsche kasteel; ze hielden echt veel van
elkaar en dachten aan niets anders meer.
De jaren gingen vlug voorbij en de lieve
gravin had al een zoontje en een klein
dochtertje. Maar toen alles nu zoo mooi
was en ze allemaal zoo gelukkig waren
in het prachtige slot, moest de gravin
opeens denken aan den groenen jager,
aan wien ze al haar geluk te danken
had, en ze herinnerde zich haar belofte,
zijn naam goed te onthouden. En daarbij
sloeg de schrik haar om het hart want
dien wist ze niet meer!
De zeven jaren zouden al gauw om zijn,
en de gravin werd aldoor ernstiger en
treuriger en bleeker, zoodat ze bijna niet
meer te herkennen was. Ze lachte bijna
nooit meer, en ais haar klein meisje op
haar schoot knielde en met haar lange
Wonde haren speelde, of zich in haar
blauwe oogen trachtte te spiegelen en
n.nd loud en zwaar en ernstig
voor haar
Daarbij beefde ze over haar heele lichaam
en schreide nog droeviger dan te voren.
„Wees maat stil," viel de jager troos
tend in. „Als er anders niets aan scheelt,
dan kan ik je gemakkelijk helpen. Ga
maar met me mee, dan zul je wonderlijke
dingen zien. Vertrouw maar op me; je
zult er geen spijt van hebben."
Het meisje dacht, dat t toch in elk
geval wel beter zou rijn, met den vreem
den jager mee te gaan dan hier in het
donkere bosch van honger te moeten om
komen, en ze ging daarom dus gewillig
achter hem aan, toen hij haar, zonder
verder een woord te spreken, voorging
tusschen de stammen door. Ze gingen
almaar dieper en dieper het groote bosch
Sn, tot de jager bleef staan voor een reus-
achtigen bemosten eik. Het meisje dacht,
dat ze nog nooit van haar leven zóó'n
geweldigen boom had gezien.
..Lief kind," zei de geheimzinnige ja
ger, „hier zijn we, waar we wezen moeten;
schrei nu niet meer en kijk eens wat
vróolijker!" Het meisje veegde met haar
schortje nog de twee laatste groote tranen
in haar oogen, bleef toen stilstaan en
was heel nieuwsgierig, wat er nu verder
zou gaan gebeuren.
„Grijze eik, open jel" sprak de jager
op gebiedenden toon. En kijk eens aan!
Als bij tooverslag week de dikke schors
uiteen en daar binnenin flonkerde,
glansde en glinsterde het, dat je er bijna
niet naar kon blijven kijken. Daar waren
zilveren kleeren en gouden munten en
prachtige edelsteenen en alles straalde en
schitterde om strijd. Eet arme verschrikte
meisje wist niet. wat haar overkwam. Ze
hield allebei haar handen onder haar
schortje en sperde van verbazing naar
mond en oogen wijd open en staarde en
staarde maar en kon maar niet uitge- j
keken komen.
„Dat alles is nu van jou en je kunt I
van al deze dingen nemen, zooveel je
maar wilt," zei de jager. „De eenige
voorwaarde is; dat je het voor alle andere
menschen geheim houdt en mijn naam
gofd onthoudt."
Eet verraste kind stamelde blij; „O ja!"
en meende, dat ze den naam gemakkelijk
genoeg zou kunnen onthouden, als ze dien
maar eerst wist.
De jager ging voort: „Ik heet „Kfcver-
in-ie-niand."
.piiaver-in-de-mand," fluisterde het
meisje voor zich heen, om den zonder
lingen naam goed in baar geheugen te
prenten.
„Over zeven jaar kom ik terug; al dien
tijd kun je uit den boom komen halen,
wat je maar wilt. Maar als ik terugkom
en je kunt mijn naam niet meer noemen,
dan zul je heel ongelukkig worden. Ge
bruik je rijkdom verstandig, want daar
van hangt je geluk af."
Het meisje wilde den groenen jager
bedanken, maar hij was al verdwenen en
de eik had zich weer gesloten en stond
rond en zwaar en ernstig voor haar,
alleen de takken bewogen zachtjes in den
wind. Het meisje wist niet goed, of het
gebeurde werkelijkheid was of alieen
maar een droom, daarom zei ze maar
eens, om het te probeeren: „Grijze eik,
open je!" En zie, de stam ging open en
toonde weer juist als den eersten keer al
zijn heerlijkheid. Met trillende handen
greep het arme weesje in al dien rijkdom,
nam er ten slotte een groot blank goud
stuk uit en de dikke stam sloot zich
weer, juist als tevoren, en de eik stond
daar zoo ernstig en rustig, alsof er niets
gebeurd was. Het begon intussehen al
donker te worden; daarom dacht het
meisje: „Hier in 't bosch kan ik toch
niet overnachten, want er zouden hier
terwijl ze steeds maar: „Klaver-in-
de-mand" voor zich uit liep té fluisteren,
tot het weer avond werd en tijd om ze
naar binnen te jagen en ze midden tus
schen de dieren op het stroo sliep. Zoo
ging het een week lang, en het meisje
voelde zich best op haar gemak en dacht
aan den grijzen eik en Klaver-in-de-
mand.
Eindelijk was het Zondag en de klokken
luiden van alle kanten en de menschen
gingen in hun beste kleeren naar de kerk.
Maar het meisje werd een beetje be
droefd, toen ze al die mooie kleeren van
de kerkgangers zag en daar zelf zoo vuil
en slordig in haar grauw kieltje stond.
Toen kwam de grijze eik haar in de ge
dacht en ze ging vlug het bosch in,
tot ze bij den wonderboom kwam; daar
sprak ze met bevende stem: Grijze eik,
open je!" De grijze stam ging open en
daar binnenin hingen de mooiste kleeren,
prachtiger dan ze ooit iemand had zien
dragen, en het meisje koos er een uit,
dat glansde als de zon in den middag,
wiesch zich aan het beekje, trok het
zonnekleed aan en ging er mee naar de
Hoogmis.
Ze kwam juist bij de Gloria. Toen de
menschen het zonnekleed zagen, maakten
ze eerbiedig plaats voor de binnenko
mende, zoodat ze ten slotte bij de bank
van den graaf kwam. Het arme meisje in
het rijke zonnekleed knielde naast hem
neer en begon te bidden. De graaf was
erg verrast, hij keek zijn lieftallige buur
vrouw eens aan en werd hos langer hoe
verstrooider, want hij vond, dat ze er
want voor deze riekte was geen kruid over haar wangen streelde, kon ze haar
gewassen. tranen niet inhouden en ze begon te
Toen rieden de vrienden van den zieke, schreien, wanneer ze aan het dreigende
die van de zaak afwisten, hem aan, wat ongeluk dacht. En als de kinderen hun
afleiding te zoeken om weer op te vroolij- moeder zagen schreien, schreiden ze ook
ken, en ze lieten een groot feestmaal aan- i mee en het werd heel treurig op het
richten, waar allerlei vroolijke snuiters op kasteel en niemand wist, waarom. De
op z«n knieën over het groote grasperk
trok ze het aan en haastte zich naar degenoodigd werden. Er was nu in de keu-
kerk, ken meer dan genoeg te doen en het
Toen ze daar binnenkwam, maakten kippenmeisje moest ook helpen en de
menschen eerbiedig plaats voor de j kippen en haantjes plukken, die ze vroe-
alle
liefelijke jonkvrouw in het kleed van
maneschijn, zoodat ze tot bij de bank
van den graaf kwam. Ze knielde er neer.
De graaf had erge moeite om goed te
blijven bidden, want hij herkende zijn
lieve buurvrouw onmiddellijk en kon bijna
geen blik van haar afwenden. Toen de
kerk bijna uit was, wenkte de graaf de
bedienden, de onbekende jonkvrouw te
volgen en haar niet uit het oog te ver
liezen En toen het meisje de kerk uit
ging, terwijl het maankleed om haar heen
ruischte, stonden de bedienden haastig
op en volgden haar op den voet. Ze liep
wat ze loopen kon, maar vergeefs; ze
kon maar geen voorsprong krijgen. Toen
ze zag, dat ze redeloos zou worden inge
haald, nam ze uit de fluweelen tasch, die
bij haar kleed hoorde, een handvol blanke
zilverstukken, die ze uit den eik had
meegenomen, en strooide die achter zich
uit. De knechten wierpen zich nu gretig
op het zilvergeld, want ze dachten: „Als
ger op het erf gehoed had. En toen ze
daarmee klaar was, moest zij bij den
graaf vroeg haar telkens, wat er aan
scheelde en deed alles om zijn lieve vrouw
een beetje op te vroolijken, maar het hielp
allemaal niets.
Op een avond zat de treurige gravin in
haar vertrek voor het open raam te bor
duren. Maar ze vorderde niet veel; telkens
bleef het mooie werk met de bonte zijden
draden op haar knieën rusten en tuurde
ze voor zich uit in den tuin, waar de
tuinman met zijn helpers aan het werk
was. Want morgen waren de zeven jaren
om en nog altijd wist ze den naam van
den jager niet. Heele nachten had ze
wakker gelegen en er over gepeinsd, maar
alles was tevergeefseh geweest; hij wilde was.
haar niet meer te binnen schieten.
Toen ze een heelen tijd zoo gezeten
had en nog maar steeds nadacht, zag ze,
hoe een van de tuinjongens op zijn knieën
over het groote grasperk rondkroop om te
wieden. Hij stak de bloeiende roode kla
verplantjes uit en wierp ze in een mand,
die hü bij het oor achter zich aantrok,
naarmate hij verder kwam.
Toen de gravin dat zag, lachte ze hard
op en riep vroolijk: „Klaver-in-de-mand!"
zoodat de graaf en alle kamermeisjes en
knechts hard kwamen aanloopen en alle
maal verbaasd om haar heen kwamen
staan, want geen levende ziel wist, wat
ze met dien uitroep bedoelde, en wat er
opeens gebeurd kon zijn, dat haar zoo
vroolijk maakte. De graaf was hartelijk
biy en omhelsde de lachende gravin, die
zoo lang treurig en neerslachtig was ge
weest.
Den volgenden dag kwam de groene
jager, toen de grarin een wandeling in
de buurt van het kasteel maakte; en za
groette hem vriendelijk en noemde hem
bij zijn naam. Toen glimlachte hij, legde
een vinger op zijn lippen, als om te zeg
gen, dat ze met geen levende ziel over
hem spreken mocht, en verdween voor
altijd.
De gravin en de graaf leefden nog
lang heel gelukkig, en kregen er nog twee
kinderen bij, een graafje en een gravin
netje. De grijze wondereik had de gravin
mogen behouden, en dikwijls ging ze er
nog in alle stilte naar toe. Al was ze nu
zelf zóó rijk, dat ze geen geldstukken of
mooie kleeren uit den tooverboom meer
noodig had, ze haalde er toch nog dik
wijls allerlei goede gaven uit, die ze dan
onder de arme menschen uit de streek
verdeelde. Zoo werd het geheim van den
groenen jager een zegen voor het heele
graafschap, want de rijke gravin vergat
nooit den tijd, toen ze in een gescheurd
kieltje rondliep en een arm kippenmeisje
PIERROT
Vandaag zullen we het in ons teefcen-
uurtje eens hebben over
HET GEHEUGENTEEKENEN
Teeltenen naar het geheugen uit het
haard staan en voor de keukenmeid, die hoofd. Wie deed dat vroeger? Ik weet nog
juist koeken bakte, de pan vasthouden. 1 'neel goed, dat we op school allerlei voor-
En toen de koeken zoo mooi opzwollen en beelden kregen, netjes afgepast in ruitjes,
bruin werden, kreeg het kippenmeisje 'n 1 of allerlei veelhoeken met diagonalen in
overwinnelijken lust, ook eens zoo'n I stervorm, rozetten en andere fraaiighe-
mooien koek te probeeren. Ze vroeg de den.
keukenmeid, of dat mocht, maar die j Hoe fijner het zaakje „klopte", dos te
snauwde het meisje af en weigerde vier- mooier werd je teekening gevonden.
kant. Maar toen het kippenmeisje niet
ophield met vragen, zei de keukenmeid
Wat een misere hadden we dikwijls met
zoo n regelmatigen vijfhoek, die we maar
eindelijk: „Nu, hier dan, van dit restje niet „kloppend" konden krijgen.
deeg mag jij dan een koek maken." Want
ze dacht, dat die tóch niet meer op tafel
zou komen, omdat ze er juist genoeg had.
Het meisje was er heel blij om en deed
Thans denkt men er helaas nog lang
niet overal anders over.
De teekenaars moeten vrij rijn in on-
derwerp-keuze en vrij leeren teekenen.
haar boek in de pan, maar eerst had ze Hij moet probeeren, wat ie denkt, in ge-
vlug den ring van dö» graaf in het deeg dachten voor zich ziet, op papier te bren-
verborgen. Toen de koek nu in de borre- gen.
lende boter zwom, werd hij hoe langer Het preoies en nauwkeurig „na-teeke
hoe grooter. en zwol zóó op, dat hij de nen" is dan ook voor beginners uit den
mooiste werd van allemaal en niet eens booze.
versteld over den moolen koek en de
keukenmeid liet hem op een bijzondere
schaal opdienen en voor den graaf neer
zetten.
Toen alle gasten hem genoeg bewonderd ding, dat je duizend keer gezien liebt,
hadden, sneed de graaf, die nog altijd teekent het kleinste kind.'
even treurig en neerslachtig was, den
koek aan en zonk bijna bewusteloos
achterover in zijn stoel. Maar hij her
stelde zich weer gauw, Het de keukenmeid jg geen ej en ieder, wien je je schetsjes
roepen en vroeg haar ongeduldig, wie den iaat zjeUj zjet bet ding eerder voor een
boek gebakken had. Sidderend en bevend peer 0f iets dergelijks aan.
bekende de keukenmeid eindelijk, dat het Hoe komt dat?
kippenmeisje haar zóó lang gebeden en I Je hebt de voorstelling van een ei in
gesmeekt had, tot ze haar eindelijk had je gedachten als een cirkel met een punt,
toegestaan, den laatsten koek te bakken.
een mooi' groot kasteel
we geld genoeg hebben, kunnen we nok _0p één bordje kon liggen. Iedereen stond
ergens anders onder dak komen, wanneer
de graaf ons ontslaat." Zoo kon het
meisje veilig den grijzen eik bereiken,
deed het bleeke maankleed af, deed weer
het arme, vuile, gescheurde kleedje aan
en kwam als kippenmeisje op het trotsche
kasteel terug, waar het de hanen, kippen
en kuikentjes hoedde op de wei en het
erf.
De jonge graaf had nu geen oogenblik
rust meer, want hij kon het meisje in het
zachte maankleed maar niet vergeten, en
dat maakte hem humeurig en ontevreden,
zoodat hij er bleek en mager van werd.
Urenlang stond hij op de tinnen van zijn
kasteel en keek gedachteloos uit in de
blauwe verte en wanneer hij in gezelschap
was, wist hij niet eens, waar de anderen
het over hadden. Aan de lange, lange
week scheen heelemaal geen einde te wil
len komen, zóó langzaam verstreken de
werkdagen. Toen de Zondag weer kwam
en de klokken luiden, ging de graai
weer naar de kerk, en het kippenmeisje
ging weer het bosch in, naar den grauwen
eik, wiesch zich aan het beekje en zei
toen haastig: „Grijze eik, open je!" De
grijze eik week gehoorzaam uiteen en het
meisje koos ditmaal het sterrenkleed. Dat
was heelemaal diepblauw en vol gouden
sterren, die precies glansden als de echte
sterren, die "s nachts aan den hemel
staan; het was precies of ze nu eens
zwakker en dan weer levendiger flonser-
den. Daarbij stak ze nog een heelen voor
raad goudstukken in haar zak en ging
toen zoo vlug ze kon naar de kerk.
Daar waren ze al bezig, de Gloria te
ringen, toen de mooie jonkvrouw in het
stralende sterrenkleed binnenkwam en
naast den graaf neerknielde. Zoodra de
graaf haar zag, werd hij weer blij; hij
meende, dat ze er nog nooit zoo lief had
uitgezien als vandaag, en terwijl hij zoo
naar haar keek, werd riin hart zóó week,
dat hij den gravenring van zijn hand
trok en hem zijn schoone buurvrouw aan
den vinger schoof. Toen de Hoogmis uit
We beginnen dus met iets, dat we heel
goed meenen te kunnen teekenen, bij
voorbeeld een ei.
„O," zul je zeggen „wat een onnoo-
zel, eenvoudig ding. Een ei een ei, zoo'n
Probeeren.
Klaar?
Vrind, wat je daar geteekend hebt, dat
Maar die was zóó mooi uitgevallen, dat
ze hem toch maar opgediend had.
De verbaasde graaf troostte haar vrien
delijk, toonde haar den grafelijken ring
en zei, dat ze dadelijk het kippenmeisje
de zaal in moest sturen.
„Maar lieve tijd, ze ziet er zoo vuil en
slordig uit!" zei de keukenmeid. „Nu, dan
moet ze zien maar eerst verkleeden!"
beval de graaf en de keukenmeid ging
weer naar de keuken terug. Het kippen
meisje had zich intussehen ai gewasschen,
en toen de keukenmeid haar het hevel
van den graaf had overgebracht, ging ze
heen cn trok een prachtig kleed aan, het
dageraadskleed, want het was zoo goud en
rosig als de morgenhemel; dat had ze
gisteren voor het feest uit den grijzen eik
gehaald en onder het stroo van haar bed
verborgen. En toen ze het aanhad, was ze
zoo mooi en liefelijk als de dageraad zelf;
niemand herkende haar meer en toen zij
de zaal binnentrad, stonden alle gasten
op, verstomd over haai- schoonheid. De
graaf herkende haar, snelde op haar toe
en leidde haar naar zijn eigen zetel, waar
zij naast hem moest plaats nemen, en hij
noemde haar zijn lieve bruid en het feest
maal werd een bruiloftsmaal, want nog
denzelfden avond gingen ze naar de slot
kapel, waar de slotkapelaan op hem
wachtte om hen te trouwen.
j maar welke vorm echter die „spits"
in verhouding tot de „ronding" heeft, dat
heb je niet onthouden.
eerst den vorm goed In 't hoofd te hebben,
en dat krijg je pas door voortdurende
oefening van oog en geheugen.
Daarom eerst:
TEEKENEN „UIT HET HOOFD" NAAR
EEN VOORBEELD
De poging, geheel uit het hoofd te tee
kenen, is ons met het ei finaal mislukt.
Daarom bekijken we eerst eens een paar
alledaagsche dingen, van sprekenden
vorm, zoodat je deze gemakkelijk in je
gedachten kunt „vastleggen", (zie fi
guur 5).
Denken we, dat we den vorm te pakken
hebben, dan leggen we ons voorbeeld
weg en probeeren nu het teekeningetje
uit het geheugen en zoo precies mogelijk
na te teekenen ln dezelfde grootte en in
de juiste verhoudingen.
Het wordt gemakkelijker, als we een
paar hulppunten en hulplijnen nemen
en ons bijvoorbeeld het garenklosje ln
een rechthoek en den hamer in een vier
kant denken.
Is dit met de noodige zorg gebeurd,
dan volgt:
HET VERGELIJKEN VAN ONZE
TEEKENING MET HET
VOORBEELD
Een soort gewetensonderzoek dus. Snij
niet tegen je eigen op, maar zoek er alle
fouten nauwkeurig uit en zoo noodig
erken maar gerust, nat het nog
.soep" is.
Daarna-. komt ten slotte:
HET NATEEKENEN VAN HET
VOORBEELD
Onder dit teekenen herinneren we ons
de gemaakte fouten en kijken scherp uit,
om ze nu allemaal te vermijden.
Als proef op de som, schetsen we het
En daar komt het nu juist op aan:ding dan nog eens uit het hoofd. Het
Figuur 5
249 Maar ach, 't was alles goed en wel
Doch met die negerin
Te trouwen, met zoo'n wild, zwart mensch,
Daarin had Job geen zin.
„O, O, hoe kom ik hier vandaan,
Weer naar mrin Vaderland,
Die Jol die jaagt mij met haar nijd
Steeds naar den afgronds-rand.
250
„Neen, vluchten wil ik naar mijn land.
Ja vluchten met mijn zus,
Zij zal nu, hoop ik, na al 't leed,
Wel tam zijn als een musch."
„Sst, sst! Mijn zusje, kom, maak voort,
Wij gaan er saam vandoor.
En leen- niet langer aan die nijd
En vinnigheid je oor."
251 En Jol, bedroefd en tam door t leed,
Ging vlug met broerlief mee.
Kijk maar, daar langs dien heuveltop
Daar gaan ze alle twee.
Ja hollen moesten Job en Jol,
Zoo hard maar als het kon.
En mijlen ver zijn hier vandaan.
Nog voor de komst der zon.
lijkt jullie misschien een beetje omslach
tig, maar je zult er werkelijk plezier van
hebben, want het resultaat van deze
oefeningen blijft niet uit.
De teekening is de laatste maal veel
beter, veel rustiger, dan den eersten keer.
Vorm en lijn zitten thans vast in je
hoofd; je oog is geoefend, je geheugen
gesterkt en een der eerste voorwaarden
voor het teekenen is dus vervuld.
Zoo zetten we onze oefeningen voort
met
HEEL EENVOUDIGE SCHETSJES
OP KINDERMANIER
Wanneer het kind voor den eersten
keer zijn griffeltje in de hand pakt, dan
wil het direct teekenen, wat hem het
meest geschikt lijkt wat het dagelijks
riet, en bovenal; wat leven en beweging
heeft.
Alle andere „dooie" dingen, daar denkt
het niet aan en mijn kleine peuters, die
ai heel aardige schetsjes maken, heb ik
nog nooit hun krachten rien beproeven
op een vierkant of zeshoek.
Neen, eerst waren het menschen
natuurlijk eerst de familie dan dieren
en daarna pas volgden huizen, boomen
en het speelgoed.
Alles alleen in omtrekteekenrngetjes en
vlak geteekend.
Zoo maken we ook onze eerste teeken
oefeningen en ook wij zullen probeeren
de gekozen voorwerpen in een „vlakke"
teekening uit het hoofd weer te geven
zonder verderen omhaal.