Voor onze Jeu^d Pleuntjes Paaschgeschenk P)e gevolgen van de vorst 'n Geheugen-kunststuk Voorbij! ®lt,ï a L N. s. DE ERFENIS VAN OOME JOB EN TANTE JOL 3Jjp, "V>. DOOR G. D. HOOGENPOORN VRÏJDAG 22 MAART 1929 DERDE BLAD S. to. C. a../- z'- u bs/u 7<w//a ts c.s. itwül SCHAPEN HOEDENDE VOGELS door C. Damen Toen Fleuntje vijf jaar werd, kreeg ze Van moeder een paar nieuwe pantoffeltjes. Van broer Tinus een springtouw, van Japie $wee pijpen drop en van vadervan Vader kreeg ze een levend wit konijntje. 't Was heerlijk zooiets wat leefde, wat sprong en bewoog, zonder dat je er zelf Iets aan hoefde te doen. Van de poppen hield Fleuntje ook veel, maar ze waren altijd zoo zoet en stil, en als je wilde, dat Be een keer ondeugend waren, moest je het eerst zelf verzinnen. Met het konijn Was dat heel anders. Den eersten dag al. Pieun had geen tijd, naar het spring- A van over haar boek keek Plenn haar streng aan touw om te kijken, de pantoffeltjes had Be nog niet eens kunnen aanpassen, en op de pijp drop zoog ze nu en dan eens eventjes, maar ze moest ze weer gauw peerleggen, want daar schoof het konijn onder de kast of ging met een holletje haar de deur, als die open ging, en Pieun zou voor geen tien pijpen drop het lieve, snoezige beestje willen missen. Maareen heele zorg was het. Ze had er ai een poos mee op haar schoot ge zeten. Ze had het al in den poppenwagen gelegd en in de poesenmand, in de stoof, nergens scheen Truu, zoo had Fleuntje haar al direct gedoopt, zich op haar ge mak te voelen. Toen Vader dan ook 's avonds thuis kwam, en de kleine jarige zoo zoetjes aan naar bed moest, ging hij gauw van een oude kist een hokje voor Truutje maken. Er kwam wat strco in en kippengaas er voor Pieun had er reuze pret in het werd een heusch konijnen hok. Toen Truu nu zoo veilig achter de tralies zat en met haar roze snoetje precies door de ronde openingen kwam Snuffelen, gaf Pieun haar nog een lekker klein worteltje, want dat kon er precies door en een nachtkusje op haar lange Witte ooren. Ze ging nog even haastig de poppen toedekken, en liet zich toen zoet door moeder naar bed brengen. Het was toch zoo'n heerlijke dag geweest en morgen zou het weer 'n heerlijke dag Zijn en overmorgen en alle volgende dagen, Want ze had nu dat echte levende speel goed, waar ze zoo vreeseiijk lang naar ver langd had. lederen morgen mocht het konijn nu bij Pleuntje aan het kleine tafeltje ont bijten. Zoolang Pieun haar maar korstjes vai. het roggebrood, die ze zelf niet lustte, en zoo nu en dan een heel klein stukje beschuit gaf, bleef ze wel stil in den poppenstoel zitten. Maar zoo gauw er niets meer te eten was, wipte ze, voor Pleuntje er zelf erg in had, over de tafel OP den grond en de deur uit.. Het werd dan een ware wedloop tot achter in den tnoesiuin, waar je haar altijd kon vin den, knagende aan een koolblad. Vader vond dit heelemaal niet goed, ®n Pieun had dus handen vol werk om tiaar konijnenkind van het koolblad en andere ondeugende streken af te houden. Telkens moest ze weer wat nieuws ver- ltinnen, want Truitje, die had ze al lang E'erkt, scheen een verbazend ongedurig akter te hebben. Haar opvoeding kostte 1 wat moeite. Maar Pleuntje was vast besloten. Het kostte wat het wilde: ze zou Truu tot een degelijk, standvastige ko- Üijnendochter opvoeden. Om te beginnen Bou ze haar op de poppenschool doen. Pe poppen werden in een rij gezet, de beer op het hoekje, Truu in een stoof gebonden, met twee stofdoeken, en er voor een heele rij soldaatjes uit de speelgoed kist van Jaap. Het scheen goed te gaan. Truutje had al eenige-keeren vergeefs ge- rutn; aan de stofdoeken, maar een tik met de liniaal om haal» lange ooren, had haar weer tot 't konijnenplicht teruggeroepen. De poppen hadden de sommen alemaal gekend, de beer had zelfs 't a. b. c. zondei haperen opgezegd, nu kwam Truutje aan de' beurt. Van over haar boek, keek Pieun haar streng aan. maar jawel, een ruk, een sprong, de soldaatjes vielen plat op hun looden buikjes en teddybeer sloeg met z'n beenen in de lucht. Truu had de kamerdeur open zien gaan en was in een ommezientje verdwenen. Of Pleuntje al door het heele huis risp: „Truu, tru, tru, tru'', er was geen spoor meer van haar te zien. Pieun was nog aan 't zoeken, toen Japie uit school kwam. Die nam een langen stok en joeg er mee onder de kas ten en bedden. Geen Truu. Tot eindelijk op den zolder, in 'n hoek, uit 'n kist met steenkolen, daar kwam een heel klein stukje van een wit kenijnenoor boven uitsteken. Maar de oore waren dan ook het eenige, wat er van die ondeugende Truu nog wit gebleven wr.Ze was verder zoo zwart als een mcie- antje. „Het eenige, jat er cp zit. Pieun," zei Janie zakelijk, „is, het beest zoo gauw mogelijk te wasschen." Er werd dus een groote tobbe water kaa.li' gemaakt en Truutje werd, onder veel tegenspartelen en geplas, zoolang mat spons en zeep bewerkt, tc-t ze weer zoo wit was als sneeuw, maar nat! Kaar haartjes kleefden als veertjes op haar rose lijfje. „Het beste, wat je nu doen kunt, Pieun, Japie weer, „is haar zoo gauw moge- in de poppenwieg stoppen en warm houden." Ja, ze paste precies in de wieg, de deken tjes werden strak om haar heen gestopt, Br nog nooit had Pleuntje zoo'n lastig poppenkind gehad. Geen oogenblik n.u.1 je wegloopen. Je moest aan alle kanten gelijk de dekentjes vasthouden, Je werd er moe van. Na een uurtje kwam Jaap weer eens kijken of het konijnebeest haast droog was, „Weet je, wat wij doen moesten, -Pieun," zei hij, „we moeten met Truu in het zonnetje gaan wandelen, we nemen haar ieder aan een oor, dat vind een tonijn het prettigste, en, zie je, we ^waaien zoo'n beetje met haar, dan droogt Be goed." Ja, dat vond Pleuntje een best idee. En Werkelijk, toen ze een half uurtje geloo- ften hadden, was ze al heelemaal droog. Japie en Pleuntje besloten nog maar wat verder te wandelen. Het was Woensdag middag en zulk een mooi weer. Aan den rant van het bosch bleven ze staan. Jaap vond, dat ze nu Truutje wel even los kon den laten er was hier zooveel voor haar te eten varenplantjes en heide, ze zou hier best een tijdje blijven zitten. Maar jawel, nauweljjk was Truu van de klemmende handjes van Jaap en Pleuntje bevrijd, of ze schoof als een pijl uit de boog het bosch in. Jaap haar achterna en hij kon nog net zien, hoe het snoezige pluimpje van Truu's witte staartje in een konijnenhol verdween. Dat was erg, want Jaap wist té vertellen, dat zoo'n konijnen hol onder den grond een waar doolhof vormt en dat Truu er vast en zeker in verdwalen zou. Pleuntje huilde. Jaap porde met een langen stok in alles, scheen wel of Truutje ineens door de aarde was opgeslokt. Pieun was niet te troosten, maar toen ze eindelijk moe van het zoeken naar huis gingen, beloofde Jaap, want een heel klein beetje schuld voelde hij toch wel, den volgenden Zater dagmiddag weer naar het bosch te gaan en den Woensdag daarna weer; eens zou Pleun's lieveling toch wel uit haar schuil- i hoek te voorschijn komen. Het konijnen- hokje bleef dus thuis onder het afdak staan en iederen Woensdag- en Zater dagmiddag werd door Pleuntje met vreug de tegemoet gezien, maar nu eens regen de het, dan weer moest Jaap voor vader boodschappen doen en zoo werd het na jaar en winter enPleuntje begon haar konijnekind een klein beetje te vergeten. Truu had intusschen een echt vroolijk konijneleven geleid, maar toch hield ze in haar hartje altijd nog éen zwak plekje voor Pleuntje. Ze was nu al een goed dik konijn en had al een heeleboel kindertje en klein- kindertjes. Als ze zoo op die lange win teravonden met haar kleinkinderen in een warm holletje zat, vertelde ze vaak van haar jeugd: hoe ze bij een klein boere- meisje geweest was, dat Pleuntje heette, hos ze daar in een poppenstoeltje gezeten en in een pcppenwiegje geslapen had, hoe ze in een poppenwagen rondgereden werd. en hoe ze van Pleuntje gelijk met de poppen les k, tg. Ze vertelde er natuur lijk niet bij, dat ze telkens geprobeerd had, van Pleuntje weg te vluchten en hoe dat eindelijk gelukt was. De kleinkinderen zetten hun lange ooren recht in de hoogte en luisterden „Grootmoeder," zeiden ze op een goeden dag, „zou die Pleuntje nog leven en zou die poppenwieg en die wagen en dat leuke poppenstoeltje er nog zijn?" Ja, dat was iets, wat Grootmoeder zelf ook vreeseiijk graag zou willen weten en ze beloofde aan de kleinkinderen, dat ze dus, als de lange winter voorbij, en het boven den grond niet meer zoo vreeseiijk koud was, dat ze Overneming uit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden hoedje en haar groote parapluie en haar reismandje, vol met gekleurde Paasch- eieren, die de kinderen daags te voren in het bosch waren gaan zoeken, werd nu met veel moeite op het ei geheschen; de jongetjes trokken aan de blauwe linten, de meisjes liepen vooruit. Het was een heerlijke lentemorgen, de sneeuwklokjes Truu herkende het uit de verte al. De luikjes waren nieuw groen geverfd en de deur bruin gelakt, de appeiboomen ston den in bloei en daaronder, daar stond Pleuntje in een splinternieuwe Paasch- jurk. Juist toen de jongens hijgend voor het witte hek stilstonden, keken ze om en zagen, dat het groote ei van sneeuw heele- 1. De beide cijfers uit het stamgetul worden opgeteld: 3 en 6 is 9. 2. Het stamgetal wordt dubbel geno men: is 72. 3. Het kleinste wordt van het grootste afgetrokken: 6—3 is 3. 4. De twee cijfers van het stamgetal worden met elkaar vermenigvuldigd: 3 x 6 is 18. Op kaartje B 6 staat d'us: 972318. Kijk maar even of t klopt op je tabel. Precies hè? Nu moet je, als je dit getal opnoemt, niet zeggen: negenhonderd twee en ze ventig duizend, drie honderd en achttien maar noem de cijfers achter elkaar op: dus negen, zeven, twee, drie, een, acht. Dan lijkt het nog veel geweldiger. Voor goed begrip nog 'n voorbeeld, b.v. kaartje D 8. Uitwerking: D 8 is 58. 1. 5 en 8 is 13. 2. 2 x 58 is 116. 3. 8-5 is 3. 4. 5 x 8 is 40. Getal is 13116340. Je hebt dus bij dit geheugenwotidcr alleen maar de volgorde der bewerkin gen te onthouden, n.l. 2 x; en x. Klein Truitje hield haar eene oor rechtop. knikten met hun hangende kopjes, de tulpen en de narcissen stonden te lachen in de zon, de Paaschklokken luidden en van alle kanten kwamen de konijnen aanloopen. Zooiets hadden ze nog nooit gezien! Hel groote Paaschel leek wel van glinsterende sneeuw." En waarlijk, toen het zonnetje warmer begon te schijnen, meen de Grootmoeder nattigheid te voelen. Het rijtuig begon langzamerhand onder haar weg te smelten. De jongens moesten maar harder loopen, vond Grootmoeder, maar de meisjes, die vooruit liepen, wilden zoo lang mogelijk pronken met haar nieuwe jurken en de zijden strikken in hun lange ooren. Kleine Truutje hield haar eene oor rechtop, omdat ze bang was, dat ze den strik zou verliezen en Toetje snuffelde de heerlijke lentelucht van een gele boter bloem. Pas toen de jongens kwaad werden en de zusjes begonnen uit te schelden, stoven ze uiteen en de stoet ging nu in volle vaart recht op het huis van Pleuntje af. maal weggesmolteh was en Grootmoeder alleen nog maar op de assen van het rijtuig zat. Maar haar mandje met ge kleurde eieren had ze stevig vast en haar groene paraplui stak ze blij in de hoogte. Pieun kon haar oogen niet gelooven. Was dat Truutje, die dikke grootmoeder, met die zoo snoezige konijnekindertjes. Ja ze zag het aan haar twee lange ooren, aan haar eigenwijze neusje, aan het eene kleine zwarte vlekje op haar rechterpoot. „Dag Truu, dat lieve Truutje, zoo'n mooi Paaschgeschenk heb ik nog nooit gehad." Ze kuste Truu's lange ooren en nam al de kindertjes een voor een in haar armen: ze mochten in de poppenwieg liggen en in het wagentje rijden, ze kregen zooveel wortelenloof als ze maar wilden en ze mochten zelfs onder de koolbladeren ach ter in den tuin, verstoppertje spelen. Het was een Paaschfeest om nooit te vergeten toen ie e.n half uurtje geloopen hadden dan met z'n allen Pleuntje zouden gaan verrassen. Het w&s iets! De konijnekinde ren konden over niets anders meer praten. Hoe zouden ze gaan? Wist Grootmoeder den weg wel? Zouden ze nieuwe jurken krijgen? Wat zouden ze voor Pleuntje meenemen? Er werd nu besloten, dat Grootmoeder in een open of dicht konijnerijtuig, al naar gelang het weer, plaats zou nemen. De jongetjes zouden haar dan zelf trekken en de meisjes, nu die hadden al werk ge- i noeg met op te passen, dat hun jurken niet vuil zouden worden. Een rijtuig voor I Grootmoeder, want ze was erg zwaar en j liep moeilijk. Hoe zouden ze daar aanko men? Er woonde in 't bosch een oude eek- hoorn, die op alles raad wist. De oudste jongetjes zouden 't hem eens gaan vragen. ..Jawel," zei hij, toen ze hem alles had den uitgelegd, „het komt in orde." Ze keken elkaar eens aan en hadden zoo graag willen weten, hoe die wijze eek hoorn zoo maar ineens een oplossing wist. Maar hij zei nog eens: „het komt in orde," en daarmee konden de konijne jongens weggaan. Ze zouden er dus maar op vertrouwen. En werkelijk, toen eindelijk de lang ver wachte dag aanbrak, het was Paschen, toen verscheen er voor het hol van de gelukkige konijnen een groot blinkend wit Paaschei, op roode wieltjes met lange lichtblauwe zijden linten. Grootmoeder, die al klaar stond met haar Zondagsche Je leest zoo nu en dan nog wel eens van groote en kleine wondermenschen met 'n enorm geheugen, die allerlei mo gelijke dingen kunnen onthouden. Ik her inner me, dat in het blindengesticht te Grave ook zoo'n geheugenwonder woont.. Maar vandaag zal ik jullie eens even leeren, hoe je voor je familie en vrienden ook voor zoo'n geheugen-mirakel kunt doorgaan. Je begint met onder de aanwezigen een aantal kleine witte kaart jes rond te dee- len. Op ieder kaartje staat 'n groot getal en het heeft boven in den linkerhoek een teeken, bijv. Al; B 2; C 3 enz. Als deze ultdeeling heeft plaats gehad, laat je je zelf blinddoeken en verzoekt dan, dat ieder je de teekens van -z'n kaartjes zal mededfeelen, dan zal je on middellijk het getal opnoemen, dat op dit kaartje staat. Roept een der aanwezigen bijvoorbeeld A 2, dan antwoordt je prompt 44404. Dat is me 'n kunststuk, niet, vooral als ik je vertel, dat je 'n 50 kaartjes uitge deeld hebt. Haast niet te snappen. Maar ik zal je dat eens even gauw uit den knoop doen. Hieronder vindt je 'n tabel, waarop de 50 kaartjes zijn afgebeeld. 't Spreekt natuurlijk vanzelf, dat je „deze 50 niet uit 't hoofd gaat leeren. De kwestie is veel eenvoucfiger. De Ietter A in den linkerhoek der kaart beteekent het getal 20; B is 30; C is 40; D is 50 en E is 60. Dat kun je natuurlijk gemakkelijk onthouden. Staat er naast deze letter nu ook nog 'n getal, wat, zooals je ziet, meestal het geval Is, dan komt het cijfer te staan op de plaats van de 0. Bijvoorbeeld A 1 is 21; E 4 is 64. Op die manier heeft ieder kaartje 'n zooge naamd' stamgetal gekregen, waar natuur lijk je vrinden niets van weten. Die roepen enkel eenvoudig af bijv. B 6 en je weet, dat het stamgetal nu 36 is (30 en 6). Nu kom je met behulp van dit stam getal het op het kaartje voorkomende groote getal heel vlug in elkaar zetten. Houden we dit voorbeeld B 6 is dus 36. We doen nu het volgende: „Hè, hè," zuchtte Jan, „wanneer zal de vorst nu eens uit den grond zijn? Dan kunnen we eindelijk weer eens met de tuintjes beginnen." „Geduld," antwoordde Gerrit. „Zeg Jan, heb je al naar de vruchtboomen gekeken? Die hebben leelijk van de vorst te lijden gehad, zegt vader." „Daar gaan we eens naar kijken," was het antwoord. In den boomgaard geko men, die met een stevigen muur tegen de eigenlijke kweekerij afgesloten was, zagen ze hun zusjes Ada en Tilly al „Hoe ook Henk en Toos van Voorden, komen julliebegon Jan, T.cji is D Oor»* maar Henk viel hem in de rede: „Dat had je niet gedacht, dat wij hier al voor jullie konden zijn. Maar Ada had ons gewaarschuwd, dat de schade, die de vorst heeft aangericht, vandaag nagezien en zoo mogelijk hersteld zou worden. Waar dat herstellen in bestaat, begrijp ik nog heelemaal niet." „Dat zal ik u wel eens vertellen," klonk de stem van Piet, den oudsten tuinknecht. T.yZ CL. lMiio A. jboto /to Ie Slo oSv i/l o >mo MHZ A.t. *6 lil CL-. fj 13/ 2./. bioZ/r /ntsb a.i. ?v io/ A.l. si/ib C.l. 1.2. //oij/o C.i. J,lM lil CL..1 s/i/b AJ. boy tl. /tl) "2 2.1 S/obhs C.i- Slid) 3't a. y. b-/ti* JlM~ CM. SS ode AM io3 '2c Cm. JD'ISW/ a.f. /sa 3/o A..s SjoZ/s fjO/2c A.s /o nooit Cs H llo llO Ct.i sn y/J Ad J/lè/S tie lojl tl"/ D.b. nl tlo Cm. /D3Z o 3b a'l' ff/S'V A.j Zoyem *~'J' /Ij/113 2.1. /zn/Zir ij. HJ3///Z a.t. /osi i 't A.S. njbsld lljb i3Z A.j. /inbsto CJ. WlbiMJ aj, nsS/'S A.j. '/Z/fiv/ C'}' Hj* flé A.t. /luSt/S ij- tmtisv ">t* KI.kti „Kijk u maar eens naar die dikke takken (fig. 1). De vorst heeft er heele scheuren in gemaakt. Hoe? Ja, dat weet mijnheer Gerrit misschien beter te vertellen, dan ik. 't Moet zoo iets'zijn van uitzetten en van ijs, maar het rechte weet ik niet." „O ja," antwoordde Gerrit. „Hoe gek, daar heb ik vroeger nooit zoo over ge dacht." „Nu dan, vertel," drongen de anderen aan. „Us," verklaarde Gerrit, met ernstig gezicht, „neemt veel meer plaats in dan water, dat weten jullie. En als er water in de spleten van schors en hout dringt en dat bevriest later, dan maakt het die spleten veel wijder en grooter. Bij dooi- weer trekken ze dan gedeeltelijk dicht. Maar wat er open blijft, vormt een prach- tigen ingang voor bacteriën, die het hout doen rotten en voor schimmels, zoodat de appels dan kanker en de peren schurft krijgen." „Wat zeg je daar?" vroeg Toos. Ze had wel gehoord, dat de genoemde ziekten bij menschen voorkwamen, maar van planten met kanker of met schurft nog nooit. „Een oogenblikje," antwoordde Jan. Plantenziekten vormden zijn lievelings studie. Even ging hij het huis in, maar was weldra met een rijk geïllustreerd boek terug. „Hier is een afbeelding van kanker op een appelstam—Die kanker wordt ver oorzaakt door een schimmel, die soms roode voorwerpjes vormt, die wel wat doen denken aan paddestoelen (fig. 2). De wetenschappelijke naam is Nectria Galligena. Evenals alle andere schimmels wordt ook deze verspreid door sporen, die blij ven steken in oneffenheden van de schors en daar Jich verder ontwikkeien. De perenschurft geeft zwarte plaatsen aan de takken (fig. 3), waardoor de schimmel later naar buiten treedt en sporen vormt, die ook weer deze ziekte algemeen verspreiden." „En wat doe je nou, om die ziekten te bestrijden?" vroeg Henk aan Piet, die intusschen niet stil gezeten had, maar nu eens met een snoeimes aan een tak gekrabbeld had, dan weer met een soort kwast aan een langen stok, eerst gedoopt in een emmer met blauwachtige vloeistof, lang£ stam en takken gestreken had. „Wij maken do stukken schoon, zoodat er geen schimmel op komt," was het ant woord. „Met wat kopersulfaat wordt alles onschadelijk gemaakt. Dan gaan de «-t: i C k va* schimmels, 'als ze er opkomen, dood." En blij, dat ze weer eens iets uit de praktijk hadden geleerd, gingen de club leden huiswaarts. Hoe verlangden ze al weer naar „hun tuintjes". Maar de vorst zat nog in den grond en voorloopig moes. ten ze -gedüld oefenen. A. U De strenge koning Winter, Die hier met vaste hand, Zoo tlzig koud regeerde, Is thans weer uit het land. De dooi is ingetreden, Ja, het werd waarlijk tijd. Want heusch zoo'n lange winter, Dat is geen kleinigheid. zei lijk maar ziels kon i 258 „Een stad, een stad! O, dat is goed, Daar is beschaving ook, En nergens leef je toch zoo goed, Als onder schoorsteen-rook. En. ldjk, mijn zus, dat kleine huls, Daar schuilen wij fijn In. Want In een rustig slaapje, meid, Heb Ik een reuzenzin. 259 Maar ach, dat kleine huisje was Een posthuis van de wacht, En toen men hen daar slapend vond, Vond men dat zeer verdacht. De wacht-soldaat sprak; „Wat is dat? Zeg, kom jij daar eens uit, Wat doe jy in myn wachthuis, man. Zeg op, wat dat beduidt?" 260 En Job en Jol, zij moesten mee En werden voorgebracht En van verraad, spionnerü En nog meer naars verdacht. Da generaal sprak: „Hangt ze op! Ze deugen voor geen cent. Er ls geen kip, geen haan, geen kraal, Die hier dit tweetal kent." Nu komt de zachte lente Met zon en blauwe lucht, En jaagt weer voor een poosje, De koude op de vlucht. R. K. Hebben jelui wel eens gehoord, dat vogels als schaapherders dienst doen? Neen, hè. En toch gebeurt dat by de In woners van Venezuela in Zuid-Amerika. Daar bestaat een soort kraanvogel, dien ze daar yakamik noemen, en dien de bewo ners gebruiken, zooals hier de schaapher ders hun honden, om de kudde schapen by elkaar te houden. Hoever de kudde ook piag afdwalen, altyd weet de yakamik de aan haar zorg toevertrouwde dieren veilig thuis te brengen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 11