<T7 Uit bange dagen. m Van alles wat. WOENSDAG 27 MAART 1929 DERDE BLAD PAGINA 2 IM —tt— I, Sambuc, de robuste schipper, leunde achterover tegen het roer, kruiste zijn zwaar- gespierde armen over zijn borst en vroeg bezorgd: Dus staat uw besluit vast? Onherroepelijk vaat. i En houdt u zich in Avignon op? i Ik denk daar een week te blijven. U zult daar misschien langer blijven dan u liel is. In dezen tijd kan men nergens meer op rekenen. Men komt de stad ge makkelijk in, maar ui:t, dat is nog iets an ders!.... Ha, lacht u burger? Ja, ik lach Sarinien du Mont-Iseron liet zelfs een schaterlach hooren Hij vertrouwde op zijn krachtige jeugd en was altijd vol moed tegenover de gevaren. De bange voorge voelens van den schipper maakten daarom maar weinig indruk op hem. Sambuc haalde de schouders op. Ik zie wel dat u onzen Jourdan niet kent, noch zijn kameraad Mainvielle. Zij hebben geheel Avignon in hun macht en heerschen daar als koningen. Zij hebben een eigen leger al bestaat dat ook grooten- deels uit visschers, vagebonden en andere hongerlijders. Het is niet te zeggen waartoe de haat van die waanzinnigen tegen de po litieke gevangenen kan komen. En onder die opgeslotencn in het paleis zijn veel vrouwen en grijsaards. Ik beklaag die arme wezens, maar ik zie niet in waarom ik hun aantal zou moe ten vermeerderen. U heet Sarvinien, dat is een misdaad. du Mont Iseran: een misdaad; u hebt geld weer een misdaad. Men zal u gewoonweg beschuldigen in verstandhouding te staan met den uitgeweken adel. Ik zal eenvoudig antwoorden: Burgers van Avignon, ik bemoei mij niet met poli tieke zaken, ik kom hier niet om uw plan nen te storen, maar alleen om bij notaris Cicadat 2260 écu's (écu is een daalder) te halen, die mij toekomen uit de nalatenschap van mijn achterneef Gautel, vroeger pas toor van St. Agricole. Ziet u, zoo zal ik Mainvielle, Jourdan en zijn kornuiten te woord staan. Zij zullen u met de valbijl of dolk ant woorden. Goed, dan zal ik mij verdedigen. Uitstekend, maar bent u er zeker van dat u uw moeder, die met u reist, ook kunt beschermen? Haar moed en kalmte in den nood doen denken aan de heldhaftige vrouwen uit de oude geschiedenis. Savinien du Mont-Iseran keerde zich om tenende naar zijn moeder te gaan, die voor aan in de schuit zat, maar de schipper stak zijn harige hand uit om den jongen man tegen te houden. Luister eens: U hebt mij bij deze reis niet behandeld zooals de meeste mensehen doen die mijn schuit huren. U hebt u als een loyale vriend getoond. Daarom stel lk belang in u; laat me u dus een raad geven. Gaat uw gang. Hebt u wel gelet op dat oude manne tje dat zooeven bij de brug de schuit opge strompeld kwam en nu op de bank daar te slapen ligt? De man met die magere beenen, op getrokken schouders en boeventronie? En met een ziel, nog afschuwelijker dan zijn gezicht. Hoe heet hij? Men noemt hem uit minachting Mous- telo, wat beteekenlt: wezel. En waar hij van leeft? Van verraad. Hij gaat van de eene partij naar de andere over en 's avonds verkoopt hij den vriend van 's morgens. Op hat oogenblik is hij de ziel van Jourdan's politie; hij is spion en mensch-handelaar. Pas dus vooral op voor hem. Markies du Mons-Iseran hoorjie die woor den zonder eenige vrees aan. Zijn rustig, ernstig gelaat, behield de vredige en tegelijk energieke uitdrukking. Alleen zijn lippen plooiden zich minachtend voor den lagen Moius t.elo. „S NDAGSNISSE". De stelgerw erker wensckt een rustig j*L. eitje vóór het eten. Uit de verte klonk een veelbeteekenend ge rucht. Toon de schuit onder de brug St. Benezech doorvoer cn daarna tusschen de vestingwerken der stad en het eiland Bar- thelasse bemerkten de opvarenden, beneden aan den muur, een loeiende heftige menigte. Ieder oogenblik verlieten booten vol ge wapende lieden den oever van het eiland en hun menigte bedekte de Rhone. Overal zag men gebalde vuisten, opgeheven stokken en dreigende messen. Sambuc had moeite zijn schuit door die vloot te doen heenlbreken, want een botsing was zeer te vreezen. Terwijl hij zoo behendig heit roer hanteerde, zag hij op een vaartuig vol wilde, strijdlustige kerels, een gespierde, ineengedrongen man, die woedend allerlei verwenschingen uitbraakte en met een groot mes in de richting van het paleiis wees. He daar! riep Sambuc hem toe, wat is er aan de hand Cyrillus? Waar ga je zoo opgewonden heen? Ik heb je als zijwever ge kend maar nu schijn je wel slagersjongen te zijn. Heb je je arme oude en blinde moeder dan alleen thuis gelaten; Dat ben ik toch niet van je gewend. Cyrillus antwoordde vol vuur en met ver wilderden blik: Vanmorgen is een der onzen vermoord Door wie? Door de vijanden van het volk.... Dat bloed roept om bloed, of is dat niet waar? De gevangenen uiit het Paleis zulten het be talen. We moeten ons wreken... Jourdon heeft ons gezegd. Als de zilveren klok luidit zal de dans beginnen. En wij gaan naar het bal, want de klok zal zeker luiden. Nog was de man niet uitgesproken, of een eigenaardig geklingel viel van de hoogte der stad over het water. Bij het fijne melancholieke geluid vtn den zilveren klok men had die tragische stem sinds den dood van den vorigen Paus niet meer gehoord zweeg de menigte een wijle om dan plots in een wild gehuil los te bre ken. Meit haastigen riemslag werden alle schui ten en bootjes naar den oever gestuwd. Het vaartuig waarop Cyrillus stond, kwam met zooveel onstuimigen spoed aangedreven, dat Sambuc die aan wal gesprongen was, een aanvaring niet vermijden kon. Zijn schuit raakte bekneld tusschen de steenen van den oever en de voorsteven der andere boot. Een onheilspellend gekraak volgde en onmiddel lijk daarna stroomde het water door een groote breuk Sambuc's vaartuig binnen. Moustelo verbleekte en stiet een kreet van angst uit, waarna hij ijlings aan wal sprong Savinien snelde naar zijn moeder, maar reeds had de schipper haar in zijn sterke armen genomen om haar op het droge te brengen. De jonkheer verliet het laatst het zinkende vaartuig en redde twee valiezen. Het was tijd, de schuit was vol water, sloeg om en zonk. Sambuc stond bedroefd en machteloos die ramp aan te staren; eenige tranen welden in zijn oogen. Wat een treffend ontroerend tooneel was het, dien reus te zien weencn! Mist u die schuit dan zoo? vroeg de markies. Ik heb geen andere broodwinning. Wat was ze waard? Niet veel, want ze was oud, maar ze deed toch haar werk. Om haar te vervangen heb ik minstens honderd twintig frank noodig. Mevrouw du Mont-Iseran raakte den arm van haar zoon aan; hij begreep haar aan stonde, haalde zijn beurs te voorschijn en gaf den schipper een aantal goudstukken. Ah, riep deze met van vreugde stralen de oogen, men zou wenschen dat er meer menschen waren zooals u.... Als u ooit de hulp van Sambuc noodig hebt.... Hij maakte den zin niet af, want hij wilde zoo'n grooten dienst niet met be loften betalen. Dank u, zei hij eenvoudig, maar met het hart en dan, op een klein huisje be neden aan de stadsmuur wijzend: Daar is mijn hut. Mag ik u verzoeken er voor een oogenblik binnen te gaan. Ik heb een goede worst gekocht op de markt van Beaucaire en eenige flesschen Chateau- neuf die een doode zouden bezielen. Laten wij eerst samen klinken alvorens van el kander te scheiden. Savinien en zijn moeder wilden in hun goedheid niet weigeren en volgden duis den schipper naar zijn huisje, echter zonder te vermoeden dat Moustelo hen met zijn dui- velsche oogen bespiedde. Onderwijl Sambuc de glazen vol schonk, luisterden de beide gasten naar het tumult buiten. De menigte had de rivier verlaten en was de richting ingegaan van het Pause lijk paleis. In de hult hoorde men nog slechts een verwijderd geluid dat echter vreeselijk moest zijn alis men den afstand berekende. Somtijds verdubbelde het leven en aanhou dend klonk er een zilveren klok tusschen door. Na de meening van zijn moeder gevraagd te hebben zei Savinien tot den schipper. Waarlijk u hebt gelijk, we moeten ons niet in deze Stad ophouden. Ik zie dat we in een leeuwenkuil gevallen zijn. Wilt u mij naar notaris Cicadat brengen; zoo gauw als ik het geld heb, zal ik mijn moeder ko men halen, om dan zoo spoedig mogelijk de stad te verlaten. Ook hierin maakte de jonkheer zich een groote illusie; in die troebele tijden waar in het vertrouwen nielt meer bestond en het geld verborgen werd, was het onmoge lijk zijn geld te innen of zijn zaken te rege len. De bedde mannen kwamen dus on verrichter zake terug; zelfs hadden zij niet eens bereikt, dat men de deur van het no tariskantoor voor hen opende. „EVERYBODY'S WEEKLY". „Ik wou graag een boek koopen". „Moet het iets lichts zijn „Ooh, dat Is niet noodig. Voor mijn auto maakt 't gewicht toch niets uit". Bij hun thuiskomst wachMte hun een wreede verrassing. De markiezin was ver dwenen; helt huisje was ledig. De mannen hieven verslagen bij de deur staan, totdat een klein meisje, dait hen gadesloeg, nader bij kwam en begon: Ah, ik begrijp wat er is.... U zoekt de dame meit grijze haren. U zult lang op haar kunnen wachten. Ik heb gezien dat de soldaten van Jourdan haar kwamen ha len. Er waren er wel dertig, onder bevel van Moustelo. Hij zei: Vooruit Markiezin! Den jongenheer zullen we eveneens wel vinden, waar hij zich dan ook verbergen mag. De dame wilde zich verzetten, maar u begrijpt tégen al die mannen Savinien snelde weg in de richting van het paleis waar hij het volk hoorde tieren en Sambuc die hem volgde, riep bij lederen hoek of bij ieder kruispunt: Rechts... links- recht uit.... Weldra waren zij op het plein voor het paleis. Een groote menigte was samenge stroomd voor dat hooge bewonderenswaar- cfige gebouw. Zij die het paleis niet binnen durfden treden liepen opgewonden heen en weer met heftige woorden cn wilde gebaren. Het tumult was grenzeloos. De avond begon te vallen en de spits van den grooten toren stak steeds donkerder af tegen den hemel. Nooit zou Savinien door de opgehoopte menigte bij den ingang van den toren ge drongen zijn, indien de geweldige Sambuc die den markies daar inhaalde hem niet vooruit gegaan was. Met de handen in de zijde en de ellebogen naar buiten abande de reus zich een weg voor en in het gebouw tot op de eerste ver dieping van het citadel. Daar stond zoo'n dichte massa voor een deur opgehoopt, dat de schipper even bleef staan. De gesprekken die de jonkheer daar op ving zeiden hem dat er nog geen bloed ge vloeid had. Sommigen eisebten een onmid dellijke uitmoording, anderen waren voor een schijn van wettigheid en een rechtbank. Dit laatste voorstel werd aangenomen. Maar Jourdan en Mainvielle behielden zich alle rechten voor. Ik bezweer het u, zeide de markies, laiten wij daar binnen gaan. De schipper sloeg zijn ellebogen uit, duw de naar alle kanten en, maakte een opening in den levenden hoop. Allerlei verwenschin gen braken los, maar de menschmuur werd doorboord. Voor zich zagen de beide mannen toen een langwerpige, gewelfde zaal, waar ach terin het publiek stond, een bende mannen door nieuwsgierigheid en bloeddorst hier heen gedreven. In het midden groepeerden zich de volgelingen van Jourdan. Zij wilden niet voor niets gekomen zijn en wilden een prooi hebben. Aan helt andere einde der zaal, dicht hij een wenteltrap die naar de voornaamste toren voerde, wachtte een aantal bevende vrouwen en grijsaards. Dat waren de gevan genen. Tegenover die ongelukkigen zaten de leden der rechtbank: een slager, een hakkel en eien voddenraper Achter hen leunden twee mannen itegen de muur en spraken fluisterend met elkaar. De een draagt een waarlijk elegante kleeding. Zijn mooi gelaat heeft iets goedigs en met zachte handen strijkt hij over zijn krullende haren. De kleeren van den ander gelijken veel op die van een landlooper en is zijn dierlijk gelaat niet onwaardig. Daar hij dronken is spant hij zich in om over eind te blijven cn neemt een belachelijke houding van waardigheid aan. De eerste is Mainvielle, de tweede Jourdan De rechtens ondervragen eeni bejaarde dame, die met majestueuze kalmte ant woordt en de mannen met heldhaftige ver achting en verontwaardiging aankijkt. Savinien herkent zijn moeder. Hij siddert en wil vooruit springen. Sambuc houdt hem tegen en fluistert: Wat helpt dat? Wacht hot resultaat af; dan Is er nog altijd gelegenheid om zijn leven, op te offeren. U hebt gelijk mompelt de ander En hij zet zich aan het uiteinde van een lange bank neer zonder te bemerken dat hij door Moustello op eenige passen voor hem, bespied wordt. Een grijns van voldoening geeft aan het gelaat van den ouden man ielts duivelach tigs. De schipper heeft den verrader echter gezien en nadert hem ongemerkt. Du», roept een der rechters, gij beweert alleen In Avignon gekom(en te zijn?. Ja» Dat is een leugen... Burger Moustello verklaart dat uw zoon u vergezelde. Ik heb geen zoon. Vooruit niet zooveel woorden verkwist en zeg ons waar die saletjonker ie. Welke saletjonker? Uw zoon. Ik heb geen zoon. Jawel, bedriegster gij bebt een zoon en dat zal ik u bewijzen, daar zit bij. Hij wees meteen op Savinien. Een tumult brak los. De soldaten van Jourdan grepen den jonker vast cn sleurden hem voor den rechter. Dicht bij zijn moeder gekomen wilde hij spreken, maar de oogen van de markiezin keken hem zoo smeekend aan, dat de jonge man zijn mond nieit durfde te openen. Mat een triomfantelijke grijnslach wend de de slager-rechter zich /opnieuw tot me vrouw du Mont-Iseran. Vrouw is dat uw kind? Ik ken mijnheer niet. Wat een geslepen slang!.. .Daar moet een eind aan komen.... Zweer je Moustelo dat die blankbek de zoon van die vrouw is? De spion genoot reeds van het kwaad dat hij zou verrichten, maar toen hij zijn vuigen mond wilde openen om te antwoorden, voel de hij plotseling een gewicht op zijn schou der. Twee krachtige handen grepen hem als machtige kaken in den nek. De schurk zweette van angst bij die omknelling. De zaal was ruim en vol volk en Biecht verlicht. Slechts weinigen zagen Sambuc's houding. Daarbij gaf hij aan zijn gelaats uitdrukking iets goedigs en vroolijks, zoo dat men eerder meende dat hij als een fa miliaire kameraad, den ouden man de hand op of hij den schouder legde. Moustelo, fluistei-de de stem van den schipper vlak hij het ooi' van den epion, redt Savinien of ik wurg je. Ik weet wel dat men mij ook zal dooden, maar jij zult je lot toch ook niet ontkomen. Vooruit! De rechter werd ondertusschen ongedul dig en schreeuwde met grove stem: Welnu, antwoordt je, of ben je stom geworden? Ik ben hang dat ik mij vergist heb. Duidelijker, nadrukkelijker, blies Sam buc hem in het oor en meteen zette hij de vreeselijke knelschroeven aan zijn keel iets vaster. Ik heb wat te vlug gesproken, bedro gen door een gelijkenis en nu geloof ik.... Verzeker of... drong de reus aan Neen, ik geloof niet.... ja, ik ben beslist zeker dat die jongeman niet de zoon is van die vrouw. Nu, hernam de slager, dan kan hij zich terugtrekken; hij is vrij. En Savinien werd buiten de deur geduwd. (Slot volgt). ■tV-"* r' Wat de oude Grieken van de aarde wisten In een essay van Paul Borchardt, den ge leerde, die al zijn arbeid aan de opsporing van Plato's wonderland Atlantis wijdt, vertelt deze het een en ander over de wetenschap, welke de oude Grieken omtrent de aarde be zaten. Voor de oude Grieken was de Middelland- sche zee open. De aarde was voor hen een groot eiland, dat omspoeld werd door de wateren van een grooten stroom, den Okeanos. Het ibegrlp geiland" bad bij ben echter een andere beteekenis dan bij ons. Het omvatte j ook het schiereiland. De verschillende in den Grlekschen tijd bekende gebieden werden alle als eilanden beschouwd. Heel lang meende men, dat ook Noord-Afrlka een eiland was. Hoe algemeen verspreid die opvatting was, be wijst wel het feit, dat de Arabieren nog thans Noord-West-Afrika „het eiland van 't Westen" noemen, terwijl de oude Egyptenaren een oase in do woestijn eveneens een eiland noemden. De zuilen van Hercules hebben bij de oude Grieken nooit de beteekenis gehad, die men er In later tijden aan verleend heeft. Het woord zuil was een oude aanduiding van het einde van een karavaanweg of vaar geul. Nog heden vindt men op zulke plaatsen in 't Oosten steenhoopen, die desgewenscht als offeraltaar dienden, na een gelukkig vol brachte reis. Behalve „de zuilen van Hercules", waar mede de oude Grieken de straat van Gibraltar aanduidden, kenden ze nog andere zullen. Herodotus spreekt b.v. van een zuil, die aan het eind van den grooten karavaanweg van Thebe naar het midden in de Sahavah lig gende Ahaggar-gehergte lag. Het lot van de zuster van president Mc. Kinley Meer dan een halve eeuw geleden, toen de pracht van het Fransche keizerlijke hof de wereld verblindde, was Mevrouw Théophile Conneau geboren Elisabeth Mc. Kinley, zus ter van den gelijknamigen president der Ver- eenigd© Staten, een in die omgeving bijzonder geziene figuur. Haar huis grensde aan den tuin der Tullerieën en zoowel de keiizer als de kei zerin behoorden tot haar intieme kennissen. Thans woont ze in een kamertje boven een boekwinkel in een luidruchtige, smalle straat van het moderne Parijs en zit onafgebroken voor het kleine raam, stil glimlachend. De glimlach wordt misschien veroorzaakt door de herinnering aan de schoone dagen van wel eer. Nu leeft de vier en negentig-jarige in kom mervolle omstandigheden. Sinds jaren werd ze door een milddadig echtpaar verzorgd, maar dit heeft verklaard, het niet langer meer te kunnen doen. En aldus is de wereld te weten gekomen, wat er geworden is van de zuster van een president van Amerika en van de vriendin van een keizer en een keizerin van Frankrijk. Het echtpaar vertelde, dat het meer dan tien jaar geleden een paar kamers van haar huur de. Ze was toen nog vol levenslust, buitenge woon charmant en vriendelijk, ondanks haar klaarblijkelijke armoede. Nadat al baar vrien den gestorven waren en haar geld tenslotte opraakte, had het echtpaar zich over haar ont fermd. En inplaats dat monsieur en madame Griniard bij haar inwoonden, woonde sinds dien madame Conneau bij ben in. Een Amerikaansche reporter is madame Cone ne&u gaan interviewen. Hij zag een lieve ver schijning, vol rust en kalmte. „Ik ben heel blij, een Amerikaan te ont moeten", zei ze. ,,'t Is zestig jaar geleden, dat ik mijn vaderland ve: 'rit. Ik maakte hier goede vrienden en toen mija broer de president op brutale wijze werd vermoord (President Mc, Kinley weid het slachtoffer van een aanslag), kon ik er niet toe komen, naar de Verecn'gde Staten terug te keeren. Nu zou ik graag mijn land nog eens willen zien, maar het is natuur lijk te laat. Vele handen verbinden me met Frankrijk. IK trouwde op mijn zestiende jaar met den Fran- eeken marine-officier Théophile Conneau en ging daarna van Brooiklijn naar Parijs, waar we, door bemiddeling van den broer van mijn echtgenoot, die lijfarte van den keizer was, aan het hof werden geïntroduceerd. Keizerin Eugenie werd een speciale vriendin van me en vele uren hebben we samen in de Tullerieën en In het paleis te Saint Oloud gesleten. Ook de keizer, een aardige man, niet erg intelligent, maar Iemand met een prettig karakter, was me erg genegen". Terwijl madame Conneau sprak, leefde ze zichtbaar ln het venleden. Maar aangezien het avond werd en kil ln het kamertje, herinnerden haar koude handen haar aan de werkelijkheid van het verleden. En ze zeide tenslotte, dat ze graag de laatste jaren, wellicht laatste maanden van baar leven, in het huls zou Rij ven, waar ze met het echtpaar GrlniaTd zoo 3 a ïig volkomen gelukkig had geleefd. Tot de Amerikanen van Parijs is nu een op roep gericht, om de zuster van hun vermoorden president voor een gang naar het armhuis t* bewaren, August op reis Het koninkrijk Saksen heeft zoo nu en don nogal eigenaardige koningen gehad, waarvan de beroemde August de Sterke wel de bekend ste is. Verschillenden der Saksische heerschera bezaten ook iets van den befaamden Saksl- schen humor. En hun moderne nazaat, die door de Duitsche revolutie van zijn troon ver dreven werd/ doet ln dit opzicht niet toot hen onder. Hij draagt zijn lot met den galgen humor van den echten August. Die galgenhumor bracht hem er toe, toen hij het vorige jaar een reis om de Noordkaap maakte, in het gastenboek van den etoomer, waarméde hij den tocht deed, een ironische gedachtenis-spreuk te schrijven. En zijn onder» teekening was van hetzelfde allooi. Hij1 tee- kende in plaats van Friedrich August, König von Sachsen: „Friedrich August, König ohne Sachsen Een slimmerd Maar manlief, ik vind het heelemaal niet aardig van je, om altijd zoo smalend over schoonmoeders te spreken. Er zijn toch immers wel goede ook. Maar kindje, waar maak jij je druk om? Ik heb niets tegen jouw schoonmoeder, ik heb het tegen de mijne! „EVERYBODY'S WEEKLY". t „Een lekker, miatoch kippetje, keffltaer, zod jong mogelijk 1" „Zou ik meneer dan maai' niet het bestd een vorsah ed brengen?"-

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 10