Voor onze I I r Be E 0 w 3 LWat Lucie met het naai-elfje te zien kreeg a mm Iets over tulpen en tulpenhandel VRIJDAG 10 MEI 1929 QDe beide routes op zee 0} FRANS 'F KëNAAK" V/a or zijn de centen Lekker Ingestopt lag Lucie in haar bedje en dacht aan den leuken dag, dien *e pas had gehad: Moeder's verjaardag! Veel bloemen, veel koekjes en Moeder had een zwarte glanzende japon en een heele tuil witte bloempjes (sneeuwklok jes zei Vader) boven aan haar linker schouder. En mooi was moeder, echt snoezig zag ze eruit Lange tafels stonden er, wel zes of zeven naast elkaar en heele leuke kleine naaimachines en heele doozen met ge kleurde lapjes en klosjes en heele stapels verfpotjes allerhande kleuren. En overal liepen elfjes in het blauw en kaboutertjes in hun vuurroode pakjes, of zaten aan de tafels te naaien, en te knippen en te schilderen en te plakken. En aan het Overneming uit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden en knipte met het leuke schaartje. Waar zouden die bloempjes toch alle maal gemaakt worden? Zoo fijn die kelk jes! en die meeldraadjes zoo sierlijk en de stamper zoo precies in het midden en er waren ook kruidnagels geweest en tulpen en nog andere, die ze niet kende... „Kcm maar eens met mij mee, kleine meid"! Met groote oogen keek Lucie het kleine wezentje aan, dat daar plotseling op het witte hekje van het ledikantje stond. Een leuk wezentje, zoo groot als een pink, met een spits toeloopend lijfje, wijd uitstaand doorschijnend rokje en doorschijnende vleugeltjes als een libel; heel in het blauw was ze gekleed. Als muts droeg ze een vingerhoed en aan een zilver koordje om den hals schitter de een schaartje, zoo leuk en zoo fijn! „Wie ben jij? Wat kom jij hier doen", vroeg Lucie verwonderd. „Ik ben Klossie, de hoofdjuffrouw van de naai-elfjes, die de bloemenjurkjes moeten knippen en maken. Wil je eens mee komen?" „Graag, dolgraag," riep Luus en rrrrrrt vloog het naai-elfjes op Lucie's schouder en knipte met het leuke schaartje drie haartjes af van Lucie's krullebol en zoem zoemzoemzong het in Lu cie's oorenen het ledikantje werd groot, reuzengroot in haar oogen, en even daarna stond ze naast Klossie even groot als zij, maar zonder vleugels. En Klossie klapte in de handjes en door een kier van het radm kwamen ze ven andere elfjes aangevlogen, precies hetzelfde gekleed als Klossie en ze hiel den een groot spinneweb tusschen hen in uitgebreid. „Lucie, vleugeltjes kan ik je niet too- veren", zei Klossie, „maar ga rustig op dat spinneweb liggen, net als in een hangmat". Lucie deed het zonder aarzelen. Fijn was dat, het veerde zoo heerlijk enrrrrrt... rrrrtging het weg naar buiten den tuin innu daalden ze tusschen de ontbladerde rozenstruiken doorhier moest ze uitstappen. Nejes werd het spin- newel? weer tusschen den klimop opge hangen en Lucie liep een eindje met de anderen mee. In een ouden hollen dahlia etengel moesten ze Instappen en naar be neden glijden eneensklaps kwamen ze in een groote zaal. plafond hingen glimworpjes, telkens vijf bij elkaar en die verlichtten de heele zaal en middenin stonden twaalf zakken; daarop waren de namen van de maanden te lezen, Januari, Februari enz. En telkens zag je 'n kabouter of 'n elfje met 'n hand vol bloemen, of knopjes, of blaadjes naar een van die zakken loopen en ze goo'den daar alles in. „Kijk", zei Klossie, „hier ben je in het bloemen-atelier; hier maken wij enkel en alleen bloemenjurkjes en blaadjes en alles, wat er bij hoort. Hier zie je Knip- peltje, onze eerste coupeuse, ze is juist meizoentjes aan 't knippen; zie je, hoe handig die leuke blaadjes naast elkaar met 'n kraagje: en Draadje maakt ze vast en hier zie je Timbo, den kabouter, die het hartje netjes geel lakt, en Kwasta verft de stengels groen en floep daar gooit Klokko, het in den Meizak. Zoo heeft elke maand zijn bloemen, die klaar moeten zijn. En als de groote Maandfee komt, dan neemt ze dien zak mee en strooit bloe men en blaadjes aan de heesters en in de struiken en op het gras en jullie men- schenkinderen kunt genieten! Kijk eens wat een bende kraagjes voor Meizoentjes Knippeltje al klaar heeft en 't zijn er niet half genoeg, en hier zie je de potjes verf voor de blaadjes, aHe mo gelijke kleuren groen. Dat doen de Ka bouters 's nachts, die blaadjes bijkleuren, eerst heel licht en telkens worden ze wat donkerder overgeverfd En Lucie keek, en keeken alles werkte maar dooronophoudelijk „Mag ik ook eens zoo'n meizoentje naaien?" vroeg Lucie zacht. „Wel ja, ga je gang," en Klossie pakte 'n kraagje en vroeg 'n hartje aan Timbo en wees: „Kijk, netjes er omheen: denk erom onzichtbare steekjesja, dat kon zoo welAch een blaadje zat dubbel gevouwen!" „Neen, niet los doen, dat kan niet, dat. mag nooit: daar is geen tijd voor; geef maar aan Kwasta door, die zorgt voor de blaadjes en het steeltje" „Mag ik nog eentje?" En toen volgde 'n tweedeen n derdeen Lucie werkte even hard als alle anderen, maar opeens pikging de naald venijnig in Lucie's vinger en 'n rood druppelje viel op het kraagje van het meizoentje en met 'n gilletjezat Lucie rechtop in haar bedje. Had ze ge droomd?Weineen. Als straks de meizoentjes bloeien, moet je maar eens goed kijken. Is er een bij met 'n half blaadje, of met 'n rood stipje op 't kraagje, dan is het er vast een die Lucietje gehaaid heeft. PIERRETTE geleerd, dat de tulp uit het verre Oosten afkomstig is. De oude Kruisvaarders, je weet wel, die gingen bidden op het graf van Christus, en daar den langen, moeilijken tocht naar het Heilige Land voor over hadden, moeten de eerste tulpenbollen hierheen gebracht hebben. Voor ons is zoo'n tulpenbol niets bij zonders meer, maar voor die menschen was hij 't zeker wel. Ze zagen hem voor het eerst en hadden er nooit iets van gehoord. Op sommige buitenplaatsen van Bloemendaal moeten ze nog voorkomen, die eerste tulpenbollen. Niet letter lijk opvatten hoor! Je snapt wel, r. eenige jaren is een bol uitgeput en brengt geen bloem mser voort. Ik bedoel natuurlijk, dat de „wilde" tulp, die nu nog een enkelen keer daar om komt, uit die verre middeleeuwen af komstig is. De geregelde aankweek, daarvan moe ten we het begin zoeken na Prins Mau- rits' dood (1625). Toen werd het dan ook gekkenwerk en in de geschiedenisles zal je dan ook wel hooren van den dwa zen tulpenhandel. Dat begon in 1634 en vooral in d: Hollandseïie steden Haarlem, Leider- Amsterdam en Enkhuizen. Voor som mige tulpenbollen betaalde men onge looflijke sommen. Te Alkmaar verkocht men onder anderen 120 tulpenbollen ten vocrdeele van het Weeshuis, die negen tigduizend gulden opbrachten. Een bol, de admiraal van Enkhuizen genaamd, werd verkocht voor 5200 gul- aden, een ander, de Onderkoning, voor 1 4203 gulden en nog twee, die den naam hadden van Brabanders, elk voor 3800 gulden. Welk een schat voor iets, dat slechts voor een korten tijd het gezicht kon stiefelen, zonder zelfs den reuk aan te doen. Die gevallen waren niet zeld zaam. Men verkocht dikwijls tulpen bollen voor duizenden guldens, vee'a! met de hoop cp prijsstijging. Dat kon natuurlijk niet blijven en ten slotte kon niemand de fabelachtig hoo- ge prijzen betalen en de daling zette spoedig in. In een Hollandsehe stad zou wel voor tien millioen verhandeld zrjn. In Haarlem werd ook eens een bol ver kocht voor 50000 francs. Daar zag men eens, dat de bezitter van een dure tulp, beaoord door haar schoon, de jonge bollen verpletterde. Hij wilde niet, dat een ander ook de gelukkige bezitter van zoo'n tulp zou worden. Met de prijsdaling ging ook de lief hebberij verloren, maar de grootste last veroorzaakte de betaling der rekeningen. De Staten van Holland en West-Fries land hadden- juist besloten een belasting op de bloemen te leggen. Dat was om aan dien verdsrfelijken handel paal en pefk te stellen. Maar dat was niet meer ncodig, .want de handel liep van zelf te niet. Ik sprak hierboven van gekkenwerk. Maar luister nu eens, wat dominéé Ampzing m dien tijd vertelde: „Zij kochten wagens, kalessen en paarden en leefden heerlijk; niemand wist hoe hoog hij zijn staat zet, n wilde; de een was grooter dan de ander, en niemand wilde voor een andere wijken of een ander iets toegeven." A. Munting, die ook in dien tijd leefde, vertelt, dat een Semper Augustus we gende 193 aren (1 a 2 D.Gvoor 4603 is verkocht, daarenboven nog een nieuwe, weltoegemaa.kte karassejkoets; en twee appelgrauwe paarden en alles wat daartoe behoort. Ook werd een Gouda verkocht voor 100 en een ijsslede met paard, tuig en toebehooren. Voor een anderen tul penbol werd 12 morgen land (ongeveer 7 H.A.) in den Schermer (toen pas droog) geboden. Genoeg over dien dwazen tulpenhandel. Hij had sommigen rijk gemaakt, maar meerderen arm, zoodat zij blij mochten zijn, als ze hun oude ambacht van we ver of brouwer of tuinman weer konden opvatten. G. J. B. M A krijgt er 12 B krijgt er 24. C krijgt er 38. Nu draai je je eigen om, zoodat je niet kunt zien, wat er verder gebeurt, en verzoekt dengene, die 't hoopje van 3 et. nam, de helft, die het hoopje van 2 cent nam 'n derde, en die den enkelen cent nam een vierde der ontvangen lu cifers op tafel te leggen en wel alle lu cifers op één hoopje Het aantal der op tafel gelegde luci fers kun je nu gauw even uittellen en verzoekt dan mededeeling van dit getal. Is dit gebeurd, dan kun je onmiddel lijk zeggen, wie den enkelen cent, de 2 centen en de 3 centen weggenomen heeft. Dn dat dcet je zóó: De aanwijzing dezer drie personen ge schiedt volgens 'n berekening, die ik o; onderstaande tabel even aangegeven beo Je behoeft dit niet van buiten te lee- ren, maar je schrijft deze cijfers een voudig op een klein stukje papier, dat je makkelijk in je hand verbergen kunt en leest daarna het in aanmerking ko mende getal stilletjes af Op de tafel liggen nocit meer of minder dan 23, 24, 25, 27, 23 of 29 lu cifers. Een ander aantal is niet mogelijs Het aant. 29 zegt: A 1 Ct. B 2 ct. C 3ct. n I? 28 A 2 Ct. B 1 ct. C 3 ct, it 27 A 1 Ct. B 3 ct. C 2 ct. 25 A 2 Ct. B 3 ct. C 1 ct. a 23 A 3 et. B 2 ct. C let. 1.9 24 A 3 Ct. B 1 ct. C 2 ct. Nevenstaand plaatje stelt 'n kleine binnenzee voor, waarin drie eilanden liggen, n.l. A, E en C. Aan de zeeoevers liggen drie visschers- >rpsn mat goede havens Nu is er 'n geregelde veerdienst tus schen haven 1 en haven II terwijl d' veerboot onderweg de eilanden A en E steeds aandoet. 'n Andere buurtschipper vaari, gere geld van haven III naar eiland O, ■onder echter ae route te krui- die de eerstgenoemde veerboot geregeld aflegt. Teeken jullie eens even met potlood op bovenstaand teekeningetje welken weg de twee veerbooten geregeld af leggen. ,Ik zou lekker Aan den zoom van het donkere ousan stond een eenzame en verlaten paddestoel Niettegenstaande er onder de kabouters in de buurt een heel erge woningnood heerschtë, was er geen enkele, die dezen paddestoel betrekken wilde, omdat die zoo afgelegen was. „Als je wat noodig hebt," zeiden de kabouters onder elkaar, „dan moet je eerst uren ver loopen," en verder was 't onmogelijk om 's avonds behoorlijk licht te krijgen, daar geen enkele glimworm bereid zou zijn daarheen te gaan, om het paddestoelenhuisje te verlichten. Het gevolg was, dat de paddestoel verlaten bleef en de kabouters zich liever behielpen met hun al te kleine en overvolle gemeenschappelijke woning onder de wortels van een zv aren eik, dan dat zij het aandurfden, zoozeer de eenzaamheid te zoeken. Op zekeren dag viel het de kabouterkolonie echter op, dat een der hunnen al een paar weken ach tereen zoo stil en afgetrokken voor zich uit zat te staren en toen men hem vroeg waarop hij eigenlijk wel zat te broeien, liet hij geen woord los en antwoordde alleen maar een beetje kriegel: „Nikslaat me met rust." Op een goeden dag was deze kabouter spoorloos verdwenen. Kabouters houden over het algemeen erg veel van elkaar, als ze geen ruzie hebben tenminste, en het was dus heel begrijpelijk, dat iedereen zich erg ongerust maakte. De koning van de kabouters zond onmiddellijk wachten uit om den vermiste te zoeken en liet door andere manschappen de sloot afdreggen, voor het geval de ongelukkige stumperd in het water terecht was gekomen. Ik weet niet of jullie het weten, maar kabouters hebben een reusachtigen schrik voor alles wat op water lijkt, en als ze erin vallen, verdrinken ze nog veel gauwer dan een men sch. De verschillende uitgezonden posten waren al op zijn minst twee uren onderweg, toen er opeens een kabouter van de helling af kwam stormen en buiten adem vertelde, dat hun kame raad zijn intrek had genomen onder den verlaten paddestoel, en daar reeds bezig was den grond om te spitten, om er levensmiddelen te kweeken. „Waar is dat nou goed voor," zei de kabouterkoning, bedanken om den grond om te spitten. Hij liever dan ik," Maar wat de kabouter gedaan had. was nog zoo dom niet. Want toen de tijd gekomen was, schoten rondom de paddestoel allemaal groote zware graanhalmen omhoog. Dat kwam, doordat er vroeger op die plaats door de menschen graan verbouwd was. Voor 'n kabouter beteekenöe die hoeveelheid graan een heele rijkdom en 't was dan ook niet te verwonde ren, dat ze hem allemaal benijdden. Maar de afgunst zette de andere kabouters tot slechte daden aan. En zoo gebeurde het op zekeren dag, dat een der andere kabouters stilletjes het graan probeerde te stelen, maar dat werd gelukkig door den eigenaar bijtijds ontdekt. De winter, die daarop volgde, "was voor het heele kabouterland een verschrikkelijke tijd. De oogst was bijna overal mislukt, en bovendien hadden bijna alle kabouters het voorbeeld gevolgd van den koning, die, zooals uit het bovenstaande reeds is gebleken, liever lui dan moe was. De kabouter, .die niet tegen de eenzaamheid en een beetje werk had opgezien, had thans zooveel graan, dat hij de geheele landstreek ruimschoots kon bedienen, maar het was nu ook niet meer dan billijk, dat hij de andere kabou- zagen. De enkele arme kabouter die er bij was, werd zoo wel geholpen, daar onze kabouter het gemeen vond, om dien armen stakkerd honger te laten lijden, omdat hij niet rijk genoeg was om voedsel tegen hoogen prijs oude koning stierf, kwam hij in berij, hetzij ter ham, in warme Jongens en meisjes, of lie ver andersom, hè! Wat is het lang koud geweest. Jullie moet ook wel gezien hebben, hoe de heele natuur daardoor is ten achter geraakt. Nog geen blaadje aan de boo- en slechts enkele heesters stuwen de eerste bladslippen naar buiten. Narcissen en tulpen ge hebt ze zeker al gezien, mar.r die waren geen van alle van den kouden grond; ze waren allemaal bin- gekweekt, hetzij uit liefheb- wille van de boter- kassen. Maar nu beginnen we buiten, op den 'kouden grond, zegt de vakman er ook wat van te zien en van het dek, dat den heelen langen winter de bollen beschermde, is al heel wat weggenomen. We zien zelfs hier en daar van de tulp den bloemknop opkomen en zelfs kleur bekennen. Nu zal ik jullie niet lastig vallen over 7,'ortelschijf en rokken en die dingen meer. Dat hoor je te gelegenr tijd wel op school in de plantkundeles. Ik wilde je wat vertellen uit de historie van de tulp. Je weet, dat die op onze geestgronden uitstekend gedijt. Maar daar komt ze niet vandaan. Knappe geschiedkundigen hebben ons '«i/ft M Ja. «fat vraagt menigeen dikwijls, als de duiten op zijn. Maar vandaag zullen we onder dit motto 'n aardig kunstje Ieeren. Je legt drie verschillende hoopjes cen ten op tafel, n.l. 1 cent, 'n hoopje van 2 centen en 'n hoopje van 3 centen. Daarna geef je aan drie vrinden een stelletje lucifers, n.l. Maar wat Lasido nu te zien kreeg, vervulde hem met de grootste verbazing. Uit het raam onderscheidde hü een reusachtigen verhuis wagen, die vlak bij het huis in den tuin stond. „Wat moet dat ding hier midden in den nacht?" mompelde Lasido. Lasido zou er gauw genoeg achter komen wal dat te beteekenen had. In de duisternis ont waarde hij de donkere schimmen van een paar afschuwelijke mannen. Alleen al aan hun ongepoetste schoenen kon Je zien dat het bandieten waren. En oeze oand^tea schenen uw,s -t zoo maar net huis van Lasido's vader en moeder leeg te sieepen. Alsof het zoo hoorde haalden ze alles wat er in huis aanwezig wa. naar buiten en borgen dit zorgvnldig in der) verhuiswagen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 14