E
1
Woensdag 29 Mei 1929
Derde Blao
Pagina 1
*Sa&
Het jodenkind van Kwau.
Het compte-rendu van het Gebedenver-
bond voor de bekeering van Israël geeft in
no. 13 het volgende merkwaardige verhaal':
Een student van de universiteit van
vertelde mij het volgende:
't Was in 1918. De moeilijke oorlogsjaren
hadden mij genoodzaakt een of andera
bezigheid te zoeken, om in de kosten van
mijn studie te voorzien. Iemand gaf mij
den raad, mij aan een joodsche dame
aan te bieden, die een repetitor zocht voor
haar 12 jaar ouden zoon Daniël om hem
voor te bereiden voor de 2e klas van het
gymnasium.
Ofschoon geen jodenvriend, besloot ik
ér toe.... bij gebrek aan iets beters. Maar
van het oogenblik af, dat ik die taak op
mij genomen had, wilde ik die zoo nauw
gezet mogelijk volbrengen. Soms kwam
het kind hij mij, soms ging ik naar het
huis van zijn moeder en ik deed mijn
best om zijn geheugen te verrijken met
kennis van het Latijn, natuurlijke historie
aardrijkskunde cn van alle andere vakken,
die door het programma gecischt werden
Toon ik eens naar hem toeging, trof ik
mijn leerling aan met een joodsch gods
dienst-boek. Ik wilde het boek eens door
bladeren. De tekst was in bet Ilebreeuwscli,
maar onder elk vers stond een Duitsche
verk'aring. Het ging over het bijbelverhaal
omtrent den profeet Jonas. Ik stond eenigs-
zins sceptisch tegenover het verhaal en
ergerde mij nog meer over den talmudi-
schen commentaar en de verkeerde ver
klaring van den tekst. Onwillekeurig mom
pelde ik: „niets dan bedrog".
Deze zacht uitgesproken woorden waren
waren niet aan de aandacht van mijn
leerling ontsnapt en hij begon mij aan
stonds te ondervragen: waarom was dat
bedrog? was de joodsche godsdienst niet
waar en goed, wat was dan de katholieke
godsdienst? enz. Vooral interesseerde hem
de persoon van Jesus Christus, dien de
joden hadden verworpen en dien zij ge
kruisigd hadden. Aan zijn vragen daar
over kwam geen eind.
Eindelijk ongeduldig door al dat vragen
antwoordde ik hem: „wat gaat 't je eigenlijk
toch aan, omdat jo toch nooit, christen
zult worden? Studeer liever, want daarvoor
kom ik; anders zal je niet voor je examen
slagen on je moeder zal boos op mij wor
den." Het kind moest zich kalm houden,
of het wilde of niet. Maar met zijn jood
sche vasthoudendheid wist hij toch iets te
winnen n.l. de belofte dat ik hem in een
Katholieke Kerk zou brongen.
Goed, antwoordde ik, we zullen hij
gelegenheid eens naar de kathedraal gaan.
Je ziet er niet al te joodsch uit, voegde ik
er bij, je zult dus wel niet de aandacht
trekken en mij last veroorzaken. In alle
geval dit bezoek aan de kathedraal zal je
een duidelijk idee van de beschaving en
van Polen geven.
Daniël herinnerde mij dikwijls aan de
belofte, die ik hem gedaan had. Eindelijk
bepaalde ik den Zondag na het feest van
den II. Stanislaus (7 Mei) voor het bezoek
aan de kathedraal. Het kind kwam mij
thuis halen en langzaam gingen wij naar
den Warvel-heuvel, waar de kathedraal
lag, terwijl wij opgewekt over allerlei
dingen praatten. Het gedrag van het kind,
evenmin als zijn woorden, verraadde eenige
ontroering, niets buitengewoons.
Onder het beklimmen van de hoogte
vestigde ik de aandacht van mijn leerling
op de verschillende monumenten van een
ver verleden, naar belang zij zich aan ons
voordeden en ik legde ze hem uit. Lang
zaam bestegen wij de trappen, die naar
het onder zoo vele opzichten merkwaardige
gebouw leidden.
Op het oogenblik, dat wij den drempel
va.n het heiligdom overschreden, hoorden
wij een bel. In beslag genomen als ik
was door het kijken naar een van de
verder af liggende altaren létte ik slechts
half op de bel, maar toen ik me naar het
jodenkind keerde, zag ik hem buigen. Zijn
gezicht was bleek en zijn schitterende oogen
waren op een punt binnen de kathedraal
gericht.. Verschrikt nam ik hem bij de
schouders' en zei hem:
Wat mankeer je toch.
Het kind antwoordde mij niet. Hij was
geknield, zijn oogen straalden, zijn gelaat,
was verlicht, zijn lippen bewogen zich en
geheel zijn wezen scheen naar een ver
visioen te zijn getrokken. Ik hield mijn
ooren hij zijn lippen, om eenige woorden
op te vangen, maar ik kon niets verstaan
en ik weet nu nog niet, welke taal hij
sprak.
Ik bevond mij in groote verlegenheid te
meer omdat eenige vrouwen getroffen,
begonnen te woiden door het eigenaar
dige gedrag van den jongen en omdat' een
van haar half luid zei: „Het is een jood."
Eenige minuten verliepen zoo: gedurende
dien tijd kwam een priester voorbij, die
de H. Teerspijze naar een zieke bracht.
Het kind, altijd zoo geknield, volgde den
priester met zijn blik. Toen deze voorbij
was, stond Daniël kalm op en ging recht
(ik volgde hem er heen) naar de kapel
van Stefan Batorij, waar in heit taber
nakel het allerheiligste bewaard wordt.
Daar knielde hij voor het hek wel meer
dan een kwartier, zijn oogen gericht op
het deurtje waarachter de heilige gedaan
ten waren. Al dien tijd was hij geknield,
onbeweeglijk als verlamd, met stralend ge
laat en zoo schoon, da't het me aan een
mooie schilderij van den H. Stanislaus
Kostka deed denken.
Ik beschouwde het kind, dat in exta.se
scheen, eerst eenigszins ongerust, maar
weldra bewonderend, want langzamerhand
zette zich bij mij de overtuiging vast, dat
God hier een wonder van genade uitwerkte
Eindelijk stond Daniël op en verliet zeer
ingetogen de kathedraal. Ik volgde hem,
om van hem te weten te komen, wat hem
overkomen was. Hij antwoordde' mij niet
rechtstreeks, ongetwijfeld omdat hij zich
zelf geen voldoende rekenschap gaf, van
wat er in hem had plaats gehad. Maar
voortdurend kvftim hij terug op den .per
soon van Christus en hei-haalde onop
houdelijk met ongewone overtuigingskracht
dat de Heer Jesus zeer schoon en zeer
goed was. Van elk van zijn bevestigingen
ging een brandende liefdeadem uit, die dat
jonge jodenhart voor den goddelijken Ver
losser ontvlamde. Maar kon men dat hart
nog Joodsch noemen?
Dit feit maakte op mij een krachtigen
en duurzamen indruk. Mijn geloof, dat be
ïnvloed was door de stormen van de tijden
en door het te vrije studentenleven, won
zeer in diepte. Maar ik gaf mij er toen
HET MEX1CAAN8CHE GOUVERNEMENT heeft de groote Hacienda's aan de boeren go-
schonken. Een groote menigte was tegenwoordig bij de uitdeeling
aan de gegadigden te Santa Maria.
I
DE ONMISBARE IN DEZE DAGEN'. Commentaar is overbodig.
geen rekenschap van, of het geval het ge
volg was van een verschijning of een
extase ofwel van mijn kant het gevolg van
een groote zenuwachtigheid.
Ik ging dus door met mijn leerling les
te geven, zooals vroeger, zonder dat er
verandering in onze onderlinge betrekkingen
kwam. Toch herinnerde Daniël mij nu en
dan aan de gebeurten» en informeerde
dan meer openlijk en dringende? naar
waarheden van den Katholieken godsdienst,
en stelde mij soms tot mijn groote ver
wondering letterlijk catechismusvragen.
Eindelijk zei hij mij openlijk, dat hij
christen wilde worden, en dat ik hem
moest doopen. Ik hernam dan mijn rol van
leeraar en probeerde zijn „kinderachtig
verlangen" belachelijk te maken en spoor
de hem aan te studeeren, want de tijd van
het examen nadert; zijn kennis was nog
zeer onvoldoende. Toen verklaarde Daniël
met groote stelligheid, dat hij geen toe-
latings-examen zou doen, want hij zou den
8sten September sterven; maar dat hij
van te voren het doopsel moest ontvangen.
Ik word boos en antwoordde, dat hij
niet mocht denken aan het Doopsel, om
dat zijn moeder het hom nooit zou toe
staan; en wat zijn zoogenaamden aan
staanden dood betrof, zei ik er bij:
Beste jongen, je zult nog wel veel
langer leven dan ik.
Al mijn pogingen om mijn leerling voor
uit te brengen in het Latijn en in de
andere vakken waren vruchteloos. Tegen
het einde van het schooljaar toen de tijd
van het examen naderde, verklaarde ik,
dan oo.k diplomatiek aan zijn moeder, dat
haar zoon pas na de vacantie examen
kon doen en dat ik de lessen niet meer
zou voortzetten. Zoo trok ik mij uit een
moeilijke, cn naar mijn meening zeer ge
heimzinnige positie t.orug. Ik voelde mij
teen verlicht en trachtte alles te vergeten,
zooals men de fantasieën van een kind
vergeet of hot uitgestelde examen van een
collega of een leerling.
Den 7en September, toen ik aan alles
behalve aan mijn oud-leerling Daniël dacht
kwam zijn moeder mij opzoeken. In de
veronderstelling, dat zij mij wilde vragen
do privaatlessen voor haar zoon te her
vatten, voorkwam ik haar weinig vriende
lijk, en verklaarde haar aanstonds, dat ik
hoegenaamd de bedoeling niet had, mij
opnieuw met het onderwijs van haar
zoon te belasten. Maar zij zed me, dat
zij om een andere reden bij mij kwam.
Daniël, zoo vertelde zij, is ziek en wil
u met alle geweld vandaag nog zien. Op
dat oogenblik schoot me hot woord van
het kind te binnen: „Ik zal den Ssten
September sterven'- Uit nieuwsgierigheid,
maar meer nog uit wantrouwen, beloofde
ik hem op te zo-eken. Ik trof hem welis
waar in bed aan, maar ik vond niets
verontrustends in zijn toestand. Ik wilde
te minder geloof aan zijn aanstaanden
dood schenken, omdat volgens zijn moeder
de dokter een zeer geruststellende uit
spraak over deai toestand van de zieke had
uitgesproken.
Toen wij alleen waren, zei Daniël mij
met groote energie en met de vaste over
tuiging van een ziel, die haar einde voelt
naderen, dat ik hem absoluut m'oöt doopen.
Tegelijkertijd beloofde hij, dat hij, als ik
zijn verlangen vervulde, hij mij iets zou
openbaron. Ilc aarzelde, mij afvragend, wat
ik moest doen.
Daniël smeekte. Ik stond nog in twijfel,
maar de kracht en het aandringen van
het kind stonden mij niet toe, nog langer
te weerstaan. Ik zei hem dus, dat ik hem
zou doopen, maar dat' lïij zich later in de
kerk moest aanmelden voor het aanvullen
van de ceremoniën. Ilc voegde er bij, dat
ilc bang was voor don toorn van zijn
moeder, die geen idee bad van de ver
trouwelijke mededeelingen van haar zoon
aan den leermeester, dien zij voor hem
bad gekozen. Daniël trachtte mijn weer
stand te overwinnen door te zeggen, dat
hij niets aan zijn moeder zou vertellen en
dat hij overigens morgen voor altijd op
gehouden zou hebben te spreken. Plotseling
sprong hij uit zijn bad, nam een karaf
water en gaf dié mij, terwijl hij deze
woorden herhaalde, die meer bevel waren
dan een verzoek, maar dan een bevel van
God "zelf: Doop mij.
Terwijl ik water op het hoofd van het
kind uitgoot zei ik met trillende stem: Ik
doop U in den naam des Vaders en des
Zoons en des Heiligen Geestes.
De jonge christen straalde van geluk, een
hemelsch wezen gelijk. Zonder een vraag
af te wachten, begon hij meit eenvoudige
en kinderlijke woorden te vertellen, dat in
de kathedraal Jesus hem verschenen was,
schoon aantrekkelijk, beminnelijk en hem
den dag van zijn dood had aangekondigd,
en er bijgevoegd, dat hij zich eerst moest
laten doopen. Ik luisterde met levendige
belangstelling naar den doopeling, maar
ik kon niet gelooven, dat hij morgen zou
sterven, want Daniël had niets van een
stervende, noch in zijn woorden, noch in
zijn bewegingen. Ik beloofde hem don vol
genden dag terug te komen.
Toen ik den 8ste® September ongeveer
5 uur 's avonds aankwam, trof ik de
moeder in groote wanhoop aan. De dokter
was juist van liet Jcind gekomen, zonder de
diagnose te hebben kunnen vaststellen,
maar de pels was zoo zwak, dat er geen
hoop op genezing meer was.
Daniël lag daar kalm en vreedzaam,
zijn gelaat stralend van geluk. Hij ver
heugde zich over mijn komst en zei me
triomfantelijk: „U ziet het, ik zal dadelijk
sterven". „Als je sterft", antwoordde ik,
„zal de Iteer Jesus je met zich meenemen",
op dat zelfde oogenblik ging het leven van
den jongen christen uit.
Op zijn doodsbed zag hij er uit als een
heilige.
De E. P. Puntigam S. J., redacteur van
de „Union Eucharistique des Peuples par
le Saint Esprit", schreef hoven deze zoo
ontroerende geschiedenis die hij publi
ceert: „Toonmen ons dit verhaal voor
legde, wendden wij ons tot onze Paters
in Krakau, om te weten of dit verhaal
geheel en al aan de werkelijkheid beant
woordde, dan wel eenigszins opgesierd was.
Ziehier den brief, dien de Eerw. Pater
Moslcata ons toezond:
„Ik zelf heb dit verhaal opgenomen in
den Poolsch-on kalender van het H. Hart
voor 1925, onmiddellijk nadat ik het ver
nomen had van den universiteitsstudent
zelf, die den joodschen jongen in kwestie
les had gegeven. Ik had hoegenaamd de
bedoeling niet het verhaal te idealiseeren,
integendeeel, ik trachtte, wat ik gehoord
had, zoo letterlijk mogelijk weer te geven.
Ik kan ook den student niet va® overdrij
ving verdenken, want hij vertelde het mij
geheel vertrouwelijk, aau mij die de
geestelijke leidsman van zijn Maria-Con-
gregatie ben en zonder te denken, dat zijn
verhaal gepubliceerd zou worden. Alleen,
toen ik hem nadrukkelijk verlof vroeg,
zijn verhaal te laten drukken, stemde hij
toe, op voorwaarde, dat men de namen
zou weglaten. Met het oog op plaatselijke
en persoonlijke omstandigheden.
Het meest afdoend bewijs voor de waar
heid van het verslag is de totale verande
ring van den student zelf. De jonge man,
vrij onverschillig wat betrof den gods
dienst, werd na de bekeering van Daniël
een ijverig Katholiek, lid van de Maria-
Congregatie en trad later in het groot
seminarie.
Dat zou haar niet ontgaan
't V/as de surveilleerende politie opgevallen
dat te Amsterdam den laatsten tijd een klein
simpel vrouwtje dag in dag uit, en ook laat in
den avond en 's nachts aldoor voor Theater
Carré op en neer drentelde.
De politie hield 'n oogje In 't zeil, maar kon
maar niet achter vrouwtje's bedoelingen komen.
Eindelijk toen het drentelen voor Carré maar
aanhield, zonder dat het wijfje verder Iets op
vallends deed, meende zij toch het vrouwtje In
veThoor te moeten nemen.
Maar het menschje wilde van haar eigen
lijke bedoelingen niets verraden.
Eindelijk na lang volhouden zeiide zij tegen
den agent:
„Nou, als je 't dan per se weten wilt, zei je
man, ik heb den brand van „Flora" gemist, en
ook dien van „het Paleis van Volksvlijt", maar
nu heb Ik me vast voorgenomen, dat Carré mij
niet zal ontgaan".
TWEE LONDEN8CHE JONGENS, die in strijd mot de pólitievoorscbriften in de fontein van.
Trafalgar Square gebaad hadden, werden door de agenten, voor straf jn, ten hoek gezet