few i NEDERLAND EN BELGIË DE MOORD AAN DEN OOSTZEEDIJK TE ROTTERDAM. ¥"S,U DAVIS CUP-WEDSTRIJDEN. li NSDAG 12 JUN! 1929 DE HEER VAN DER LANDE SPREEKT TE BRUSSEL 7 mf Spreken' Er wer<i van Neder land gevorderd afstand te doen van wat jaren HET NEDERLANDSCH ELFTAL IN SCANDINAVIË. DE PLOEG TEGEN NOORWEGEN. De stand in de Europeesche zone. Baueriwië 5-° TsjSechÓ9SloV. Tsjecho-Slow. 8-2^ TsjecI?0.slow. Roemenië" 1 '1 B®1®18 Zuld-lSrifc#' J J Zuld-Afrika 5-öï fX' *0 X LAATSTE BERICHTEN DE KRUISING VAN LAND- EN j WATERWEGEN BELANGEN VOOR DE SCHEEPVAART li it GEEN REGERINGSSTEUN VOOR DE AMERIKAANSCHE BOEREN w '4Xj NA DE HAAGSCHE VREDESBONDVERGADERING Onze Rrusselsehe correspondent meldt ons d.d. 10 dezer: Dit was de tegenhanger van de vergadering die onlangs te 's-Gravenhage, naar aanleiding van de tusschen Nederland en België hangende problemen werd gehouden. Laten wij dadelijk zeggen, dat men hier, voor wat de voorbereiding betreft, lang niet zooveel werk van deze bijeenkomst heeft ge maakt alg zulks met de Haagsche bijeenkomst het geval is geweest. Een evenement was deze Brusselsche vergadering allesbehalve. De tweetalige uitnoodiging luidde als „De ministers van staat Poullet en van de Vijvere, pater Rutten, senator, hebben de eer U uit te noodigen op de voordracht, die zal ge houden worden door den heer van der Lande, lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal .van Nederland, Maandag 11 Juni om half 9 uur in het lokaal van de Pondation universi taire, Rue du Champ de Mars, te Brussel, Onlangs zijn wij verzocht geworden te 's-Gra. yenhage het Belgisch standpunt uiteen to zet ten inzake onze betrekkingen met Nederland. Wij zijn aandachtig en hoffelijk aanboord ge worden. Het scheen ons gewenscht en nuttig, een Nederlandsche persoonlijkheid, die wat die aangelegenheid betreft een specialist is, te ver zoeken het standpunt van zijn larwlgenooten te komen verdedigen. Het aantal uitnoodigingen ls streng beperkt; het zou ong aangenaam zijn, wildet gij ons laten weten of wij op uwe tegenwoordigheid mogen rekenen. Een Fran- sche tekst zal overhandigd worden aan de toe hoorders, die niet gemakkelijk een Nedenland- BChe uiteenzetting zouden kunnen volgen." Tot zoover deze zeer uitvoerige invitatie. Wij zien niet goed in, waarom het aantal •uitnoodigingen „streng beperkt" was, daar het hier toch ging om een kwestie, die liefst in zoo rui?D mogelijken kring moest belicht worden. Spr. begon met te verklaren, dat hij met niemand ruggespraak heeft, gehouden en dat hij persoonlijk verantwoordelijk, is voor hetgeen hij zal zeggen. - - HET SCHELDEVRAAGSTUK EN HET VERWORPEN VERDRAG Het verworpen verdrag mocht noch in het belang van Nederland, noch in dat van België worden aangenomen. 1-Iet tractaat deugde noch in wezen, noch ln vorm. Hier herhaalde sprekér zijn' destijds, bij de debatten omtrent het verdrag in de Eerste Kamer, uitgesproken rede. Deze rede eindigde met de woorden: „Wij Ne derlandera moeten goede huren ztjn. Wij moeten Antwerpen zijn plaats onder de zon als groote, vooruitgaande haven gunnen en te dien op zichte een loyale houding aannemen. Men verge echter niet van mij, dat ik een verdrag zou goedkeuren, dat de schadeloosstelling negeert Van de toegebrachte schade door instellingen die wij niet gewenscht hebben." Het verdrag was naar mijn meening te een zijdig op gesteld, onder den druk der omstan digheden. Het materleele, het economische, het commercieele was niet uit het oog verloren, doch bewust ter zijde gesteld. Men kan met de Schelde niet spelen. Speelt men met haar, dan loopt men kans het land aan het spel der gol ven prijs te geven. Antwerpen ligt nu eenmaal niet aan zee. Antwerpen ligt uren gaans in het binnenland. Dank zij de voorzichtige uit voering der werken aan de Schelde, kan zich Antwerpen noemen een der grootste Europee- SCÏl'0 li 3.VP.T1 s De Schelde is tegenwoordig in goeden staat van bevaarbaarheid en daarom is het betreu renswaardig, dat ln België telkens herhaald wordt, dat zij aan het verzanden is, dat do betonning en verlichting niet deugen en dat dit alles veroorzaakt wordt, omdat het ver drag in 1927 verworpen is. Dat voortdurend beschuldigen grieft ons telkens. Ook de Kamer van Koophandel voor Antwerpen doet daaraan mede en nu ik dit instituut noem, moet mij nog iets van het hart. Zelden, ik mag wel zeggen nooit, heb ik in een officieel stuk van een officieel lichaam iets gelezen, dat zoo was, als de Kamer van Koophandel meende te moeten publiceeren. Zij schreef op 25 Februari 1927 aan Minis ter Vandervelde een brief, waarin zij o.m. sprak over den oorlog van welken onze Noor derburen bet geluk hadden de onaandoenlijke, maar geenszins belanglooze getuigen te kun nen zijn. Kan het kwetsender gezegd worden? Hierin beschuldigt een officieel lichaam als de Kamer van Koophandel van Antwerpen het Nederlandsche volk als te zijn een volk zonder gevoel en zonder liefde voor den evenmensch jen dat éAeid weTd door den lagen hartstocht jder geldzucht. Men htéft de beschuldiging, dat Nederland oorzaak was van de verzanding der Schelde reeds volkomen weerlegd. En wie deed dat? Niemand minder dan uw eigen Minister van jPublieke Werken mr. Baels, ln antwoord op teen rede van den Antwerpschen senator Le ÏJon, wacrbij de Minister zei, dat de directeur- jgeneraal van bruggen en wegen Melotte, die de Schelde gedurende 20 jaar heeft bestu deerd, verklaard hoeft, dat Nedlerland geen jenkelen maatregel heeft laten uitvoeren, die «et Schelde-regiem benadeelde en dat het l«och door de Belgische loodsen, noch door de diplomatieke vertegenwoordigers, noch door de pers in frezen geest is aangeklaagd. „Antwerpen", zoo vervolgde de Minister, „heeft niet voor zijn toekomst te vreezen, daar, menschelijk gesproken, de toegang tot de zee voor eeuwig verzekerd is. Ook het telkens verwijten, dat de betonning >n de verlichting der Schelde niet deugen doet Jijnlijk aan, nochtans zijn, volgens ingewonnen Informaties, hierover in de laatste jaren door België geen klachten geuit". Waar nu zoo uw eigen minister den toe stand van de Westerschelde prijst, kunt U 'aet dan begrijpen, dat het ons telkens grieft, wanneer ons verweten wordt, dat wij Ant- Werpens bloei tegenhouden door de vaart over la Schelde te belemmeren, alleen uit egoïsme om onze havens te bevoordeelen? Zeker, Antwerpen kan een vee! beteren di- r; :en weg naar de Noordzee hebben. Ant- pen lieeft nu eenmaal niet de meest gun- ige ligging ten opzichte van de zee, maar dat hadden Rotterdam en Amsterdam ook ■liet. Door ons zijn één en een half milliard francs uitgegeven, om Amsterdam een uitweg naar zee te brengen en de Nieuwe Waterweg voor Rotterdam kostte tot 1928 niet minder dan 700.000.000 francs, ongerekend nog de mll- lioenen, die op onderhoudskosten geboekt zijn- Mocht Antwerpen nu de beste en kortste verbinding met de zee willen hebben, wan neer het dit voor het voortbestaan van zijn haven noodzakelijk acht, dan is de beste en kortste weg een groot zeevaartkanaal in Wes telijke richting, met sluizen, die aan de Bel gische kust toegang tot zee verschaffen. Laat België daarvoor dan ook een milliard uitgeven, zooals voor Amsterdam en Rotterdam ge* schiedde. Meesterlijker redevoering dan die, door Mi nister van Karnebeek In de Eerste Kamer ge houden, ter verdediging van het verdrag kan men zich moeilijk voorstellen. Hij zei toen o.m., dat het NederiandschBelgisch verdrag ni-t lïit een commercieel oogpunt, doch vooral poli tiek bezien moest worden. Waarom mocht België het commercieele en het economische vooropstellen en mocht Neder, land dat niet doen? Moesten de drang en dwang der politieke om standigheden ons zoo verblinden, dat wij alles over het hoofd moesten zien? HET ANNEXIONISME Na een korte pauze had spr. het meer speciaal over het annexionisme en de Rijnverbinding. Wat ik U nu zal gaan zeggen, kost mij eenige moeite, want geloof me, het is werkelijk niet tot mjjn genoegens op te rakelen wat hier en daar nog smeult, doch officieel gedood is. Xk zal dan spreken over de grootste grief, die ons land bijgebleven is. Al vind ik dat nog zoo onaangenaam, ik zou de waarheid en de op rechtheid geweld aandoen, wanneer ik de grootste aller grieven niet noemde. En dat is: de Belgische territoriale eischen, of wat men noemt het Belgisch annexionisme. Wat is ge schied in 1919 en wat zijn de feiten? Een communiqué der Belgische regeering, gedateerd 17 1) ebruari 1919, zegt, dat de heer Hijmans uit naam der Belgische regeering op 11 Fe bruari van dat jaar voor de vijf groote mogend heden uiteengezet had, wat de Belgische desi derata waren, Nederland was hierbij niet uit- ■genoodigd. pit laatste was in strijd met een missive van 4 Februari 1919 van den secretaris- generaal der vredesconferentie. Omtrent het verhandelde in deze vergadering der vijf mo gendheden op 11 Februari begonnen geruchten te loepen over territoriale eisclien. Deze ge ruchten gaven de Nederlandsche regeering aan leiding om op 14 Februari 1919 in de Tweede Kamer te verklaren, dat de Nederlandsche regeering tegenover eischen, die op gebieds- afstand van welken aard ook, mochten gericht zijn, met den meesten nadruk en heslist afwij zend zou moeten optreden. De Nederlandsche regeering vroeg aan de Belgische nadere inlich tingen en op 27 Februari deelde de master van bui tenlandsche zaken aan de Tweede Kamer mede, dat de Belgische regeering bij brief van 22 Februari geweigerd bad, opening vaneen e geven. Latei zijn ons de Belgische desiderata Hijmans°eW° 611 d°°r exposé vaa mihistcr Prof. Colenbrander deelde het volgende mede: Het exposé van Hijmans was verdeeld in zes afdeehngen of paragrafen. De eerste was geti teld „Revendications territoriales beiges" waarin gezegd wordt dat de tractaten van 1839 die het teritoriaal instituut van België vast stellen, door de mogendheden gedicteerd waren. Pai agraaf 2 bevatte de mededeeling, dat Lim burg aan België ontnomen was. Paragraaf vier behandelde de Wester-Schelde en Zeeuwsch-Vlaanderen en eindigde met. de revendicatie van de souvereinlteit van de Wes ter-Schelde. Paragraaf vijf concludeert tot vra gen van -ouvereiniteit op het kanaal en de haven van Terneuzen en er wordt bij opgemerkt nat de Nederlandsche «ouvereiniteit over Zeeuwsch-Vlaanderen V00r België militaire adeelen schept. Paragraaf zes handelt over men fc vermeI<tt' dat dit België ontno- Hier verwees spr. naar wat André Tardieu over den loop der dingen in dat tijdperk schreef m zijn wereldwerk „La Paix", waarvoor Cle- menceau een voorrede schreef. Een deel, zoo C Van der Lande' van Nede. i ?rg en van Zeeuwsch-Vlaanderen d verlangd, om van de andere eouvereine f verbonden was en Nederland zou terug ontvangen het stuk van het oude hertog- rw t fr,° l£md gelese« tusschen Nooid- Oost Nederland en de Eems. Op 19 en 20 Mei srh "v de miDi3ters van hultenland- sche zaken der groote mogendheden, waarhij ook de Nederlandsche en de Belgische ministers tegenwoordig waren. En wat gebeurde daar? De Belgische regeering had zich weinig ge stoord aan Wilson's en Lloyd George's besliste afwijzing. Zij herhr aide op 19 Mei ter zooeven genoemde vergadering tegenover Nederland de territoriale eischen. De Nederlandsche minister maakte voor de verdere besprekingen het voor behoud, dat geen enkele verandering in den hestaanden toestand zou worden gemaakt. Behoeft men nog krachtiger bewijs van annexionisme? Er is echter nog meer, dat ons in onze liefde voor Nederland trof, in dat zelfde jaar. Op 19 Augustus 1919 zond de Nederlandsche gezant te Brussel de heer van Vollenhoven een brief aan den Minister van Buitenlandache Zaken te Brussel, waarin de Nederlandsche regeering wees op een vertrouwelijke nota van de Belgische regeering aan het groote hoofd, kwartier van het leger. Het moet mij van het hart, dat ik de ge- heele annexionistische politiek der Belgische regeering terwille van de goede verstandhou ding achterwege zou hebben gelaten, ware het niet, dat op de bijeenkomst te Den Haag, door een vertegenwoordiger do indruk werd gewekt, alsof er van annexionisme geen sprake jvas geweest. - - d-iöfcL- i -cte-A. üüiiiii) - i4i£.Aiör*Afc.'j X "r, DE VERBINDING VAN ANTWERPEN MET DEN RIJN Een andere grief, die wij, Nederlanders heb ben, is, dat men ons verwijt, dat de verbinding van Antwerpen met den Rijn door onze schuld slecht is en dat wij in dit opzicht onzen plicht niet hebben gedaan. Er werden ons plichten opgelegd, zoo redeneert België, door de Ween- sche slotacte en het verdrag van 1839. Neder land heeft het Kreekerak en het Sloe afge damd door een spoorwegdam, zoodat beide vaarwaters niet meer bevaren kunnen worden. Nederland heeft het kanaal van Hansweert en het kanaal door Walcheren er voor in de plaats gegeven, waardoor de vaarduur van Antwerpen naar Dordrecht langer ls geworden. Dit alles heeft ons in Den Haag Senator Rutten nog eens duidelijk verweten. Nu heb ik het bewuste artikel van het verdrag van Weenen gelezen en wat vind ik? Dat noch in artikel 113 noch in eenig ander artikel van dit verdrag ook maar iets voorkomt, dat lijkt op de bepaling, die senator Rutten heeft aangehaald. Toch kwam mij de zin bekend voor. Ik bad dien meer gehoord. Eindelijk vond ik hem. Inderdaad, de woorden staan in een verdrag, edoch in een verdrag.... dat Is verworpen! De zin is nota bene uit het NederiandschBelgisch verdrag, dat door de Eerste Kamer der Staten-Generaal ln 1927 ls verworpen. Waar senator Rutten zijn licht heeft opgestoken, weet ik niet. Er schijnt ergens een bron te vloeden, die verkeerde ge gevens verstrekt, waardoor de opinie misleid wordt. Spr. komt nu aan de Rijn-verbinding. De weg ln 1839 was korter, gemakkelijker en veiliger door het Kreekerak en de Eendracht, dan via Hansweert, die voor de afdamming ln de plaats is gekomen. Spr. verduidelijkte dit aan de hand van een kaart. De weg via Hans weert is ongeveer gelijk aan dien langs het Kreekerak. Langer 13 hij niet. Hij was beter en gemakkelijker, doch Antwerpen, België, wil nu eenmaal geen verbetering in den weg langs Hansweert zien. Die weg moet nu eenmaal slecht zijn, terwijl hij goed is. Ik zal mij, zoo vervolgde spr., dan ook verder geen moeite geven, maar toch is het grievend te moeten hooren, dat Nederland, door oponthoud ln 't kanaal, Antwerpen's handel bedreigt, terwijl doodgezwegen wordt, het enorme opont houd, dat de schipperij in Antwerpen's dokken ondervindt. Spr. heeft nagegaan, welk oponthoud een schip in de Antwerpsche dokken heeft en hij heeft zich laten inlichten door Antwerpenaren. De vertraging in de Antwerpsche dokken is natuurlijk moeilijk ln een cijfer om te zetten. Het zal uitgaanden schepen niet tegenloopen, wanneer ze een dag kwijt zijn; de kwestie van het getij speelt daarbij een rol en een dag moet hierbij op 24 uur worden gerekend, daar men 's nachts niet gaarne in de dokken vaart of ver haalt. Mag men niet spreken van den balk in het eigen oog en den splinter in het oog van een ander? Het kanaal van Hansweert zou niet voor groote schepen bevaarbaar zijn, terwijl de waar heid Integendeel is, dat groote schepen er wel gebruik van kunnen maken. Niettegenstaande de slechte outillage van de havens, niettegen staande de treurige expeditie in de havens, kon Antwerpen de laatste drie maanden nog wijzen op de hoogste tonnage, hooger dan Rotterdam en hooger dan Hamburg. Ik wil, aldus spr., nu eindigen en tenslotte nog zeggen, dat het noemen van grieven zeker zijn nut kan hebben om tot betere vriendschap en vrede te komen. Vrede sluiten moet 't eind doel zijn en dit acht ik persoonlijk niet zoo moeilijk. Er zijn naar mijn bescheiden meening geen onoverkomelijke bezwaren om Antwerpen een andere Rijnverbinding te geven dan de thans bestaande, als Antwerpen meent, terecht of ten onrechte, wat het economische er van betreft, dat zij die moet hebben. Naar mijn meening kan een nieuw plan, waarover ik t. z. t nog wel eens zal spreken, do vrucht vormen, waarover de vriendschap haar Intrede kan doen. Wanneer van Nederland geen afstand van rechten wordt geëlscht, wanneer Nederland's bestaande rechten erkend worden, wanneer van Nederland niet het aanvatten van nieuwe ver plichtingen gevraagd wordt zonder tegenhanger, wanneer geen vermeende verplichtingen voor Nederland geconstrueerd worden, dan zal naar mijn persoonlijke meening, gaarne de toegesto ken hand gedrukt worden. Deze, zoo sterk gedocumenteerde rede, waarin spr .objectief en moedig zijn standpunt uiteen zette, werd met de grootste aandacht aange hoord. Onder de personen, die deze vergadering bij woonden, merkten wij o.m. op pater prof. J. Kors O.P. en pater mr. Beaufort, respectievelijk voorzitter en secretaris van den R.K. Vredes- bond in Nederland. Teneinde eventueele incidenten van de zijde der annexionisten te vermijden, waren twaalf politieagenten onder lei ding van een officier voor en rond het gebouw opgesteld. Gedurende de vergadering werd de zware ijzeren entreepoort voor het publiek gesloten gehouden en werd deze aan den straatkant door een politieagent bewaakt. Het ls opgevallen, dart de vergadering niet werd bijgewoond door een 114 yan heit minis terie, noeh door de hooge ambtenaren van het departement van buitenlandsche zaken. Vervolg van Tweede Blad pagina 3. Vanmprgen is de belangstelling voor de moordzaak zoo mogelijk nog grooter dan gis teren. Verdachte van O. wordt om 10 uur binnenge leid. Dezelfde onbewogenheid van gisteren, het zelfde bleeke gezicht, dezelfde zeer aandach tige houding. Te kwart over tien komt de rechtbank bin nen. Een onverwachte getuigenis. President Canes roept van O. voor de ba lustrade, zegt hem: verdachte u hebt vermoede lijk nog wel nagedacht over alles, wat gisteren gebeurd is, hebt u nu na alles wat de getuigen gezegd hebben niets mede te deelen? Ik blijf er bij, dat ik met den moord niets te maken heb, direct nog indirect. „U blijft er ook bij, dat u om half zeven bent weggegaan". Ja zeker. „Gaat u dan maar zitten, dan zullen we eerst den getuige hooren, die zich gisteren vrijwillig hij de rechtbank heeft aangemeld". Deze getuige komt binnen. Hij is de koopman H. J. Tollig, die den heer Lane jaren lang ken de en de volgende, verklaring aflegt: Ik kende den heer Lans persoonlijk sinds 12 jaar. Van O. kende ik niet. Toen ik gisteren het verslag van de rechtzaak las trof mij de getui genis van juffrouw Lans (omtrent het uur van weggaan van van O. van het kantoor op den avond van den moord) en dat dit door verdach te gewraakt werd, herinnerde ik mij dat de heer van O. mij na den moord telefonisch pre cies hetzelfde heeft medegedeeld als aan mej. Lans. Dat was den 30sten Nor. des middags om vijf uur. Van O. helde mij op om me te bedanken voor mijn condoleance. Vanzelf ontspon zich een gesprek over den moord. Hij zelde mij toen dat hij er 's avonds om een uur of 8 pas van ge hoord had, doordat er een agent kwam, en 's middags vroeger dan gewoonlijk van kantoor was gegaan, omdat het Donderdag was. Hier uit trokken mijn familie en ik de conclusie „dat de misdadiger dit geweten heeft en van de afwezigheid van van O. gebruik heeft ge maakt om den moord en diefstal te plegen. Mr. Kokosky vraagt dezen getuige nog op welk uur precies volgens de telefonische mede deeling van O. door den agent ls gewaarschuwd, waarop deze verklaart: „8 uur". Dat vindt de verdediger voldoende. Verdachte geeft toe met den heer Tollig ge sproken te hebben, doch ontkent dat „vroe ger" te hebben bedoeld als zou hij al om een uur of zes vertrokken zijn. Hierna komt de politieagent Commijs, aan wien verdachte de sleutel van het archief gege ven had,, weer als getuige. Verdacht had den sleutel met een label er aan uit de lessenaar ge nomen. Er ls geen sprake van, dat verdachte toen twee sleutels uit de lessenaar heeft ge haald, waarhij dan dus de sleutel van het achterhek geweest zou zijn. De president merkt naar aanleiding van deze verklaring op, dat dus de bewering van ver dachte, dat hij den sleutel van het achterhek per abuis tegelijk met den archiefsleutel uit de lessenaar heeft genomen niet juist ls. Getuige mevr. Weyne, verdachte's schoonzus ter zegt dat verdachte pp den avond van den moord om 10 uur bij haar thuis aan den Sta tionsweg is gekomen en toen bij haar de politie aan de Hoflaan heeft opgebeld aan wie hij vroeg, wat of er gebeurd was. Na het gesprek zeide verdachte tot haar: „Ik Onze speciale verslaggever seint ons heden uit Oslo: De voorhoede van het Nederiandsch Elftal, dat heden tegen Noorwegen zal spelen, is thans eveneens opgemaakt. Van de Griend Is uitge vallen, op zijn plaarts als linksbinnen komt Kools, terwijl Smeets rechtsbinnen in den aan val staat De samenstelling van het elftal is dus nu\ doel: Van d.er Meulen (H.F.C.). achter: V. d. Zalm (V.U.C.) en Van Kol (Ajax). midden: De Leeuw (Willem II), Grobbe (Excelsior) em v. d. Wildt (V.U.C.). voor: Landaal (A.G.O.V.V.), Smeets (H.B.S.), Tap (A.D.O.), Kools (N.A.C.) en Homborg (Blauw Wit). De combinatie is dus dezelfde als die, welke de vorige week te Amsterdam tegen de Schotten uitkwam, met uitzondering van do Bruin (H.D.V.S.), welke nu wegens verwonding niet kan spelen. Ie ronde 2e ronde 3e- ronde Halve eindstrijd Eindstrijd Duitschland Ointsckland 4—l/ Duitschland 3-2] Spanje Ierland. &a.Ae? ïipenemarkent—J 4-1 Tsj. Slpw. 4—1 Denemarken 4—1 Noorwegen, 1 .(Hongarije Hongarije - 4 ije alt' 4—1) V Hongarije 8-2) w.o.} Nederland 4—1' Hongarije 3-2 Engeland 5—0 1 i i 1 f 1 zal je maar niet alle3 zoo precies vertellen, maar Lans is vermoord". Van O. was toen zenuwachtig. Zijn schoonzuster had hem nog gevraagd of hij niet een taxi zou nemen en of hij wel geld hij zich had,- want meestal was dit niet het geval. Soms had hij niet eens een dubbeltje voor de tram en gaf zij hem een tramkaart. Hiervan vraagt de verdediger bijzondere nota. Getuige G. Timmer, agent van politie had de telefoon aan de Hoflaan bediend. Verdachte had gezegd vanaf het station D. P. te telefoneeren en hij had geïnformeerd wat er geschied was. Verdachte maakte den Indruk zeer zenuwachtig te zijn. Getuige had hem gezegd, dat er inge broken was en dat er een aanslag was ge pleegd op den heer Lans. Het O. M. wijst er op dat de agent had ga. sproken van een aanslag, maar dat verdachte dadelijk tegen zijn schoonzuster had gezegd, dat Lans vermoord was. Verdachte beweerde dat de agent hem ook gesproken had van vermoord. De agent sprak dit pertinent tegen. Hij had toen zelf nog niet geweten dat de heer Lans dood was. Wat de qualificatie vau v. O. betreft: „Ik sta hier aan het Station D, P. en hen zoo ju 1st aangekomen", beweert verdachte, dat hij be- doeld heeft: Ik sta hier bij het station D. P, (n.l. op den Stationsweg hij zijn schoonzuster). Mevr. Weyne wordt nu weer naar voren go- roepen en zegt weer dat haar schoonbroer go. zegd had, dat Lans vermoord was. De agent van politie van Willinge had op den moordavond dienst gedaan voor het pand, waar de moord gepleegd was. Toen verdachte aan kwam, vroeg hij: „Wat staan hier veel menschen, wat is Uier1 te doen". Getuige heeft hem toen ingelicht. Verdachte was zeer zenuwachtig. De politie-commissaris S. Dijkstra verklaar^ dat verdachte ook aan hom gevraagd had, wat er gebeurd was. Verdachte had het doen 'voor- komen of hij nog van niets wist, hoewel ver. dachte eerst door het bureau Hoflaan en daar- na door den agr lat vóór het hek was ingelicht, Verdachte's houding was dien avond niet nor maal. Verdachte brengt in het midden, dat hij zeer zenuwachtig was. Het onderzoek is dan genaderd tot J.j Den man op de Admiraliteitskade. f Zooals men rich zal herinneren zouden twete getuigen op den avond van den moord te even voor zeven uur op de Oost-Admiraliteitskado een meneer hebben zien loopen, die naar den waterkant ging, een in bruin papier gewikkeld plat pakje in het water gooide en toen schie lijk verdween. Het vermoeden dat deze man iets met den moord uitstaande had, was dun gewettigd. Getuige Enzlin, een kantoormeisje, dat op dem Boerensteiger op kantoor is verklaart op den avond van den moord om kwart voor zo- ven op de Admiraliteitskade een man te heb ben ontmoet, die kwam uit de richting Bos» land. De man liep vrij vlug. Hij was, voor zoo ver zij had kunnen zien van ongeveer 40-jari- gen leeftijd, van gezet postuur, droeg een grij zen gleufhoed, en een demisaison, voorts had hij een bruine actetasch bij zich en in zija andere hand droeg hij een pakje in bruin pak papier. Eerst liep de man langs den huizonkant maar later stak hij over naar den walkant en wierp het pakje in het water. Van O. moet zich hierna aan deze getuige laten zien, terwijl hij zijn j'as en hoed van dien avond heeft aangedaan en opgezet. Het meisje vindt, dat hij wel wat weg heeft van den voor bijganger die het pakje te water wierp. Een positieve herkenning kan zij niet geven. Mr. Kokosky wijst op de verklaringen door deze getuige bij de politie afgelegd. Zij heeft hem toen niet herkend, èn gezegd eerder te denken dat verdachte niet de persoon was, dien zij toen gezien heeft. Inspecteur L. Hermans heeft het signale ment opgenomen en zegt nadrukkelijk, dat hij op de samenstelling van dit signalement geen invloed heeft uitgeoefend. Getuige Enzlin zegt nog, dat 't haar voor- komt, dat de icdq dikker was dan verdachte. Getuige mevr. Weyne, wordt geroepen om te verklaren, hoe verdachte er vroeger uitzag en zegt, dat haar zwager in den tijd dat hij in het huis van Bewaring heeft doorgebracht, wol wat vermagerd is. Getuige A. J. Wijers chauffeur heeft met mej. Enzlin, zijn meisje den man gezien op de Admirftliteitskade. Volgens hem droeg do van een zwarten bolhoed, geen gleufhoed. Verdachte's postuur en zijn jas gelijken wel veel op die van den man, die getuige dien avond gezien heeft. Een meisje van het kantoor van de Haas verklaart, dat verdachte wat magerder is ge worden. Getuige mej. Valk, een ander meisje van het kantoor meent dat verdachte juist wat breeder in zijn gezicht is geworden. (De zitting duurt voort). Een commissie van overleg ingesteld Naar wu vernemen het bestuur van do Vereoniglng Binnen Schéepvaartcongres, waar van voorzitter en secretaris zijn mr. H. Smeenga en mr. G. H. A. Grosheide, te Amsterdam, een commissie nit de verschillende groepen van da binnenvaart Ingesteld, die tot taak heeft da belangen van de scheepvaart onder do oogen ta zien bij de kruising van land- en waterwegen en die hiertoe zal trachten overleg te plegen met de verschillende technische organen van Rijks- en Provincialem Waterstaat. WASHINGTON 12 Juni. De Senaat heeft; het wetsontwerp tot flnamcleelen steun dec regeering aan de boeren verworpen. --■W.«""i

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 3