few i
NEDERLAND EN BELGIË
DE MOORD AAN DEN OOSTZEEDIJK
TE ROTTERDAM.
¥"S,U
DAVIS CUP-WEDSTRIJDEN.
li
NSDAG 12 JUN! 1929
DE HEER VAN DER LANDE SPREEKT TE BRUSSEL
7 mf Spreken' Er wer<i van Neder
land gevorderd afstand te doen van wat jaren
HET NEDERLANDSCH ELFTAL
IN SCANDINAVIË.
DE PLOEG TEGEN NOORWEGEN.
De stand in de Europeesche zone.
Baueriwië 5-°
TsjSechÓ9SloV. Tsjecho-Slow. 8-2^ TsjecI?0.slow.
Roemenië" 1 '1 B®1®18
Zuld-lSrifc#' J J Zuld-Afrika 5-öï
fX'
*0
X
LAATSTE BERICHTEN
DE KRUISING VAN LAND- EN j
WATERWEGEN
BELANGEN VOOR DE SCHEEPVAART li
it
GEEN REGERINGSSTEUN VOOR
DE AMERIKAANSCHE BOEREN
w '4Xj
NA DE HAAGSCHE VREDESBONDVERGADERING
Onze Rrusselsehe correspondent meldt ons
d.d. 10 dezer:
Dit was de tegenhanger van de vergadering
die onlangs te 's-Gravenhage, naar aanleiding
van de tusschen Nederland en België hangende
problemen werd gehouden.
Laten wij dadelijk zeggen, dat men hier,
voor wat de voorbereiding betreft, lang niet
zooveel werk van deze bijeenkomst heeft ge
maakt alg zulks met de Haagsche bijeenkomst
het geval is geweest. Een evenement was deze
Brusselsche vergadering allesbehalve.
De tweetalige uitnoodiging luidde als
„De ministers van staat Poullet en van de
Vijvere, pater Rutten, senator, hebben de eer
U uit te noodigen op de voordracht, die zal ge
houden worden door den heer van der Lande,
lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
.van Nederland, Maandag 11 Juni om half 9
uur in het lokaal van de Pondation universi
taire, Rue du Champ de Mars, te Brussel,
Onlangs zijn wij verzocht geworden te 's-Gra.
yenhage het Belgisch standpunt uiteen to zet
ten inzake onze betrekkingen met Nederland.
Wij zijn aandachtig en hoffelijk aanboord ge
worden. Het scheen ons gewenscht en nuttig,
een Nederlandsche persoonlijkheid, die wat die
aangelegenheid betreft een specialist is, te ver
zoeken het standpunt van zijn larwlgenooten te
komen verdedigen. Het aantal uitnoodigingen
ls streng beperkt; het zou ong aangenaam zijn,
wildet gij ons laten weten of wij op uwe
tegenwoordigheid mogen rekenen. Een Fran-
sche tekst zal overhandigd worden aan de toe
hoorders, die niet gemakkelijk een Nedenland-
BChe uiteenzetting zouden kunnen volgen."
Tot zoover deze zeer uitvoerige invitatie.
Wij zien niet goed in, waarom het aantal
•uitnoodigingen „streng beperkt" was, daar het
hier toch ging om een kwestie, die liefst in
zoo rui?D mogelijken kring moest belicht
worden.
Spr. begon met te verklaren, dat hij met
niemand ruggespraak heeft, gehouden en dat
hij persoonlijk verantwoordelijk, is voor hetgeen
hij zal zeggen. - -
HET SCHELDEVRAAGSTUK EN HET
VERWORPEN VERDRAG
Het verworpen verdrag mocht noch in het
belang van Nederland, noch in dat van België
worden aangenomen.
1-Iet tractaat deugde noch in wezen, noch ln
vorm. Hier herhaalde sprekér zijn' destijds, bij
de debatten omtrent het verdrag in de Eerste
Kamer, uitgesproken rede.
Deze rede eindigde met de woorden: „Wij Ne
derlandera moeten goede huren ztjn. Wij moeten
Antwerpen zijn plaats onder de zon als groote,
vooruitgaande haven gunnen en te dien op
zichte een loyale houding aannemen. Men verge
echter niet van mij, dat ik een verdrag zou
goedkeuren, dat de schadeloosstelling negeert
Van de toegebrachte schade door instellingen
die wij niet gewenscht hebben."
Het verdrag was naar mijn meening te een
zijdig op gesteld, onder den druk der omstan
digheden. Het materleele, het economische, het
commercieele was niet uit het oog verloren,
doch bewust ter zijde gesteld. Men kan met de
Schelde niet spelen. Speelt men met haar, dan
loopt men kans het land aan het spel der gol
ven prijs te geven. Antwerpen ligt nu eenmaal
niet aan zee. Antwerpen ligt uren gaans in
het binnenland. Dank zij de voorzichtige uit
voering der werken aan de Schelde, kan zich
Antwerpen noemen een der grootste Europee-
SCÏl'0 li 3.VP.T1 s
De Schelde is tegenwoordig in goeden staat
van bevaarbaarheid en daarom is het betreu
renswaardig, dat ln België telkens herhaald
wordt, dat zij aan het verzanden is, dat do
betonning en verlichting niet deugen en dat
dit alles veroorzaakt wordt, omdat het ver
drag in 1927 verworpen is.
Dat voortdurend beschuldigen grieft ons
telkens. Ook de Kamer van Koophandel voor
Antwerpen doet daaraan mede en nu ik dit
instituut noem, moet mij nog iets van het
hart.
Zelden, ik mag wel zeggen nooit, heb ik in
een officieel stuk van een officieel lichaam
iets gelezen, dat zoo was, als de Kamer van
Koophandel meende te moeten publiceeren.
Zij schreef op 25 Februari 1927 aan Minis
ter Vandervelde een brief, waarin zij o.m.
sprak over den oorlog van welken onze Noor
derburen bet geluk hadden de onaandoenlijke,
maar geenszins belanglooze getuigen te kun
nen zijn. Kan het kwetsender gezegd worden?
Hierin beschuldigt een officieel lichaam als
de Kamer van Koophandel van Antwerpen het
Nederlandsche volk als te zijn een volk zonder
gevoel en zonder liefde voor den evenmensch
jen dat éAeid weTd door den lagen hartstocht
jder geldzucht.
Men htéft de beschuldiging, dat Nederland
oorzaak was van de verzanding der Schelde
reeds volkomen weerlegd. En wie deed dat?
Niemand minder dan uw eigen Minister van
jPublieke Werken mr. Baels, ln antwoord op
teen rede van den Antwerpschen senator Le
ÏJon, wacrbij de Minister zei, dat de directeur-
jgeneraal van bruggen en wegen Melotte, die
de Schelde gedurende 20 jaar heeft bestu
deerd, verklaard hoeft, dat Nedlerland geen
jenkelen maatregel heeft laten uitvoeren, die
«et Schelde-regiem benadeelde en dat het
l«och door de Belgische loodsen, noch door de
diplomatieke vertegenwoordigers, noch door de
pers in frezen geest is aangeklaagd.
„Antwerpen", zoo vervolgde de Minister,
„heeft niet voor zijn toekomst te vreezen,
daar, menschelijk gesproken, de toegang tot
de zee voor eeuwig verzekerd is.
Ook het telkens verwijten, dat de betonning
>n de verlichting der Schelde niet deugen doet
Jijnlijk aan, nochtans zijn, volgens ingewonnen
Informaties, hierover in de laatste jaren door
België geen klachten geuit".
Waar nu zoo uw eigen minister den toe
stand van de Westerschelde prijst, kunt U
'aet dan begrijpen, dat het ons telkens grieft,
wanneer ons verweten wordt, dat wij Ant-
Werpens bloei tegenhouden door de vaart over
la Schelde te belemmeren, alleen uit egoïsme
om onze havens te bevoordeelen?
Zeker, Antwerpen kan een vee! beteren di-
r; :en weg naar de Noordzee hebben. Ant-
pen lieeft nu eenmaal niet de meest gun-
ige ligging ten opzichte van de zee, maar
dat hadden Rotterdam en Amsterdam ook
■liet. Door ons zijn één en een half milliard
francs uitgegeven, om Amsterdam een uitweg
naar zee te brengen en de Nieuwe Waterweg
voor Rotterdam kostte tot 1928 niet minder
dan 700.000.000 francs, ongerekend nog de mll-
lioenen, die op onderhoudskosten geboekt zijn-
Mocht Antwerpen nu de beste en kortste
verbinding met de zee willen hebben, wan
neer het dit voor het voortbestaan van zijn
haven noodzakelijk acht, dan is de beste en
kortste weg een groot zeevaartkanaal in Wes
telijke richting, met sluizen, die aan de Bel
gische kust toegang tot zee verschaffen. Laat
België daarvoor dan ook een milliard uitgeven,
zooals voor Amsterdam en Rotterdam ge*
schiedde.
Meesterlijker redevoering dan die, door Mi
nister van Karnebeek In de Eerste Kamer ge
houden, ter verdediging van het verdrag kan
men zich moeilijk voorstellen. Hij zei toen o.m.,
dat het NederiandschBelgisch verdrag ni-t
lïit een commercieel oogpunt, doch vooral poli
tiek bezien moest worden.
Waarom mocht België het commercieele en
het economische vooropstellen en mocht Neder,
land dat niet doen?
Moesten de drang en dwang der politieke om
standigheden ons zoo verblinden, dat wij alles
over het hoofd moesten zien?
HET ANNEXIONISME
Na een korte pauze had spr. het meer speciaal
over het annexionisme en de Rijnverbinding.
Wat ik U nu zal gaan zeggen, kost mij eenige
moeite, want geloof me, het is werkelijk niet
tot mjjn genoegens op te rakelen wat hier en
daar nog smeult, doch officieel gedood is. Xk
zal dan spreken over de grootste grief, die ons
land bijgebleven is. Al vind ik dat nog zoo
onaangenaam, ik zou de waarheid en de op
rechtheid geweld aandoen, wanneer ik de
grootste aller grieven niet noemde. En dat is:
de Belgische territoriale eischen, of wat men
noemt het Belgisch annexionisme. Wat is ge
schied in 1919 en wat zijn de feiten? Een
communiqué der Belgische regeering, gedateerd
17 1) ebruari 1919, zegt, dat de heer Hijmans
uit naam der Belgische regeering op 11 Fe
bruari van dat jaar voor de vijf groote mogend
heden uiteengezet had, wat de Belgische desi
derata waren, Nederland was hierbij niet uit-
■genoodigd. pit laatste was in strijd met een
missive van 4 Februari 1919 van den secretaris-
generaal der vredesconferentie. Omtrent het
verhandelde in deze vergadering der vijf mo
gendheden op 11 Februari begonnen geruchten
te loepen over territoriale eisclien. Deze ge
ruchten gaven de Nederlandsche regeering aan
leiding om op 14 Februari 1919 in de Tweede
Kamer te verklaren, dat de Nederlandsche
regeering tegenover eischen, die op gebieds-
afstand van welken aard ook, mochten gericht
zijn, met den meesten nadruk en heslist afwij
zend zou moeten optreden. De Nederlandsche
regeering vroeg aan de Belgische nadere inlich
tingen en op 27 Februari deelde de master
van bui tenlandsche zaken aan de Tweede Kamer
mede, dat de Belgische regeering bij brief van
22 Februari geweigerd bad, opening vaneen
e geven. Latei zijn ons de Belgische desiderata
Hijmans°eW° 611 d°°r exposé vaa mihistcr
Prof. Colenbrander deelde het volgende mede:
Het exposé van Hijmans was verdeeld in zes
afdeehngen of paragrafen. De eerste was geti
teld „Revendications territoriales beiges"
waarin gezegd wordt dat de tractaten van 1839
die het teritoriaal instituut van België vast
stellen, door de mogendheden gedicteerd waren.
Pai agraaf 2 bevatte de mededeeling, dat Lim
burg aan België ontnomen was.
Paragraaf vier behandelde de Wester-Schelde
en Zeeuwsch-Vlaanderen en eindigde met. de
revendicatie van de souvereinlteit van de Wes
ter-Schelde. Paragraaf vijf concludeert tot vra
gen van -ouvereiniteit op het kanaal en de
haven van Terneuzen en er wordt bij opgemerkt
nat de Nederlandsche «ouvereiniteit over
Zeeuwsch-Vlaanderen V00r België militaire
adeelen schept. Paragraaf zes handelt over
men fc vermeI<tt' dat dit België ontno-
Hier verwees spr. naar wat André Tardieu
over den loop der dingen in dat tijdperk schreef
m zijn wereldwerk „La Paix", waarvoor Cle-
menceau een voorrede schreef. Een deel, zoo
C Van der Lande' van Nede.
i ?rg en van Zeeuwsch-Vlaanderen
d verlangd, om van de andere eouvereine
f verbonden was en Nederland zou
terug ontvangen het stuk van het oude hertog-
rw t fr,° l£md gelese« tusschen Nooid-
Oost Nederland en de Eems. Op 19 en 20 Mei
srh "v de miDi3ters van hultenland-
sche zaken der groote mogendheden, waarhij
ook de Nederlandsche en de Belgische ministers
tegenwoordig waren. En wat gebeurde daar?
De Belgische regeering had zich weinig ge
stoord aan Wilson's en Lloyd George's besliste
afwijzing. Zij herhr aide op 19 Mei ter zooeven
genoemde vergadering tegenover Nederland de
territoriale eischen. De Nederlandsche minister
maakte voor de verdere besprekingen het voor
behoud, dat geen enkele verandering in den
hestaanden toestand zou worden gemaakt.
Behoeft men nog krachtiger bewijs van
annexionisme? Er is echter nog meer, dat ons
in onze liefde voor Nederland trof, in dat
zelfde jaar.
Op 19 Augustus 1919 zond de Nederlandsche
gezant te Brussel de heer van Vollenhoven een
brief aan den Minister van Buitenlandache
Zaken te Brussel, waarin de Nederlandsche
regeering wees op een vertrouwelijke nota van
de Belgische regeering aan het groote hoofd,
kwartier van het leger.
Het moet mij van het hart, dat ik de ge-
heele annexionistische politiek der Belgische
regeering terwille van de goede verstandhou
ding achterwege zou hebben gelaten, ware het
niet, dat op de bijeenkomst te Den Haag, door
een vertegenwoordiger do indruk werd gewekt,
alsof er van annexionisme geen sprake jvas
geweest.
- - d-iöfcL- i -cte-A. üüiiiii) - i4i£.Aiör*Afc.'j
X "r,
DE VERBINDING VAN ANTWERPEN
MET DEN RIJN
Een andere grief, die wij, Nederlanders heb
ben, is, dat men ons verwijt, dat de verbinding
van Antwerpen met den Rijn door onze schuld
slecht is en dat wij in dit opzicht onzen plicht
niet hebben gedaan. Er werden ons plichten
opgelegd, zoo redeneert België, door de Ween-
sche slotacte en het verdrag van 1839. Neder
land heeft het Kreekerak en het Sloe afge
damd door een spoorwegdam, zoodat beide
vaarwaters niet meer bevaren kunnen worden.
Nederland heeft het kanaal van Hansweert en
het kanaal door Walcheren er voor in de plaats
gegeven, waardoor de vaarduur van Antwerpen
naar Dordrecht langer ls geworden. Dit alles
heeft ons in Den Haag Senator Rutten nog
eens duidelijk verweten. Nu heb ik het bewuste
artikel van het verdrag van Weenen gelezen
en wat vind ik? Dat noch in artikel 113 noch
in eenig ander artikel van dit verdrag ook
maar iets voorkomt, dat lijkt op de bepaling,
die senator Rutten heeft aangehaald. Toch
kwam mij de zin bekend voor. Ik bad dien meer
gehoord. Eindelijk vond ik hem. Inderdaad, de
woorden staan in een verdrag, edoch in een
verdrag.... dat Is verworpen! De zin is nota
bene uit het NederiandschBelgisch verdrag,
dat door de Eerste Kamer der Staten-Generaal
ln 1927 ls verworpen. Waar senator Rutten zijn
licht heeft opgestoken, weet ik niet. Er schijnt
ergens een bron te vloeden, die verkeerde ge
gevens verstrekt, waardoor de opinie misleid
wordt.
Spr. komt nu aan de Rijn-verbinding.
De weg ln 1839 was korter, gemakkelijker
en veiliger door het Kreekerak en de Eendracht,
dan via Hansweert, die voor de afdamming ln
de plaats is gekomen. Spr. verduidelijkte dit
aan de hand van een kaart. De weg via Hans
weert is ongeveer gelijk aan dien langs het
Kreekerak. Langer 13 hij niet. Hij was beter
en gemakkelijker, doch Antwerpen, België, wil
nu eenmaal geen verbetering in den weg langs
Hansweert zien. Die weg moet nu eenmaal
slecht zijn, terwijl hij goed is. Ik zal mij, zoo
vervolgde spr., dan ook verder geen moeite
geven, maar toch is het grievend te moeten
hooren, dat Nederland, door oponthoud ln 't
kanaal, Antwerpen's handel bedreigt, terwijl
doodgezwegen wordt, het enorme opont
houd, dat de schipperij in Antwerpen's dokken
ondervindt.
Spr. heeft nagegaan, welk oponthoud een
schip in de Antwerpsche dokken heeft en hij
heeft zich laten inlichten door Antwerpenaren.
De vertraging in de Antwerpsche dokken is
natuurlijk moeilijk ln een cijfer om te zetten.
Het zal uitgaanden schepen niet tegenloopen,
wanneer ze een dag kwijt zijn; de kwestie van
het getij speelt daarbij een rol en een dag moet
hierbij op 24 uur worden gerekend, daar men
's nachts niet gaarne in de dokken vaart of ver
haalt.
Mag men niet spreken van den balk in het
eigen oog en den splinter in het oog van een
ander?
Het kanaal van Hansweert zou niet voor
groote schepen bevaarbaar zijn, terwijl de waar
heid Integendeel is, dat groote schepen er wel
gebruik van kunnen maken. Niettegenstaande
de slechte outillage van de havens, niettegen
staande de treurige expeditie in de havens, kon
Antwerpen de laatste drie maanden nog wijzen
op de hoogste tonnage, hooger dan Rotterdam
en hooger dan Hamburg.
Ik wil, aldus spr., nu eindigen en tenslotte
nog zeggen, dat het noemen van grieven zeker
zijn nut kan hebben om tot betere vriendschap
en vrede te komen. Vrede sluiten moet 't eind
doel zijn en dit acht ik persoonlijk niet zoo
moeilijk. Er zijn naar mijn bescheiden meening
geen onoverkomelijke bezwaren om Antwerpen
een andere Rijnverbinding te geven dan de
thans bestaande, als Antwerpen meent, terecht
of ten onrechte, wat het economische er van
betreft, dat zij die moet hebben. Naar mijn
meening kan een nieuw plan, waarover ik t. z. t
nog wel eens zal spreken, do vrucht vormen,
waarover de vriendschap haar Intrede kan doen.
Wanneer van Nederland geen afstand van
rechten wordt geëlscht, wanneer Nederland's
bestaande rechten erkend worden, wanneer van
Nederland niet het aanvatten van nieuwe ver
plichtingen gevraagd wordt zonder tegenhanger,
wanneer geen vermeende verplichtingen voor
Nederland geconstrueerd worden, dan zal naar
mijn persoonlijke meening, gaarne de toegesto
ken hand gedrukt worden.
Deze, zoo sterk gedocumenteerde rede, waarin
spr .objectief en moedig zijn standpunt uiteen
zette, werd met de grootste aandacht aange
hoord.
Onder de personen, die deze vergadering bij
woonden, merkten wij o.m. op pater prof. J.
Kors O.P. en pater mr. Beaufort, respectievelijk
voorzitter en secretaris van den R.K. Vredes-
bond in Nederland.
Teneinde eventueele incidenten van de
zijde der annexionisten te vermijden,
waren twaalf politieagenten onder lei
ding van een officier voor en rond het
gebouw opgesteld. Gedurende de vergadering
werd de zware ijzeren entreepoort voor het
publiek gesloten gehouden en werd deze aan
den straatkant door een politieagent bewaakt.
Het ls opgevallen, dart de vergadering niet
werd bijgewoond door een 114 yan heit minis
terie, noeh door de hooge ambtenaren van
het departement van buitenlandsche zaken.
Vervolg van Tweede Blad pagina 3.
Vanmprgen is de belangstelling voor de
moordzaak zoo mogelijk nog grooter dan gis
teren.
Verdachte van O. wordt om 10 uur binnenge
leid. Dezelfde onbewogenheid van gisteren, het
zelfde bleeke gezicht, dezelfde zeer aandach
tige houding.
Te kwart over tien komt de rechtbank bin
nen.
Een onverwachte getuigenis.
President Canes roept van O. voor de ba
lustrade, zegt hem: verdachte u hebt vermoede
lijk nog wel nagedacht over alles, wat gisteren
gebeurd is, hebt u nu na alles wat de getuigen
gezegd hebben niets mede te deelen?
Ik blijf er bij, dat ik met den moord niets te
maken heb, direct nog indirect.
„U blijft er ook bij, dat u om half zeven bent
weggegaan".
Ja zeker.
„Gaat u dan maar zitten, dan zullen we eerst
den getuige hooren, die zich gisteren vrijwillig
hij de rechtbank heeft aangemeld".
Deze getuige komt binnen. Hij is de koopman
H. J. Tollig, die den heer Lane jaren lang ken
de en de volgende, verklaring aflegt:
Ik kende den heer Lans persoonlijk sinds 12
jaar. Van O. kende ik niet. Toen ik gisteren het
verslag van de rechtzaak las trof mij de getui
genis van juffrouw Lans (omtrent het uur van
weggaan van van O. van het kantoor op den
avond van den moord) en dat dit door verdach
te gewraakt werd, herinnerde ik mij dat de
heer van O. mij na den moord telefonisch pre
cies hetzelfde heeft medegedeeld als aan mej.
Lans. Dat was den 30sten Nor. des middags
om vijf uur.
Van O. helde mij op om me te bedanken voor
mijn condoleance. Vanzelf ontspon zich een
gesprek over den moord. Hij zelde mij toen dat
hij er 's avonds om een uur of 8 pas van ge
hoord had, doordat er een agent kwam, en
's middags vroeger dan gewoonlijk van kantoor
was gegaan, omdat het Donderdag was. Hier
uit trokken mijn familie en ik de conclusie
„dat de misdadiger dit geweten heeft en van
de afwezigheid van van O. gebruik heeft ge
maakt om den moord en diefstal te plegen.
Mr. Kokosky vraagt dezen getuige nog op
welk uur precies volgens de telefonische mede
deeling van O. door den agent ls gewaarschuwd,
waarop deze verklaart: „8 uur".
Dat vindt de verdediger voldoende.
Verdachte geeft toe met den heer Tollig ge
sproken te hebben, doch ontkent dat „vroe
ger" te hebben bedoeld als zou hij al om een
uur of zes vertrokken zijn.
Hierna komt de politieagent Commijs, aan
wien verdachte de sleutel van het archief gege
ven had,, weer als getuige. Verdacht had den
sleutel met een label er aan uit de lessenaar ge
nomen. Er ls geen sprake van, dat verdachte
toen twee sleutels uit de lessenaar heeft ge
haald, waarhij dan dus de sleutel van het
achterhek geweest zou zijn.
De president merkt naar aanleiding van deze
verklaring op, dat dus de bewering van ver
dachte, dat hij den sleutel van het achterhek
per abuis tegelijk met den archiefsleutel uit
de lessenaar heeft genomen niet juist ls.
Getuige mevr. Weyne, verdachte's schoonzus
ter zegt dat verdachte pp den avond van den
moord om 10 uur bij haar thuis aan den Sta
tionsweg is gekomen en toen bij haar de politie
aan de Hoflaan heeft opgebeld aan wie hij
vroeg, wat of er gebeurd was.
Na het gesprek zeide verdachte tot haar: „Ik
Onze speciale verslaggever seint ons heden
uit Oslo:
De voorhoede van het Nederiandsch Elftal,
dat heden tegen Noorwegen zal spelen, is thans
eveneens opgemaakt. Van de Griend Is uitge
vallen, op zijn plaarts als linksbinnen komt
Kools, terwijl Smeets rechtsbinnen in den aan
val staat
De samenstelling van het elftal is dus nu\
doel: Van d.er Meulen (H.F.C.).
achter: V. d. Zalm (V.U.C.) en Van Kol
(Ajax).
midden: De Leeuw (Willem II), Grobbe
(Excelsior) em v. d. Wildt (V.U.C.).
voor: Landaal (A.G.O.V.V.), Smeets (H.B.S.),
Tap (A.D.O.), Kools (N.A.C.) en Homborg
(Blauw Wit).
De combinatie is dus dezelfde als die, welke
de vorige week te Amsterdam tegen de Schotten
uitkwam, met uitzondering van do Bruin
(H.D.V.S.), welke nu wegens verwonding niet
kan spelen.
Ie ronde
2e ronde 3e- ronde Halve eindstrijd
Eindstrijd
Duitschland Ointsckland 4—l/
Duitschland 3-2]
Spanje
Ierland.
&a.Ae? ïipenemarkent—J
4-1
Tsj. Slpw. 4—1
Denemarken 4—1
Noorwegen, 1 .(Hongarije
Hongarije - 4
ije alt'
4—1)
V Hongarije
8-2)
w.o.}
Nederland 4—1'
Hongarije 3-2
Engeland 5—0
1 i i 1 f 1
zal je maar niet alle3 zoo precies vertellen,
maar Lans is vermoord". Van O. was toen
zenuwachtig.
Zijn schoonzuster had hem nog gevraagd of
hij niet een taxi zou nemen en of hij wel geld
hij zich had,- want meestal was dit niet het
geval. Soms had hij niet eens een dubbeltje
voor de tram en gaf zij hem een tramkaart.
Hiervan vraagt de verdediger bijzondere nota.
Getuige G. Timmer, agent van politie had de
telefoon aan de Hoflaan bediend. Verdachte had
gezegd vanaf het station D. P. te telefoneeren
en hij had geïnformeerd wat er geschied was.
Verdachte maakte den Indruk zeer zenuwachtig
te zijn. Getuige had hem gezegd, dat er inge
broken was en dat er een aanslag was ge
pleegd op den heer Lans.
Het O. M. wijst er op dat de agent had ga.
sproken van een aanslag, maar dat verdachte
dadelijk tegen zijn schoonzuster had gezegd,
dat Lans vermoord was.
Verdachte beweerde dat de agent hem ook
gesproken had van vermoord. De agent sprak
dit pertinent tegen. Hij had toen zelf nog niet
geweten dat de heer Lans dood was.
Wat de qualificatie vau v. O. betreft: „Ik
sta hier aan het Station D, P. en hen zoo ju 1st
aangekomen", beweert verdachte, dat hij be-
doeld heeft: Ik sta hier bij het station D. P,
(n.l. op den Stationsweg hij zijn schoonzuster).
Mevr. Weyne wordt nu weer naar voren go-
roepen en zegt weer dat haar schoonbroer go.
zegd had, dat Lans vermoord was.
De agent van politie van Willinge had op den
moordavond dienst gedaan voor het pand, waar
de moord gepleegd was. Toen verdachte aan
kwam, vroeg hij:
„Wat staan hier veel menschen, wat is Uier1
te doen".
Getuige heeft hem toen ingelicht. Verdachte
was zeer zenuwachtig.
De politie-commissaris S. Dijkstra verklaar^
dat verdachte ook aan hom gevraagd had, wat
er gebeurd was. Verdachte had het doen 'voor-
komen of hij nog van niets wist, hoewel ver.
dachte eerst door het bureau Hoflaan en daar-
na door den agr lat vóór het hek was ingelicht,
Verdachte's houding was dien avond niet nor
maal.
Verdachte brengt in het midden, dat hij zeer
zenuwachtig was.
Het onderzoek is dan genaderd tot J.j
Den man op de Admiraliteitskade. f
Zooals men rich zal herinneren zouden twete
getuigen op den avond van den moord te even
voor zeven uur op de Oost-Admiraliteitskado
een meneer hebben zien loopen, die naar den
waterkant ging, een in bruin papier gewikkeld
plat pakje in het water gooide en toen schie
lijk verdween. Het vermoeden dat deze man
iets met den moord uitstaande had, was dun
gewettigd.
Getuige Enzlin, een kantoormeisje, dat op
dem Boerensteiger op kantoor is verklaart op
den avond van den moord om kwart voor zo-
ven op de Admiraliteitskade een man te heb
ben ontmoet, die kwam uit de richting Bos»
land. De man liep vrij vlug. Hij was, voor zoo
ver zij had kunnen zien van ongeveer 40-jari-
gen leeftijd, van gezet postuur, droeg een grij
zen gleufhoed, en een demisaison, voorts had
hij een bruine actetasch bij zich en in zija
andere hand droeg hij een pakje in bruin pak
papier. Eerst liep de man langs den huizonkant
maar later stak hij over naar den walkant en
wierp het pakje in het water.
Van O. moet zich hierna aan deze getuige
laten zien, terwijl hij zijn j'as en hoed van dien
avond heeft aangedaan en opgezet. Het meisje
vindt, dat hij wel wat weg heeft van den voor
bijganger die het pakje te water wierp.
Een positieve herkenning kan zij niet geven.
Mr. Kokosky wijst op de verklaringen door
deze getuige bij de politie afgelegd. Zij heeft
hem toen niet herkend, èn gezegd eerder te
denken dat verdachte niet de persoon was, dien
zij toen gezien heeft.
Inspecteur L. Hermans heeft het signale
ment opgenomen en zegt nadrukkelijk, dat hij
op de samenstelling van dit signalement
geen invloed heeft uitgeoefend.
Getuige Enzlin zegt nog, dat 't haar voor-
komt, dat de icdq dikker was dan verdachte.
Getuige mevr. Weyne, wordt geroepen om
te verklaren, hoe verdachte er vroeger uitzag
en zegt, dat haar zwager in den tijd dat hij in
het huis van Bewaring heeft doorgebracht, wol
wat vermagerd is.
Getuige A. J. Wijers chauffeur heeft met
mej. Enzlin, zijn meisje den man gezien op
de Admirftliteitskade. Volgens hem droeg do
van een zwarten bolhoed, geen gleufhoed.
Verdachte's postuur en zijn jas gelijken wel
veel op die van den man, die getuige dien
avond gezien heeft.
Een meisje van het kantoor van de Haas
verklaart, dat verdachte wat magerder is ge
worden.
Getuige mej. Valk, een ander meisje van het
kantoor meent dat verdachte juist wat breeder
in zijn gezicht is geworden.
(De zitting duurt voort).
Een commissie van overleg ingesteld
Naar wu vernemen het bestuur van do
Vereoniglng Binnen Schéepvaartcongres, waar
van voorzitter en secretaris zijn mr. H. Smeenga
en mr. G. H. A. Grosheide, te Amsterdam, een
commissie nit de verschillende groepen van da
binnenvaart Ingesteld, die tot taak heeft da
belangen van de scheepvaart onder do oogen ta
zien bij de kruising van land- en waterwegen
en die hiertoe zal trachten overleg te plegen
met de verschillende technische organen van
Rijks- en Provincialem Waterstaat.
WASHINGTON 12 Juni. De Senaat heeft;
het wetsontwerp tot flnamcleelen steun dec
regeering aan de boeren verworpen.
--■W.«""i