m
ffe£?
mm
Woensdag 19 Juni 1929
Derde Blad
Pagina t
Ontmoeting met 'n kudde
olifanten
Fakirkunsten
«mm
**P
1A
■■fir?«5
MÉ
1 -
Dc moderne jaetotsport zooals die tegen
woordig in de oerwouden, steppen en verre
vlakten wordt beoefend, is en blijft een ge
vaarlijk werk, 'maar wie met een filmcame
ra naar de dieren i,n de wildernis gaat,
stelt zich aan meer gevaren bloot, dan de
jager op groot wild, diie met zijn moderne
automatische repetitiekarabijn reeds op hon
derden meters afstand heit sterkste monster
neerlegt. Om een goede opname te krijgen,
loopt de fotograaf vaak veel kans om ver
trapt of verscheurd te worden. Men moet
durf, weerstandsvermogen en ook een ze
kere hartstocht hebben voor dit werk, en de
schrijver Radcliffe A. Dugmore bezit al deze
eigenschappen in hooge mate. In zijn nieuw
boek. getiteld: „Waar heerlijk groot wild
zit", dat binnenkort bij Brockhaus verschijnt
geeft hij een beschrijvting van zijn avonturen
in de wildernissen van Oosit-Afrika en hoe
bij daar de wilde olifanten op 2 of 3 M-
naderde en daarbij in een hoogst hachelijke
positie geraakte.
Tegen 5 uur, toen de zon reeds laag stond
en lange schaduwen over de open plekken
in het bosch vielen, werd de diepe stilte der
natuur plotseling verbroken door een gerit
sel, alsof er takken gebroken werden. Met
gespannen aandacht luisterde ik naar het
levcisp dait ergens achter me veroorzaakt
werd. Ongetwijfeld waren er olifanten op
komst, want buffels of neushoorn dieren
breken geen takken af. Alle andere dieren
sluipen geruischloos door het dichtste woud.
Al heel gauw zag ik een rooden rug en
een reusachtig oor, dat slap naar beneden
hing. Plotseling werd het onheilspellend
stil, alleen die kolosale machtige ruggen
bewogen zich. een slurf ging in de hoog
tekronkelde zich als een slang door
de lucht. Spoedig waren het er vele
hoeveel, dat weet ik niet, want ik had niet
den moed ze te tellen. Langzaam. zacht
jes aan kwamen die kolossale monsters in
de richting waar ik stond.
Ik sidderde bij de gedachte wat er in de
.volgende oogenblikken wel kon gebeuren.
Zij kwamen hoe langer hoe dichter bij,
.volgens een vast plan, naar het mij toe
scheen, zonder eenig medelijden. Onhoor
baar bewogen zij zich voort.ik voelde dat
zij mij niet vertrouwden.Hoe deze kolos
sale lichamen zoo onhoorbaar door het woud
konden schuiven, zal me steeds een raad blij
ven. Ik had er reeds genoeg over gehoord,
maar het nooit kunnen gelooven. Nu kon ik
me zelf overtuigen van de waarheid dezer
berichten. Al heel spoedig was de kudde
voltallig en te overzien. Het zullen onge
veer 10 olifanten geweest zijnHet aan
tal verontrustte me echter minder dan wel
'de omstandigheid, dat ze een klein olifantje
bij zich hadden, want dan zijn ze oneindig
,veel gevaarlijker. Op een afstand van 25 M.
bleven de olifanten staan en vormden een
halven kring rond hun kleinen bescherme
ling. Zoo bleven zij minuten lang staan-
hls standbeelden. Het scheen wel jaren te
duren!
Toen gingen de slurpen omhoog.en
Zij klepperden met hun ooren.Zij onder
zochten de omgeving met hun scherpste zin
tuigen, de reuk en het gehoorHet ge
zichtsvermogen is zeer slecht ontwikkeld-
,Wer kronkelden de slurven zich als slan
gen door de lucht.het leken wel vang
armen van een geweldig zeemonster, dat
naar prooi zoektEr was nog altijd 25
M. tusschenruiinte.Maar dat duurde
niet lang meer, want eenige dieren uit de
kudde kwamen eensklaps recht op mij af.
onder Jien bevond zich de groote moeder
olifant met het jonge beestDe anderen
bleven op zij staan.... Ik begreep, dat zo
een kring om me heen gingen vormen en
"dat ik ingesloten werd-Prettig vooruit
zicht! Een oogenblik dacht ik er aan, mijn
geweer af te schieten om ze schrik aan
te jagen.... Dat zou voor het oogenblik
een geweldige uitwerking hebben, dat is ze
ker. Maar wat dan? Zouden ze vluchten
of mij aanvallen? Neenliever afwach
ten. Langzaammaar zeker schoven de
grijs-roode lichamen vooruitna eiken
Stap weer even aarzelend. Zouden ze dan
nooit van richting veranderen? Hoogst
waarschijnlijk niet, want 5 of 6 draaiden
hun kop naar me toe. Het voortdurend klep
peren möt de ooren was het eenige leven
'dat ik bespeurde. Het kon nu niet lang
meer duren, of ik zou in den weeken grond
vertrapt worden, want tusschen mij en
hun was niets meer dan wat groen en
^struikgewas, dat zelfs geen kind zou tegen
houden. Om me zooveel mogelijk te verber
gen, ging ik plat tegen den grond liggen,
ïoodat ik de lichamen der olifanten als
bergen boven mij zag oprijzen.
DE RIJKSSPOORWEGEN IN DÜITSCHLAND nemen sinds eenigen tijd proeven met loco
motieven, die met bruinkoolstof gestookt worden, en de proeven schijn,1en een gunstig
resultaat te hebben. Hierboven zien wij afgebeeld een dezer nieuwe locomotieven.
Eindelijk bleven ze staan-de eerste
was precies 2,5 M. van mij verwijderd
Ik lfeek nog even op mijn horlogeHet
was kwart voor vijven. Over een half uur
zou er geen voldoende licht meer zijn in
de open plekken van het bosch, om opna
men te doen. Ik vroeg me af, of de olifan
ten zich nog op tijd zouden laten filmen.
Deze gedachte kwam plotseling bij me op,
toen ik op mijn horloge keekVijftien
minuten, die me wel jaren toeschenen, ble
ven de reuzen in mijn ommiddellijke nabij
heid staanDe slurven raakten zelfs mijn
hoofd, wat misschien de reden was, dat ze
mij niet bemerkten. Ik voelde den tocht, ver
oorzaakt door het klepperen met hun ooren.-
hoorde het rommelen der ingewanden
zag de kleine oogen en de sterkgeplooide
huid... Welke gedachten en gevoelens ge
durende dit kwartier mijn geest bestormden,
is haast niet te beschrijven. Plotseling voelde
ik 'n geweldige prikkeling om te hoesten....
natuurlijk uit louter angst. Nu achtte- ik
mijn laatste uur gekomen... Het gekriebel in
mijn keel werd onverdraaglijk. Heel, heel
voorzichtig haalde ik een doos met hoest
tabletjes uit mijn zak. Die had ik altijd bij
me, want wanneer men lang moet. wachten
op dieren, krijg men gemakkelijk een droge
keel waardoor men moet hoesten... Ik was
haast gestikt zoo benauwd had ik het...
eindelijk had ik toch een pastille in den
mond... Het hielp direct... Ik durf gerust te
beweren, dat een hoestpastille me het leven
gered heeft, ofschoon de olifanten nog met
opgeheven slurven boven me stonden.
Eindelijk verloren zij toch hun geduld en
begonnen zij zachtjes aan weg te gaan
langzaam... o zoo langzaam!..- Toen stond ik
op en zag, dat er zich nog een veel grootere
kudde olifanten bij den kleinen troep had
aangesloten... toen verdwenen zij...
Eenige minuten later kwam er nog een
groote olifant in de open plek, waar ik hem
in de laatste stralen der ondergaande zon
nog kon filmen. Ik wenschte mezelf geluk,
dat ik aan dit gevaar ontsnapt was en ik
besloot om voortaan voorzichtiger te zijn
toen ik opeens weer eenige beweging onder
de boomen bespeurde... Tot mijn groote ont
zetting kwamen de olifanten terug... het
waren er nu wel twintig meer dan den eer
sten keer... Vlug maakte ik een opening in
het dichte groen om er door te kruipen.
Maar de kudde draaide 30 M. voor me af...
nadat ze een tijdje doodstil op dezelfde plaats
gestaan had. De aanvoerder, een pracht
exemplaar, scheen er al heel gauw van over-
tuigd te zijn, dat alles veilig was. Hij ging
voorop... de anderen volgden op hun spook
achtig, zachte zolen.
Tien minuten later kwamen een paar van
mijn dragers in de grootste opwinding aan
geslopen on vertelden, dat zij tusschen mij
en de kampplaats een heele partij olifanten
in de kloof hadden gezien. Ofschoon het
reeds donker begon te worden, liep ik toch
met mijn filmtoestel naar do aangeduide
plaats. Ongeveer 300 M. verder kwamen de
dieren, die mij juist gepasseerd waren, in 't
zicht. Zij drentelden op een open plek rond
als wisten ze zelf niet goed wat te doen. Of
schoon wij geheel zonder dekking en slechls
150 passen van hen verwijderd stonden, be
merkten zij niets van onze aanwezigheid.
Vlug stelde ik mijn toestel op, maar de be
lichting was op dat oogenblik beslist onvol
doende, waar ik buitengewoon veel spijt van
had, want ik had hier een goed opgestelde
groep en een prachtigen achtergrond
voor me...
Toen ging ik terug naar het kamp, om
uit te rusten van de sensationeele spanning
die ik dien middag had beleefd.
Sjipovsky reisde in bet begin van Januari
1914 im gezelschap van zijn kameraad Bar-
fulcoff en een inlandschc gids van Tasch-
kent in Turkestan over den Pamir naar
Indië. Eerst in Mei bereikten ze de zuide
lijke helling van de Hamalaja, met haar
tropische wouden en op een stillen avond
kwamen ze bij een groep half-naakte-inboor-
lingen, die in een kring waren vereenigd en
uit welken kring rhythmische, onverstaan
bare klanken van een menschelijken stem
drongen
De reizigers werden in den kring opge
nomen en zagen nu daarin een mageren.
langen man staan, diie met een hand over
den schouder een stuk stof, als zijn klee-
dingstuk vasthield. De man keek met door
dringende" blik den kring rond. Daarbij
heerschte een doodelijke stilte. En op eens
zag Sjipovsky duidelijk, hoe de man in de
lucht begon te zweven. De mand, naast
hem bleef op den grond staan. De man
steeg al hooger en hooger, zoodat men ten
slotte het hoofd in den nek moest leggen
om het lichaam te kunnen volgen. Alle
aanwezigen schenen verstijfd te zijn. Op
het hoogste punt aangekomen, bleef de
man, één oogenblik, onbeweeglijk, toen be
gon hij langzaam weer te dalen. Hij liet
daarbij een arm langs het lichaam hangen,
terwijl hij met de andere hand zijn kleed
vasthield. Zoo kwam hij weer op den grond,
nam zijn mand, liet zijn blik weer over de
menigte gaan, sprak eenige woorden met
scherpen stem, verliet den kring en ver
dween in het woud. De inboorlingen waren
in groote opgewondenheid. Velen vielen op
den grond, schreeuwden wild en steunden
Weldra ging men uiteen. Eenigen bleven
nog liggen het hoofd tegen den grond ge
drukt, de schouders door stuiptrekkingen
geschokt.
De levende gedooden
Het was in de inlandsche buurt van Sin
gapore. Een zwervende goochelaar had een
voorstelling aangekondigd. De voorstelling
zou plaats vinden op een door een muur
omgeven plaats van éen oude bungalow.
Twaalf Europeanen woonden de voorstel
ling bij. Een eigenaardige muziek weer
klonk, de poort ging geruischloos open en
door een zebu getrokken reed een wagen
krakende en hortende en stootende de bin
nenplaats op. Op den wagen bevond zich
ee^i overdekte kooi. Naast het gevaarte ging
een oude, grijsharige Indiër, die op zijn
schouder een reusachtige, bamboestam
droeg. Hij had twee jongens bij zich, een
van hen bewerkte een soort trommel, terwijl
de andere een groote ronde bamboemand
en een opgerold stuk tapijt droeg- In het
midden van de plaats hield de stoet stil.
De fakir hield een voor de Europeanen on
verstaanbare toespraak en stak op een
rookschaa.1 een vuur aan, waarin hij aller
lei ingrediënten wierp. Ilij liet een van de
kinapen in de mand kruipen, plaatste den
deksel daarop en wikkelde het stukje tapijt
tr om heen. Toen speelde hij op zijn fluit
eon van die monotone Indische wijsjes in
een steeds sneller tempo, wierp de fluit
plotseling van zich, trok een sabel uit do
scheede en stak daarmede als een bezetene
in de mand, waaruit ontzettende doods
kreten opstegen, die geleidelijk al zwakker
en zwakker werden, en eindelijk verstom
den. De oude nam het tapijt van de mand,
waaruit bloed vloeide, blies weer op de
fluit, lichtte den deksel op en uit de mand
sprong lustig en lachend de knaap. Toen
trok de fakir het doek van de kooi. Deze
kooi was door een middenstuk in tweeën
gescheiden. In het eene gedeelte lag een
tijger, welke nu, verblind door het licht
wild opsprong en brulde. De tweede knaap
nam in het andere gedeelte plaats. De tijger
verhief zich en knarste met de tanden. Op
ditzelfde oogenblik trok de fakir het mid
denstuk in de hoogte en de tijger stortte
zich op zijn slachtoffer. Tegelijkertijd viel het
scherm over de kooi. Men hoorde van ach
ter dit doek, de angstkreten van den knaap,
het geluid van^ op en neer gaande tijger-
kaken. Van de kooi begon bloed te druppe
len- De oude boog diep met een vriendelijk
lachje en trok het doek weer op. Daar lag
de tijger bezig met. het gulzig eten van een
stuk vleesch in zijn afdeeling, terwijl in dc
andere de knaap, gezond en wel zat, met
gekruiste beencn en over elkaar geslagen
armen. Ten slotte nam de fakir den bam
boestok en liet den jongen van den man
tegen den stok opklimmen. Weldra had de
jongen den top bereikt en begon tegen den
oude grimassen te maken. Net doende alsof
hij kwaad was schoot hij met een pistool
naar den knaap. De knal van het schot
smoorde den kreeit van schrik van den jon
gen. De top van den stok van den jongen
werd omhuld door een rookwolk. Toen die
wolk weer was weggetrokken, was de knaap
verdwenen. Nauwelijks waren de toeschou-
wres van hun schrik bekomen of de knaap
verscheen, lachend, door de poort. De voor
stelling was ten einde. Op den terugweg
wisselden'de Europeesche toeschouwers van
meening over de voorstelling, zonder het
eens te worden.
40 dagen levend begraven
Bij den Maharadsja van Lahore, Runjit
Singh, kwam een fakir en verklaarde, dat.
hij op verzoek van den marahadsja zich
zou laten begraven, en na veertiig dagen
weer levend te voorschijn komen. Runjit
Singh liet tusschen zijn tuinhuis en het
fuut van Amritsar op een vrij veld een
stevig huis slechts met één deur als uitgang
bouwen. De fakir bereidde zich 20 dagen
lang, terwijl hij voortdurend werd gade
geslagen, op den doodslaap voor- Hij dronk
gedurende die dagen alieen melk en droeg
zorg, door het innemen van laxeermiddelen,
dat niets in zijn ingewanden achterbleef.
Op den dag, waarop hij zou worden begra
ven, liet hij alle lichaams-openingen met
uitzondering van den mond met was slui
ten, daarop begon hij zijn adem in te trek
ken en lag weldra als een doode ter neder.
Alle kenteekenen wan een pas overledene
werden zichtbaar. Alleen op liet midden van
het hoofd was een plek gloeiend heet. Hij
werd in een kist gelegd, de kist met een
deksel afgesloten en de kist in een graf ge
bracht in het midden van het reeds gerele
veerde huis. Op de kist werden planken ge
legd, het graf werd met zand gevuld, de
grond gelijk gemaakt en graan en rijst
daarop gezaaid. De deur van het huis werd
met twee sloten afgesloten en de eene sleu
tel aan den groot-schatmeester, de andere
aan den Franschen generaal Ventura in be
waring gegeven. Om de acht tot veertien
dagen werd de toestand van het graf in te
genwoordigheid van Runjiit onderzocht, die
overigens niet toestond dat men in de na
bijheid vain het graf kwam. Aan het graf,
Baedeker en zijn reisgidsen
We schreven onlangs een stukje over Baede
ker, hoe hij reisde en incognito de verschillende
hotels bezocht, om zich persoonlijk te overtui
gen, hoe de bediening der gasten was.
Het is juist 90 jaar geleden, dat hij in 1839
begon met de uitgifte van zijn wereldberoemde
reisgidsen, nadat Karl Baedeker in 1827 te
Coblenz een boekhandel had geopend. De firma
bestaat dus al meer dan 100 jaar.
Baedeker is eigenlijk van eigennaam een
verzamelnaam geworden voor den reisgids, die
den reizigers in den regel nauwkeurige inlich
tingen 'geeft over alles, wat ze maar willen
weten,Zijn eerste, uiterst beknopte gids be
handelt een Rijn-reis en inplaats van zakelijk
en nuchter, zooals zijn gidsen thans zijn, maak
te deze eerste een eenigszins romantisehen in
druk. Dit kwam, omdat de menscken nu een
maal verzot waren op reisbeschrijvingen met
een min of meer romantisch tintje en omdat
een zekere professor Klein op een dergelijke
wijze in boekvorm een Rijn-reis had beschreven,
welk reisboekje door allen met graagte werd
gelezen.
Baedeker zag er dan ook zijn voordeel in, om
na 's professors dood het recht van uitgifte te
koopen en maakte verder gebruik van zijn per
soonlijke gegevens, nuttige etj practische wen
ken, die hij in dén loop der jaren had verza
meld.
Het sterretje, dat thans aanduidt, welke ho
tels of welke streken in het bijzonder voor een
bezoek in aanmerking komen, diende in zijn
eerste drukken juist voor het tegenoverge
stelde doel; hij plaatste het daar, waar hij een
bezoek niet kon aanbevelen.
Tot 1859 verscheen de Baedeker alleen in
het Duitsch, totdat Karl op zekeren dag kennis
maakte met een Schot, Kirltpatrick geheeten,
die hem op de idee bracht, de Baedeker In het
Engelsch uit te geven.
Tot dan toe waren o.a. verschenen Neder
land, Zwitserland, Oostenrijk en Venetië.
Later werd de firma van Coblenz naar Leip
zig verplaatst, waar ze, behalve haar beroemde
reisgidsen, ook nog taalgidsen en schoolboeken
uitgeeft.
W. S.
Glijvlucht van een kip
Kan een kip vliegen! Nieit van beneden naar
boven, maar wel van boven naar beneden. Dat
bleek weer kort geleden te Alviso in California.
Terwijl Florence Black, het vijfjarige dochtertje
van een farmer, op de binnenplaats van de
boerderij speelde, zag ze een kleine kip uit de
lucht komen fladderen en voor haar voeten
neervallen. Toen vader Black het dier oppakte,
ontdekt hij aan den poot van het beest drie
celluloid ringetjes, waartusschen een papiertje
waarop de volgende mededeeling: „Deze kip werd
op 2000 voet hoogte uit een vliegtuig geworpen.
De vinder mag haar behouden, maar wordt ver
zocht bericht te geven". De kip bleek geen na
deelfee gevolgen van haar glijvlucht te hebben
gehad. Wel was ze eerst wat versuft, doch spoe
dig sloeg ze weer aan het kakelen.
noch aan hot huis vertoonde zich eenige
verandering.
De veertigste dag brak aan. Men opende
graf en kist en men vond don fakir, zoo
als men hem in de kist had gelegd. Zijn
dienaar begon toen met de behandeling. Hij
logde twee heete steenen op het hoofd van
den fakir. Hierna begon de knecht den fa
kir over alle leden te wrijven en opende
toen de afgesloten lichaamsopeningen, als
neus, ooren enz- De fakir sloeg de oogen op,
zonder naar het scheen, weer tot zijn be
wustzijn te zijn gekomen Men maakte een
heet bad gereed, terwijl de fakir in dien tijd
weer zoo ver tot zijn bewustzijn kwam, dat
hij zich weer kon oprichten. De marahadsja,
verliet de plaats cn denzelfden avond ver
scheen de fakir bij een feest, alsof er niets
was gebeurd.
OM het SCHILDEREN EN PLAKKEN voor de verkiezingen op muren en straten ie voor-
komen, heeft de gemeente Bloemendaal eenige groote horden geplaatst, waar iedere part!)
haar plaatsje heeft. Er is echter weinig animo voor