dDe verdwenen vulpen DE 1 A N L A CID O d oor f B. L. N. S. cWfoöie planten voor de tuintjes "F-S-l. T.g v. Kloly e Overneming uit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden Er heerschte groote opwinding in de zevende klasde vulpenhouder van Karei van Hal was verdwenen Die vulpenhouder, een echte met gou den pen, dien Karei op zijn laatsten ver jaardag van zijn peetoom had gekregen, werd door alle jongens bewonderd en de gelukkige beziter ervdh benijd. Maar nu was Karei op school gekomen, had haastig op zijn bank gekeken en toen gevraagd aan de anderen: „Hebben jullie mijn vulpenhouder niet gezien?" „WatBen je die kwijt?" ..Heb je hem verloren?" riepen ze door elkaar en ze kwamen allemaal om Karei heen, terwijl hij vertelde, dat hij de pen- horde- „n: op de bank had laten 3Iaar hoe ze ook zochten liggen en thuis pas gemist had. „Laten we eens onder de tanken kijken," stelde er een voor. „misschien is hij er af gerold..." Maar hoe ze cok zochten en overal keken, de verloren penhouder kwam niet terug.' Een oogenblik had Karei gedacht, dat Zijn klasgenooten hem voor de grap ver- j stopt hadden, maar hij merkte wel aan don algemeenen schrik, dat dit niet zoo v/as. ■•Heb je 'm spins thüi- of qp straat ver loren," vroeg Friès Berkhorst, een flinke, bedaarde jongen, die naast Karei zat, „Neen. dat heb ik niet, ik weet zeker, dat hij hier is blijven liggen," zei Karei driftig. „Ais je 'm hier had laten liggen, moest hij er neg liggen," was het kalme ant woord. „O, weet jij dat zoo zeker," zei Karei' ha c'vj.i, „jij tent hét laatst hier ge weest om net werk op fet-è&fen, jij zult c.r.s wel weten w~'r jam penhouder ge- fci'.ven is." Alle jcncEü's keken Frits aan, die vuur rood werd van verontwaardigingKa- ïcl. c.'.e. zenuwachtig ^joor het verlies van zrn vulpenhouder, iemand de schuld geven, had zonder nadenken de onrechtvaardige beschuldiging er uit ge-1 iiapt. Hij sennkte er eigenlijk zelf een beetje ven en stond in spanning af te wachten hos zijn woorden zorfcn woeden opgenomen. Enhi-i bree5 dadelijk bijval want tie jongens mochten Frits nist. die pas een paar maanden daar op school was. H'j was uit een groote plaats gekomeii en was meer ontwikkeld dan zij. bovend en was h'j ijverig en oplettend, zoodat do on derwijzers dadelijk van hem hielden en hij prikkelde de dorpsjongens nog meer door zich nooit op te dringen of to laten merken. dat het hem hinderde, als ze hem buiten hun pretjes en spelletjes hiel- dsn. Hij gaf nooit aanleiding tot ruzie, deed eigenlijk nooit Iets, wat ze hem kwalijk- konden nemen, maar nu was de gclecen- heid prachtig, om zich met zijn a"en te gen hem te verklaren. Se waren het dadelijk met Karei eens. Natuurlijk, die vreemde snoeshaan moest den penhouder gestolen hebben, Eiemnnr! and-rs zou er toe in staat zijn. „Toe, die grap heeft nu lang genoeg geduurd; geef den penhouder terug" schreeuwde dreigend de lange Gerard Verstrr.ten ,'k Heb het ding niet eens gezien," zei Frits met trillende stem. ..Zet maar niet zoo'n schijnheilig ge zicht." riep een ander, „ie weet er me°" van." Op dit oogenblik kwam mijnheer de Ei'uyn, de onderwijzer, binnen, die de jongens voor schooltijd even alleen had moeten laten. Hij vroeg dadelijk wat er te doen was. „Mijn penhouder is gestolen, riep Ka- rel opgewonden en allemaal door elkaar schreeuwend voegden andere jongens de bijzonderheden van de verdwijning er bij „Meneer gebood stilte. „We zullen eerst eens bidden," sprak hij bedaard, „en dan zullen we verder zien." Na het gebed riep hij Karei bij zich. „Waar heb je je penhouder het laatst gehad?" „Hier, meneer, van morgen, en ik heb 'm vergeten mee te nemen en nu is hij weg." „Kun je 'm niet uit je zak verloren zijn of uit je boekentasch?' „Neen, meneer, onmogelijk," en Karei liet den onderwijzer zien, dat hij een apart zakje had op zijn tasch met een stevige sluiting, waarin nu het ledige etui van den penhouder zat. „Ziet u wel, dat ik vergeten heb hem er in te doen," zei Karei met voldoening. „Ja, dat moet wel," gaf meneer toe, „in ieder geval is 't weer erg slordig van je, maar heb je nu goed gezocht in en on der de banken?" „Overalwe hebben alles afgezocht we kunnen niets vinden," riepen drie, vier stemmen door elkaar. „En wie is vanmiddag het laatst hier geweest?" „Ik meneer," zei Frits Berkhout met vaste stem, „ik heb de schriften opge haald." „Zoo, en lag de penhouder er toen?" „Ik zou 't niet denken, meneer, dan moest 't me opgevallen zijn." „Ja, dat is zoo," zei meneer. „Een mooi praatje," bromde er een in de klas. „Dat kan hij wel zeggen," fluisterde er een. Meneer keek verwonderd op en begreep dadelijk, dat de jongens Frits verdachten. Hij deed echter alsof hjj niets merkte en stuurde een jongen naar den hoofd onderwijzer om te vragen of er tusschen den ochtend- en clen middagschooltijd soms nog iemand in de klas was ge veest. Meneer Verhoeven, het hoofd" van de school, kwam zelf mee en hoorde cok "■•oer het verhaal, dat Karei den pen houder hs«platen liggen hier op de bank, lij wist het zeker, en dat hij nu verdwe nen was en dat Frits alleen was ge- "veest in de klas, terwijl meneer de jon gens uitliet. Meneer Verhoeven keek heel ernstig. -*j wist nist, wat hij er van denken noest. Hij achtte geen enke'en jongen van rijn hoogste klasse tot diefstal in staat. Maar als geen van de jongens hem had, waar was de penhouder dan gebleven? Frits was. alleen geweest, maar ken hij daarom den jongen verdenken? Hij kende hem 't minst van allen, omdat hij nog maar zoo kort op school was, maar.....' ais hij hem in de heldere blauwe oogen seek, die hem zoo fier en open aanzagen, moest hij zeggen: „Neen, 't is onmoge- Hij moest er neg eer.s over nadenken, lij beloofde te zullen onderzoeken of er tijdens de -middagpauze geen kleine jon gen in de klas geweest kün zijn en ver maande de jongens nu maar rustig aan het v/erk te gaan. Nu, dat was wel een beetje veel van ze gevergd Teen de hoofdonderwijzer weg was, moesten ze wel aan 't werk, maar rus- i:5daar leek het niet erg op. Telkens vond de een of ander het nog eens noodig, een gewichtige mededeeling te doen over het verdwijnen van den pen houder. AJle aandacht was dan natuur lijk wear bij den spreker, in plaats van bij het werk. Eindelijk ging het meneer vervelen en verbood hij den jongens neg een enkel woord er over te spreken. Na een uurtje kwam meneer Verhoe- von weer binnen. De andere onderwijzers stonden er voor in, dat geen van hun ieerlingen in het lokaal van de zevende zlas was geweest; een vreemde kon niet in het gebouw zijn geweest, de penhou der moest dus in de klas verleren zijn geraakt cf door een der jongens zijn mee- genómen. Terwijl hij zachtjes sprak met meneer de Bruyn liet hij de jongens nog eens goed zoeken, in alle banken en op den grond. Ze deden het heel ijvejig want onder banken kruipen, rondlcopen en al les van zijn plaats halen vonden ze veel aardiger dan thema's of sommen maken Het zoeken ging dan ook hoe langer, hoe luidruchtiger, tot meneer vond dat het .genoeg was. Toen ze allen weer rustig op nun plaats zaten, zei meneer Verhoeven: „Jongens, luister eens, ik vind 't erg vervelend, dat die penhouder hier op school zoek ge raakt is en hij moet terugkomen. Hier in de Idas is hij niet, er blijft mij dus niet voders over dan jullie één voor één te ondervragen. Ik verdenk niemand, maar i 'ij-hs begrijpen ock wel, dat net mijn 1 slicht is te onderzoeken, waar de vulpen gebleven is, jullie komen dus een voo- een bv ma in de spreekkamer." De jóngens trokken lange gezichten dat viel sa niet mee. Ze wierpen schuine blikken »p Frits Berkhorst, 't Was toch voldoende als meneer hèm ondervroeg' t.aarom moesten ze dat nu allemaal or <2 orgaan? Meneer begreep toch wel, d - i zooiets niet doen zouden? Eén ging zelfs zoover, Frits in te flut - .eren: „Dat is jouw schuld, meneer v jou niet alleen laten komen." j Toen Frits zijn beurt gekomen was, de heele klas in spanningnu zou he' i komen; tegen den hoofdonderwijzer eo.. hij zijn leugens met durven volhouden Meneer bemerkte de onrust in do Uh;;-; i bij keek heel donker en vroeg eindelijk': „Wat hebben jullie toch? Wat denk je nu eigenlijk van dien jongen? 'Dat hij dat ding gestolen heeft? Wat is er voor reden, juist hem te verdenken? Dat hij uit een andere plaats is gekomen, of dat hij in 't leeren jullie, de baas is?" „Hij is alleen hier geweest," waagde er een te zeggen. „Zoo, en als een van de anderen alleen hier was geweest, zouden jullie hem dan ook maar dadelijk beschuldigen, den vul penhouder te hebben meegenomen? Jullie zijn laffe, kinderachtige jongens, om je allen tegen één te'verklaren, alleen omdat hij vreemde is Frits' binnenkomen maakte een einde aan het gesprek. Hij ging kalm aan het werk en tot groote teleurstelling van de jongens gebeurde er niets. Toen ze allen bij meneer Verhoeven geweest waren, was het vier uur. Er werd gebeden en de jongens gingen naar huis. Bij het uitlaten knikte meneer de Bruin Frits bemoedigend toe en in meneer's vriendelijken blik las Frits, dat hij ten minste geloofde in zijn onschuld. Dit troostte hem wel eenigszins, maar hij - was er niet heelemaal door gerust- 1 gesteld. Wat zou er gebeuren, als de penhou der nooit gevonden werd? Dan zouden de jongens hem altijd voor een dief blij ven aanzienHaastig liep hij naar huis, terwijl de andere jongens nog ston den te praten om Karei van Hal heen, die zich erg gewichtig begon te gevoelen door de algemeene belangstelling. Teen Frits thuiskwam, merkte zijn moeder al gauw, dat hem iets hinderde. Hij was zoo stil en keek zoo bedrukt en toen moeder hem iets grappigs vertelde van de kleintjes, lachte hij gedwongen en maar heel even. Kleine Jo trok een touwtje 'uit zijn zak en liep er hard mee weg in de hoop, dat de groote bioer haar als gewoonlijk na zou loopen, cm haar eindelijk na veel gelach en gestoei te vangen, maar Frits merkte het niet eens Na het eten, toen de kleinepeuters naar bed waren, trok moeder haar oud ste naar zich toe„Frits, wat scheelt er toch aan?" „Och, niets moe," weerde Frits af. Hij wilde moed er's zorgen niet verzwaren; ze had het toch al dikwijls zoo moeilijk, nu ze na vader's dood van een klein inkomen moest leven met haar vier kinderen. Maar moeder liet zich zoo maar niet afschepen. „Je hebt verdriet, vent, kun je 't moeder niet vertellen? Is er op school iets gebeurd?" Toen kon Frits het niet langer uithou den. Met zijn hoofd tegen zijn moeders schouder snikte hij het uit en al gauw wist moeder alles, wat er gebeurd was. Kom, kom," troostte ze, „je moet niet dadelijk den moed verliezen; die pen houder zal immers wel terechtkomen." „Ja maar, als hij niet gevonden wordt, moeder! O, het is zco vreeselijk, als ze je voor een dief houden!" „Ja vent, ik begrijp dat het heel erg is, maar zeg, je moet toch eens beden ken, er zijn zooveel menschcn die ellen de en narigheid hebben. Onze Lieve Heer kan jou toch ook wel eens een kruisje zendep.Je bent altijd »oo flink geweest eri je weet mij altijd zoo goed te troos ten a!s ik zorgen heb en nu je zelf eens wat hebt, ben je dadelijk zoo terneergesla gen." als ik in moeilijkheden was." Frits keek naar de groote schilderij van Maria van Goeden Raad, die tegenover vader's portret hing, en 't was alsof hij zich al kalmer gevoelde. En toen moeder met hem neerknielde en zij samen eens hartelijk gebeden hadden tot de goede Moeder in den hemel, voelde hij zich geheel verlicht. Hij vertrouwde nu vast öat de penhouder terecht zou komen en hij kon weer opgewekt met moeder pra ten en met aandacht zijn huiswerk ma ken. Voor hij.naar bed ging bad hij nog eens heel vurig en hij sliep gerust en kalm inMaria zou haar kind niet zonder hulp alleen laten. Ook den vol genden morgen in de H. Mis bleef die troostende gedachte hem bij. Toen hij echter dicht bij school was, voelde hij zich weer minder sterk en vreesde hij weer de wantrouwende blikken en hate lijke opmerkingen van zr:n klasgenooten. „O, 't is niets hoor, zei Frits luchtig, „tob daar maar niet meer over, dat is voorbij, ik ben het allang weer vergeten." En meteen begon hij over iets anders te praten. Eer ze een straat verder waren, liepen de jongens druk te redeneeren over de laatste voetbalmatch tusschen een paar bekende clubs en de heele penhouder was vergeten. Toen ze bij Frits z'n huis wa ren, vroeg Karei: „Hoe laat ga je van middag weg?" ,Om half twee," was het antwoord, „ik wacht op je, hoor!" Van dien dag af waren de jongens dikke vrienden, men zag ze altijd samen en de andere jongens, die Frits bij deze gelegen heid eerst goed hadden leeren kennen, dachten er niet meer aan, hem nog ooit ergens buiten te houden. Hij hoerde er nu echt bij. je wel," zei moeder later, .dat die Henk zelfs niet dadelijk thuis kon brengen. „Knolsteen" (Fig. 2), verklaarde Ada kort en bondig. „Och moeder," snikte Frits, „ik kan 't niet verdragen, ik zie er zoo tegen op; mor gen naar school te gaan. Die lamme jongens! Als ze me dan weer allemaal aankijken! Wat heb ik ze toch gedaan, dat ze juist mij ervan verdenken?" „Hoor 'ns, vent, nu ben je toch niet ver standig, zoo over die jongens te keer te gaan. Wat helpt dat nu? Laten we lie ver samen eens bidden tot Onze Lieve Vrouw van Goeden Raad. Maria heeft mij nog nooit in den steek gelaten; zij is olt-l'd nvjn troost en toevlucht geweest, ols teert Viom^es versierden als randjes de overige perkjes. Er waren driekleurige viooltjes, boschviooltjes, moerasviooltjes. In het eene perkje stonden groote ganzebloemen en moerasvergeetmijnieten (Fig. 3). 3. Frits 't spijt me zoo dat ik, dat je - to t-.i.: ïsdc.- Wt.' fcv:u BamjauafeJe. Bijna alle jongens waren al bij de school, toen Frits aankwam. Karei van Hal vloog dadelijk op hem af, zijn penhouder in de hand. „Kijk eens Frits, ik heb hem gevonden, hij was thuis," riep hij vrcolijk. „Gelukkig," zei Frits van ganscher har te, hij kreeg een kleur van blijdschap en zei zachtjes een dankgebedje tot Maria. „Zeg, hoe vind je hem met zijn drukte over zijn vulpen," informeerde Gerard Verstraten, „daarvoor brengt hij nu den heelen boel op stelten." „Ja, 't is wat moois," voegde een ander er Wj, „om maar gewoon te zeggen, dat 't ding gestolen is." ,Voor dat prul moesten we nu alle maal bij meneer Verhoeven komen", prut telde een derde, „en dat terwijl het net jes thuis lag." Is geen prul," zei Karei nijdig, „en als jij zoo'n duren penhouder eens kwijt was „Dan zou ik niet dadelijk zeggen, dat en ander hem gestolen had," vulde zijn makker handig aan. De schooldeur werd geopend en de jongens gingen naar binnen. Meneer de Bruyn werd dadelijk met het gewichtige nieuws bestormd. Karei moest nu precies zeggen, hoe het gegaan was eneen beetje verlegen vertelde hij, dat hij den penhouder ge vonden had in zijn Duitsch leesboek; hij had hem zeker los in zijn tasch gegooid, de penhouder was tusschen het boek ge raakt en thuis had hij dit uit zijn tasch ge legd, zonder te merken, dat er iets'in zat enlater had hij zijn penhouder gemist. i Tn ^cen fceb je maar dadelijk vsr- I kondsgd, dat hij gestolen was," berispte meneer, ,,en zoodoende de heele school in chudding gebracht door je slordigheid n onnadenkendheid; je klasgenooten heb ,3 van diefstal beschuldigd. Je wist zeker, at je hem had laten liggen; hij moest meegenomen zijn „Meneer, ik dacht heusch „Och, je dacht, je möèst denken vóór je zulke dingen zei, dat zou beter zijn, n nu ga je t maar dadelijk aan men "2" r.rhoeven zeggen." Dat vond Karei niet zoo'n prettige boodschap, want hij begreep wel, dat hij er bij den hoofdonderwijzer cok niet ge- - makkelijk af zou komen, maar 't moest gebeuren. Teen hij terugkwam, zagen de jongens vol aan zijn gezicht, dat meneer Verhce- -n hem flink de waarheid had gezegd er at nog 't ergste was, hij mocht'zijn vu'- iihouder niet meer mee naar'schop; 311. Hij moest dat ding maar wegleggen lir. meneer gezegd, totdat hij grcotgen- was om er op te possen. „Net goed," vonden de jongens. Toen Frits Berkhorst 's middags naar huis zing, nu heel wat prettiger gestemd van den vorigen avond, hoorde hij opeen: r.astige stappen achter zich. 't V/as Ka- I, hij zag vuurrood en zei hijgend er hakkelend: „Frits, 't split me zoo dat ik dat je. door mijn schuld zoo'n beproeving altijd ergens gosd voor is, al zie je dat op zoo'n oogenblik niet in; je hebt het na dien tijd toch heel wat prettiger op school." Ja, dat moest Frits toegeven, 't was een nare tijd voor hem geweest, die eer ste maanden op de nieuwe school. „Ge lukkig, dat ik mijn moedertje heb,"' zei hij, zijn arm om moeder heenslaande, „anders had ik het niet uitgehouden." „En die Moeder," zei moe, op de beel tenis van Onze Lieve Vrouw van Goeden Raad wijzend. A. V/. B. Alle B. L. N. S-ers waren al lang klaar met hun tuintjes. Alleen Ada had lang geaarzeld, wat zij ditmaal in zou zetten. Gerrit had haar al een paar maal gewaarschuwd, dat zij den goeden tijd voorbij liet gaan. Dan lachte zij maar eens. Nu waren, door toevallige omstan digheden, een paar weken voorbij ge gaan, waarin de tuintjes niet bezocht werden. Maar Donderdag en Vrijdag regende het en daardoor was het. on kruid zoo welig opgeschoten, dat er een spoedbriefje van Gerrit aan alle leden verscheen, om, als zij niet alleen brand netels en herik wilden kweeken, Zater dagmiddag vast moesten komen. Nu daar was ieder wel zoo van onder den indruk, dat het geheele gezelschap present was. Maar voordat ieder aan zijn eigen werk ging, vroeg Ada met een ondeu gend gezicht of zij eerst eens naar haar „onkruid" kwamen kijken. Groote verbazing bij allen, niet het minst bij Henk. Ada's tuintje was het netst van alle maal. Er was een keurig randje gele bloemen. „Muurpeper" liet Henk zich ontvallen (Fig. 1). „En waarom niet?" was het ant woord. Dan stonden er mooie witte bloemen, oei-Ai Vfchgtte h.et. Dan v er nog een randje campa nula's (klokjes Fig. 4). In het laatste en tegelijk het laagst- gelegen gedeelte van den tuin stond een prachtige orchidee in vollen bloei. „Wat heb je dat prachtig gedaan." Ket was Tilly, die het eerst de stilte verbrak. En zij drukte uit, wat zij allen -> ar p zpe.r «-V-X, KJ C A ula) dachten. En menigeen nam zich mis schien in stilte voor het een volgend jaar ook eens te probeeren. Maar nu moest er gewerkt worden. Een groote mand werd er bij gehaald en daar werd alle rommel ingedaan. Daar was in de eerste plaats een heele massa melde (Fig. 5) met wit be stoven bladeren. Lekker rook de plant niet, zooals Toos opmerkte. Dan was er klein kruiskruid met zijn gele bolletjes, dat bijtijds geplukt moest worden voor de zaden en vruchten er varep, want anders was de ellende niet te overzien. Brandnetels waren er ook in soorten. Zelfs had Henk nog den tijd om het verschil tusschen groote en kleine brandnetel te laten zien, dat ook aan de bladeren al te zien was (Fig. 6), Toch prikken ze allebei even erg, vooral als je er met op verdacht bent. Eindelijk was het werk gedaan. Het werd tijd ook; 't was al half vijf. Vlug werden de handen gewasschen, terwijl mevrouw Van Voorden met groote glazen limonada aan kwam dragen. En daarna was het hoog tijd om naar huis te gaan. „Stap er maar gerust in," zei de lift jongen, terwijl hij netjes de deur openhield. En niet- tegenstaande Lasido zich niet zoo heel erg cp zijn gemak gevoelde, vond hij tocli, dat hij ai te ver was gegaan om nu nog terug te kaaien en nu ging het in duizelingwekkende vaart naar beneden, dwars door de aarde heen. 26. Ze zouden net een half urntje in de lift ge zeten hebben, of de liftjongen waarschuwde hun, dat het tijd was om uit te stappen. Maar wie beschrijft de verbazing van Rollebol en Lasido, toen ze tot de ontdekking kwamen, dat ze zich in een heerlijk zonnig land bevonden, waar prachtige palmen groeiden. Zonder dat ze het wisten, waren ze heelemaal aan den anderen kant van de wereld terecht gekomen en dat nog wel in den tijd van een half uurtje. „Neen maar," riep Lasido uit, dat is nog veel gauwer gegaan dan met een vlieg machine." Daar ze nog niet goed wisten wat te beginnen, liepen ze op goed geluk verder. ootf he KI

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 12