O De bedolven schat <8 Indische raadsels m «-hw -» ÏS,™fnS"SlSTSJb™- DE TOCHT VAN LASIDQ- POOR frans de teekenaar VRIJDAG 5 JULI 1929 door T. J. N. De geschiedenis die ik jullie dezen keer zal gaan vertellen, is de geschiedenis van een herdersknaap, die erg mooi op de schalmei kon spelen. In de dagen van PompeVs bloei woon de in een der mooiste villa's aan den voet van den Vesuvius een rijke, doch gierige landheer die Pompilius heette en die, on der meer schoone voorwerpen, een fijn bewerkt zilveren eetservies beaat, waar aan hij zeer gehecht was. Pompilius gebruikte dit kostbare eet servies maar één keer per jaar en wel op den dag dat hij het groote oogstfeest vierde. Dit was het eenige feest dat de rijke Pompilius gaf, maar daarop noodig- de hij dan ook zooveel gasten en familie leden als maar mogelijk was. Eens toen Pompilius weer het groote jaarlijksche oogstfeest gaf, ontbrak er één familielid op Wiens komst hij bijzon der gerekend had; zijn neef Marcus Ly- cius, die senator was en te Napels woon de, was door bezigheden verhinderd. Om Pompilius echter te believen had hij zijn beide kinderen Tyra en Tharsus door eeni ge trouwe slaven vergezeld naar Pompe. gezonden. Reeds twee dagen vóór het feest waren Tyra en Tharsus, die twaalf en dertien jaar oud waren, op het landhuis aan gekomen en nadat ze van de toenmaals zeer vermoeiende reis waren uitgerust, gingen ze alles bekijken. Zoo waren ze ook gekomen in het groote vertrek, waar Syrius, een oude vertrouwde slaaf, het prachtige zilveren eetservies stond op te poetsen. Syrius, die zeer van de kinderen hield, lachte Tyra en Tharsus vriendelijk toe, en toen Tyra hem vroeg of zij en haar broertje Tharsus mochten meepoetsen, gaf de oude slaaf hun ieder een wollen lap en daarmee mochten ze de borden wrijven. Nu, Tyra deed het als handig, kalm meisje zoo mooi als het maar kon, doch I Tharsus, die als echte wildebras wat ruw was uitgevallen, greep reeds het eerste het beste bord, dat hij in handen kreeg zóó onhandig vast, dat hij den rand ver boog, en hoeveel moeite de arme Syrius daarmee mochten ze de borden wrijven zich ook gaf om het bord zijn vorm te hergeven, 't hielp hem alles niets, de rand van het kostbare stuk bleef ver bogen. Zoo was dan de feestdag gekomen, de tafel was gedekt; de borden reeds neer gezet voor de gasten die zouden komen. Pompilius liep nog even langs den disch, rondkijkend of alles in orde was. Daar zag hij tot zijn schrik, dat van een der kostbare zilveren borden de rand verbor gen was. Ziedend van woede liet hij dei- slaaf ontbieden die met het poetsen van het zilver was belast. Toen nu de arme Syrius met gebogen hoofd voor zijn mees ter stond, bulderde Pompilius hem toe: „Zeg mij, wie heeft dit kostbare bord verbogen? Wee hem die het deed; hij zal aan een ketting in een der onderaard- sche gewelven worden vastgeklonken." De oude slaaf boog, toen hij deze woor den hoorde, het grijze hoofd nog dieper naar den grond; hij kon den kiemen Tharsus niet beschuldigen van iets, wat de knaap niet moedwillig had gedaan, en daarom sprak hij dan ook met sidderen de stem: „Heer, straf mij, armen die naar. niet zoo zwaar, ik kon het niet hel pen; 't was een ongeluk „Wat, ongeluk," riep de landheer boos ®n toen riep hij een paar jongere slaven en liet den armen, onschuldigen Syrius In den kelder aan een ketting vastleg gen. alsof hij een hond was. Weldra begon het feestmaal. Tyra er, Tharsus die heel aan het eind van dr tafel waren geplaatst, spraken fluiste rend over de gerechten die zouden komen. „En het lekkerste wordt door Syrius rond gediend," zei Tharsus zacht tegen zijn ZUMaar toen nu werkelijk het gerecht, dat de kinderen het lekkerst vonden, kwam en dit niet door Syrius maar door een der jongere slaven werd aangedra gen, sprak Tyra: „Waarom zou Syrius niet gekomen zijn?" „Wacht ik zal het aanstonds aan den slaaf, die in zijn plaats kwam, vragen," zei Tharsus, En toen de bediende even later bij hen kwam vroeg de knaap fluisterend: „Zeg eens. waar is toch de oude Syrius! Hij is toch niet ziek?" „Syrius ligt vastgeklonken aan een ketting in den helder," antwoordde de slaaf met doffe stem. „Hij is op bevel van den grooten Pompilius, onzen mees ter, daarheen gebracht, omdat hij een der kostbare zilveren borden heeft verbo gen. Misschien wordt Syrius reeds mor gen ter dood gebracht, want onze heer Pompilius houdt meer van zijn eetser vies dan van iets of iemand ter wereld..." Tharsus kreeg tranen in zijn oogen, toen hij dit hoorde. „Nu moet die arme Syrius boeten voor iets dat ik deed, fluisterde hij zijn zusje toe. „Mogen wij dat toelaten, Tyra? Hè, wat is oom Pom pilius toch wreed!" „Ja, oom Pompilius is zeer wreed," zuchtte Tyra. „Maar toch moeten wij het hem vertellen, dat jij het was, die het bord verboog. We mogen den armen Syrius, die onschuldig is, niet laten doo- den. Morgen zullen wij naar oom gaan en zeggen dat wij de schuldigen zijn „Neen, niet wU, Tyra," sprak Tharsus „ik alleen ben de schuldige. Maar mor gen is het misschien te laat, dan is mis schien de arme Syrius reeds veroor deeld .Laten wij dan nu naar oom gaan," sprak Tyra. „Als oom proeft dat de ge rechten zoo heerlijk zijn, dan is hij stel lig goed geluimd en zal ons wel willen aanhooren „Misschien wel," zei Tharsus, „maar al die gasten zullen ons aankijken en het staat zoo gek om zoo opeens midden on der den maaltijdMaar weet je wat wij moesten doen, Tyra? We moesten nu maar dadelijk van tafel opstaan en naar den kelder gaan, waar Syrius is vastgeklonken. Als het kan, maken we zijn ketenen los en verbergen hem in :nze vertrekken." „Zou niemand merken, dat we van tafel opstaan," vroeg Tyra. „Weineen," zei Tharsus, „niemand le; op ons, we zitten heelemaal aan het einde, zoodat men ons niet spoedig zal missen." sen." „Kom dan maar dadelijk," fluisterde Tyra. Onopgemerkt hadden weldra de kinderen de eetzaal verlaten; zé waren j toen de lange gang doorgegaan en zoo bij de deur gekomen, die naar den kelder eigenlijk een groot onderaardsch gewelf, voerde. Met moeite ontgrendelden zij nu de zware ijzeren deur, liepen op den tast de donkere trap af en kwamen zoo bij den ouden slaaf, die daar zatde h»hdér onder zijn grijsgelokt hoofd, en zóó in gé- dachten was verzonken, dat hij de kinde- ren eerst zag, toen zij zijn naam noemden „Neen, neen, ik ga niet mee, ik duri niet vluchten," sprak de oude man, na dat de kinderen hem hun plannen had den meegedeeld. „Neen, neen, ik blijf hier en wacht, totdat het uur der be vrijding gekomen is „En wij gaan niet van hier, voordat je met ons mee wilt gaan," sprak Tharsus, die onderwijl bezig was de ketenen los te maken. „Kom, Syrius, wees nu niet zoo dwaas hier te willen blijven om morgen ter dood gebracht te worden. Kom, dan vluchten wij dezen nacht met ons drieën naar Napels. Daar in het huis van mijn ouders ben je veilig, want wij zijn altoos goed voor onze slaven „Het zij dan zoo," sprak de oude man, en nadat zijne ketenen waren losge schroefd, volgde hij de kinderen naar hunne vertrekken. En zoo waren zij, door niemand opgemerkt, de lange gang door- geloopen. Ook daarna ontmoetten zij geen sterveling, want het gastmaal was nog lang niet afgeloopen, en behalve dat was er in den tijd, dien de kinderen in den keider hadden doorgebracht, iets heel bijzonders gebeurd! Kort nadat Tyra en Tharsus de eetzaal hadden verlaten, begon er een fijne aschregen te vallen, die ook weldra de zaal binnendrong en alle gerechten met een fijn, zanderig poeder bcdGktG „Gaat toch eens kijken, waar die asch zoo opeens vandaan komt," beval Pom pilius een zijner slaven. De man verliet oogenblikkelijk de zaal om het bevel van zijn meester op te volgen, doch kwam spoedig met een ont daan gezicht binnen, niets anders kun nende uitbrengen dan de woorden: „De Vesuvius werkt!" Eerst wilde Pompilius het niet geloo- ven, wat de slaaf hem vertelde. Doch toen de aschregen steeds heviger werd en zelfs een paar lampen waren uitge doofd, toen liep ook de gastheer, door zijn gasten gevolgd, naar buiten. Daar za gen zij het verschrikkelijke: de uitbarsting van den Vesuvius! Door den dikken aschregen zagen zij laatste stuk, het gebogen bord, by het andere wilde leggen, deed een aardschok hem neerstorten, zoodat hij met het bord in zijn armen boven op het zilver viel. En zoo bleef hij liggen, totdat men in latere tijden bij de opgraving van Pom pei zijn geraamte vond. En toen kreesr ook het zilveren eetservies, dat geheel ongeschonden werd teruggevonden, een plaatsje in het Musée du Louvre te Parijs. Overneming uit deze rubriek zonder sctuiiteiyke toestemming verboden de gloeiende lava uit den krater stroo men, zij zagen hoe gloeiende steenen wer den uitgeworpen en de aschregen steeds achter werd, zoodat alles met een dik ken, grauwen nevel was bedekt. „Laat ons allen spoedig vluchten," schreeuwden de gasten dooreen. En zij riepen hun slaven toe met de draagstoe len te komen. „Kom, laten wij van de verwarring ge bruik maken en nu naar Napels vluch ten." snrak ook Syrius töt Tyra en Tliar- Daar stond nu Pompilius alleen met- het zilveren servies in de groote eet zaal, en nóg dichter viel de aschregen neer, en onder zijn voeten trilde de grond met golvende trillingen. Opeens dacht hij aan den ouden Syrius, dien hij in den kelder had laten opsluiten. „Hij moet mij helpen, mijn schat in veiligheid te bren gen," mompelde hij, en hij liep met een stapel zilveren borden in zijn armen daarheen. Doch hoe verbaasd was hij den kelder geopend te vinden. ..Zou ook Een zoo bleef by liggen, totdat. sus, en toen nam hij de; kinderen mee naar den stal, zadelde vlug drie paar den en zoo reed het drietal, zonder dat iemand het merkte, door den steeds dichter wordenden aschregen den weg op. In Napels, waar ook de aschregen al les met een dik, grauw poeder bedekte giste men reeds, dat de Vesuvius aar het werken was, en men dacht daarbii allereerst aan het gevaar dat de land huizen aan den voet van den vulkaan bedreigde. Vooral de senator Lucius en zijn vrouw waren bijna waanzinnig van angst bij de gedachte, wat er van hun kinderen Tyra en Tharsus zou worden. .Ach, we zien ze nooit meer terug.' snikte de moeder. „Mijn arme kinderen zijn misschien reeds door de lava of doe de neervallende steenen gedood!" Doch nauwelijks had ze dit gezegd er daarbij in de richting van den Vesuvius gekeken, of ze zag drie paarden die in draf kwamen aanrennen. „Ach, daar komen ze reeds aan met berichten uit de geteisterde streek," riep ze haar man toe. Doch toen ze zag, dat op twee der paarden haar doodgewaande kinderen zaten, liep zij schreiend van vreugde op hen toe en omhelsde hen. Daarna kuste zij ook den ouden slaaf, die. op zulk een ontvangst niet bedacht, verlegen stamel de, dat hij maar een slaaf en nog wel een ontvluchte slaaf was, die, nu hij de kinderen veilig had teruggebracht, weer naar zijn heer Pompilius wilde terug- keeren, omdat men hem misschien or het landgoed noodig had. Doch daarvan wilde Lycius en zijr. vrouw niets weten. De oude Syrius, die de kinderen had gered, behoefde geen slaaf meer te zijn. Hij moest voortaan zijn leven als vrij burger doorbrengen in het huis van den senator. Zoo bleef Syrius voortaan bij Tyra en Tharsus en hun ouders. En allen hiel den van den ouden man, die bijna door Pompilius ter dood gebracht was, omdat een der zilveren borden een weinig ver bogen was. Doch dit zilver-en bord zov nu de oorzaak worden van Pompilius dood! Toen alle gasten uit het landhuis gevlucht waren, stond daar nog de gast heer en bewaakte zijn zilveren eetser vies. „Vlucht toch, edele Pompilius," riepen zijn slaven, die reeds den draagstoel had den gereedgezet, „ach heer, vlucht toch spoedig!" „We zullen eerst aan vluchten denken, -oodra het zilveren eetservies veilig en wel is opgeborgen," snauwde de landheer. ..Vooruit, steekt de lampen aan en draagt de borden en schalen weg. Brengt alles in den kelder; dóór alleen is het veilig!' Maar de slaven, die liever hun eigen 'even dan het zilveren eetservies in vei ligheid- wilden brengen, deden alsof ze hun heer niet begrepen; ze lieten den hij gevlucht zijn," waren zijn gedachten. „Dan zal ik zelf maar allés wegbrengen!" En zoo daalde nu telkens Pompilius met een voorraad zilverwerk in zijn armen naar ;hgt éewelf af. en juist toen hij het Eigenaardig het zijn bij ons meest al de kinderen, die graag raadsels op geven en oplossen, terwijl de grooteren meestal ernstiger werk hebben in onze Oost zijn het juist de ouderen, die elkaar raadsels opgeven en die soms urenlang zitten te raden! De kinderen doen daar niet veel aan, die spelen meer. Over die spelen zal ik je later ook nog wel iets vertellen. Er zijn soms heele moeilijke opgaven onder deze raadsels, die soms urenlang nadenken vergen. De oude Javanen uit den Hindoetijd stonden bekend om hun talent om de moeilijkste raadsels op te lassen. Dikwijls hing er dan ook veel van af, of men de oplossing vond of niet. Zoo lezen we in de Javaansehe ge schiedenis van twee vorsten, die hevig boos waren op elkaar: de oorlog stond op-het punt van uit te breken; de toe stand was gespannen. Daar zond de .ene verst aan zijn vijand een brief, waarin hij dezen voorstelde hem een raadsel op te geven. Als hij het binnen '24 uur zou raden, zou h\j zijn vijand eigenhandig mogen dooden. Kon hij eetl us- de oplossing binnen 24 uur niet vin den, dan zou de eerste' het recht krij gen hem te dooden. De vijand ging accoord met het voor stel. Een contract werd opgemaakt en het raadsel werd opgegeven. De man, die moest raden, werd in een kamer opgesloten; met niemand kon hij in contact komen hij kon hier rustig over de oplossing nadenken. Het was vreeselijk moeilijk, hoor! Twaalf uur achter elkaar had de arme kerel zijn hersens al gepijnigd met den ken, met diep, zwaar denken; maar niet tot een oplossing. Het Hij voelde zieh zenuwachtig, koortsig worden, want hij begon tusschen de be drijven door ook te denken aan de ge volgen, ais hij zijn doel niet bereikte. Zijn arm hoofd voelde hij reeds wan kelen op zijn romp. Maarnog 9 uur had hij den tijd zoo troostte hij zich wie weet, wat er in dien tijd nog kon gebeuren! Hij stak een strootje (Indische siga ret) bp en-ging languit op den vloer liggen piekeren. Zoo gingën het :*>-tiende, zeventiende, achttiende, ne gentiende uur voorbij Nog wist hij de oplossing niet! Door het diepe denken viel hij ein delijk in slaap. In zijn droom zag hij zijn vijand vóór zich staan, het zwaard in de hand, en klaar staande om hem den genadeslag te geven. Verschrikt ontwaakte hij en toen hij op het uurwerk keek, dat op een kast in zyn kamer stond, zag hijdat het drie en twintigste' uur al om was. Groote God; nog maar één uur restte heni! .Bleek van schrik sprong hij overeind en zette zijn hersens weer aan het werk. Maarhet, ging nog slechter dan eerst, want de angst belette hem het denken. Vijf minuten van het laatste uur rest ten hem eindelijk nog. Daar hoorde hij het eentonig gekras van een uil. Een schok ging hem door de leden! Daar had je nu de opICssing van het moeilijke raadsel: Een uil. Krak. krak, ging het nu aan de deur. De grendels werden weggeschoven en zijn vijand met een grijnslach op de lippen stond voor hem. Véél beteekend zag hij hem aan en hij kwam - dertiende veertiende, vijftiende uur gin- i vroeg: „Wemu. gen voorbij en nog was hij geen steek „Een uil:" antwoordde hy wa„s die daar zat, met de handen steunend op j draagstoel buiten staan en namen allen zijn grijsgelokt hoofd I de vlucht. Een schalmei is een soort van fluit, die is samenge steld uit een stelletje kleine pijpjes, net als van een orgel. Ais je nu op die pijpjes blaast, dan komt er muziek uit. Herdersknapen, die muziek maken, heb je tegen- woordig niet veel meer, maar dat komt omdat ze tegen woordig liever de krant, lezen. Maar deze geschiedenis gebeurde een heel tijdje geleden, toen er nog maar weinig menschen de krant lazen. Op zekeren dag zat de herdersknaap in het vrije veld op zijn schalmei te blazen, dat het een lust was om te hooren. Maar hij moest, toén het tijd werd, ook een stukje eten en daar hij niet tegelijk kon eten en fluiten, legde hij de schalmei naast zich neer. Maar opeens schrok hij zich bijna dood. Stel je voor, daar kwam uit het naburige bosch een heel stelletje wolven aanstappen, en wel liefst twaalf tegelijk. De wolven waren blijkbaar erg zeker van hun zaak, want ze maakten niets geen haast om de schapen aan te vallen. In het begin wist de herdersknaap niet goed wat hij moest doen. Wat begin je immers tegen twaalf wolven. Als hij niet voorzich tig was, dan aten ze hem ti nog by op. Maar plotseling kwam hij op een goede gedachte. Voor een der wolven een schaap gegrepen had zette ny ue schalmei aan den mond en blies daarop een vroolijk danswijsje. De wolven, die dit hoorden, bleven opeens stokstijf staan, spitsten hun ooien en bleven onbeweeglijk staan kijken. De schapen waren zoo slim geweest om mtusschen van het tooneel te ver dwijnen en waren inmiddels naar huis gewandeld. De wolven handen er niete van gemerkt, dat er inmiddels een jager kwam aansluipen. Plotseling knalde er een was geweest en sleepte zyn wolven opgewekt naar huis. heelhuids waren afgekomen. De herdersknaap was natuurlijk reusachtig bly, da. de schaap j „e},eele land bekend gemaakt, en alle Maar het bleef hier niet by. Wat er gebeurd was werd en tor bkven staan, hoeren menschen wilden den herdersknaap, die zoo mooi spelen maL»en daTr^orgTen heele reis. en zien. En alle menschen die geld en tijd genoeg haJ voor een heele massa menschen moest En zoo gebeurde het voortaan heel dikwijls dat spelen en behalve ook veel eer en bijval oogste^ gal hjj ai het geld weg aan de Maar daar de herder by zichzelf dacht, „wat neo armen en bleef een doodeenvoudige herder. i8 Zoo bereikten ze na een heel lange wandeling een groot paleis, dat heelemaal in negerstijl was opgetrokken. Lasido, die van eigenaardige gebouwen hield, bleef er eerst een heelen tijd naar staan kijken. Hij vond, dat het erg deed denken aan een plaatje uit zijn aardrijkskunde boek. 29 Lasido en Rollebol waren heelemaal niet bang uitgevallen en gingen de trappen op. Maar daar wachtte hun een vreemde verrassing. Nauwe lijks waren ze boven aan de trap gekomen, of ze ontmoetten daar den negerkoning in hoogst eigen persoon en dat wilde nogal iets zeggen als je bedenkt, dat hij tevens menscheneter van zijn vak was. 30 De n negerkoning keek in het begin heel boos naar Lasido, omdat die niet voor hem op den grond was gevallen. Als je een negerkoning ontmoet, dan hoor je op den grond te vallen. Wacht maar," zei de negerkoning. Hij haalde twee lantaarns uit den vuurtoren, die daar dicht bij stonden en maakte daar een ketel van, waarin Lasido gekookt zou worden, de gelukkige zijn, die zich zou kunnen verlustigen in den doodstrijd van z«n vijand; maarneen, dat wilde hy niet! In z'n droom had hy die vreeselyke foltering ondergaan en grootmoedig be sloot hij nu, ook zijn vijand een kans te geven om aan z'n lot te ontkomen. Ik zal jou ook een raadsel opgeven, sprak hy; ,een heel gemakkelijk raad sel, waarvoor je één uur den tijd krijgt; raad je het, dan spaar ik je; raad je het niet. dan zal ik genoodzaakt zijn, Je te dooden." De rollen waren dus nu omgekeerd! En hoe luidde nu dit gemakkelijke raadsel? „Vier inhammen en vijf kapen; ra, ra wat is dat?" Na een uur kwam men informeeren, of de gevangene het wist. „De vijf vingers van de woordde deze prompt. „Goed," antwoordde zijn gaven elkaar de hand en., werd geteekend. Liepen in onze dagen die oorlogsge varen ook maar zoo gemakkelijk af, hé! hand!" ant- „vijand". Ze de vrede

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 12