DO
0
De Doodspilaar
De vuurproef
Berouw en Boete
WOENSDAG 10 JULI 1929
DERDE BLAD
PAGINA 2
Hé daar lomperd! riep de adjudant
opeens. Wat is er! vroeg Jean verwon
derd.
In Scutari, op dn Aziatischen oever van de
Bosporus ligt aan de hoofdstraat, die naar
het beroemde groote kerkhof voert, de kleine
graf moskee van de Sultan-Walide (moeder
can dn sultan.) De vreemden, die voor een
paar uur de groote Aziatische voorstad van
Scuitari bezoeken, gaan het onaanzienlijk
bouwwerk uit het midden der zeventiende
eeuw meestal achteloos voorbij. De vrouw,
die zelf hier haar graf liet oprichten, be
hoorde tot de grootste persoonlijkheden der
Turksche geschiedenis. Kossem, de vroegere
slavin, een Albaneesche Grieksche, heeft
veertig jaar lang als gade van een sultan
als sultansmoeder, als grootmoeder van een
sultan uit het Serail Turkije beheerscbt, tot
zij op bevel van den Muffi van Stamboel
werd geworgd.
Het is de moeite waard, een oogenblik
aan heit graf van deze ongewone vrouw te
vertoeven. Het inwendige van de moskee
bevat een bezienswaardigheid, welke door de
reisgidsen niet wordt vermeld. Een van de
vele sprekende steenen, waaraan Stamboel
zoo rijk is. De sultansgalerij van deze mos
kee wordt door een pilaar uit geel, roodge
spikkeld Egyptisch marmer gedragen. Deze
pilaar is afkomstig van Kreta. Ze was oor
zaak, dat een verdienstelijk man ter dood
werd gebracht.
Turkije is steeds het ideale land geweest
voor de flinkst en, om zich een weg te banen.
P:t rijk, waarvan de heerschers, naar een
oude streng opgevolgde wet, zonen van sla
vinnen moesten zijn, zag in allen tijden tot
zelfs in onze dagen, kinderen uit de laagste
volksklassen tot de hoogste waardigheid
geroepen. Geen ander volk is zoo rijk aan
sprookjesachtige levensgeschiedenissen van
groote mannen en vrouwefl, die overigens
vaak van een ander ras waren. Een van hen
was Joessof Prana, de veroveraar van Creta.
Hij was een Dalmatiër uit het dorp Prana
bij Zara en heette eerst Joseph Mascovitch,
Zijn moeder was een arme christen-slavin.
Joseph Mascovitch, een aardige flinke jon
gen, diende bij een rijken man uit zijn buurt
als staljongen. Een kamerheer van den sul
tan, die van Venetië naar Stamboel terug
keerde, vond hem wel aardig en nam hem
mede.. In Stamboel werd Joseph in 't Moham
medaansch Joessoef veranderd. Zijn bescher
mer bezorgde hem een plaats bij de poort
wachters van de Serail. Hij nam later dienst
bij de garde, van den sultan, kwam in de
gunst van de moeder van den sultan K<>s-
sem en werd tenslotte de vertrouwde van
sultan Ibrahim.
Ibrahim, de Turksche Caligula, regeerde
van 1640 tot 1648. Negen jaar vol van mis
daad en schandalen van allerlei aard, waar
aan een einde werd gemaakt door den beul,
die den waarschnlijk krankzinnigen sul
tan ombracht. In de regeeringsjaren van
Ibrahim valt de tocht der Turken naar
Kreta, dat sinds drie eeuwen het bolwerk
van Venetië was in de Middellandsche Zee,
Joessoef haatte de trotsche Venetianen, sinds
zijn jeugd, toen bij ze had gezien in het
toenmalige Venetiaansche Zara. Zijn hoog
ste wensch was de vernedering van Venetië.
Ilij wist de moeder van den sulitan te bewe
gen een expeditie tegen Kreta uit te rusten
en aan het hoofd van deze expeditie werd
Joessof gesteld. Op den dag, dat de vloot uit
zeilde, verloofde Ibrahim zijn „serdar" Joes
sof Pascha met zijn dochter, de tweejarige
oude Farma Joessof Pascha, die 30 Aprii 1645
was vertrokken, keerde in den herfst naar
Stamboel terug. Hij had in een strijd van
drie maanden Canea, de hoofdvesting vaat
de Venetianen bedwongen en daardoor vas
ten voet gekregen op het eiland.
De verovering van Kreta zou in het vol
gende voorjaar worden voltooid. Joessof
Pascha rekende op een schitterende ont
vangst in Stamboel. Tot zijn schrik werd hij
door den sultan allesbehalve goed ontvan
gen. Hij. maakte Joessof verwijten, omdat hij
den veldtocht had onderbroken. Toen Joes
soef een winterveldtochit in het bergland
vaA Kreta als onmogelijk verklaarde, gaf
de sultan in groote woede bevel den „opstan
deling" te onthoofden. Dit bevel scheen zoo
waanzinnig, dat het niet werd uitgevoerd.
De commandant van de garde van den sul
tan stelde zich er mee tevreden Joessoef in
de Serailgevangenis te stoppen. De sultan
herhaalde het bevel en verlangde het lijk
van den veroordeelde te zien. Joessof Pascha
werd geworgd. Men bracht zijn lijk voor
den sultan. Ibrahim keek naar het gezicht
van den doode wiens wangen nog niet wa
ren verbleekt. Hij riep uit: „Jammer voor
de mooie roze wangetjes".
Aan deze misdaad is indirect de pilaar
van Scutari schuld. De vijanden van Joes
soef hadden den hebzuchttigen sultan zoo
veel verteld van de vergaarde schatten van
zijn opperbevelhebber, dat Ibrahim er veel
voor gevoelde deze 3chatiten in zijn bezit te
krijgen, door Joessoef te doen vermoorden.
De grootste rol in deze ventellingen speelde
een pilaar uit zuiver goud, die door Jossoef
uit Kreta zou zijn meegebracht. Daarop had
de sultan het voorzien, toen hij bevel gaf
Joessoef om te brengen. Men zocht tever
geefs naar de schatten van den doode. Hij
bad niets meegebracht. Men vond slechts
een zuil uit geel, roodgevlekt Egyptisch mar
mer. De architect van de moeder van den
sultan Ivössem kreeg een pilaar voor de
kleine moskdfe te Scutari.
Alleen stond hij tusschen de loopgraven
van 't eigen leger en van den vijand, alleen
en voor de eerste maal.
De luisterpost!... Een eerepost, maar ge
vaarlijker dan welke andere ook. In geest
drift ontvlamd door de verhalen over de
heldendaden van z'n wapenbroeder, was hij
er zonder veel vrees naar toegeloopen. Maar
toen hij daar eenmaal stond, alléén in den
zwarten nacht, zoo dicht bij don vijand en
bewust van de vreeselijke verantwoordelijk
heid die zijn overste op hem gelegd hadden,
voelde hij een zonderlinge gewaarwording,
die misschien wel uit angst voortkwam. Hij
was nog maar twintig jaar eh het korte
karzerneleven cn de weinige, oefeningen
waren niet voldoende geweest om een krijgs
man van hem te maken. Het ontbrak hem
vooral aan inzicht en ondervinding.
De regen die sinds de schemering gedreigd
had, maakte het gras rillend koud, dezen
sorffberen herfstavond en in den kuil, waar
Se recruut te luisteren stond, sijpelde van
alle zijden het kille water.
Hoorde hij daar niet een zacht geschuifel,
een licht gefluister? Zijn strak starende
oogen pijnigden zich af in het duister. Een
stuk een kluwen prikkeldraad, alles wat
hij vaag onderscheidde tegen den donkeren
hemel, kreeg voor hem onheilspellende ge
daanten.
Wel tien maal had hij een handgranaat
uit zijn ransel gehaald en een weergaloozen
zelfbeheerschink was er noodig geweest om
haar niet op goed geluk af voor zich uit te
werpen.
Een vuurpijl nu en dan gaf aan zijn angst
een scherp karakter. Dan werd de 1 ucht
spookachtig verlicht en de prikkeldraadver
sperring scheen een duivelsdans te springen
voor den koortsigen blik van den nieuwe
ling. En zijn nood werd zóó groot, dat ge
heel zijn wezen zich hulpzoekend strekte
naar haar, die wel voorzien had dat hij voor
zulke beproevingen niet bestand was, boe
hoog de geestdrift ook oplaaide, en hem
eindelijk had laten vertrekken met de
troosteloosheid van een moeder, die met
haar zoon, haar eigen hart ten offer brengt.
Moeder! moeder! zuchtte het in hem.
En dat duurde zoo een uur, 'n uur dat
hem eindeloos toescheen, en waarin de re
cruut oorlogsgewaarwordingen opdeed, die
hij nooit had kunnen vermoeden.
Maar hij vermande zich.
Een gerucht, verschillend van alle andere
geruchten, trof z'n trommelvlies. Een helder
geluid, als van de blikken bussen die vóór
de loopgraven als waarschuwende bellen
dienst doen. Iemand had dus den draad aan
geraakt en de bussen schenen tt roepen:
„Pas op Jean, daar ie de vijand!"
De vijand! O Jean duchtte hem minder dan
het geheimzinnige onbekende, waartegen hij
streed. Moedig luisterde hij. De wind kou
den draad niet schudden er was geen tochtje
te voelen. Nog luisterde hij even en kreeg
toen zekerheid. Daar moest een man iets
verrichten, misschien het prikkeldraad ver
wijderen, vlak bij zijn kuil.
Hij herinnerde zich de instructies van zijn
adjudant, een man van staal, 't type van
oen onverschrokken en meteen beleidvollen
soldaat. Woord voor woord herhaalde hij de
les van dien ouden rot: geen uilenstrcken en
alleen waarschuwen wannree er werkeijk
een aanval ondernomen werd. Dan eerst
mocht hij z'n granaten gebruiken.
Nu hield hij er een in z'n hand eu wachtte
slechts een gunstig oogenblik óm haar aan-
te slaan en er den vijand mee te bombardee-
'ren.
Plots hield hij zijn adem in, sperde de
oogen wijd open. Een vuurpijl verlichtte het
veld tusschen de loopgraven, een fel schijnsel
dat niet te ontvluchten was. En Jcan zeg een
vijandelijke soldaat op nauwelijks twintig
pasen afstand, tusschen de prikkeldraden.
Te wapen, schreeuwde hij.
De goed gerichte granaat sprong op 't
juiste moment. Allerlei geruchten vergingen
in den knal der uiteenbarsting.
De vuurpijl doofde uit en de vijand bij den
luisterpost werd weer door 't plotselinge
verborgen, maai- Jean hoorde duidelijk zijn
doodsgereutel.
Te wapen! Te wapen!
Achter hem in de loopgraaf waarschuwde
een geroezemoes hem, dat zijn strijdmakkers
zich in allerijl naar hun respectievelijke pos
ten begaven. Eenïge schoten knalden en
verscheidene vuurpijlen lichtte door den
regen.
Opgepast nu, het spel zou beginnen. Alle
vrees was geweken. Jean duchtte niets meer.
Bijna was hij zijn kuil uitgesprongen om op
den vijand af te stormen. Voor hem zag hii
bij 't schnsel der vuurpijlen, verscheidene
vijanden die zich achter een oneffenheid van
het terrein poogden te beveiligen.
Sapprestie, hoeveel waren er dan wel?
Ah! kijk ze nu eens wegkruipen!
De granaten vlogen door de lucht, een
kwartier, twintig minuten lang was het of
de hel was losgebroken.
De grond rondom Jean beefde, gaten als
kraters werden geslagen waaruit kolommen
rook, aarde en steenen opspoten, 't Was een
helsch. zinsverbijsterend geraas en gedreun,
maar Jean dacht niet aan gevaar. Een
grenzenlooze trots deed z'n borst opzwellen,
hij voelde zich de aanstichter van dat gewel
dige gebeuren. Wie anders dan hij had dien
storm ontketend? Een recruut te zijn, een
niets in het onzaglijke leger en dan plots
door één woord, door één gebaar, een vloed
van verborgen krachten rondom zich op te
zweepen, een Jupiter te worden van een
daverende wereld!
In die oogenblikken werd Jean groot in
zijn eigen oogen. Hij bedacht met trotsche
voldoening dat dank zij z'n moed en waak
zaamheid de vijand niets had kunnen uit
richten. Wat zou hij voortaan nog duchten,
na zoo'n roemvol begin? De dood zelfs ver
loor voor hem zijn wreedheid. Iedereen
immers zou weten wat hij gepresteerd had
en zijn regiment zou het dankbaar gedenken
dat hij zijn redder was geweest.
Hij zocht instinctmatig meer beveiliging
toen hij 'n hevige schok tegen den schouder
voelde. Een granaatscherf had hem getrof
fen.
Toen voelde hij opnieuw dat hij maar een
onbeduidend menschje was, want de pijn
overmeesterde ieder andere gewaarwording,
bluschte zelfs het vuur van z'n geestdrift. Hij
hurkte neer in zijn kuil en bleef in die hou-
ding het einde afwachten van den vuur- en
sitaalregen tusschen een flikkerenden hemel
en schokkende aarde.
Langzamerhand luwde de orkaan. Nadat
het geschut de fusilade en het getik der ma
chinegeweren had doen verstommen, kwa
men zijn uitbarstingen na steeds langere
tusschenpoozen. Dan hier en daar nog een
ontploffig en alles werd weer stil.
Op eens sidderde Jean. Men riep hem van
uit de loopgraaf. Moeizaam richtte hij zich
overeind en deed eenige wankelende passen.
Vlijmende pijn brandden in zijn schouder, hij
kon den rechterarm niet meer bewegen. Een
electrisch schijnsel deed hem oogknippen. De
pijn en 't plotselinge licht brachten hem in
een staat van halve bewusteloosheid. Toch
kon hij zijn adjudant te woord staan.
En...?
Weg zijn ze, mompelde Jean.
Dus je heb ze gezien?
Hij schudde werktuigelijk van ja, zonder
eigenlijk de vraag, en de twijfel dien ze ver
ried, te begrijpen.
Dat verwondert me, vervolgde de onder
officier. Ik heb niets gemerkt en als ik de
luitenant was, had ik eerst zekerheid willen
hebben alvorens de artillerie te waarschu
wen Enfin, kom maar mee't geval
zal wel onderzocht worden.
Jean richtte zich fier overeind. Hij had zijn
verwonding kunnen vernoemen om met rust
gelaten te worden, maar de twijfel van zijn
adjudant prikkelde zijn energie en zelf wilde
hij graag ook volkomen zekerheid hebben.
Hoewel hij ieder oogenblik zwakker werd en
hij 't bloed langs zijn arm voelde vloeien
bij iedere polsslag, volgde hij den ander over
den grond.
Snel volgde 't onderzoek dat spoedig be
ëindigd werd door een verrassende ontdek
king.
Dat je ze hebt zien vliegen!
Zien vliegen? stapelde Jean verlegen.
JaJe stond te droojnen. Weet je wie
de blikken deed rammelen? Hierzoo, kijkl..
En terwijl hij met een eene hand het
schijnsel van de electrische zaklamp weer
hield wees de adjudant op een zwart bewe.
gelijk voorwerp, 't Was een rat die in de
prikkeldraden gevangen zat en deze had
door haar wanhopig wringen het gerucht
veroorzaakt.
Jean deed geen enkele poging om zich
te verdedigen. De pijnen in zijn schouder be-
teekenden maar weinig vergelijken bij den
slag van zóó'n openbaring. Een rat! 't Was
maar een rait. En hij, Jean' had overal sol
daten gezien, alarm gemaakt, de artillerie
laten werken, alsof er een vreeselijke aanval
afgeslagen moest worden. Mooi werk voor
'n recruut! Hij kon gr°°t gaan op zoo'n
begin! De tragedie eindigde in een comedie
en nadat' hij zich een held gemeend had,
lachtenal zijen kameraden hem uit
Jean kon zich niet meer staande houden..
Een duizeling greep hem aan en hij zou
neergestort, zijn, als de adjulanit hem niet
ondersteund had.
Nou nog mooier! Hij kan niet eens meer
op z'n eigen beenen staan! mopperde de
onderofficier.
Maar zijn soldatenhart was niet vreemd
aan medelijden. Vaderlijk nam hij den jon
gen man op en droeg hem naar een veilige
plaats.
Eenige minuten later, bij een vluchtige
opflikkering, zag Jean zich uitgestrekt- op
een matras, den schouder in een voorloopig
verband, het hoofd door een stapeltje leege
zakken ondersteund. Doch zoodra z'n ge
heugen terug kwam, maakte de schaamte
hem diep ongelukkig en viel hij ten prooi
aan 'n hevige ijlkoorts. Hij zag zich weer op
z'n luisterpost in den donkeren nacht. En
fantastische wezens niet schrikwekkende
klauwen en bloedige oogen vielen hem van
ale zijden aan. Soms sprong er een over
de prikkeldraadversperr'n8 vlak naast hem,
zoodat hij het gedrocht met de bajonet kon
afmaken. Anderee raakten verward in het
prikkeldraad en deden de blikken bussen
verwoed rammelen. Wanhopig, krankzinnig
van angst riep Jean om hulp:
Te wapen! Een aanval! De vijand.
Toen eindelijk de koorts keek, hoorde hij
gebrom van stemmen om zich heen. Hij
waagde een oogslag en zag, behalve den
adjudant, zijen luitenant, een reusachtige
kerel met legendarischen moed.
Hebt u zekerheid luitenant? vroeg de
onderofficier.
- Ja maar niet zooals u dat verwacht had,
want de rat was niet alleen.
Niet alleen
Indien ge uw onderzoek wat verder uit
gestrekt had. zoudt u twintig passen verder
een microphoon gevonden hebben waarvan
de draad naar de vijandelijke linie liep en
„HUMORIST".
Eigenaar van bootjesverkuur-inrichting: „En
waar is het punthaakje?"
„O ja, het boothaakje, straks heeft Bert het
nog gebruikt, waar is Bert eigenlijk?"
bij het instrument een half dozijn lijken.
Jean luisterde, bevend van gelukkige ont
roering, eenigszins als een veroordeelde,
wiens onschuld plots door een getuige bewe
zen wordt.
Onthutst liet de adjudant ontsnappen:
'k Kan 't niet gelooven!
Ik heb me er zelf van overtuigd, ant
woordde de ander. Alles verklaart zich"
trouwens gemakkelijk. Bijvoorbeeld die rat
't was een eenvoudige list van den vijand
om zijn ware bedoelingen te verbergen. Ter
wijl er één dut beestje deed dansen om de
aandacht van onzen bespieder bezig te hou
den, zetten de anderen het instrument en
rolde den draad af. Ge begrijpt wat er ge
beurd zou zijen als ik op uw bewering was
afgegaan. Hij daar (hij wees op den ge
wonde) ging voor 'n blooddaard door, zoodat
z'n alarm werd toegeschreven aan angst, of
al te groote gevoeligheid. En morgen, over
morgen, zouden ze daarginds alles vernomen
hebben wat er hier gezegd Is, om ons dan
op 'n gegeven moment met 'n minimum ge
vaar op 't lijf te vallen.
Dappere jongen! mompelde de onder
officier.
Ja, ik heb hem ten onrechte beschuldigd
en voor een lafaard aangezien. Hij heeft
nu recht op m'n verontschuldigingen. Trou
wens ik had niet gemerkt dat hij gewond
was... Versta je me, hé Jean? Maak je dus
maar nergens ongerust over! En die wond
heeft niet veel te beteekenen. 'n Paar dagen
in 't hospitaal en je bent weer ter been.
Nadat Jean zich even 'n weinig opgericht
had, viel zijn hoofd wéér terug. Er lag een
traan op z'n gezicht, maar een glimlach
ontspande zijn pijnlijke trekken.
Dat was de bevrijding van de benauwenis.
Nieuw leven kwam er in zijn bloed en een
gevoel van vrede, vermengd met trots en
vreugde, maakte zich van hem meester.
Indien hij er weer boven op kwam en
daar twijfelde hij eigenlijk zelf niet aan
dan zou met opgeheven hoofd opnieuw zijn
plaats in het regiment kunnen innemen. Hij
had de proef doorsitaan. En de oudere solda
ten zouden hem niet meer met minachting
aanzien.
't Is nog pas gebeurd. Twee militairen van
het Fransche leger, korporaal Platte en sol
daat Vigneau hadden twee vrouwen ver
moord. Zij werden door den krijgsraad ter
dood veroordeeld; hun verzoek om gratie
werd van de hand gewezen.
Omtrent de voltrekking van hun vonnis
geeft het „Kerkelijk Weekblad van Toulouse"
de volgende treffende bijzonderheden:
Zooals men weet bepalen de laatste uren
van den ter dood veroordeelde zich tot deze
drie tijdstippen: het wekken, de H. Mis en
de terechtstelling.
Het wekken. De weinige officieeie personen
die bij het wekken der beide militairen in
hun cel tegenwoordig waren, getuigden, hoe
zeer zoowel Platte als Vigneau bereid waren
voor God te verschijnen. Weliswaar voelde
vooral de jonge korporaal Platte heel de
zwaarte van het ontzaglijke offer, dat hij
ging brengen en hij uitte dit dan ook met
den uitroep:
Mijn God, sterven op 20-jarigen leeftijd!
Maar aanstonds werd hij bemoedigd door
zijn lotgenoot Vigneau, die tot het laatste
oogenblik kalm bleef en hem opwekte om
christelijk te sterven.
De aalmoezeniers van de militaire en van
de civiele gevangenis, de Eerw. heeren ka
nunnik Falguirère en abbé Proubet, wier
bijstand door de veroordeelden was ingeroe
pen, haastten zich hunne biecht te hooren
en hen op te wekken tot een zaligen dood.
Beide verdedigers, mrs. Soulié en Milhau
bezochten eveneens hun beide cliënten, die
hen bedankten voor hun toewijding en hun
bijstand.
Korporaal Patte komt het eerst de kapel
binnen. Hij knielt neer op de voor hem be
stemde plaats, rechts van het houten schot,
dat hem gedurende de H. Mis van zijn mak
ker zal scheiden. Deze laatste treedt na
eenige oogenblikken eveneens binnen.
Abbé Proumeit, bekleed met de priesterlijke
gewaden, wacht aan den voet van het altaar
beide veroordeelden op. Hij omarmt korpo
raal Platte bij zijn intrede en op diens
verzuchting: „Mijnheer de 2aalmoezenier,
het is wel bitter te moeten sterven op twintig
jarigen leeftijd", antwoordde hij.
Mijn jongen, dat is treurig, ja, maar ver
heug U ten koste van dat offer Gods H. Wil
te volbrengen: de rechters zijn enkel de
werktuigen geweest van Zijn Vaderlijke
Voorzienigheid, die nw eeuwig heil beoogt.
Dit gesprek wordt afgebroken door het
binnentreden van Vigneau, die, als hij Platte
voorbijgaat, deze omarmt.
Dan neemt de II. Mis een aanvang, dia
wordt opgedragen door abbé Proubet, terwijl
kanunnik Falguière naast de veroordeelden
nederkmelt en hen voorbereidt tot de II
Communie die zij zullen ontvangen.
Als dat oogenblik is aangebroken neemt de
Celebrant bet woord.
God wil den dood des zondaars niet,
21/, 1IJ,Zlch bckecre en leve. Helleven
dat God belooft aan den rouwvollen zondaar,
is het eeuwige leven - het leven, dat gil
mynekindw-en, zult gaan leven in den schoot
van God. Mijen ambtsbroeder en ik, die ge
tuige zijn geweest van mv langdurige hech-
ten maar tevens van uw berouw, verzekeren
en vvaarborgen u Z00wel de vergiffenis van
hebben ,C V3n "W famiies' die belast
hebben u deze op dit oogenblik over te bren
gen en daar gij jn genade zijt met God, zijn
wij zoo gelukkig u toe te laten tof de H.
Tafel, waar gij de H. Communie gaat ont
ken- Om die H. Communie goed te ver-
Zf Z'Jt00 Vereenigt u met en zegt uit
het diepste van uw hart: Mijn God. ik geloof
m U, want Gij zijt de waarheid zelve ik
geloof-dat ik in de II. Communie ga onSan
gen uw Lichaam, uw Bloed, uw Ziel, uwe
Godheid, omdat Gij zelve hef mij gezegd hebt;
maar vermeerder mijn geloof
Ik hoop op U. omdat. Gij de Goedheid
Tf- K K1Jr,' maar.- vermeerder mijn hoop.
r c llef Ult geheel mijn hart, omdat
Gij boven alles beminnenswaardig zijt en
ik bemin mijn naaste gelijk mij zei ven maar
vermeerder mijn liefde.
En, ten slotte: ik heb een groot leed
wezen U beleedigd te hebben, te hebben mis
dreven tegen U, tegen mijn familie, tegen
de maatschappij, omdat de zonde U mis-
haagt, maar vermeerder mijn berouw en
als onderpand van mijn berouw, o mijn
God, geef ik U mijn hart.
En mijn leven! onderbreekt korporaal
Platte, in een kreet, die den aanwezigen
een traan ontlokt.
Zeer goed, mijn jongen, antwoordt de
priester. God neemt uw eed aan tegelijk
met uw hart, uw geeis>t, uw leven.
Dan te midden van een indrukwekkende
onbeschrijfelijke stilte, ontvangen de twee
ongelukkige berouwhebbende boetelingen
den God, die hen in Zijn barmhartigheid
niet zal verlaten.
De II. Mis eindigt zonder ander incident
dan de levendige ontroering, die te lezen
is op het gelaat van ieder, die getuige is
van deze roerende plechtigheid.
De terechtstelling. Na de H. Mis wordt
korporaal Platte het eerst geleid naar de
griffie der gevangenis, waar hij met deze
woorden de gebruikelijke hartversterking
weigert, welke "n bewaarder hem aanbiedt:
Dank u, ik heb den goeden God in
mijn hart, meer heb ik niet noodig; ik zal
moed hebben ten einde toe.
Ondertusschen schrijft Vigneau een brief
aan zijn echtgenoote, waarin hij verklaart:
„Weet dat God mijn misdaad heeft verge
ven en dat. ik als een Christen sterf'.
Weldra volgt Vigneau zijn lotgenoot naac
de griffie, waar de „toilette" der veroordeel,
den plaats heeft. Het is voor die ongeluk,
kigen een kostbare troost, dat de advoca
ten en de aalmoezeniers hierbij tegenwoor.
dig willen zijn; voornamelijk voor Vigneau,
aan wien de aalmoezenier belooft, dat
hij al het mogelijke zal doen om te
zorgen voor zijn beide kinderen, die hij zijn
„twee Cherubijntjes" noemt.
De handen op den rug gebonden, de
voeten gekluisterd, den hals van het hemd
uitgesneden en vergezeld van hun advocaat
en hun aalmoezenier gaan beiden met moe
digen stap naar de plaats der terechtstel,
llng.
Korporaal' Platte, die hij het wekken een
oogenblik van zwakheid scheen te hebben
en die openlijk zijn leven aan God heeft
gegeven, zegt aan den voet van het
schavot:
Ik ben Christen en ik sterf als Chris
ten; ik heb misdreven, ik boet.
Soldaat Vigneau richt zich tot de aan.
wezige rechters:
Hoeren rechters, zegt hij, gij hebt uw
plicht gedaan, dank u.
Eenige oogenblikken later had de valbijl
baar werk gedaan- Korporaal Platte en sol
daat Vigneau verschenen voor de God van
gerechtigheid en van barmhxirtigheid.
Onschuldig stervend aan het schandhout,
tusschen de boosdoeners, had de Godmensch'
voor het schuldige menschdom, voor allen,
zonder uitzondering, die van goeden wil
zijn, vergeving en genade verdiend. En de
eerste die van die Kruisgenade mocht ge
nieten, de eerste Heilige van het Nieuwe
Verbond, door den stervenden Christus
zelve gecanoniseerd, was het niet de be
rouwhebbende Goede Moordenaar?
God is wonderbaar in zijne Heiligen en zoo
Zijn haat zich richt tegen de zonde, Zijn
Hart is aan het. kruishout geopend voor de
zondaren; daar vinden zij veiligheid, ver
zoening en vrede.
„JUDGE".
Het mysterie van de telefoonceL