HET GEHEIM ZWEEFT.
WOENSDAG 7 AUGUSTUS 1929
DERDE BLAD
PAGINA 2
i begreep ze met
TE LAAT.
Naar
GEORGES MÜNTIGNAC.
Het gebed was ten einde, de dokter had
zijn mannen verzameld.
Waar is Todwy?
Hier ben ik! zei de Indiaan nog altijd
even lusteloos.
Ik ben besloten van richting te verande
ren.
Zoo, antwoordde de Roodhuid, zondir
d" minste verwondering te toonen.
Wij gaan door de moerassen en rijst
velden van Berhi.
Mij goed..
De geneesheer liet een gefluit hooren
Good bye, gentlemen!
Good bye, good bye! riep de schare
De kleine troep stak het plein over, trok
door de hoofdstraat onder het gejuich der
begeleidende menigte en verdween weldra in
de boschjes van. den omtrek.
Ieder marcheerde naar eigen goedvinden.
In een voorafgaande bijeenkomst had de
doktor uitgelegd, hoe hiij, da leiding der
expeditie wenschte op te vatten. In geval
van gevaar of hij algemeens bewegingen
volstrekte gehoorzaamheid aan zijn voor
schriften; buiten deze omstandigheden was
ieder vrij te marcheeren en zich te voeden
mar eigen keuze, op voorwaarde zich nooi'.
van den troep te verwijderen.
Oalbray hield Bellici aan zijn zijde, wijt
diens gebabbel hem vermaakte. Deze hel
per, hem zoo direct door Bed Hair toege
zonden, interesseerde lieim natuurlijk
daarom reeds, doch bovendien wijl hij in
hem een ontwikkeld man voelde, die heel
wat landen moest' gezien hebben en in staat
zou n hem in moeielijke oogenbïikken
krachtdadig te steunen. Hij trachtte dus
meer in lichtingen te krijgen, zoowel over
den gezondene als den zender.
Doch signor Bellici hield er niet van
over zich zelf te spreken. Op tamelijk onbe
stemde wijze bekende hij: heel wat beroe
pen uitgeoefend te hebben, doch liet tege
lijk voelen-, dat hij daarover niet gekapit
teld wenschte te- worden. Wat Bed Hair
betreft, verklaarde hij dezen si-echts een
maal gezien te hebben, naraelij.k toen de ja
ger hem vijftig dollar gegeven had, opdat
bij, Beftici, bij den d-okter in dienst zou tre
den. Hij scheen het land uitstekend te ken
nen, en uit enkele, zeer juiste opmerkingen
die de chef-kok deed, besloot de genees
heer, dat zijn nieuwe gezet het. oerwoud
al eens doorgetrokken was.
Todwy ging allen voorop, onverschillig
als altijd- Slechts nu en dan zag hij eens
om naar de negers, die onmiddellijk achter-
hem volgden.
Na de moerassen trok men door rijstvel
den en daarna langs een pad, dwars door
kreupelhout en reusachtige rhododendrons.
Het terrein, zacht en zandig, liep langzaam
op. Hier en daar toonden sassafraslaurie-
ren met smalle bladeren, zwart hout en
kleine paarse vruchten in roode bolsters,
dat de ondergrond nog moerassig was, tot
prachtige azalea's, schitterend als koraal,
en gele klokjes met bloedroode adertjes
weer van steviger bodem getuigden.. Weldra
bereikte men een hoogte, waarop zich één
enkele magnolia verhief, meit witte bloe
men, die wel tafelborden leken. Deze plek
stond algemeen bekend als de „Uitkijk
want van hier aanschouwde men ten Oos
ten het gansche panorama van Jacksonville
en den stroom, terwijl in het Westen zich
boschrijke valleien uitstrekten, voorloopers
van het groote woud, dat. als een d-ookere
massa den hozrizon afsloot. Een oogen
blik hield de troep halt om een laatsten
blik op de stad te werpen. Terwijl de dok
ter nog even toefde om de verschillende
hoekjes te beschouwen, hem sedert tien jaar
zoo gemeenzaam, kwam iemand htm ter
zijde.
Twee batterijen artillerie op deze
plaatswat zou dan het lot van- Jackson
ville wezen, signor dokter?
Da geneesheer schrikte ap en wendde
zich om. Glimlachend en buigend als naar
gewoonte stond. Bellici naast hem.
Ja.... maar gelukkig hebben de Se-
minoienstammen geen kanonnen.
Wie weet nog hoe?Ziet de signor
dokter, de kleine rio, die langs dat beuften-
bosch vloeit?
Ja.
Meent hij niet dat dit de weg is, dien
we moeten volgen?
Wij zullen, het Todwy eens vragen.
Tot het oerwoud is de Indiaan als gids
overbodig. Alle houthakkers en cowboys
kennen dezen weg, die de eenige bruikbare
is Bovendien hebben we kans er nog spo
ren van kolonel Davidson's doortocht te
ontdekken.
Welnu, vooruit dan!'
Na een fluitsignaal ging de troep weer op
marsch, een uur lang door groene eiken-
bosehjes. Daar de zon hoog boven den ho
rizon stond, hield men stil om te dejeunee-
ren aan den zoom van een bosch tulpon-
boomen, vanwaar men nog eenmaal den
Uitkijk kon zien, het laatste punt, dat de
expeditie nog aan heur haardsteden ver
bond.
Terwijl de dokter zich met twee gezel
len aan den inhoud van een bus heerlijk
rundvleesch vergastte, kwam Bellici, aan
een kippevleugel kluivend, lachend naar
hen toe.
Waar lacht u om, Bellici!' vroeg de
geneesheer.
Ik moet er wel om lachen, dat de sig
nor dokter zijn zwartjes zoo slecht gekozen
heeft, en Thomas zoo weinig zorg voor hen
draagt.
Wat. wilt u daarmee zeggen?
Per Bacco! Waren zij bij ons vertrek
niet met hun tienen?
Ja zeker.
Nu, dan is er reeds één gesmolten.
Wat vertelt u daar? riep do dokter
opspringend.
Sst! zei Bellici, hem hij den arm ne
mend en weer op zijn plaats terug zet
tend. Vooreerst, signor dokter, zoudt u mij
een groot pleizier doen door uw kok
voortaan gemeenzaam met jij en jou aan te
spreken; daar sta ik op. Verder is Luid roe
pen niet het geschiktste m'Jdel om een
verloren neger terug te vinden. Wil mijn
heer Berhi eens gaan zien, hoeveel er daar
onder dien eik bij elkaar zitten?
Berbi stond op en begaf zich naar de
zwarten, die rustig bun portie rijst veror
berden.
't Is zoe, sprak hij terugkomend, er
zijn er slechts negen.
Juist, antwoordde Bellici; en wil mijn
heer Boudhier, die recht tegenover Todwy
zit, eens ongemerkt naar den Indiaan zien
en ons vertellen, waar dat Kopergezicht zoo
oplettend naar kijkt?
Todwy zat tegen een boomstam geleund
en rookte zijn pijpje met den verloren droo-
menden-, blik, waaronder hij steeds zijn ge
dachten. en handelingen verborg
Maar hij kijkt nergens naar, zei Bour-
dhier. Hij schijnt geheel doelloos in het on
bestemde te staran.
Ik. heb mij ruiet goed uitgedrukt, her
nam Bellici, veinzend een laatste stokje
vleesch voor den dokter uit de bus op te vis-
schen; ziet u, naar welk punt van den ho
rizon Todwy's gelaat voortdurend gericht
is?
Ja,, naar den Uitkijk.
Bravo! Ein wat kan dhar wel te zien
wezen?
Ik: zie niets, want behalve de bekende
magnolia
Bravissimo! Dan zal Todwy ons wel
kunnen zeggen, waar onze tiende neger ge
bleven is, daar hij druk bezig schijnt, naar
hem te kijken.
Dus u ziet een neger op den Uitkijk?
Wis weet! Wil de dokter met Berbi,
Boudhier en mij eens naar liet kopergezicht
gaan?
Wel zeker!
De drie mannen volgden Bellici-. die
lachend op den Indiaan toetrad.
Per Bacco! Ik moet bekennen, Todwy,
dat ik geen buitengewoon scherp gezicht be
zit, en mijn geze lien schijnen wel zoo- bij
ziend als mieren. Dat zal ook wel jouw
meeniing zijn, machtig opperhoofd. Doe ons
dus een genoegen, en zeg ons, wat zie jij
daar in den magnolia op den Uitkijk, rechts,
ter halve hoogte, op twee manslengten van
den stam?
Todwy wendde langzaam hot hoofd om
en zag een paar seconden zijn ondervrager
scherp en. onderzoekend aan; dan keek hij
naar den Uitkijk en sprak:
Ik zie niets.
Je hebt toch het gezicht niet verlo
ren? Rechts, miocaro! Kijk eens goed. v't Is
toch geen eekhorentje? Dat is roodbruin, en
men zou zijn staartje zion wuiven. Of een
lynx? Ook niet, dan moest ik de strepen
van zijn pels waarnemen. Een kiukajou? Al
evenmin; immers; die zou heen en weer
wiegelen, terwijl dit beest schrijlings op een
tak zilt. Een aap dan? Daarvoor is liet te
donker1 en te groot
Je vergist je, antwoordde Todwy dood
kalm. Wat je voor een lynx of kmkajou
bekijkt, is niets dan een dikke, kromme tak.
Zeer geoefend is je oog lang- niet.
Per la Mad one, 't is gemakkelijk zich
er van. te vergewissen.
Snel legde Bellici zijn karabijn aan en
gaf vuur. Een donker voorwerp tuimelde
van tak tot, tak naar beneden, en bleef! ten
Laatste door een witten lap aan een der
onderste twijgen hangen.
Hé, signor dokter, ?S; dat niet een
uwer negers?
Todwy was onwillekeurig opgesprongen.
Je bent buitengewoon handig met je
geweer! bekende hij zijns ondanks.
En het gezelschap den. rug toekeerand,
ging hij weer onder zijn boom zitten niot
ver van de negers.
De geneesheer en zijn beide gezellen wa
ren bij Bellici gekomen en bezichtigden
diiens geweer.
Te drommel, u schiet goed vriendlief!
Och wat, ik heb een goed repitiege-
weer. Maar signor dokter, het dient ner
gens toe onzen rusttijd te verlengen en
daardoor onzen voortreflijken gids gelegen
heid te geven tot het bedenken van een an
der middel om zijn medeplichtigen kennis
te geven van de nieuwe richting, die wij ge
nomen hebben. Gelooft u ook niet, dat we
maar weer op weg moesten gaan?
Goed, ik zal het signaal geven.
Wil de signor dokter mij veroorloven
zijn bevelen aan de negers over te bren
gen?
Welke bevelen?
De signor dokter gelieve dit aan mij
over te laten. Ik meen te mogen onderstel
len, dat hij hert. nuttig zal achten onzen
zwartjes te beletten anderen dan hem zelf
als koerier te dienen.
Ga je' gang, vriendlief, je keht volko
men gelijk.
Bellici wierp de karabijn over den schou
der en ging naar Thomais, wien hij luid!
genoeg om door de negers en Todwy ver
staan te worden toeriep:
Amiico mio, wil je aan de zwartje,
die je zoo goed geleidt, zeggen, dat den
eersten den besten, die zonder bevel van
den dokter den troep verlaat, den vuist
zal afgehakt worden? Dat heeft hij mij ge
last je mee te deelem.
En onder het neuriën van een. deuntje
voegde hij zich weer bij zijn makkers.
VI.
Altijd voorafgegaan door Todwy volgde
de expeditie thans een houthakkerspad
langs een snelvlietende beek. Thomas, ge
belgd over de indirecte berisping hem door
den man overgebracht, dien hij met zeke
ren wrok gewoonlijk mijnheer Macaroni
noemde, liep met het geweer in de hand
naast het troepje negers, gereed om eiken
zwarte neer te schieten,-die het zou wagen
achter een boom weg te kruipen of onge
vraagd een bad in den rio te nemen. On
willekeurig in het Fransch mopperde hij:
Leelijk zooitje droppijpenZë zijn
het allemaal eens en zouden ons in den
steek laten, als ze er maar kans toe kregen.
Maar Thomas is er ook n0gi /j hep, njet
tot tien weien te tellcin, tot negen zal wel
gaan om ieder van jullie een pruimepit toe
te zenden.
't Is dé moeite niet waard, amico, zei
Bellici in dezelfde taal, terwijl hij hem ge
meenzaam bij den arm nam; morgenochtend
zijn al je pijpen drop ad vitam acternam.
Wat is dat nu weer voor eon gewest?
Een land, vanwaar men niet terugkomt.
Morgen zullen al je negers dood zijn.
Alle duivels! Wie heeft u dat verteld?
Doet er niet toe.de wind, die voorbij
waait, bet wegvloeiende water, de bloem op
het padEn dan, ik ben zoo'n soort waar
zegger.
Niet heel aardig, uw voorspellingen,
mijnheer de Italiaan.
Wacht maar, je zult later nog wel rniD-
der aardige dingen zien.
Maar als u dat zeker weet, moet u
den dokter waarschuwen. Als we kunnen
verhinderen
Het is niet te verhinderen.
Wat duivel,.ze zullen toch zich zcl'f niet
opeten?
Dat wel niet, maar er is niets aan ta
doen. Toen zij in dienst der expeditie geho-
rnen werden, vermoedde ik reeds, dat zij als
offers zouden vallen, doch was er niet zeker
van.
Wij moeten het toch dén dokter mee-
deelen.
Goed, ga maar mee.
En die zwarten zonder toezicht laten?
Als ze er eens van door gingen?
Zooveel te beter voor hen. 't Is de eenige
kans voor die stakkerds om aan den dood
te ontsnappen.
Laten we nu naar den dokter gaan.
Zij zochten den geneesheer op, die mot
Boudhier in druk gesprek was over de
koorts van vier en. twintig uur, waartegen
hij een middel gevonden had, de vrucht van
den magnolia, die op deze ziekte eeiizelfden
invloed uitoefend als de quinine.
Mijnheer de dokter, zoo begon Thomas
al uw negers zijn ter dood veroordeeld.
Wat voor malligheid vertel je me nu?
vroeg zijn meester driftig-
Mijnheer Bellici zal. het u zeggen.
Hij heeft het vernomen van den wind, die
voorbij gaat, van het water, dat in de beek
vloeit
Ben je stapelgek geworden, Thomas?
Daar was temet wel reden voor, mijn
heer de dokter. Die zwarten zijn toch ook
menschen, evengoed als wij.
Luistert eens, zei Bellici met zijn
eeuwigdurende nglimlach. Een uurtje gele
den liep ik niet ver van signor Todwy, onzen
trouwen gids, toen ik hem een bloem zag
oprapen, die ter zijde van het pad lag. Voor
ons Europeanen zou dat de onnoozelste zaak
ter wereld geweest zijn om zijn liefste of om
zijn knoopsgat te sieren? Maar voor 'n Rood
huid ik kende die lui zoo door en door
vond ik het toch vreemd.
Mij zou het niet opgevallen zijn, be
kende de dokter eerlijk-
Terwijl ik schijnbaar druk bezig was
dezen wandelstok te fatsoeneeren, hield 11c
onzen mam scherp in het oog en bemerkte,
dart hij de bloemblaadjes een voor een zorg
vuldig afplukte. In het hartje van de bloem
was ongetwijfeld een biljetje verborgen, want
hij bukte zich een oogenblik over een klein
stukje papier, dat hij in de holte zijner hand
schuil hield. Dat papiertje moest ik hebben
maar hoe het te krijgen? Met toeval kwam
mij te hulp. Ik zag aan zijn bewegingen,
dat hij hert papiertje tot een zeer klein bal
letje samenfrommelde. Met een knip van
duim en vinger slingerde hij liet onge
merkt in de beek. Per Bacco, dit papiertje
moest Todwy wel iets zeer ernstigs aan
kondigen, daar de anders zoo geslepen vos
twee dingen vergat: vooreerst, het papier
moest wel doordrongen zijn van de geurige,
olieacthtige stof, die zich in de bloem
kroon der rhododendrons bevindt, en ver
volgens de golfjes van den rio kabbelden
telkens tegen de oevers.
En hoe liep dat af?, vroeg de dokter
ongeduldig.
Wel, hot ballatje bleef zonder nat te
worden drijven en kwam snel naar dén
kant.
En. u. hebt bet weten te grijpen?
Ja, signor dokter; hier is heit, em Bei-
Hei toonde heimelijk een stukje papier. Ik
zal u den inhoud zeggen om niet de aan
dacht van den Indiaan te trekken. Het
luidt in het Engelseli:
„Slaap dezen nacht tin bet huis van den
houitliakker Davies, morgenochtend zullen
de negers door onze zorgen verdwenen zijn.
Ze zijn nutteloos cm hinderen, ons. Ga voort
dé Blanken naai' den Rooden Galg te lei
den,!'.
En het is onderteekend?
Geenondertekening. Een vochtig
stempel, waarin ik een vlieg of zoo iets
meen te zien.
Ik zal dien verrader van een Todwy
onmiddellijk laten grijpen.
Wacht nog wat. Waartoe zou het die
nen, daar Red ifair u nog geen orders ge
geven heeft?
Maar hij voert ons in een valstrik!
En als hij die valstrik ons leert, wat
wij willen weten?
Wij zullen er allen omgebracht worden.
Dat moet u niet gelöoven; kolonel Da
vidson is cën bewijs voor het tegendeel. Bo
vendien, er bestaat steeds wel een middel
om uit een valstrik te raken.
Hoe het ook zij, ik verkies niet geleid
te worden door een main, die mot gevaarlijke
onbekenden heult Ik zal Berbi, Rouxelles en
Bourdhier raadplegen en vragen, of Bet ook
naar hun meening niet dienstig zou wezen
Todwy te knevelen om hem te doen Beken
nen, in wiens soldij hij staat.
In elk geval, ik wil mijn gezellen raad
plegen.
Na een lcorrte gedachtemisseling besloot
men Todwy dien avond op de halte te grij
pen on te binden; verder zou men in de
hoeve van Davies maatregelen nemen om
een mogelijken aanval te weerstaan.
Den geheelen dag had men door een heer
lijk woud van Australische dennen in ex
ploitatie gemarcheerd. Tegen zes uur waar
schuwde het woedend geblaf van een hond,
dat men de pleisterplaats naderde. Men
verliet den oever van don rio, en na een
kwartiertje kwam do expeditie op een open
vlakte. Er verscheen een groot houten ge
bouw, op. eenige meters van een meertje ge
legen en door een bloeienden tuin omringd,
terwijl een man in hemdsmouwen en met
langen, grijzendon haard op hen toetrad,
met moeiite een zwaren dag kalmeerend.
Hier, Bezeau, hier!Blanken doet hij
geen kwaad, gentlemen, maar hij is een ver
woed vijand van Roodhuiden.
Goeden dag, zei de dokter vooruit tre
dend. Wij komen voor één nacht uw gast
vrijheid inroepen.
Mijn huis is te uwer beschikking, ant
woordde de houthakker. Een jachtpartij in
het woud?
Neen, wij trekken alleen hier langs; Wij
gaa,n het oerwoud onderzoeken.
Dan moge de goede God u bewaren.
Hier Bezeau! riep de man, nogmaals zijn
hond toe.
Het beest bromde dof en draaide steeds
om Todwy heen, die roerloos was blijven
ètaan, doch op zijn hoede, het mes in de
hand.
U hebt een gids uit de stammen, zie
ik, ging Davies voort, en zachter voegde
hij er bij: „erg genoeg. Maar komt binnen,
gentlemen. Ik kan u twee flinke kamers en
een zaal aanbieden. Mijn vrouw en ik sla
pen dan in don kelder.
Hij wees naar een vrouw, nog zeer knap
ondanks haar vijftig jaren, die cp den drem
pel verschenen was.
Uw negers kunnen in de schuur over
nachten, die op het oogenblik juist ledig is.
Ik ben u ten hoogste dankbaar, zei de
dokter. 'Zeker Amerikaansch burger?
Ik behoor tot geen enkel land. Of lie
ver: mijn land! is deze hoek grond en de ge-
heele menschheid.Daarom herhaal ik: u
bent thuis.
De installatie was spoedig geschied. Uit
den meegebrachten voorraad werd een lieer-
lijk maal bereid,, dank zij mijnheer Bellici;
hij maakte de vrouw des huizes een compli
ment, beknorde Thomas en maakte elks
nachtverblijf in orde, echter zonder Todwy
uit het oog te verliezen.
De dokter en zijn drie vertrouwde vrien
den zouden op de eene kamer der verdieping
lcgeercn, vier deelnemers op de andere, ter
wijl de rest van den troep een plaats In de
zaal gelijkvloers kreeg.
Todwy verklaarde buiten te zullen waken
en verzocht alleen, dat men 'den dog vast
legde. De negers werden in de schuur opge
sloten, en de houthakker met zijn vrouw zou
den, wél van dekens voorzien, den kelder
tot verblijfplaats nemen.
Men had afgesproken Todwy terstond na
afloop van den maaltijd te knevelon. Op
het oogenblik, dat men aan tafel zou gaan,
stelde de vrouw van den houthakker den
dokter een dubbel gevouwen papier ter
hand.
Een uwer mannen, zei ze, heeft mij ver
zocht u dit te geven. Hij was genoodzaakt
zich te verwijderen, maar denkt weldra
terug te komen.
Een mijner mannen? Alweer een
vlucht?
Snel telde hij de aanwezigen aan de ta
fel gezeten of nog in de zaal staande Er
ontbrak niemand.
(Wordt vervolgd)
Moedertje Sasri volgde al 'n jaar getrouw
de catechismus van pastoor in de dessa.
Moedertje was al heel oud en versebrom-.
peld en mager, maar als de pastoor met hrt
karretje kwam aanrijden, dan strompelde
voetje voor voetje naar het huis van deSj
toerah en ze hurkte neer tusschen de kinder*,
tjes en ze keek strak als de kindertjes, did'
naar de mooie verhalen luisterden.
Nu, op Kerstdag, was ze voor 't eerst dCj
kerk binnengeweest. Nee maar, zoo irtd-
m-oois had ze d.'r leven lang niet gezien.
Wat had ze verlangd ook Christen te wart
den, want dan zou immers alles nog veer
mooier, nog veel inniger zijn...
Links in den hoek stond 'n groote grcÈ
en daarin lag 'n kindeke op stroo tussehen
kaarsjes cn groen. Dat had ze al eens op eo'-i
plaat gezien: zóó tfas Gocsrti Jesoes- g- boren.
En dan midden, voor in de kerk, daai!
brandden wel honderd lichtjes en daar zag
je 'n weelde van bloemen en 'n prachtigs
feesttooi. Daar zog je ook den pastoor, niet
lachend als gewc nlijk, maar in heilige ernst»
niet in 't zwart, maar in 't goud.
Wat was hot moe..! Wat was het mooi!
Zou 't in den hemel nog mooier kunnen?
Alleen één ding, daar begreep moedertje
Sasri niets van. Ze had vele menschen cd
kind-eren zien naderen tot vóór, op een baflki
't leek wel 'n soort, tafel, en daar kregen die
menschen iets van den. pastoor, iets- uit e< ti
goudexr beker, en heel eerbiedig gingen z«
clan weer terug ihun plaatsen.
Even- was de ga Lie bij haar opgekomt-'f
om ook naar den pastoer te gaan en dat ge
schenk te ontvar c?i; maar nee, ze zou t
eerst 's middags vragen, als ei- weer catechus1
mus was:
Nog nooit had ze zoo verlangd naar
komst van den pastoor als dien middag
de plechtige Kerstmis.
Daar rolde het, karretje aan.
Dag kleine bengels! Dag, Kar mini, d.'-l
Iskah!
't Was een drukte en 'n handjes geven
en 'n blijdschap! Want de pastoor had wat
lekkers bij zich op zoo'n feestdag!
Dag, pastoor!
Dag, moedertje Sr "i! Is 't mooi gQ*
weest vanmorgen in de kerk?
Tranen van vreugde sprongen moedertje
uit de oogen. Eerst een kruisje maken en edit
kerstliedje zingen, dan zou de les beginnen,
Wat moet het Kindje Jesus blij zijd
geweest, toen het in die bamboehut, zoo'u
echt stalletje van Bethlehem, al die kle:ad
Javaantjes hoorde zingen uit heèl hun hart;
„Pra pangèn dèn énggal saminja sowah
Dateng nagri Béthlehem".
(De herdertjes spoedden naar Bethlehsm)-
De Hes. begon nu. Ze waren juist gekomen!
aan het II. Sacrament des Altaars.
Bök Sasri stale 'n bevende vinger op.
nDara, mag ik u iets vragen?
Zeker moedertje.
nDara, wat heeft u vanmorgen, toen 11
die gouden: kleeren aanhad, toch uitgedeeld
aan de menschen? 't Was iets wits en rondt
en 't kwam. uit een gouden beker.
Prachtig; moedertje, ge hebt goed ge
keken en 't komt juist te pas bij deze les.
Wat ik aan de eerbiedig knielende mensch n
gaf, is Goesti Alla-h zelf.
Verwondering straalde uit de kleine kraal
oogjes van het oude vrouwtje.
nDara! Goesti. Allah! Maar dat is eed
groote- gunst!
Zonder twijfel, moedertje, dat is een
ontzaglijke gunst van Goesti Allah.
nDara, redeneerde ze door, y/naar dan
begrijp ik niet, dat er nog: één Christen is, dio
op z'n plaats blijft zitten en dat, ze niet
iederen, dag hun Goesti gaan ontvangen!..!
(St. Claver Bond).
„LONDON OPINION".
Echtgenoot. „Wat moet je nu weer met eed
nieuwe japon doen?"
Zij. „Natuurlijk een hoed bij koopen
I
Een. heer bestelde in een reriaurant twee ge
kookte eieren, en op een der eieren vond bij
bet volgende geschreven?
„Dit eï is in een dorp, 1500 mijlen van NeV
York, door een meisje verpakt. Men zegt van
haar, dat zij het mooiste meisje van de streek
is, cn zij verklaart zich gaarne bereid den beet
te trouwen, die toevallig dit ei in handen
krijgt".
De man telegrafeerde aanstonds.
Eenige dagen later kreeg hij een brief:
huwelijksaanzoek heeft mij zeer vereerd, niaa
ben sinds lang getrouwd en heb reods drie Iiev<
kinderen."