HET GEHEIM ZWEEFT. WOENSDAG 7 AUGUSTUS 1929 DERDE BLAD PAGINA 2 i begreep ze met TE LAAT. Naar GEORGES MÜNTIGNAC. Het gebed was ten einde, de dokter had zijn mannen verzameld. Waar is Todwy? Hier ben ik! zei de Indiaan nog altijd even lusteloos. Ik ben besloten van richting te verande ren. Zoo, antwoordde de Roodhuid, zondir d" minste verwondering te toonen. Wij gaan door de moerassen en rijst velden van Berhi. Mij goed.. De geneesheer liet een gefluit hooren Good bye, gentlemen! Good bye, good bye! riep de schare De kleine troep stak het plein over, trok door de hoofdstraat onder het gejuich der begeleidende menigte en verdween weldra in de boschjes van. den omtrek. Ieder marcheerde naar eigen goedvinden. In een voorafgaande bijeenkomst had de doktor uitgelegd, hoe hiij, da leiding der expeditie wenschte op te vatten. In geval van gevaar of hij algemeens bewegingen volstrekte gehoorzaamheid aan zijn voor schriften; buiten deze omstandigheden was ieder vrij te marcheeren en zich te voeden mar eigen keuze, op voorwaarde zich nooi'. van den troep te verwijderen. Oalbray hield Bellici aan zijn zijde, wijt diens gebabbel hem vermaakte. Deze hel per, hem zoo direct door Bed Hair toege zonden, interesseerde lieim natuurlijk daarom reeds, doch bovendien wijl hij in hem een ontwikkeld man voelde, die heel wat landen moest' gezien hebben en in staat zou n hem in moeielijke oogenbïikken krachtdadig te steunen. Hij trachtte dus meer in lichtingen te krijgen, zoowel over den gezondene als den zender. Doch signor Bellici hield er niet van over zich zelf te spreken. Op tamelijk onbe stemde wijze bekende hij: heel wat beroe pen uitgeoefend te hebben, doch liet tege lijk voelen-, dat hij daarover niet gekapit teld wenschte te- worden. Wat Bed Hair betreft, verklaarde hij dezen si-echts een maal gezien te hebben, naraelij.k toen de ja ger hem vijftig dollar gegeven had, opdat bij, Beftici, bij den d-okter in dienst zou tre den. Hij scheen het land uitstekend te ken nen, en uit enkele, zeer juiste opmerkingen die de chef-kok deed, besloot de genees heer, dat zijn nieuwe gezet het. oerwoud al eens doorgetrokken was. Todwy ging allen voorop, onverschillig als altijd- Slechts nu en dan zag hij eens om naar de negers, die onmiddellijk achter- hem volgden. Na de moerassen trok men door rijstvel den en daarna langs een pad, dwars door kreupelhout en reusachtige rhododendrons. Het terrein, zacht en zandig, liep langzaam op. Hier en daar toonden sassafraslaurie- ren met smalle bladeren, zwart hout en kleine paarse vruchten in roode bolsters, dat de ondergrond nog moerassig was, tot prachtige azalea's, schitterend als koraal, en gele klokjes met bloedroode adertjes weer van steviger bodem getuigden.. Weldra bereikte men een hoogte, waarop zich één enkele magnolia verhief, meit witte bloe men, die wel tafelborden leken. Deze plek stond algemeen bekend als de „Uitkijk want van hier aanschouwde men ten Oos ten het gansche panorama van Jacksonville en den stroom, terwijl in het Westen zich boschrijke valleien uitstrekten, voorloopers van het groote woud, dat. als een d-ookere massa den hozrizon afsloot. Een oogen blik hield de troep halt om een laatsten blik op de stad te werpen. Terwijl de dok ter nog even toefde om de verschillende hoekjes te beschouwen, hem sedert tien jaar zoo gemeenzaam, kwam iemand htm ter zijde. Twee batterijen artillerie op deze plaatswat zou dan het lot van- Jackson ville wezen, signor dokter? Da geneesheer schrikte ap en wendde zich om. Glimlachend en buigend als naar gewoonte stond. Bellici naast hem. Ja.... maar gelukkig hebben de Se- minoienstammen geen kanonnen. Wie weet nog hoe?Ziet de signor dokter, de kleine rio, die langs dat beuften- bosch vloeit? Ja. Meent hij niet dat dit de weg is, dien we moeten volgen? Wij zullen, het Todwy eens vragen. Tot het oerwoud is de Indiaan als gids overbodig. Alle houthakkers en cowboys kennen dezen weg, die de eenige bruikbare is Bovendien hebben we kans er nog spo ren van kolonel Davidson's doortocht te ontdekken. Welnu, vooruit dan!' Na een fluitsignaal ging de troep weer op marsch, een uur lang door groene eiken- bosehjes. Daar de zon hoog boven den ho rizon stond, hield men stil om te dejeunee- ren aan den zoom van een bosch tulpon- boomen, vanwaar men nog eenmaal den Uitkijk kon zien, het laatste punt, dat de expeditie nog aan heur haardsteden ver bond. Terwijl de dokter zich met twee gezel len aan den inhoud van een bus heerlijk rundvleesch vergastte, kwam Bellici, aan een kippevleugel kluivend, lachend naar hen toe. Waar lacht u om, Bellici!' vroeg de geneesheer. Ik moet er wel om lachen, dat de sig nor dokter zijn zwartjes zoo slecht gekozen heeft, en Thomas zoo weinig zorg voor hen draagt. Wat. wilt u daarmee zeggen? Per Bacco! Waren zij bij ons vertrek niet met hun tienen? Ja zeker. Nu, dan is er reeds één gesmolten. Wat vertelt u daar? riep do dokter opspringend. Sst! zei Bellici, hem hij den arm ne mend en weer op zijn plaats terug zet tend. Vooreerst, signor dokter, zoudt u mij een groot pleizier doen door uw kok voortaan gemeenzaam met jij en jou aan te spreken; daar sta ik op. Verder is Luid roe pen niet het geschiktste m'Jdel om een verloren neger terug te vinden. Wil mijn heer Berhi eens gaan zien, hoeveel er daar onder dien eik bij elkaar zitten? Berbi stond op en begaf zich naar de zwarten, die rustig bun portie rijst veror berden. 't Is zoe, sprak hij terugkomend, er zijn er slechts negen. Juist, antwoordde Bellici; en wil mijn heer Boudhier, die recht tegenover Todwy zit, eens ongemerkt naar den Indiaan zien en ons vertellen, waar dat Kopergezicht zoo oplettend naar kijkt? Todwy zat tegen een boomstam geleund en rookte zijn pijpje met den verloren droo- menden-, blik, waaronder hij steeds zijn ge dachten. en handelingen verborg Maar hij kijkt nergens naar, zei Bour- dhier. Hij schijnt geheel doelloos in het on bestemde te staran. Ik. heb mij ruiet goed uitgedrukt, her nam Bellici, veinzend een laatste stokje vleesch voor den dokter uit de bus op te vis- schen; ziet u, naar welk punt van den ho rizon Todwy's gelaat voortdurend gericht is? Ja,, naar den Uitkijk. Bravo! Ein wat kan dhar wel te zien wezen? Ik: zie niets, want behalve de bekende magnolia Bravissimo! Dan zal Todwy ons wel kunnen zeggen, waar onze tiende neger ge bleven is, daar hij druk bezig schijnt, naar hem te kijken. Dus u ziet een neger op den Uitkijk? Wis weet! Wil de dokter met Berbi, Boudhier en mij eens naar liet kopergezicht gaan? Wel zeker! De drie mannen volgden Bellici-. die lachend op den Indiaan toetrad. Per Bacco! Ik moet bekennen, Todwy, dat ik geen buitengewoon scherp gezicht be zit, en mijn geze lien schijnen wel zoo- bij ziend als mieren. Dat zal ook wel jouw meeniing zijn, machtig opperhoofd. Doe ons dus een genoegen, en zeg ons, wat zie jij daar in den magnolia op den Uitkijk, rechts, ter halve hoogte, op twee manslengten van den stam? Todwy wendde langzaam hot hoofd om en zag een paar seconden zijn ondervrager scherp en. onderzoekend aan; dan keek hij naar den Uitkijk en sprak: Ik zie niets. Je hebt toch het gezicht niet verlo ren? Rechts, miocaro! Kijk eens goed. v't Is toch geen eekhorentje? Dat is roodbruin, en men zou zijn staartje zion wuiven. Of een lynx? Ook niet, dan moest ik de strepen van zijn pels waarnemen. Een kiukajou? Al evenmin; immers; die zou heen en weer wiegelen, terwijl dit beest schrijlings op een tak zilt. Een aap dan? Daarvoor is liet te donker1 en te groot Je vergist je, antwoordde Todwy dood kalm. Wat je voor een lynx of kmkajou bekijkt, is niets dan een dikke, kromme tak. Zeer geoefend is je oog lang- niet. Per la Mad one, 't is gemakkelijk zich er van. te vergewissen. Snel legde Bellici zijn karabijn aan en gaf vuur. Een donker voorwerp tuimelde van tak tot, tak naar beneden, en bleef! ten Laatste door een witten lap aan een der onderste twijgen hangen. Hé, signor dokter, ?S; dat niet een uwer negers? Todwy was onwillekeurig opgesprongen. Je bent buitengewoon handig met je geweer! bekende hij zijns ondanks. En het gezelschap den. rug toekeerand, ging hij weer onder zijn boom zitten niot ver van de negers. De geneesheer en zijn beide gezellen wa ren bij Bellici gekomen en bezichtigden diiens geweer. Te drommel, u schiet goed vriendlief! Och wat, ik heb een goed repitiege- weer. Maar signor dokter, het dient ner gens toe onzen rusttijd te verlengen en daardoor onzen voortreflijken gids gelegen heid te geven tot het bedenken van een an der middel om zijn medeplichtigen kennis te geven van de nieuwe richting, die wij ge nomen hebben. Gelooft u ook niet, dat we maar weer op weg moesten gaan? Goed, ik zal het signaal geven. Wil de signor dokter mij veroorloven zijn bevelen aan de negers over te bren gen? Welke bevelen? De signor dokter gelieve dit aan mij over te laten. Ik meen te mogen onderstel len, dat hij hert. nuttig zal achten onzen zwartjes te beletten anderen dan hem zelf als koerier te dienen. Ga je' gang, vriendlief, je keht volko men gelijk. Bellici wierp de karabijn over den schou der en ging naar Thomais, wien hij luid! genoeg om door de negers en Todwy ver staan te worden toeriep: Amiico mio, wil je aan de zwartje, die je zoo goed geleidt, zeggen, dat den eersten den besten, die zonder bevel van den dokter den troep verlaat, den vuist zal afgehakt worden? Dat heeft hij mij ge last je mee te deelem. En onder het neuriën van een. deuntje voegde hij zich weer bij zijn makkers. VI. Altijd voorafgegaan door Todwy volgde de expeditie thans een houthakkerspad langs een snelvlietende beek. Thomas, ge belgd over de indirecte berisping hem door den man overgebracht, dien hij met zeke ren wrok gewoonlijk mijnheer Macaroni noemde, liep met het geweer in de hand naast het troepje negers, gereed om eiken zwarte neer te schieten,-die het zou wagen achter een boom weg te kruipen of onge vraagd een bad in den rio te nemen. On willekeurig in het Fransch mopperde hij: Leelijk zooitje droppijpenZë zijn het allemaal eens en zouden ons in den steek laten, als ze er maar kans toe kregen. Maar Thomas is er ook n0gi /j hep, njet tot tien weien te tellcin, tot negen zal wel gaan om ieder van jullie een pruimepit toe te zenden. 't Is dé moeite niet waard, amico, zei Bellici in dezelfde taal, terwijl hij hem ge meenzaam bij den arm nam; morgenochtend zijn al je pijpen drop ad vitam acternam. Wat is dat nu weer voor eon gewest? Een land, vanwaar men niet terugkomt. Morgen zullen al je negers dood zijn. Alle duivels! Wie heeft u dat verteld? Doet er niet toe.de wind, die voorbij waait, bet wegvloeiende water, de bloem op het padEn dan, ik ben zoo'n soort waar zegger. Niet heel aardig, uw voorspellingen, mijnheer de Italiaan. Wacht maar, je zult later nog wel rniD- der aardige dingen zien. Maar als u dat zeker weet, moet u den dokter waarschuwen. Als we kunnen verhinderen Het is niet te verhinderen. Wat duivel,.ze zullen toch zich zcl'f niet opeten? Dat wel niet, maar er is niets aan ta doen. Toen zij in dienst der expeditie geho- rnen werden, vermoedde ik reeds, dat zij als offers zouden vallen, doch was er niet zeker van. Wij moeten het toch dén dokter mee- deelen. Goed, ga maar mee. En die zwarten zonder toezicht laten? Als ze er eens van door gingen? Zooveel te beter voor hen. 't Is de eenige kans voor die stakkerds om aan den dood te ontsnappen. Laten we nu naar den dokter gaan. Zij zochten den geneesheer op, die mot Boudhier in druk gesprek was over de koorts van vier en. twintig uur, waartegen hij een middel gevonden had, de vrucht van den magnolia, die op deze ziekte eeiizelfden invloed uitoefend als de quinine. Mijnheer de dokter, zoo begon Thomas al uw negers zijn ter dood veroordeeld. Wat voor malligheid vertel je me nu? vroeg zijn meester driftig- Mijnheer Bellici zal. het u zeggen. Hij heeft het vernomen van den wind, die voorbij gaat, van het water, dat in de beek vloeit Ben je stapelgek geworden, Thomas? Daar was temet wel reden voor, mijn heer de dokter. Die zwarten zijn toch ook menschen, evengoed als wij. Luistert eens, zei Bellici met zijn eeuwigdurende nglimlach. Een uurtje gele den liep ik niet ver van signor Todwy, onzen trouwen gids, toen ik hem een bloem zag oprapen, die ter zijde van het pad lag. Voor ons Europeanen zou dat de onnoozelste zaak ter wereld geweest zijn om zijn liefste of om zijn knoopsgat te sieren? Maar voor 'n Rood huid ik kende die lui zoo door en door vond ik het toch vreemd. Mij zou het niet opgevallen zijn, be kende de dokter eerlijk- Terwijl ik schijnbaar druk bezig was dezen wandelstok te fatsoeneeren, hield 11c onzen mam scherp in het oog en bemerkte, dart hij de bloemblaadjes een voor een zorg vuldig afplukte. In het hartje van de bloem was ongetwijfeld een biljetje verborgen, want hij bukte zich een oogenblik over een klein stukje papier, dat hij in de holte zijner hand schuil hield. Dat papiertje moest ik hebben maar hoe het te krijgen? Met toeval kwam mij te hulp. Ik zag aan zijn bewegingen, dat hij hert papiertje tot een zeer klein bal letje samenfrommelde. Met een knip van duim en vinger slingerde hij liet onge merkt in de beek. Per Bacco, dit papiertje moest Todwy wel iets zeer ernstigs aan kondigen, daar de anders zoo geslepen vos twee dingen vergat: vooreerst, het papier moest wel doordrongen zijn van de geurige, olieacthtige stof, die zich in de bloem kroon der rhododendrons bevindt, en ver volgens de golfjes van den rio kabbelden telkens tegen de oevers. En hoe liep dat af?, vroeg de dokter ongeduldig. Wel, hot ballatje bleef zonder nat te worden drijven en kwam snel naar dén kant. En. u. hebt bet weten te grijpen? Ja, signor dokter; hier is heit, em Bei- Hei toonde heimelijk een stukje papier. Ik zal u den inhoud zeggen om niet de aan dacht van den Indiaan te trekken. Het luidt in het Engelseli: „Slaap dezen nacht tin bet huis van den houitliakker Davies, morgenochtend zullen de negers door onze zorgen verdwenen zijn. Ze zijn nutteloos cm hinderen, ons. Ga voort dé Blanken naai' den Rooden Galg te lei den,!'. En het is onderteekend? Geenondertekening. Een vochtig stempel, waarin ik een vlieg of zoo iets meen te zien. Ik zal dien verrader van een Todwy onmiddellijk laten grijpen. Wacht nog wat. Waartoe zou het die nen, daar Red ifair u nog geen orders ge geven heeft? Maar hij voert ons in een valstrik! En als hij die valstrik ons leert, wat wij willen weten? Wij zullen er allen omgebracht worden. Dat moet u niet gelöoven; kolonel Da vidson is cën bewijs voor het tegendeel. Bo vendien, er bestaat steeds wel een middel om uit een valstrik te raken. Hoe het ook zij, ik verkies niet geleid te worden door een main, die mot gevaarlijke onbekenden heult Ik zal Berbi, Rouxelles en Bourdhier raadplegen en vragen, of Bet ook naar hun meening niet dienstig zou wezen Todwy te knevelen om hem te doen Beken nen, in wiens soldij hij staat. In elk geval, ik wil mijn gezellen raad plegen. Na een lcorrte gedachtemisseling besloot men Todwy dien avond op de halte te grij pen on te binden; verder zou men in de hoeve van Davies maatregelen nemen om een mogelijken aanval te weerstaan. Den geheelen dag had men door een heer lijk woud van Australische dennen in ex ploitatie gemarcheerd. Tegen zes uur waar schuwde het woedend geblaf van een hond, dat men de pleisterplaats naderde. Men verliet den oever van don rio, en na een kwartiertje kwam do expeditie op een open vlakte. Er verscheen een groot houten ge bouw, op. eenige meters van een meertje ge legen en door een bloeienden tuin omringd, terwijl een man in hemdsmouwen en met langen, grijzendon haard op hen toetrad, met moeiite een zwaren dag kalmeerend. Hier, Bezeau, hier!Blanken doet hij geen kwaad, gentlemen, maar hij is een ver woed vijand van Roodhuiden. Goeden dag, zei de dokter vooruit tre dend. Wij komen voor één nacht uw gast vrijheid inroepen. Mijn huis is te uwer beschikking, ant woordde de houthakker. Een jachtpartij in het woud? Neen, wij trekken alleen hier langs; Wij gaa,n het oerwoud onderzoeken. Dan moge de goede God u bewaren. Hier Bezeau! riep de man, nogmaals zijn hond toe. Het beest bromde dof en draaide steeds om Todwy heen, die roerloos was blijven ètaan, doch op zijn hoede, het mes in de hand. U hebt een gids uit de stammen, zie ik, ging Davies voort, en zachter voegde hij er bij: „erg genoeg. Maar komt binnen, gentlemen. Ik kan u twee flinke kamers en een zaal aanbieden. Mijn vrouw en ik sla pen dan in don kelder. Hij wees naar een vrouw, nog zeer knap ondanks haar vijftig jaren, die cp den drem pel verschenen was. Uw negers kunnen in de schuur over nachten, die op het oogenblik juist ledig is. Ik ben u ten hoogste dankbaar, zei de dokter. 'Zeker Amerikaansch burger? Ik behoor tot geen enkel land. Of lie ver: mijn land! is deze hoek grond en de ge- heele menschheid.Daarom herhaal ik: u bent thuis. De installatie was spoedig geschied. Uit den meegebrachten voorraad werd een lieer- lijk maal bereid,, dank zij mijnheer Bellici; hij maakte de vrouw des huizes een compli ment, beknorde Thomas en maakte elks nachtverblijf in orde, echter zonder Todwy uit het oog te verliezen. De dokter en zijn drie vertrouwde vrien den zouden op de eene kamer der verdieping lcgeercn, vier deelnemers op de andere, ter wijl de rest van den troep een plaats In de zaal gelijkvloers kreeg. Todwy verklaarde buiten te zullen waken en verzocht alleen, dat men 'den dog vast legde. De negers werden in de schuur opge sloten, en de houthakker met zijn vrouw zou den, wél van dekens voorzien, den kelder tot verblijfplaats nemen. Men had afgesproken Todwy terstond na afloop van den maaltijd te knevelon. Op het oogenblik, dat men aan tafel zou gaan, stelde de vrouw van den houthakker den dokter een dubbel gevouwen papier ter hand. Een uwer mannen, zei ze, heeft mij ver zocht u dit te geven. Hij was genoodzaakt zich te verwijderen, maar denkt weldra terug te komen. Een mijner mannen? Alweer een vlucht? Snel telde hij de aanwezigen aan de ta fel gezeten of nog in de zaal staande Er ontbrak niemand. (Wordt vervolgd) Moedertje Sasri volgde al 'n jaar getrouw de catechismus van pastoor in de dessa. Moedertje was al heel oud en versebrom-. peld en mager, maar als de pastoor met hrt karretje kwam aanrijden, dan strompelde voetje voor voetje naar het huis van deSj toerah en ze hurkte neer tusschen de kinder*, tjes en ze keek strak als de kindertjes, did' naar de mooie verhalen luisterden. Nu, op Kerstdag, was ze voor 't eerst dCj kerk binnengeweest. Nee maar, zoo irtd- m-oois had ze d.'r leven lang niet gezien. Wat had ze verlangd ook Christen te wart den, want dan zou immers alles nog veer mooier, nog veel inniger zijn... Links in den hoek stond 'n groote grcÈ en daarin lag 'n kindeke op stroo tussehen kaarsjes cn groen. Dat had ze al eens op eo'-i plaat gezien: zóó tfas Gocsrti Jesoes- g- boren. En dan midden, voor in de kerk, daai! brandden wel honderd lichtjes en daar zag je 'n weelde van bloemen en 'n prachtigs feesttooi. Daar zog je ook den pastoor, niet lachend als gewc nlijk, maar in heilige ernst» niet in 't zwart, maar in 't goud. Wat was hot moe..! Wat was het mooi! Zou 't in den hemel nog mooier kunnen? Alleen één ding, daar begreep moedertje Sasri niets van. Ze had vele menschen cd kind-eren zien naderen tot vóór, op een baflki 't leek wel 'n soort, tafel, en daar kregen die menschen iets van den. pastoor, iets- uit e< ti goudexr beker, en heel eerbiedig gingen z« clan weer terug ihun plaatsen. Even- was de ga Lie bij haar opgekomt-'f om ook naar den pastoer te gaan en dat ge schenk te ontvar c?i; maar nee, ze zou t eerst 's middags vragen, als ei- weer catechus1 mus was: Nog nooit had ze zoo verlangd naar komst van den pastoor als dien middag de plechtige Kerstmis. Daar rolde het, karretje aan. Dag kleine bengels! Dag, Kar mini, d.'-l Iskah! 't Was een drukte en 'n handjes geven en 'n blijdschap! Want de pastoor had wat lekkers bij zich op zoo'n feestdag! Dag, pastoor! Dag, moedertje Sr "i! Is 't mooi gQ* weest vanmorgen in de kerk? Tranen van vreugde sprongen moedertje uit de oogen. Eerst een kruisje maken en edit kerstliedje zingen, dan zou de les beginnen, Wat moet het Kindje Jesus blij zijd geweest, toen het in die bamboehut, zoo'u echt stalletje van Bethlehem, al die kle:ad Javaantjes hoorde zingen uit heèl hun hart; „Pra pangèn dèn énggal saminja sowah Dateng nagri Béthlehem". (De herdertjes spoedden naar Bethlehsm)- De Hes. begon nu. Ze waren juist gekomen! aan het II. Sacrament des Altaars. Bök Sasri stale 'n bevende vinger op. nDara, mag ik u iets vragen? Zeker moedertje. nDara, wat heeft u vanmorgen, toen 11 die gouden: kleeren aanhad, toch uitgedeeld aan de menschen? 't Was iets wits en rondt en 't kwam. uit een gouden beker. Prachtig; moedertje, ge hebt goed ge keken en 't komt juist te pas bij deze les. Wat ik aan de eerbiedig knielende mensch n gaf, is Goesti Alla-h zelf. Verwondering straalde uit de kleine kraal oogjes van het oude vrouwtje. nDara! Goesti. Allah! Maar dat is eed groote- gunst! Zonder twijfel, moedertje, dat is een ontzaglijke gunst van Goesti Allah. nDara, redeneerde ze door, y/naar dan begrijp ik niet, dat er nog: één Christen is, dio op z'n plaats blijft zitten en dat, ze niet iederen, dag hun Goesti gaan ontvangen!..! (St. Claver Bond). „LONDON OPINION". Echtgenoot. „Wat moet je nu weer met eed nieuwe japon doen?" Zij. „Natuurlijk een hoed bij koopen I Een. heer bestelde in een reriaurant twee ge kookte eieren, en op een der eieren vond bij bet volgende geschreven? „Dit eï is in een dorp, 1500 mijlen van NeV York, door een meisje verpakt. Men zegt van haar, dat zij het mooiste meisje van de streek is, cn zij verklaart zich gaarne bereid den beet te trouwen, die toevallig dit ei in handen krijgt". De man telegrafeerde aanstonds. Eenige dagen later kreeg hij een brief: huwelijksaanzoek heeft mij zeer vereerd, niaa ben sinds lang getrouwd en heb reods drie Iiev< kinderen."

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 10