m
4
WOENSDAG 14 AUGUSTUS 1929
DERDE BLAD
ij
:1 7>'
PAGINA 2
Verder goedan nacht.
Galg
Naar
GEORGES MONTIGNAC,
Was het een zwarte?
Neen, mijnheer, 't was een Llanke, en
Wj zei, dat hij tot uw troep behoorde
Hoe zag hij er uit?
Gekleed in vaalrood leer, zooals da
meesten uwer, geen baard, maar vuurrood
haar in het midden gescheiden, vam achte
jren en op de zijden lang.
Red Hairl mompelde de genees .eer en
ontvouwde het briefje. Mot dezelfde fijne,
Aristocratische hand stond er geschreven:
„Todwy moet u tot gids blijven dienen,
al is hij ook een verrader. Onthaal de ne
gers maar eens goed, want de stakkerds
zijn niet te redden. Pogingen om hen te red
den zijn absoluut nutteloos cjn kunnen
alleen op uw aller dood uitloopen." R. H.
Weet hij dan alles? mompelde de dok
ter en gaf het blaadje aan Boudhier, die
het na lezing aan Berbi overreikte.
Maar waartoe moet die vermoording
dienen? vroeg deze.
Laten we er niet naar zoeken, zei de
geneesheer; Red Hair waakit over ons en
zal zeer goed weten, wat hij doet. tls bar
voor die arme negers, maar wij hebben be
loofd Red Hair's leiding onvoorwaardelijk
te volgen. We moeten dus gehoorzamen.
Dan de stem verheffend, riep hij:
Aan tafel, vrienden! De heer Bellici
heeft ons een smakelijk maal bereid, daar
ben ik zeker.
Gracias, antwoordde deze met een nuf
fig lachje; ik heb mijn besit gedaan, daar
wij een dame in ons gezelschap hebben.
Het maal verliep vroolijk. De homhakker
en zijn vrouw hadden in lang niet aan zulk
een feest, deelgenomen. Men dronk op hun
gezondheid, op den bloei van hun klein
eigendom. Tegen negen uur nam Bellici de
rol van hotelknecht op zich en wees ieder
zijn slaapplaats. Daarna hield hij met den
dokter Rouxelle en Thomas een algemeene
inspectie rondom het huis.
In de schuur lagen de negers na eenover-
vloedigen maaltijd in diepen slaap. Aan den
oever van het meertje rookte Todwy vreed
zaam zijn pijpje, en weldra heerschite in
dezen hoek van het woud een diepe stilte,
alleen onderbroken door het luiid gesnurk
ter slapenden, afgemat door een langen
dagmarsch.
Aanvankelijk ken de dokter den slaap
niet vatten, zijns ondanks gekweld door het
geheimzinnige, dat hem meer dan ooit om
gaf. Eindelijk begon hij toch in te sluime
ren, toen hij meende te voelen, dat een
zacht voorwerp zijn wang aanraakte On
middellijk zat hij overeind en zocht naar
zijn lucifers, daar het stikdonker in het ver
trek was, doch iemand fluisterde naast
hem.
Verroer u niet.
Hij had da stem van Red Hair herkend.
Morgenochtend vertrekt u, wat er de
zen nacht ook gebeure. U gaat door het
zwarte dennenbosch, daarna door een
eikenwoud. Na een meertje met groene wa
teren vindt u een bosch van tulpenfcoomen,
dat u, steeds Westwaarts gaande, in zijn
volle lengte doortrekt. Door het groo-te cy-
pressenbosch nadert u dan het oerwoud
Van dat oogenblik af zult u op elk uwer
schreden moeten waken, niet alleen om uw
leven tegen mensrhen en dieren te verdedi
gen, doch ook om het spoor der verdwe-
nenen te ontdekkenStil. Tel tot vijf
en schrap dan een lucifer aan om mij te
gaan zoeken.
Weer heerschie er diepe stilte. Geen ge
luid van schreden of een opengaand deur
verried, dat Bed Ilair het vertrek verlaten
had. Met tegenzin en zeer langzaam telde
de geneesheer tot vijf en stak dan een
kaars aan.
Hij opende nu de tussrhendeur, waar
door zijn licht ook in de aangrenzende ka
mer scheen. Gok daar waren zijn makkers
in diepen slaap. Thomas echter opende ten
halve de oogen, en den dokter ziende sprong 1
hij vlug overeind. Daarbij stootte hij Bellied
aan, die nevens hem lagen op zijn beurt
rechtop ging zitten.
Per Bat-co, stommerik! mopperde de
Italiaan. Kun je me niet eens, rustig laten
slapen?
Dan eveneens den geneesheer bespeurend,
vroeg hij:
Wat is er. signor dokter?
Niets, zei deze laatste, ik meende ge
rucht te hooren
Nu de dokter toch over den vloer is.
hernam Bellici geeuwend en zich de oogen
wrijvend, zou hel mij een genoegen zijn
met hein een toertje in den omtrek te ma
kenDe nacht -■ hijm mij wei wat stil
toe.
Red I-lair heeft mij verbod n te trach
ten de negers te helpen. Hot spijt m<- genoeg
dat ik niets voor hen doen kan.
Helaas, die povero's zijn wel te bekla
gen, maar het stuit me toch tegen de borst
niet te weten, hoe zij zullen verdwijnen,
en vooral, wie hen zullen weghalen..
Evenwel, mij dunk, dat. wij niet buiten de
orders gaan, die u mocht ontvangen heb
ben, door de rol van toeschouwers in de
gebeurtenissen van dezen nacht te spelen.
Red Hair heeft me gezegd, geen po
gingen te doen om de negers te redden.
U hebt hem dus gezien.,.. Red Haiir,
signor dokter?
Nean, maar ik heb orders
Perfect.Zwijgzaam en bescheiden.
Vergeef mij, maar zonder hen te willen
redden... deze hevelen verbieden u toch
niet van verre te zien, wat er misschien
zal gebeuren?
Neen.
In dat geval.wilt u mij de eer doen
mij te volgen? Wij gaan dan Roodhuid op
het oorlyogspad spelen. Jij ook, Thomas.je
bent geschoren, dat maakt de zaak gemak-
keiijker. Neemt uw karabijnen mee en ook
uw dekens.
Bellici had zachtjes de deur der slaap
kamer geopend en daalde nu mdt zijn
beide gezellen onhoorbaar de trap af; zoo
bereikten zij de zaal, waar de overigenslie
pen. De Italiaan richtte zich naar een
laag deurtje, bukte, en nu kwamen zij on
der een afdak.
Hangt uw dekens om de schouders en
neemt het geweer in de hand. Goed zoo.
Veroorloof thanis den grimeur zijn werk te
verrichten.
Hij kwam bij den dokter, legde hem om
het voorhoofd een band van zwari-wollen
stof, dien -hij op den kruin vastknoopte.
Vervolgens zocht hij kalkoensche hanevee-
ren, die rondom verspreid lagen, en stak er
twee hoven den schedel
Bravissimol En daar nu juist het
maantje even schijnt, een weinig blanket
sel,
En uit zijn zak een doos schmink ha
lend, besmeurde hij het gelaat van den ge
neesheer snel met oker, wit, rood en blauw,
Waartoe die maskerade?
^|ill... Jouw beurt, Thomas!
En de goede ziel werd op dezelfde wijze
versierd en gegrimeerd
Met eenige streken onderging Bellici een
soortgelijke gedaantewisseling, zijn donker
snorretje daarbij onder een lapje taf ver
bergend, dat de vleeschkleur allerbedrieg-
lijkst nabootste. Toen hij zich omkeerde, zei
de dokter dan ook verbaasd:
Sapristi-, men zou zeggen: Todwy in
eigen persoon!
U kunt mij geen grooter genoegen
doan, signor dokter. Volgt mij nu en weest
zoo goed te doen, wait ik u zal zeggen.
Bellici blies de kaars uit, waarvan hij
zich bediend had, en opende een deurtje
achter in het afdak; nu bevond hij zich
in den moestuin.
De maan schijnt op dit oogenblik niet
zeer helder, en bovendien hebben wij de
schaduw der boomen in ons voordcel.
De drie mannen liepen langs een heg, die
den tuin omringde; aan heit einde er van
gingen zij door een houten poort, die slecht»
met een klink gesloten was. Zoo kwamen zij
aan den oever van het meertje en eindelijk
onder de boomen van het woud. In de scha
duw daarvan hielden zij stil, een vijftig me
ter van de schuur, waar de negers sliepen.
Per Bacco! zei Bellici op eens; hebt u
er aan gedachit te bevelen, dat niemand dezen
nacht zijn plaats mag verlaten, wat er ook
gebeure?
Ja, antwoordde de dokter, ik heb Rouxel
le en Bourdhier orders gegeven. Men zal
slechts teekenen van leven geven, indden
het huis aangevallen wordt
Dan ben ik gerust. Ga met den rug te
gen den boom staan, als iemand, die uit
het woud komit en naar de schuur wil
gaan. Thomas, doe jij hetzelfde bij dezen en
verroer je niet, vóór ik het zeg.
Bellici was naar een meer vooruitspring-
den sitruik gegaan, die hem slechts ten dee-
le verborg
Weer diepe stilte.zoo ging een half
uur langzaam voorbij. Daar hoorde men
plotseling het gesnor van de ratelslang.
Verduiveld! bromde Bellici, heb je
ooit gehoord, dat de ratelslang in den ma
neschijn uit wandelen gaat?
De wangen opblazend herhaalde bij het
geluid, dat hij vernomen had, en wachtte
onbeweeglijk. Nu klonk de kreet van den
nachtuil tweemaal dicht bij hem.
Dat is heel wat natuurlijker; nu kun
nem wij praten, dacht hij.
Handig bootste hij tweemaal het geluid
van dezen vogel na. Uit een naburigen
struik kroop een donkere gestalte en hurkte
aan zijn zijde.
Goeden avond, Todwy, zei een rauwe
stem in het Engelsch.
Goeden avond, antwoordde Bellici koel
tjes.
Slapen zij?
Ja.
Zijn de negens in de schuur?
Ook al.
De toortsen zijn gereed... op de vluch
telingen wordt geschoten, doch slechts één
maalZij mogen des noods aan den haal
gaan, we zijn te dicht bij Jacksonville om zo
te vervolgen.
En de bleekgezichten?
Raak daar vooral niet aan. Breng ze
naar den Rooden Galg. Nadere orders vol
gen.
Goed.
Pas goed op dendokiter. Eigenlijk stel
len wij in hem alleen belang.
Afgesproken.
Heeft Bed Hair zich niet vertoond?
Neen.
Staat hij niet heimelijk met hen in
verbinding?
Ik verlaat den dokter geen oogenblik.
Goed, blijf maar waken.
Wanneer worden de bleekgezichten ter
dood gebracht?
iBekommer je daarover niet, en vooral
„EVERYBODY'S WEEKLY".
,De kamer bevalt ons best. Maar de muren
zijn te dun. Je buren kunnen alles booren, wat
je zegt".
„Ik zal een mooi tapijt tegen den muur
laten hangen".
,Ja, maar dan kunnen wij niet meer hooren
wat de buren zeggen
pas óp hen geen leed te doen. Je zult scal
pen genoeg krijgen, als de tijd daar is
Je ziet dien denneboom links? Zoolang
de brand duurt, zal ik daar inzitten. Als je
mij wat te zeggen hebt: tweemaal de kreet
van den fluiteend.
Goed.
Dé gestalte kroop weer naar het woud en
verdween daar. Bellici keerde zi ;h lang
zaam om en zag nog juisit een slapvilten
hoed en donkeren baard.
Eenige minuten later klonk het ge
schreeuw van de raaf ein herhaalde zich zon
der ophouden in een kring rondom Bellici
en de kleine, open vlakte.
Alle duivels! dacht de Italiaan, er zij,n
er zeker veel meer dan honderd.
De nu volgende, drukkende stilte werd op
nieuw onderbroken door drie kreiten van den
nachtuil; als bij tooverslag omgaf nu een
heldere glans de schuur, en mannen met
groote bossen dood hout op den rug kwa
men te voorschijn. Zij legden hun last langs
de houten wanden, bovenal vóór de eenige
deur, en verdwenen weer in de duisterüis.
Bellici had zijn karabijn aangelegd, niet op
de schuur, maar schuins omhoog op den
boom, dien de onbekende aangewezen had.
De opgestapelde takkenbosschen waren
gewis door onzichtbare handein in brand ge
stoken, want plotseling ging het droge hout
aan alle kanten in vlammen op. In enkele
minuten stond het gansche gebouw in lichte
laaie, terwijl een dichte rookwolk in de stil
le lucht omhoog steeg.
Weldra weerklonken angstkreten in de
schuur. Zwarte gedaanten vertoonden zich
huilend en krijschend aan de geopende deur;
geweerschoten knalden, en de lichamen vie
len ito de vlammen terug, waar de dichte
rook spoedig de rauwe jammerklachten
vermoorde. De halken kwamen als een schit
terend vuurwerk naar beneden... de heele
schuur stortte met een regen van vonken
ineen.
Al dien tijd zaten Bellici en zijn beide
gezellen roerloos, verstijfd van afschuw en
schrik. Alleen had de Italiaan het omhoog
gerichte geweer laten zakken en fluisterde
dan:
Ilc geloof, dat ik een groot stuk wild
geschoten heb.
De brand duurde nog een kwartier; dan
heerschte weer de stilte, doch nu rondom
een hoop gloeiende asch en nog rookende
stukken hout. Bellici legde zich met het oor
tegen den grond; lang luisterde hij en
voegde zich eindelijk weer hij zijn metgezel-*
len.
't Is afschuwelijk! mompelde de dokter.
Weet u, wat ons daar achter het groote
woud wacht? Voor het oogenblik, dokter,
doe mij de eer mij te helpen om mijn wild
op te nemen. Wij zullen ons uiterlijk nog
niiet veranderen, dat is veiliger.
De drie mannen liepen achter elkander
als Indianen naar den zoom van het bosch.
Hier stiet Bellici op een lichaam, dat in het
hooge gras lag uitgestrekt.
Daar hebt u mijn vogel.
Ilij bukite zich over het lichaam, dat met
het gezicht ter aarde lag, en lichtte het op.
He was beweegloos, en de handen waren
reeds koud.
Ik geloof, dat hij zijn portie heeft, zei
Thomas.
Wij zullen hem naar het huis bren
gen. Dokter, wees zoo goed u met de voe
ten te belasten, ^terwijl Thomas de schou
ders neemit. Ik ga vooruitde onzen
mochtc-n eens op ons schieten. U houdt stil
in den tuin bij de kleine poort.
Snel door den moestuin gaande, bereikte
de Italiaan het afdak en ontdeed zich van
elk spoor zijner vermomming. Hij vond
allen overeind, op den aanval voorbereid.
Wat nu? vroeg Rouxelle op hem toe
tredend. Waar is de dokter?
Hij volgt mij met een groot stuk wild.
Bellici deed nu den geneesheer en diens
knecht met hun treurigen last binnenko
men
Waar heb je die Indianeu van daan
gehaald? zei Berbi mat een lantaarn den
somberen stoet belichtend.
Dokter Dalbray, eerste Indiaan, sprak
Bellici als bij een plechtige voorstelling;
Thomas, adjunct-Indiaan.
Verduiveld dokter, ik zou u niet berkend
hebben. Wij waren doodelijk ongerust over
uw verdwijning, maar daar u ons bevolen
had niets te ondernemen, wat er ook ge
beurde.
U hebt góed gehandeld, antwoordde
do geneesheer, zich over het lijk bukkend.
Maar je hebt een blanke gedood, mijn
waarde Bellici.
i— Dait weet ik, 't is zelfs een oude kennis
r— Wat zegt u daar.
Deze beste man is mij onder een struik
komen interviewen en noemde mij vlak
weg Todwy. Hij scheen zoo tevreden en
was zoo spraakzaam, dalt ik het niet over
mijn hart kon krijgen hem uit don droom
te helpen.
Nieuwsgierig hekeken allen het lijk, dat
op de tafel lag uitgestrekt. De dokter had
het leeren buis en het wollen hemdopenge-
maakt en wees nu op een rond gaatje in
de borst.
Ie drommel, u hebt hem goed geraakt
en dat nog wel in het donker. U bent waar
lijk een kunstenaar met het geweer, Bellici.
Gracias, zei de Italiaan, die intusschen
de zakken van den doode onderzocht had.
Kijk eens, wat ik bij hem gevonden heb.
Hij reikte den geneesheer een houten pijp
toe, een tabakszak, vuursteen en staal, een
zakmes en een in vieren gevouwen pa
piertje.
Dat is alles. De man was bepaald
voorzichtig.Het blaadje is zeker zijn
marscbroute.
De geneesheer las overluid: „Het lijk naakt
op den mesthoop te werpen".
Ik zou het niet heter gezegd kunnen
hebben, zei Bellied. En de onderteekening?
Red Hair.
Red Hair! herhaalden allen verbaasd.
Is die man dan overal, dat hij het lijk
nog vóór ons ontdekt heeft? mompelde
dalbray.
Er ontbreekt nog maar aan, dat hij
hem zelf gedood heeft, hernam Rcflici
la chend.
Een nader onderzoek van het lijk bracht
niets aan het licht De wilde, donkere
haard en de woeste haren gaven het ge
laat nog meer het karakter van een ge
vaarlijk avonturier; ook de kleeren toon
den niets bijzonders.
Een smerig varken! bromde Bourdhier.
Kent u hem niet? vroeg de dokter aan
den houthakker, die met zijn vrouw ook na
der gekomen was.
Neen, mijnheer. Hij heeft wel wat van
een mijnwerker, dat is opvallend, maar ik
heb hem nooit hier zien rondzwerven
Laten wij dan Red Hair's bevel ten
uitvoer brengen.
De doode werd vhn zijh kleeren ontdaan.
Ik vraag verlof den gordel te mogen
nemen, zei Bellici.
Hij wees op een breeden band van zakken
voorziien.
Een patroongordel? vroeg de dokter.
Dat niet, want de patronen droeg hij
op zijn rug; maar er zitten pakjes in, en
die zal ik dezer dagen eens op mijn gemak
onderzoeken.
Daarbij haalde de Italiaan uit een der
zakken van den gordel een blikken busje te
voorschijn, dat een nummer droeg.
Een ontploffingsmiddel wellicm"
Wij zullen zien.
Schmiitt, die geen leeren buis bezat, nam
dat van den doode; de overige kleeren wer
den den houthakker gelaten evenals de ka
rabijn en de patronen.
- Wij zullen het lijk voorloopig achter
het huis leggen om het morgen naar de
mestvaalt te brengen, zei de dokter. Thans
zou ik wel eens naar de schuur willen
gaan; er mocht nog eens een zwartje te
helpen wezen.
De vrouw des huizes stak twee lantaarns
aan. Thomas en Houxelle brachten het, lijk
naar buiten, de dokter en twee mannen
van den troep begaven zich naar de nog
rookende overblijfselen der schuur. Daar
wachtte hen een schouwspel te afschuwe
lijk om te beschrijven.
- Zoodra het dag is, zullen wij deze
ongelukkigen begraven, sprak de genees
heer, eerbiedig het hoofd ontblootend.
Toen hij de lantaarn ophief om wat verder
te zien, bespeurde hij een donker .'irhaam,
dat zich oprichtte, en een b;bóerende stem
riep angstig:
Niet verbranden mij, dokter, niet ver
branden
Bellied trad naar voren en belichtte met
de tweede lantaarn hot gelaat van den ge
kwetste. 't Was een der negers van de ex
peditie.
Ben jij het, mijn goede Konstantijn? riep
de geneesheer.
Ja, dokterniet verbranden mijn...
zal geen kwaad doenbeloof het
Malle jongen w ij hebben dien gruwel
niet bedreven, dat hebben Roodhuiden ge
daan, die ons dezen nacht aanvielen
O dokter, ik blijdacht dokter ons
wilde doodenhij boos was.
Iloud je mond, domoor.YBen je gewond?
Arm heelemaal verbrand.
Hij hief het lichaamsdeel o; en de dokter
onderzocht het
Verbrand? Loop heen, een brandwond
van geen groote beteekenis. Met war. ambri-
n» is er over eenige dagen niets meer van
te zien. Nu, vriendje, je kunt zeggen, dat je
er wonderbaar goed afgekomen bent, en je
moogt deQ goeden God wel bedanken.
De neger wierp zich aan de voeten van
den geneesheer en omhelsde ze innig.
H^ï ho, ik bnn de goede God niet, jon
gen. Komt, vrienden, laten wij weer naar
de hoeve gaan en probeeren den nacht be
ter te beëindigen, dan wij hem begonnen zijn.
Zij kwamen bij het huis, en toen de dokter
het lijk van den bandiet voorbijging, epesak
hij tot den houthakker:
Werp hem, zoodra het dag is, op
mestvaalt, doch op een bloedplas wijt®
voegde hij er ontstelt hij: men heeft
het hoofd afgesneden! Dat is toch een
sterk.nauwelijks heb je den rug ge&cerd'
of ze snijden je het hoofd ar; Vrienden,
mosten voortaan waakzamer wezen.
Iederzocht zijn, dekens weer op, jn d9
nnger kreeg 'n plaats onder het afdak 00(1
de geneesheer zijn kamer wilde binr/cr:~iaBi
hield Bellici hem glimlachend tegen-
Mijnheer de dokter vraagt mij brei
naar Todwy.
Dat is waar ook! In al die strató,eliu]
gen had ik hem totaal vergeten. Heeft
soms den man onthoofd? I
Wel neen, hij zou hem gesrt>lP®er
hebben.
Dan is hij er met de aanvalle1'*
door gegaan.
En hij moet ons naar den Rooden
leiden!
Je gelooft dat, dat wij hem morgen
len zien terugkomen?
Vast en zeker. Ik kan niet gissen,
ke nieuwe komedie hij nu weer in el!;;,n'
der zet, maar wees er van overtuigd,
het een wonderlijke zal wezen.
Ik zou wel last willen geven, dat
onzer dezen nacht waakte.
Hebt ma,ar geen zorg, wij kunnen rllS
tig slapen. Niet hier zal ons lot beslist n°r'
den.
Welnu dan, Bellici, goeden nacht
Goeden nacht, signor dokter.
Terwijl in de woning van den houthakt,
alles doodstil was, kwam iemand uit
dennenbosch en sloop behoedzaam roinf-1'1'
het huis tot de plaats, waar de ontboet 0
handiet lag. Hij bukte zich over het licha^'
doopte zijn handen in het reeds gestc!
bloed, bracht ze meermalen aan zijn 'l0'!
en droeg daarna het lijk naar den °cV
van het meertje. Met lianenstengels bÉ
tigde hij er een grooten steen aan, na®
ret
van het meertje. Met lianenstengels
op dein schouder en liep er mee tot aan lit\
gordel het. water in. Dan liet hij het in 110
meer glijden, waar het met een plons vCl"
da
dween.
Weer op het droge gekomen richtte
man zich naar den drempel der woning 00
luisterde eenige oogenblikkem. Daar binJU'°
begon de dog te brommen; de onbeke®9
kroop voorzichtig achteruit en strekte *:C_
met gekruiste armen op het mos uit, eetl1
ge meters van de deur
(Wordt vervn)gd)'
'i'Atfu i "n
„HUMORIST".
cliti*00
Hij: „O lieveling, ik heb een praeb
tweedehandsch-auto gekocht". lSr
Zij: „Heerlijk, nu moeten we alleen nog
naar een andere stad verhuizen en dan
de menschen denken, dat we hem nieu^
kocht hebben".
Een compliment.
0
Hé, oude jongen, wait een aangen^
verrassing, je hier te ontmoeten! riep
berg uit op de receptie van het. literair
nootschap.
't Doet me genoegen je te zien
antwoordde De Bruin. Ik was £ang
hier alleen geleerde ein ontwikkelde n"
schen zou vinden!
Het verschil.
Een niet buitengewoon acteur ?°u
treden als Hamlet. Het publiek bc,|VC'
of
rk<0
er
hem met rotte eieren.
Ik heb nooit zoo gelachen, zei J
uit het publiek, „als toen dia vent °P
als Hamlet".
0,1)0®*'
En ik nooit zoo erg, zei een
„als toen hij van het tooneel verdwe®31
ommelet"
Vlaamsche humor.
uit®*
Nanden Pamnel moest op liet.
huis komen om inlichtingen te verP'
fen over zijn huisgezin, 't Was vo°r
volksoptelling.
Nanden was het trouwboekje ve'~
het moest dus mondeling gebeuren- ((a
Hoeveel kinderen hebt gij? v'r0"°
bediende.
Nanden dacht een oogeftblik na-
'k Tel er tot zeven, zei Panned j,,*.
Noem ze eens op volgens den
dom iids'0,
G'bebt eerst onzen Wannes, den 1,1
Goed, en dan?
Dan is 't onze Mondus.
Goed, en dan? j
Dan is 't onze Trien, een be---
een meisje
Goed, en wie komt daaracbtei
Wie daar achter komt, zegt n1!.'
wel de schele jongen van Dikke i1k
'kheb hem voor t^ce dagen buu
stamptl