m 4 WOENSDAG 14 AUGUSTUS 1929 DERDE BLAD ij :1 7>' PAGINA 2 Verder goedan nacht. Galg Naar GEORGES MONTIGNAC, Was het een zwarte? Neen, mijnheer, 't was een Llanke, en Wj zei, dat hij tot uw troep behoorde Hoe zag hij er uit? Gekleed in vaalrood leer, zooals da meesten uwer, geen baard, maar vuurrood haar in het midden gescheiden, vam achte jren en op de zijden lang. Red Hairl mompelde de genees .eer en ontvouwde het briefje. Mot dezelfde fijne, Aristocratische hand stond er geschreven: „Todwy moet u tot gids blijven dienen, al is hij ook een verrader. Onthaal de ne gers maar eens goed, want de stakkerds zijn niet te redden. Pogingen om hen te red den zijn absoluut nutteloos cjn kunnen alleen op uw aller dood uitloopen." R. H. Weet hij dan alles? mompelde de dok ter en gaf het blaadje aan Boudhier, die het na lezing aan Berbi overreikte. Maar waartoe moet die vermoording dienen? vroeg deze. Laten we er niet naar zoeken, zei de geneesheer; Red Hair waakit over ons en zal zeer goed weten, wat hij doet. tls bar voor die arme negers, maar wij hebben be loofd Red Hair's leiding onvoorwaardelijk te volgen. We moeten dus gehoorzamen. Dan de stem verheffend, riep hij: Aan tafel, vrienden! De heer Bellici heeft ons een smakelijk maal bereid, daar ben ik zeker. Gracias, antwoordde deze met een nuf fig lachje; ik heb mijn besit gedaan, daar wij een dame in ons gezelschap hebben. Het maal verliep vroolijk. De homhakker en zijn vrouw hadden in lang niet aan zulk een feest, deelgenomen. Men dronk op hun gezondheid, op den bloei van hun klein eigendom. Tegen negen uur nam Bellici de rol van hotelknecht op zich en wees ieder zijn slaapplaats. Daarna hield hij met den dokter Rouxelle en Thomas een algemeene inspectie rondom het huis. In de schuur lagen de negers na eenover- vloedigen maaltijd in diepen slaap. Aan den oever van het meertje rookte Todwy vreed zaam zijn pijpje, en weldra heerschite in dezen hoek van het woud een diepe stilte, alleen onderbroken door het luiid gesnurk ter slapenden, afgemat door een langen dagmarsch. Aanvankelijk ken de dokter den slaap niet vatten, zijns ondanks gekweld door het geheimzinnige, dat hem meer dan ooit om gaf. Eindelijk begon hij toch in te sluime ren, toen hij meende te voelen, dat een zacht voorwerp zijn wang aanraakte On middellijk zat hij overeind en zocht naar zijn lucifers, daar het stikdonker in het ver trek was, doch iemand fluisterde naast hem. Verroer u niet. Hij had da stem van Red Hair herkend. Morgenochtend vertrekt u, wat er de zen nacht ook gebeure. U gaat door het zwarte dennenbosch, daarna door een eikenwoud. Na een meertje met groene wa teren vindt u een bosch van tulpenfcoomen, dat u, steeds Westwaarts gaande, in zijn volle lengte doortrekt. Door het groo-te cy- pressenbosch nadert u dan het oerwoud Van dat oogenblik af zult u op elk uwer schreden moeten waken, niet alleen om uw leven tegen mensrhen en dieren te verdedi gen, doch ook om het spoor der verdwe- nenen te ontdekkenStil. Tel tot vijf en schrap dan een lucifer aan om mij te gaan zoeken. Weer heerschie er diepe stilte. Geen ge luid van schreden of een opengaand deur verried, dat Bed Ilair het vertrek verlaten had. Met tegenzin en zeer langzaam telde de geneesheer tot vijf en stak dan een kaars aan. Hij opende nu de tussrhendeur, waar door zijn licht ook in de aangrenzende ka mer scheen. Gok daar waren zijn makkers in diepen slaap. Thomas echter opende ten halve de oogen, en den dokter ziende sprong 1 hij vlug overeind. Daarbij stootte hij Bellied aan, die nevens hem lagen op zijn beurt rechtop ging zitten. Per Bat-co, stommerik! mopperde de Italiaan. Kun je me niet eens, rustig laten slapen? Dan eveneens den geneesheer bespeurend, vroeg hij: Wat is er. signor dokter? Niets, zei deze laatste, ik meende ge rucht te hooren Nu de dokter toch over den vloer is. hernam Bellici geeuwend en zich de oogen wrijvend, zou hel mij een genoegen zijn met hein een toertje in den omtrek te ma kenDe nacht -■ hijm mij wei wat stil toe. Red I-lair heeft mij verbod n te trach ten de negers te helpen. Hot spijt m<- genoeg dat ik niets voor hen doen kan. Helaas, die povero's zijn wel te bekla gen, maar het stuit me toch tegen de borst niet te weten, hoe zij zullen verdwijnen, en vooral, wie hen zullen weghalen.. Evenwel, mij dunk, dat. wij niet buiten de orders gaan, die u mocht ontvangen heb ben, door de rol van toeschouwers in de gebeurtenissen van dezen nacht te spelen. Red Hair heeft me gezegd, geen po gingen te doen om de negers te redden. U hebt hem dus gezien.,.. Red Haiir, signor dokter? Nean, maar ik heb orders Perfect.Zwijgzaam en bescheiden. Vergeef mij, maar zonder hen te willen redden... deze hevelen verbieden u toch niet van verre te zien, wat er misschien zal gebeuren? Neen. In dat geval.wilt u mij de eer doen mij te volgen? Wij gaan dan Roodhuid op het oorlyogspad spelen. Jij ook, Thomas.je bent geschoren, dat maakt de zaak gemak- keiijker. Neemt uw karabijnen mee en ook uw dekens. Bellici had zachtjes de deur der slaap kamer geopend en daalde nu mdt zijn beide gezellen onhoorbaar de trap af; zoo bereikten zij de zaal, waar de overigenslie pen. De Italiaan richtte zich naar een laag deurtje, bukte, en nu kwamen zij on der een afdak. Hangt uw dekens om de schouders en neemt het geweer in de hand. Goed zoo. Veroorloof thanis den grimeur zijn werk te verrichten. Hij kwam bij den dokter, legde hem om het voorhoofd een band van zwari-wollen stof, dien -hij op den kruin vastknoopte. Vervolgens zocht hij kalkoensche hanevee- ren, die rondom verspreid lagen, en stak er twee hoven den schedel Bravissimol En daar nu juist het maantje even schijnt, een weinig blanket sel, En uit zijn zak een doos schmink ha lend, besmeurde hij het gelaat van den ge neesheer snel met oker, wit, rood en blauw, Waartoe die maskerade? ^|ill... Jouw beurt, Thomas! En de goede ziel werd op dezelfde wijze versierd en gegrimeerd Met eenige streken onderging Bellici een soortgelijke gedaantewisseling, zijn donker snorretje daarbij onder een lapje taf ver bergend, dat de vleeschkleur allerbedrieg- lijkst nabootste. Toen hij zich omkeerde, zei de dokter dan ook verbaasd: Sapristi-, men zou zeggen: Todwy in eigen persoon! U kunt mij geen grooter genoegen doan, signor dokter. Volgt mij nu en weest zoo goed te doen, wait ik u zal zeggen. Bellici blies de kaars uit, waarvan hij zich bediend had, en opende een deurtje achter in het afdak; nu bevond hij zich in den moestuin. De maan schijnt op dit oogenblik niet zeer helder, en bovendien hebben wij de schaduw der boomen in ons voordcel. De drie mannen liepen langs een heg, die den tuin omringde; aan heit einde er van gingen zij door een houten poort, die slecht» met een klink gesloten was. Zoo kwamen zij aan den oever van het meertje en eindelijk onder de boomen van het woud. In de scha duw daarvan hielden zij stil, een vijftig me ter van de schuur, waar de negers sliepen. Per Bacco! zei Bellici op eens; hebt u er aan gedachit te bevelen, dat niemand dezen nacht zijn plaats mag verlaten, wat er ook gebeure? Ja, antwoordde de dokter, ik heb Rouxel le en Bourdhier orders gegeven. Men zal slechts teekenen van leven geven, indden het huis aangevallen wordt Dan ben ik gerust. Ga met den rug te gen den boom staan, als iemand, die uit het woud komit en naar de schuur wil gaan. Thomas, doe jij hetzelfde bij dezen en verroer je niet, vóór ik het zeg. Bellici was naar een meer vooruitspring- den sitruik gegaan, die hem slechts ten dee- le verborg Weer diepe stilte.zoo ging een half uur langzaam voorbij. Daar hoorde men plotseling het gesnor van de ratelslang. Verduiveld! bromde Bellici, heb je ooit gehoord, dat de ratelslang in den ma neschijn uit wandelen gaat? De wangen opblazend herhaalde bij het geluid, dat hij vernomen had, en wachtte onbeweeglijk. Nu klonk de kreet van den nachtuil tweemaal dicht bij hem. Dat is heel wat natuurlijker; nu kun nem wij praten, dacht hij. Handig bootste hij tweemaal het geluid van dezen vogel na. Uit een naburigen struik kroop een donkere gestalte en hurkte aan zijn zijde. Goeden avond, Todwy, zei een rauwe stem in het Engelsch. Goeden avond, antwoordde Bellici koel tjes. Slapen zij? Ja. Zijn de negens in de schuur? Ook al. De toortsen zijn gereed... op de vluch telingen wordt geschoten, doch slechts één maalZij mogen des noods aan den haal gaan, we zijn te dicht bij Jacksonville om zo te vervolgen. En de bleekgezichten? Raak daar vooral niet aan. Breng ze naar den Rooden Galg. Nadere orders vol gen. Goed. Pas goed op dendokiter. Eigenlijk stel len wij in hem alleen belang. Afgesproken. Heeft Bed Hair zich niet vertoond? Neen. Staat hij niet heimelijk met hen in verbinding? Ik verlaat den dokter geen oogenblik. Goed, blijf maar waken. Wanneer worden de bleekgezichten ter dood gebracht? iBekommer je daarover niet, en vooral „EVERYBODY'S WEEKLY". ,De kamer bevalt ons best. Maar de muren zijn te dun. Je buren kunnen alles booren, wat je zegt". „Ik zal een mooi tapijt tegen den muur laten hangen". ,Ja, maar dan kunnen wij niet meer hooren wat de buren zeggen pas óp hen geen leed te doen. Je zult scal pen genoeg krijgen, als de tijd daar is Je ziet dien denneboom links? Zoolang de brand duurt, zal ik daar inzitten. Als je mij wat te zeggen hebt: tweemaal de kreet van den fluiteend. Goed. Dé gestalte kroop weer naar het woud en verdween daar. Bellici keerde zi ;h lang zaam om en zag nog juisit een slapvilten hoed en donkeren baard. Eenige minuten later klonk het ge schreeuw van de raaf ein herhaalde zich zon der ophouden in een kring rondom Bellici en de kleine, open vlakte. Alle duivels! dacht de Italiaan, er zij,n er zeker veel meer dan honderd. De nu volgende, drukkende stilte werd op nieuw onderbroken door drie kreiten van den nachtuil; als bij tooverslag omgaf nu een heldere glans de schuur, en mannen met groote bossen dood hout op den rug kwa men te voorschijn. Zij legden hun last langs de houten wanden, bovenal vóór de eenige deur, en verdwenen weer in de duisterüis. Bellici had zijn karabijn aangelegd, niet op de schuur, maar schuins omhoog op den boom, dien de onbekende aangewezen had. De opgestapelde takkenbosschen waren gewis door onzichtbare handein in brand ge stoken, want plotseling ging het droge hout aan alle kanten in vlammen op. In enkele minuten stond het gansche gebouw in lichte laaie, terwijl een dichte rookwolk in de stil le lucht omhoog steeg. Weldra weerklonken angstkreten in de schuur. Zwarte gedaanten vertoonden zich huilend en krijschend aan de geopende deur; geweerschoten knalden, en de lichamen vie len ito de vlammen terug, waar de dichte rook spoedig de rauwe jammerklachten vermoorde. De halken kwamen als een schit terend vuurwerk naar beneden... de heele schuur stortte met een regen van vonken ineen. Al dien tijd zaten Bellici en zijn beide gezellen roerloos, verstijfd van afschuw en schrik. Alleen had de Italiaan het omhoog gerichte geweer laten zakken en fluisterde dan: Ilc geloof, dat ik een groot stuk wild geschoten heb. De brand duurde nog een kwartier; dan heerschte weer de stilte, doch nu rondom een hoop gloeiende asch en nog rookende stukken hout. Bellici legde zich met het oor tegen den grond; lang luisterde hij en voegde zich eindelijk weer hij zijn metgezel-* len. 't Is afschuwelijk! mompelde de dokter. Weet u, wat ons daar achter het groote woud wacht? Voor het oogenblik, dokter, doe mij de eer mij te helpen om mijn wild op te nemen. Wij zullen ons uiterlijk nog niiet veranderen, dat is veiliger. De drie mannen liepen achter elkander als Indianen naar den zoom van het bosch. Hier stiet Bellici op een lichaam, dat in het hooge gras lag uitgestrekt. Daar hebt u mijn vogel. Ilij bukite zich over het lichaam, dat met het gezicht ter aarde lag, en lichtte het op. He was beweegloos, en de handen waren reeds koud. Ik geloof, dat hij zijn portie heeft, zei Thomas. Wij zullen hem naar het huis bren gen. Dokter, wees zoo goed u met de voe ten te belasten, ^terwijl Thomas de schou ders neemit. Ik ga vooruitde onzen mochtc-n eens op ons schieten. U houdt stil in den tuin bij de kleine poort. Snel door den moestuin gaande, bereikte de Italiaan het afdak en ontdeed zich van elk spoor zijner vermomming. Hij vond allen overeind, op den aanval voorbereid. Wat nu? vroeg Rouxelle op hem toe tredend. Waar is de dokter? Hij volgt mij met een groot stuk wild. Bellici deed nu den geneesheer en diens knecht met hun treurigen last binnenko men Waar heb je die Indianeu van daan gehaald? zei Berbi mat een lantaarn den somberen stoet belichtend. Dokter Dalbray, eerste Indiaan, sprak Bellici als bij een plechtige voorstelling; Thomas, adjunct-Indiaan. Verduiveld dokter, ik zou u niet berkend hebben. Wij waren doodelijk ongerust over uw verdwijning, maar daar u ons bevolen had niets te ondernemen, wat er ook ge beurde. U hebt góed gehandeld, antwoordde do geneesheer, zich over het lijk bukkend. Maar je hebt een blanke gedood, mijn waarde Bellici. i— Dait weet ik, 't is zelfs een oude kennis r— Wat zegt u daar. Deze beste man is mij onder een struik komen interviewen en noemde mij vlak weg Todwy. Hij scheen zoo tevreden en was zoo spraakzaam, dalt ik het niet over mijn hart kon krijgen hem uit don droom te helpen. Nieuwsgierig hekeken allen het lijk, dat op de tafel lag uitgestrekt. De dokter had het leeren buis en het wollen hemdopenge- maakt en wees nu op een rond gaatje in de borst. Ie drommel, u hebt hem goed geraakt en dat nog wel in het donker. U bent waar lijk een kunstenaar met het geweer, Bellici. Gracias, zei de Italiaan, die intusschen de zakken van den doode onderzocht had. Kijk eens, wat ik bij hem gevonden heb. Hij reikte den geneesheer een houten pijp toe, een tabakszak, vuursteen en staal, een zakmes en een in vieren gevouwen pa piertje. Dat is alles. De man was bepaald voorzichtig.Het blaadje is zeker zijn marscbroute. De geneesheer las overluid: „Het lijk naakt op den mesthoop te werpen". Ik zou het niet heter gezegd kunnen hebben, zei Bellied. En de onderteekening? Red Hair. Red Hair! herhaalden allen verbaasd. Is die man dan overal, dat hij het lijk nog vóór ons ontdekt heeft? mompelde dalbray. Er ontbreekt nog maar aan, dat hij hem zelf gedood heeft, hernam Rcflici la chend. Een nader onderzoek van het lijk bracht niets aan het licht De wilde, donkere haard en de woeste haren gaven het ge laat nog meer het karakter van een ge vaarlijk avonturier; ook de kleeren toon den niets bijzonders. Een smerig varken! bromde Bourdhier. Kent u hem niet? vroeg de dokter aan den houthakker, die met zijn vrouw ook na der gekomen was. Neen, mijnheer. Hij heeft wel wat van een mijnwerker, dat is opvallend, maar ik heb hem nooit hier zien rondzwerven Laten wij dan Red Hair's bevel ten uitvoer brengen. De doode werd vhn zijh kleeren ontdaan. Ik vraag verlof den gordel te mogen nemen, zei Bellici. Hij wees op een breeden band van zakken voorziien. Een patroongordel? vroeg de dokter. Dat niet, want de patronen droeg hij op zijn rug; maar er zitten pakjes in, en die zal ik dezer dagen eens op mijn gemak onderzoeken. Daarbij haalde de Italiaan uit een der zakken van den gordel een blikken busje te voorschijn, dat een nummer droeg. Een ontploffingsmiddel wellicm" Wij zullen zien. Schmiitt, die geen leeren buis bezat, nam dat van den doode; de overige kleeren wer den den houthakker gelaten evenals de ka rabijn en de patronen. - Wij zullen het lijk voorloopig achter het huis leggen om het morgen naar de mestvaalt te brengen, zei de dokter. Thans zou ik wel eens naar de schuur willen gaan; er mocht nog eens een zwartje te helpen wezen. De vrouw des huizes stak twee lantaarns aan. Thomas en Houxelle brachten het, lijk naar buiten, de dokter en twee mannen van den troep begaven zich naar de nog rookende overblijfselen der schuur. Daar wachtte hen een schouwspel te afschuwe lijk om te beschrijven. - Zoodra het dag is, zullen wij deze ongelukkigen begraven, sprak de genees heer, eerbiedig het hoofd ontblootend. Toen hij de lantaarn ophief om wat verder te zien, bespeurde hij een donker .'irhaam, dat zich oprichtte, en een b;bóerende stem riep angstig: Niet verbranden mij, dokter, niet ver branden Bellied trad naar voren en belichtte met de tweede lantaarn hot gelaat van den ge kwetste. 't Was een der negers van de ex peditie. Ben jij het, mijn goede Konstantijn? riep de geneesheer. Ja, dokterniet verbranden mijn... zal geen kwaad doenbeloof het Malle jongen w ij hebben dien gruwel niet bedreven, dat hebben Roodhuiden ge daan, die ons dezen nacht aanvielen O dokter, ik blijdacht dokter ons wilde doodenhij boos was. Iloud je mond, domoor.YBen je gewond? Arm heelemaal verbrand. Hij hief het lichaamsdeel o; en de dokter onderzocht het Verbrand? Loop heen, een brandwond van geen groote beteekenis. Met war. ambri- n» is er over eenige dagen niets meer van te zien. Nu, vriendje, je kunt zeggen, dat je er wonderbaar goed afgekomen bent, en je moogt deQ goeden God wel bedanken. De neger wierp zich aan de voeten van den geneesheer en omhelsde ze innig. H^ï ho, ik bnn de goede God niet, jon gen. Komt, vrienden, laten wij weer naar de hoeve gaan en probeeren den nacht be ter te beëindigen, dan wij hem begonnen zijn. Zij kwamen bij het huis, en toen de dokter het lijk van den bandiet voorbijging, epesak hij tot den houthakker: Werp hem, zoodra het dag is, op mestvaalt, doch op een bloedplas wijt® voegde hij er ontstelt hij: men heeft het hoofd afgesneden! Dat is toch een sterk.nauwelijks heb je den rug ge&cerd' of ze snijden je het hoofd ar; Vrienden, mosten voortaan waakzamer wezen. Iederzocht zijn, dekens weer op, jn d9 nnger kreeg 'n plaats onder het afdak 00(1 de geneesheer zijn kamer wilde binr/cr:~iaBi hield Bellici hem glimlachend tegen- Mijnheer de dokter vraagt mij brei naar Todwy. Dat is waar ook! In al die strató,eliu] gen had ik hem totaal vergeten. Heeft soms den man onthoofd? I Wel neen, hij zou hem gesrt>lP®er hebben. Dan is hij er met de aanvalle1'* door gegaan. En hij moet ons naar den Rooden leiden! Je gelooft dat, dat wij hem morgen len zien terugkomen? Vast en zeker. Ik kan niet gissen, ke nieuwe komedie hij nu weer in el!;;,n' der zet, maar wees er van overtuigd, het een wonderlijke zal wezen. Ik zou wel last willen geven, dat onzer dezen nacht waakte. Hebt ma,ar geen zorg, wij kunnen rllS tig slapen. Niet hier zal ons lot beslist n°r' den. Welnu dan, Bellici, goeden nacht Goeden nacht, signor dokter. Terwijl in de woning van den houthakt, alles doodstil was, kwam iemand uit dennenbosch en sloop behoedzaam roinf-1'1' het huis tot de plaats, waar de ontboet 0 handiet lag. Hij bukte zich over het licha^' doopte zijn handen in het reeds gestc! bloed, bracht ze meermalen aan zijn 'l0'! en droeg daarna het lijk naar den °cV van het meertje. Met lianenstengels bÉ tigde hij er een grooten steen aan, na® ret van het meertje. Met lianenstengels op dein schouder en liep er mee tot aan lit\ gordel het. water in. Dan liet hij het in 110 meer glijden, waar het met een plons vCl" da dween. Weer op het droge gekomen richtte man zich naar den drempel der woning 00 luisterde eenige oogenblikkem. Daar binJU'° begon de dog te brommen; de onbeke®9 kroop voorzichtig achteruit en strekte *:C_ met gekruiste armen op het mos uit, eetl1 ge meters van de deur (Wordt vervn)gd)' 'i'Atfu i "n „HUMORIST". cliti*00 Hij: „O lieveling, ik heb een praeb tweedehandsch-auto gekocht". lSr Zij: „Heerlijk, nu moeten we alleen nog naar een andere stad verhuizen en dan de menschen denken, dat we hem nieu^ kocht hebben". Een compliment. 0 Hé, oude jongen, wait een aangen^ verrassing, je hier te ontmoeten! riep berg uit op de receptie van het. literair nootschap. 't Doet me genoegen je te zien antwoordde De Bruin. Ik was £ang hier alleen geleerde ein ontwikkelde n" schen zou vinden! Het verschil. Een niet buitengewoon acteur ?°u treden als Hamlet. Het publiek bc,|VC' of rk<0 er hem met rotte eieren. Ik heb nooit zoo gelachen, zei J uit het publiek, „als toen dia vent °P als Hamlet". 0,1)0®*' En ik nooit zoo erg, zei een „als toen hij van het tooneel verdwe®31 ommelet" Vlaamsche humor. uit®* Nanden Pamnel moest op liet. huis komen om inlichtingen te verP' fen over zijn huisgezin, 't Was vo°r volksoptelling. Nanden was het trouwboekje ve'~ het moest dus mondeling gebeuren- ((a Hoeveel kinderen hebt gij? v'r0"° bediende. Nanden dacht een oogeftblik na- 'k Tel er tot zeven, zei Panned j,,*. Noem ze eens op volgens den dom iids'0, G'bebt eerst onzen Wannes, den 1,1 Goed, en dan? Dan is 't onze Mondus. Goed, en dan? j Dan is 't onze Trien, een be--- een meisje Goed, en wie komt daaracbtei Wie daar achter komt, zegt n1!.' wel de schele jongen van Dikke i1k 'kheb hem voor t^ce dagen buu stamptl

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 10