y k '•ÉL V)e Qjjakra Boeana cBrief van Billy Kiek], es Janneman en zijn scheepje Van alles wat S DE TOCHT VAN LASIDO door frans de teek enaar B. L. N. S. VRIJDAG 23 AUGUSTUS 1929 DERDE BLAD mi ~F: y. Th,,-,, r,rm. I Een gemakkelijk middel om onschadelijkeont ploffingen te weeg te brengen ifaadccls Kaarten-puzzle Oplossing Eaadsels-serie Oplossing De slimme gevangen bewaarder e d P Kleine aardrijkskundigen, weten jullie, waar deze berg ergens te vinden is? Niet? Nu dan zal ik liet jullie zeggen! Je vindt dezen vulkaan ergens op Java op de grens van de residenties Clieribon en de vroegere residentie Preanger Regent schappen. Kijk maar eens op je atlas, dan vind je hem wel: misschien zie je hem daar wel rooken ook. Je moet n.I. weten, dat deze bekende vulkaan heel dikwijls dreigend op het aardrijk aan zijn voet neerziet; maargelukkig laat hij het in den regel bij dreigementen. Hij is dus niet zoo kwaad als hij er wel uitziet, hè? Hoe komt nu deze berg aan zoo'n eigen- aardigen naam? Ik zal je hier zijn geschiedenis eens m zijn voorouders van een van hun goden hadden gekregen, en ging op weg. Na een dag reizen kwam hij bij het hol aan. Het was avond en de sterretjes ver lichtten den donkeren ingang van het on heilspellende gat. „Niet dralen," dacht Boeana, „ik zal hem hier opwachten, den snoodaard en als hij het waagt, zich op te werken uit deze vreeselijke diepte, kloof ik hem den schedel nog vóór hij weet, wat er gebeurt." Maar,dien nacht waakte de dappere Boeana vergeefs. Het bleef stil in het diepe gat. Den tweeden nacht echter was hij weer op post. Nu werd hij voortdurend ge plaagd door een leger van booze geesten, dat trachtte hem vrees aan te jagen. Hij liet zich echter niet van zijn stuk brengen en bleef op zijn post. Doch ook nu weer ge beurde er niets. Den derden nacht echter hoorde hij een dof gerommel en hij zag, hoe de reus zich in het gat omhoog werkte. Steeds hooger steeg de vervaarlijke kop en Boeana stel de zich in pos tuur om den schedel met een flinken houw te treffen. Boem! dar viel dan het zwaard en zóó hevig was de slag, dat de sa bel in den dik- schedel bleef zitten. Hoe Boeana ook rukte hij kon 't ding niet los krijgen, zoodat hij 't monster overneming uit deze rubriek zonder schriftelijke toestemming verboden Toen klonk opeens de stem van Vish- noe, die riep: „Verga tot stof, ellendige; alleen een deel van je schedel zal als aan denken aan dit feit boven de aarde blij ven steken. En dit schedeldeel zal aanwas sen tot een hoogen berg, die naar mijn pijl en den dapperen Boeana zal heeten." De stem zweeg. En zie het stukje schedel begon te groeien, aan alle kanten uit te zetten en ten laatste was het ge worden de groote berg, dien we nu nog kunnen bewonderen: de Tjakra-Boeana. v. d. M. Vreeswijk, 9 Aug. '20 viten, maar ze hebben geen kuif op den kop. Heel vaak zien we ook wulpen (fig. maar Boeana hield niet op met smeeken Beste B. L. N. S.'ers, Nu is onze vacantie pas veertien dagen aan den gang en het lijkt me toe, of 't al veel langer is. Maar dat komt zeker omdat ik het hier zoo bijzonder naar mijn zin heb. Ik hoor Henk al zeggen: al dat vlakke land met die weiden, wat heb je daar nu aan. Maar 't is hier wel degelijk interes sant met de rivier en omgeving. De rivier is natuurlijk de mooie breede Lek. 't Interessantst vind ik wel de groote slui zen, waar zoo'n groot aantal schepen tegelijk in kunnen, bestemd om het Merwedekanaal op te varen of de Lek af te gaan. Natuurlijk doen we hier veel aan roeien. Mijn neefjes Piet en Arie zijn een paar bolleboozen in de roeisport en dus maken we geregeld tochtjes naar Jutfaas of Utrecht of naar de dorpen aan den IJsel. Vervelend zijn dan de sluizen waar je zoo moeilijk langs kunt komen, vooral als daar zooveel Rijnaken, van die geweldig mededeeien, dan weet je het. Vóór honderden jaren dan lag op de plek, waar nu de Tjakra Bceana staat, een groot rijk met talrijke bewoners. Het waren allen goede en brave menschen. die daar woonden. Van den vroegen mor gen tot den laten avond werkten ze hard op hun landerijen en lieten onder den arbeid hun droefgeestige liedjes weerklin ken. Nooit gebeurde er eens iets bijzon ders kalm en ongestoord ging het leven daar verder. Maardat zou niet zoo blijven. Mid den in het land lag een groot en diep hol. Het was zóó diep, dat men volgens het bijgeloof dezer lieden er tot het mid delpunt der aarde in kon afdalen. Van daar dus, dat de menschen schuw ter zijde weken, als ze in de buurt van dat diepe gat kwamen. Huwie weet, wie daar wel in kon zitten?! Op een keer nu kreeg de koning van het land bericht, dat uit dit diepe gat een reus was opgestegen, die alles in de buurt had vernield en de bewoners in het hol had gesleept. Slechts één man had hij gespaard en dat was degene, die het be richt aan den koning was komen brengen. Volgens dezen bode moest het een ver- ichrikkelijk monster zijn, deze reus. Zün kop was wel zoo groot als een gewoon mensch en als hjj rechtop op de kanten fan het hol stond, stak zijn hoofd nog ver boven de hoogste boomen uit. Als hij woedend was, sprong er vuur uit zijn mond en uit zijn oogen. De koning hield dadelijk krijgsraad. Hij riep zijn dapperste helden samen en hij vertelde hun, wat de bode hem had mee gedeeld. Er was echter niemand, die zin had om dat vreeselijke monster te bestrij den. Dat was te verschrikkelijk! Toen verhief de koning zich van zijn «etel en zei: „Als jullie dan te bang zijn, dan zal ik zelf mijn wapenrusting aan gorden om dezen onmenschelijken reus te bestrijden." Dadelijk daarna echter sprong 's ko- nings neef, Boeana geheeten, nu op en zei: „Dat zal niet gebeuren, oom! Uw leven is te kostbaar. Laat mij in uw plaats gaan." Eerst wilde de koning dat niet, omdat Boeana zijn eenige mannelijke bloedver want was. Maar Boeana hield niet op met meeken, totdat hij dan eindelijk toestem- hing kreeg. Hij deed nu zijn ijzeren harnas aaiy tordde het groote zwaard om, dat eens geen tweeden slag meer kon geven. Doch niet veel had het geholpen; want ondanks het zwaard, dat in zijn schedel zat, steeg het reuzenlichaam omhoog en stond weldra vlak voor Boeana. De reus pakte hem nu bij den kraag en schreeuwde: „Wat, nietig kereltje; jij denkt mij te kunnen dooden! Ha, ha, ha! Ik lach om het sneetje, dat je me in mijn schedel hebt gegeven. Wist jij dan niet, dat alléén de pijl van den god Vishnoe Tjakra genaamd mij kan dooden? Ellendige worm; hier mee in dit hol, waaruit geen levend vrezen meer terug keert." Nauwelijks had hij dit uitgeschreeuwd, of zie; daar vloog ratelend en donderend de groote pijl Tjakra door de lucht. Vish noe had die afgeschoten in de richting van den reus. lange bakbeesten van schuiten, liggen. Oom en tante wonen in een echt ouderwetsch huis met grooten tuin, waarin vóór bloemen en achter groen ten gekweekt worden. Ook staan er een aantal vruchtboomen in, appelen en peren; maar die zijn nu natuurlijk, nog niet rijp. We probeeren ze wel eens als de wind ze afgewaaid heeft, maar ze zijn nog hard en wrang. Soms gaan we ook wandelen door de weilanden. Er zijn paden langs, want door de weiden heen zien de boeren je niet graag gaan. Maar de melkpaden mogen wel begaan worden en zoo zien we heel wat langs de rivier. Daar heb je in de eerste plaats de kieviten. Dat vind ik toch altijd zulke interessante vogels (fig. 1). Ze duiken en zwaaien onder 't vliegen en maken allerlei elegante bewegingen. Er worden hier in de buurt heel wat kievitseieren gezocht. Verder hebben we vaak plevieren ge zien (fig. 2). Die lijken wel wat op kie- 3). Die hebben zoo'n wonderlijk gebogen snavel, evenals de kluit. Maar wat bij den wulp naar boven is, gaat bij den kluit naar omlaag (fig. 3). Van enkele weidevogels konden we ook nog jongen vinden, 't Is haast niet te be grijpen, dat die diertjes zich zoo goed verstoppen kunnen. Ooievaars komen bij Utrecht in de buurt voor en reigers zien we ook dik wijls genoeg. Oom heeft me beloofd, dat we over morgen naar Utrecht gaan om den Hor tus Botanicus te bekijken en dat we dan ook een merkwaardigen boom zullen zien met ademwortels. Die boom staat niet in den Hortus zelf, maar in een der plant soenen. Hij hoort in de moerassige stre ken van Amerika thuis, maar groeit in die plantsoenen ook best. De wortels van den boom groeien onder water en zouden heel weinig lucht krijgen, als er niet van Een van m'n vrienden een jager in hart en nieren kwam me op een mooien Juni-Woensdagmiddag uitnocdi- gen om zijn jongste ontdekking mee te gaan bewonderen. 'n Uurtje fietsen we over mulle fiets paden met hooggekromde boomwortels hier en daar en we hadden ons doel be reikt. Heel, heel voorzichtig kropen we naar het door den jager ontdekte hel, waarvan zóó op het oog niets anders te zien was dan. een doodgewoon gat in den grond. De kippenveeven er rondom heen vertel den echter heel duidelijk, wie hier woonde. Nauwkeurig werd onderzocht, vanwaar de wind kwam dat valt in het bosch lang niet mee, maar de vos heeft een scherpen neus al het lichte en blin kende aan onze kleeding werd weggewerkt en zoo zaten we daar, doodstil, beprikt en gestoken door de vele muggen en vliegen, die rondom de nestopening vlogen, onbe weeglijk de komende dingen af te wach ten. Eindelijk, na ruim een uur, loerde een spitse kop uit 't gat naar buiten, stak zijn neus snuivend en ruikend links en rechts, enhop daar zat de vcssenmoeder buiten. Ze zag er nu juist niet op heur voordee- ligst uit, want d'r zomerpels, toch al dun netjes behaard, was vet en smerig gewor den door al haar kinderzorgen. Maar de kop, ;.nst z'n pientere oogjes, den spitsen snuit, den snuffelenden neus, waren van een echte vossenschoonheid. Nadat ze zich overtuigd had, dat alles in orde was, verdween ze weer in 'r hol en kwam spoedig terug, 'n jong in heur bek, dat ze als een kat bij het nekvel hield. Viermaal dook ze weg en iederMs keer bracht zc zoo'n kleinen loss npeuhw naar boven. Do oude vcs ging lui in 't mo- liggen, terwijl het kleine gezelechaD, w»arvan er twee nog hun zwart-grij'e zuievlmgcn- pakjos aan hadden, del la'er wrst rood wordt, aio dollen begonnen te ravotten. Dan weer rolden ze om moeder Vos heen of stoelden als jonge honden, dan weer vochten ze als halv° wilden cm een oud bot, det een -van de vi°r 'gevonden had- Wij \ergiten hitte en muggen en we hadden neg wel een uur kunnen kijken naar dit hoerlijkp vOoOunhulshouden. VOSSENKINDEREN Plotseling echter d'r kraakte, geioof ik, een tak spreng de oude op, stootte een angstig geblaf uit, pakte den een na den ander van heur kinders bij het nekvel en smeet ze, soms hardhandig, het vos senhol in, waarna ze zelf als de weerlicht eveneens in d'r woning verdween. C. K. tijd tot tfjd een wortel boven water kwam, die openingen draagt en zorgt, dat er lucht in de wortels kan doordrin gen. De boom heet Virginiaansche moe- rascypres en heeft bovendien de bijzon derheid, dat naalden en takken in 't na jaar afvallen. Ik zie, dat mijn papier vol is. Misschien vertel ik later nog eens wat over den Hortus. Hartelijke groeten, TILLY. .en stond weldra, vlak voor Boeana Immer meer naderde het scherpe ding den reus en toen hij op het punt stond, Boeana in het diepe gat te werpen, daar trof Tjakra het voorhoofd van den reus. D^ar de reus gebukt stond, toen de pijl hem trof, stak slechts een klein deel van den grooten schedel boven de aarde uit. Doe twee blaadjes jodium (niet meer!) in een vijzel en wrijf ze met een stam per tot poeder. Doe dat poeder dan in een absoluut schoon reageerbuisje en giet er een thee lepel sterke ammoniak bij. Laat het zóó een half uur staan en filtreer het dan door ffltreerpapier. Nu houd je een donkerbruin bezinksel over en juist daarom is het te doen. Ver deel dit, terwijl het nog goed vochtig ls in heel kleine hoeveelheden en leg deze in beetjes op stukjes papier, een flink eind van elkaar verwijderd in den tuin. Zoodra het nu door en door droog is, ontploft het vanzelf. Zelfs een hoeveelheid zoo groot als een speldeknop, veroorzaakt een geweldigen knal. I. Janneman, die zou gaan varen, Met zijn scheepje op de ree, Jongens, op die wilde baren, Dat viel heusch nog niet zoo mee! II- Janneman, dat aardig kindje, Hield het touwtje stevig vast, En heel lustig blies het windje, In het zeiltje aan den mast. IH. Janneman stond maar te kijken, Waar het scheepje heen wou gaan, Weet je, wat hem wel zou lijken, Reizen naar dé verre maan! IV. Janneman stond maar te turen. Hield het scheepje goed in 't oog. Maar het kon niet lang meer duren Of 't zou omgaan met een boog. V. Janneman stond maar te sjorren, Had hij dat maar niet gedaan, Want nu ging het zonder morren. In zijn ééntje naar de maan. VI. Janneman, die stond te snikken. Bei z'n arme oogjes rood, En hij zei tusschen z'n hikken: „Nou is 't arme scheepje docV!" RO KOPUIT. Dus alleen de vier vijven. En nu moet je trachten de vier kaar ten zóó op elkaar te leggen, dat je op elke kaart van de vijf figuurtjes er nog maar vier ziet. Het is heel eenvoudig, als je het maar weet. De volgende week krijg je de oplossing, als je hem zelf nog niet gevonden hebt. Probeert het volgende eens: Je neemt uit een kaartspel, dat je al lemaal wel thuis hebt de vier vijven uit. 1. Welk ijs kan niet smelten? 2. Zoolang ik bij mijn heer blijf, help ik hem niet. Zoodra hij mij weggeeft, ben ik hem van nut. 3. Waar zit de meeste visch? 4. Welke kinderen hebben hun vader zien doopen? 5. In 'welke vaten kan men geen wijn doen? 6. 't Is geen struik of boom, Maar het heeft wel bladen. Spreken kan het niet, Maar vertelt heel schoon; Zeg, wie kan dit raden? 7. Wat heeft in den beginne vier, later twee en eindelijk drie voeten? 8. Wat is verkeerd en toch geen zonde? 9. Welke klokjes kan men niet luiden? 10. Met L ziet ge mij op de kaart. Met B wordt, wat los is, bij elkander bewaard. Met R is het aan iederen pot of pan. „ec. dien nacht wachtte de dappere Boeana vergeefs 49 Opeens werd hij In zijn vaart gestuit door een prinses. Het was een heel lieve prinses, die er veel belang in stelde, waar Lasido heenging. Toen ze gehoord had wat er aan de hand was, zei ze: „Wacht, ik zal Je een tooverstokje ge ven, je weet nooit hoe Je dat te pas kan ko men." Of Lasido ook bofte. 30. Nauwelijks had hü de prinses bedankt en was hjj weer verder gegaan, of het begon geweldig hard te regenen. Het was een bui, zooals Lasido nog nooit in zjjn leven had meegemaakt. „Is dat eventjes wat," zei hü; „op die manier krijg ik dien leelijken boef nooit in handen." En mismoedig overdacht hij wat hem nu te doen stond. „Als ik ziek word," dacht hij, „dan moet ik de 51. Lasido voelde zich door en doornat worden, vervolging heelemaal opgeven." Maar opeens herinnerde hij zich, dat hij van de prinses een tooverstokje had gekregen. „Wacht even," mompelde hij, „dat kan me nu goed te pas komen." Hij zwaaide met het stokje en meteen stond er een huisje om hem heen. Met P die bij gebrek aan geld iets krijgen kan. Met T is het, voor wie graag broodkorsten lust. Met Z ligt het huizenhoog aan de kust Met H moet ge werken en drink-n en eten. Nu zult ge het heele woord ook wel weten! 1. Kruisraadsel i ons baker inktpot appel lot t (inktpot) 2. Een dobbelsteen. 3. De vlieg, want zij zat rich bij keizers en koningen op den neu- 4. De dag van gisteren. 5. Natte. 6. Dat hij gestorven is. 7. Een leugen. 8. Het licht. 9. In leege. 10. Die van een tafel valt, omdat hij „eerder" op den grond is. De volgcrde der letters in onderstaand3 figuur geeft de route aan, die de ge k l i i i f 0 m h b n a vangenbewaarder op zijn rond. volgde, waardoor hij dus, beginnend bij cel a., aPe cellen kon controleeren, zonaar iedere cel meer dan éénmaa' te betreden.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 10