HET GEHEIM ZWEEFT. WOENSDAG 4 SEPTEMBER 1929 PAGINA 2 Naar GEORGES MONTIGNAC. Misschien wel op het geluid der stemmen li wam een baardeloos man met een pijp in den mond uit het hou.t. Hij had een ietwait hoogen rug en schuwen blik. Kijk, daar komt de chef net aan. Ben jij het, Barberousse? vroeg de man. Ja, ik kom met De Kolenbrander te rug, antwoordde Bellici in zijn baard. Do lui van Jacksonville zitten in het Zwarte Huis. Prachtig! Opgesloten als in ean fleseh. Aan alle kanten zijn ze door moerassen om geven en de eenige weg om te ontsnappen is langs hier. Als ze dat beproeven, kun nen wij ze uit het bosc.h op ons gemak één voor één neerschieten. Gaat mee naar den Rooden Galg, dan zal ik bevelen aan het Wespennest vragen. Zonder te antwoorden of het minste tee- ken van verwondering te geven volgden Bellici an Thomas hem, dien zij chef had den hooren noemen. Aan den voeit van den rooden ahorn sliepen een veertigtal man nen in dekens gewikkeld, rondom een groot houtvuur. Pablo! riep de chef, is het toestel in orde? Ja chef, en ik heb de aansluiting reeds beproefd. Hier is de ontvanger. De chef bracht den hoorn aan zijn oor. De electrische centraleGeef mij den opperchef vanwege Willy, op zending hij den Rooden Galg. En verliepen eenige minuten. Ben jij het, opperchef?... Ja... Zie hier mij.n rapport: wij zijn slaags geweest met de lieden uit Jacksonville en hebben er een tiental van gedood. Nu moeten er nog zeven of acht over zijn.Ja, dokter Dal- bray leeft nogIn het Zwarte Huis Wij hebben ze nu voor goed. Ik verwacht je ordersGoedGoedDe dokter alleen?Wees gerust, de overigen zul len zonder uitleg opgeruimd worden.Ja, hoera! Van de Jaeksonville-expoditio zal niemand overblijven dan dokter Dalbray, en dien zullen we meebrengen.Todwy heeft ons verraden, en Barberousse heeft zijn lijk op den weg naar het Zwarte Huis zien liggen. Dat zullen we morgen onderzoe kenGegroet! De chef gaf Pablo don hoorn terug en wer.dde ziich tot Bellici em Thomas, die on verschillig schenen toe te luisteren. Gaat maar slapen, er zal morgen vroeg werk genoog zijn. Goeden nacht, chef! zeiden de beide mannen. Zij legden zich hij de anderen neer, doch zoo ver mogelijk huiten het schijnsel van het vuur. Ook de chef had zich op den grond uitgestrekt, en toen bij blijkbaar in geslapen was, tikte Bellici Thomas op den schouder. Wij gaan er ongemerkt van door. De beide gezellen kropen nu onhoorbaar achteruit; in de schaduw dor dennen geko- n ou stonden zij op en namen den gewonen pas aan, elk gerucht vermijdend. Bellici g ng recht naar den struik, waar de schild wacht stond. Je wordt afgelost, je kunt gaain slapen. Dank je, dat is niet af te slaan; 't is hier zoo vochtig ouder die verwenschte hoornen, mijn voeten zijn als ijs. Nu dan, goeden nacht, maar pas op, dat je geen geluid maakt: de chef is erg vermoeid. Begrepen! Toon de man ziich ver genoeg verwijderd had. zette Bellici door Thomas gevolgd den tocht voort. Weer gingen zij over het slag veld cn langs Todwy's lijk en kwamen ten slotte aan hot Zwarte Iluis. Bellici klopte aan cn noemde hun naman. IX. Zoodra de dag aanbrak, gaf Willy bevel tot een snel vertrek. De mannen vouwden haastig hun dekens op, laadden de kara bijnen an gingen in Indiaansche rij op marsch. Zij vonden Todwy's lichaam, en Willy bukte zich el- over. 't Is inderdaad Todwy. Menigen dienst heeft hij ons bewezen. Hoe kwam hij op het idee ons te verraden? Die stommerik! Verachtelijk schopte hij het weg en richt te zich met zijn bende naar het Zwarte Huis, dat zich op de open plaats vertoon de. Op twintig meter er van hield hij stil en plaatste zijn mannen in een cirkel er om heen, zoodat vluchten onmogelijk was. De deur van het houten gebouw!je was gesloten, niet het minste gerucht deed zich daar binnen hooren. Toch was de nadering van den vijand opgemerkt, want allen ston den achter in het vertrek bij elkander, de wapens in de hand. Bellici bespiedde door een reet in den wand de omgeving. Hij keerde zich om. Dokter, sprak hij, „de tijd is gekomen om u tot redding van onze makkers op te offeren, zooals ik u uitgelegd heb". Ik ben gereed, antwoordde de genees heer eenvoudig. U loopt trouwens geen gevaar gedood te worden, want ik weet, dat zij u levend willen hebben. Heb vertrouwen, weldra voegen wij ons weer bij u. Laat u niet be- invloeden door hetgeen er met u gaat ge beuren en denk er aan: als u het gezang van den nachtegaal hoort, kunt u er zeker van wezen, dat wij daar zijn en waken. Vaartwel, vrienden! zei de dokter, diep onder den indruk. Alle handen werden hem toegestoken, en hier en daar blonk een traan in de oogen van deze anders juist niet sentimenteele menschen. Nog steeds naar buitten glurend vervolgde Bellici: Denk vooral aan de wenken, die ik u gegeven heb. U treedt hun als parlementair tegemoet. Laat met u doen, wat zij willen, zonder tegenstreven, en bekommer u niet om ons. Goed. Waarschijnlijk wordt u onmiddellijk gegrepen en gebonden. Daar u geen weer stand biedt en nauw bewaakt zult worden, kunt u verzoeken de handen vrij te mogen hebben. Daardoor is het u allicht mogelijk zij uw doortocht achter te laten, opdat het ons mogelijk zij uw spoor te volgen. Ik zal mijn best doen, vriend. Laat mij u thans ten afscheid omhelzen. Beide mannep vielen in elkanders armen, en de dokter zei: Als ik niet te Jacksonville terugkom... U zult er terugkomen, daar bein ik zeker van. En nu, houd u gereed. Willy had uit de hand van een zijner lieden een langwerpig voorwerp aangeno men, zoo iets als een grooten voetzoeker, waaraan een lange lont bevestigd was, die hij aanstak. Eenige oogenblikken bekeek hij den gevel van het Zwarte Huis en stapte dan op de deur toe. Ga nu, zei Bellici, en dat God u be hoede! Ongewapend trad dokter Dalbray naar buiten en sloot de deur achter zich. Willy was blijven staain en nam zijn karabijn ter hand, doch de geneesheer weerhield hem. Onnoodig, sprak hij, zooals u ziet, ik ben ongewapend. Willy doofde de lont van de dynamietpa- troon, die hij tegen de deur meende te leg gen. Ik kom als parlementair tot u, hernam de dokiter. Uw naam? vroeg de chef nog steeds zijn wapen gereed houdend. Dokter Dalbray van Jacksonville. Bij het hooren van dezen naam gleed een glimlach over Willy's dunne lippen. Strak keek hij den man daar vóór hem aan en overzag dan de open plek, als wilde hij zich vergewissen, dat ieder op zijn post was. In orde, zoi de chef, in orde! Ga mee, dan zullen wij eens praten. Hij wees hem op het voetpad. Met fermen pas stapte de geneesheer vooruit, en Willy volgde hem van nabij. Twintig meter verder maakte de chef een gebaar; twee mannen, achter een boom verscholen, sprongen te voorschijn en bonden Dalbray stevig aan een stam. Zooals de dokter Bellici beloofd had, bleef hij heel lijdelijk en uitte geen woord. Zonder zich voor het oogenhlik verdar met zijn gevangene te bemoeien bracht Willy door een fluitsignaal zijn mannen een order over, djie hun zeker gemeenzaam moest we zen, want van de plaats, waar hij gekneveld stond, kon de geneesheer zien, hoe de cirkel zich meer en meer om het Zwarte Huis sa mentrok. De belegeraars droegen ieder een armvol droge takken op den schouder en hielden een pakket in grof linnen gewikkeld in de hand. Op oen tweede signaal spron gen zij vooruit en legden hun last tegen de wanden der hut. Daarna scheurden zij de pakjes en strooiden het poeder, dat daaruit te vorschijn kwam, over het hout uit. Snel vlogen zij weer achteruit om hun geweren op te rapen en plaatsten zich rondom de hut, gereed op iedereen te schieten, die zou beproeven te vluchten. Een blauw vlammetje liep weldra knette rend over de droge takken, en als hlij too- verslag stond op eens het heele gebouwtje in vuur. Binnen enkele minuten was het een laaie gloed, waarin het dak spoedig neertuimelde. Het Zwarte Huis met allen, die zich er in moesten bevinden, was niet meer dan een rookende ruïne. Rillend van afgrijzen zag de dokter het gruwelijk schouwspel sprakeloos aan, ter wijl tranen hem over de wangen liepen. Willy verzamelde zijn bende met een sner pende fluitstoot en wierp grijnzend nog een laat sten blik op den brandstapel. Vooruit! Ze zijn net op tijd gaar. De troep schaarde zich om den genees heer; zijn banden werden geslaakt om hern in staat te stellen te loopem, en zoo nam men over het pad den terugweg aan. Dalbray boog droevig het hoofd, geheel terneer geslagen en ontmoedigd. Voorbij de lijken zijner gezellen gaande, die den vori- gen dag gesneuveld waren, zuchtte hij: Dood!... Allen dood! Ein naar welk een hel word ik weggesleept? Op diit oogenblik klonken de lieflijke to nen van den nachtegaal in het naburige hout. Verrast keek de dokter op. Mijn God, zou het mogelijk wezen? Zijn ze dan toch gered? Toen Bellici de takkendragers naar de hut zag komen, begon hij vroolijk te lachen. Het gaat net, zooals ik gedacht had. Wij zijn gered! Kort daarna zag de Italiaan een blauw vlammetje, dat een sterken phosphorgeur verspreidde, zich snel over het hout bewc- „JOURNAL AMUSANT". „Handen omhoog!'' gen, en hij wendde zich tot zijn makkers. Klaar? Ja! Dan vertrekken wij. Vlug! Hij bukte zich naar een ring in den vloer en hief, door Thomas geholpen, een zwaar luik op: er werd een trap zichtbaar in de vastgestampte aarde uitgestoken. Op zijn aanwijzing daalden eerst Thomas en daar na de overigen naar beneden. Intusschen was het duidelijk merkbaar, dat hooge vlammen de wanden omringden. De oververhitte lucht in het vertrek werd verstikkend. Bellici daalde dus ook bij de trap neer, sloot het luik en voegde zich bij de anderen, die hem bij de laatste trede wachtten, enkele meters onder den bega- nen grond. Een lange, vochtige buis met glibberigen bodem strekte zich voor hen uit, op bepaalde plaatsen met houtwerk bescho ten als een mijngang. Drie jaar heb ik werk gehad om dezen geheimen uitgang te graven, verklaarde Belliici. 't Is dus niet de eerste keer, dat u hier doortrekt? O neen! Niet de eerste keer! En de hand over het voorhoofd strijkend, aLs om een gedachte te verjagen, voegde hij er bij: Op weg, vrienden, wij moeten het spoor van den dokter niet verliezen. De kleine troep zette zich in beweging; Bellici ging voorop. Thomas sloot den stoet. Tastend dn de duisternis, te midden van een duffe, moerasachtige atmosfeer moest men dikwijls tegen den meit leem besmeur den wand leunen om niet op den slijkerigen bodem uit te glijden, waarin de voet soms tot den enkel wegzakte. Zoo had men ongeveer twaalf honderd meter afgelegd, toen Bellici den troep deed stilstaan. De gang? ongevoelig, de lucht werd minder onaangenaam, de bodem vaster. Wij zijn hier bij een dicht begroeid boschje, op enkele meters vain den „Rooden Galg", fluisterde Bellici. Wacht mij even. Bij een helling opklauterend: stond hij weldra in het daglicht te midden van een dichte groep rhododendrons, waar hij zich verborgen hield. Hij hoorde schreden op eenigen afstand en zag de bende partijgangers een vijftig meters verder; zij omringden den dokter en marcheerden in Oostelijke richting. Dan hief hij den zang van den nachtegaal aan, en alleen Dalbray bemerkte dit signaal van hoop. X. Het kostte Bellici niet veel moeite het gewenschte spoor te volgen: de bende trok zorgeloos verder zonder aan eenig gevaar te denken. Immers, de expeditie van Jack sonville was tot den laatsten man vernie tigd, en de Roodhuiden waren bondgenoo- ten. Dokter Dalbray zag zich weldra van zijn banden bevrijd:-een van Willy's man schappen leed aan een schotwond den vo- rigen dag opgeloopen, en del geneesheer had uit eigen beweging aangeboden den gekwetsten arm te verbinden. Bij gebrek aan beter plukte hij bladeren van den ga- zuma, een daar weibekenden heester, en legde die als pleisters op de blessuur. Ge lijk de geneesheer bij ondervinding wist, werkte dit middel pijnstillend en genezend. Deze vrijwiBige dienst had de bewakers gunstig voor hem gestemd, en hij bleef van kluisters bevrijd. Alleen had Willy hem ge waarschuwd: bij de geringste beweging om te vluchten zou hij opniew geboeid em.ge- geeseld worden. Waarheen zou ik kunnen gaan? had de dokter geantwoord. Mij in de venen la ten wegzinken, of iin de handen der India nen vallen? Ik weet niet, waar ik heen gevoerd word, maar uw gezelschap is voor mij in elk geval te verkiezen boven een vlucht in het cypressenwoud. Dat Is verstandige praat. Loop zooals je wilt. Wij zullen je geen kwaad doen, als je maar redelijk bent. Dalbray bleef nu midden in den troep loopen. Hij ondervroeg zijn bewakers niet en scheen alleen belang te stellen in het landschap, dat zich voor zijn oogen ont rolde. Hij stapte voort met flinken pas; een oplettend waarnemer zou zelfs bemerkt hebben, dat hij op weeke, leemachtige terrei nen den voet nog vaster neerzette. Twee uur marcheerde men, thans door een minder woest cypressenwoud, tot men na een dennenbosch gepasseerd te zijn in een savanne aanlandde, waar de planten groei zich minder hoog verhief. Hier vond men de tropische flora in al haar luister terug. Vreemdsoortige hoornen met allerzon derlingste bloemen en vruchten wisselden af met geheele velden azalea's, gentianen en lobelia's. De troep hield halt in een boschje ca- caoboomen, wier bleekroode bladeren op grillige wijze tegen den blauwen hemel af staken. Uit de zakken kwamen zeer vaste beschuiten te voorschijn en ln de zon ge droogd vleesch waarvan men ook den dokter een deel aanbood. Er werd een vuur aangelegd om onderweg geplukte vruchten te roosteren. De geneesheer bleef intusschen Volsla gen onwetend aangaande de plaats, waar men hem heen bracht. Willy had terecht weinig vrees, dat zijn gevangene zich zou verwijderen, en dus strekten allen zich in dezen rusttijd op hun gemak rondom den dokter uit. Men lette bijna niet op hem. Na een uur gaf Willy het sein tot vertrek, en men hervatte den marsch dn de savanna door dik gras, op sommige plaatsen twee a drie voet hoog. Bellici had zijn makkers een leeken ge geven zich bij hem te voegen en vertelde hun nu, wat zijn plan was. Hij wilde de oplichters van den dokter van verre volgen om het doel van dezen tocht te loe ren kennen. Was dat eenmaal bekend, dan kon men verder zien. Ook ging hij na, wat er nog aan provisie voorhanden was. Zij hadden nog zeven bussen conserven, drie flesschen water en een kruik rum. Er werd besloten deze levensmiddelen alleen in ge val van nood aan te spreken, wanneer na melijk het woud geen voedsel genoeg op leverde. Men begaf zich dan op weg achter Wil ly's troep aan. Overal had deze sporen van zijn doortocht achtergelaten, want hij had met de minste moeite genomen dien te ver bergen. Bovendien waren de indruksels van Dalbray's laarzen duidelijk zichtbaar. Daar men op behoorlijken afstand van de lieden voor hen uit moest blijven, besloot men rust te houden en eeniige verfrissching te nemen. Vertrouwd met het bosch wisten deze beroepsrnenschen smakelijke, voedza me boomvruchten te vinden, en de Italiaan met zijn kennis van het woud spoorde eenige vogelnesten op; de gevonden eieren werden rauw genuttigd en vulden den maaitijd vol doende aan. De kleine troep kwam weldra bij de over blijfselen van een nog smeulend houtvuur, de plaats, waar Dalbray's ontvoerders ge toefd hadden. In den omtrek ervan rondsnuf felend vond Thomas een stuk papier, dat hij Bellici ter hand stelde. Deze las: „Van het doel onzer reis weet ik nog niets. Mijn gezellen hebben een zeer ongunstig voorkomen, maar behandelen mij niet slecht. Zij spreken Fransch en Engelsch. Ik heb hen over een hoogst gevaarlijk moeras hooren spreken, dat wij vóór het vallen van den avond moeten bereiken. Dalbray." Op weg! zei Bellici. Wij moeten hen zoo dicht mogelijk naderen om hun bewegin gen te bespieden zonder ons te laten zien. Zij traden nu in het hooge gras, waar een plat getrapt pad hun den weg wees. Lang zaam en gebogen schreden zij voorwaarts, want zij hoorden de stemmen van Willy's volgelingen Op honderd meter vóór hen. Zij kwamen nu in een lagere vlakte, waar van de grond rijk met gras bedekt was, als een vruchtbare weide. Het uiitzicht was onbeperkt. Verbaasd bleven de acht mannen staan zonder althans voor een oogenblik er aan te denken zifch te verbergen: aan den horizon verhieven zich de hooge, donkere muren eener stad, die wel een sterke ves ting leek. Bellici gaf de verklaring: Het Wespennest! Was dak dus het verschrikkelijke gevaar, dat Jacksonville bedreigde? Wat verborg dit sombere, zwijgende gevaarte? Met den blik in de verte scheen Belliici geheel in een pijnlijken droom op te gaan. Hij streek met de hand over het voorhoofd, keek om zich heen, als ontwaakte hij uit een nacht merrie en zei met gesmoord geluid: Wij gaan verder. Dat is ons doel. Achter rhododendrons wegschuilend zotte de kleine troep den tocht nog een halven kilometer voort. Voor hen uit marcheerden nog altijd Willy en zijn mannen. Dwars door eikenstruiikgewas kwamen de muren nu duidelijker uit. Zij schenen een tiental meter hoog en waren blijkbaar noch van hout, noch van steen. Men zou veeleer den ken aan de breede platen, die de pantser schepen bedekken. Ook onderscheidde men nu een hooge, openstaande poort. Geen le vend wezen echter vertoonde zich. Bellici verstopte zijn makkers in een bosch je en had nu snel een besluit genomen. Vrienden, ik moet u verlaten. In mijn plaats zal Bauer als de oudste de leidiing nemen, en Thomas zal mij vergezellen. Het kan zijn, dat ik in verscheidene dagen niet bij u terugkom. Keert naar het hooge gras terug en wacht mij daar. Ge zult er vruch ten en wild genoeg vinden. Onder heit geven van deze voorschrift"11 had de Italiaan zijn grimeerbenoodigdheden voor den dag gehaald en begon nu niet groote zorg Thomas hetzelfde schooierig" bandietenvoorkomen te geven, als den vorf- gen dag voor het bezoek aan het kamp hi] den Rooden Galg. Ook herschiep hij zicli tel' weer volkomen in den man met den rooden baard. Gegroet, Barberousse! zei Thomas. Insgelijks, Kolenbrander, antwoordde Bellici. En nu gaan wij er op los. Denk er vooral aan je rol niet te vergeten. Na een laatsten handdruk verlieten hun schuilplaats en spoedden zich dwars door het veld naar Willy's mannen. Kijk, daar komen Barberousse en Kolenbrander! riep een der kerels bij het hooren hunner schreden. Willy keerde ziich om en de troep stond stil. Waar komen jullie vandaan? vroeg de chef. Ik onderstelde al, dat de Indianen je opgepikt hadden. Dat heeft ook nieit veel gescheeld, mop perde Bellici in zijn rooden baard. N'°' waar, De Kolendbrander? En óf! bromde Thomas. Wij hebben tien Indianen ontmoet die begeerig naar ons hoofd keken. Je hadt je dynamiietpatronen moeten gebruiken. Alsof wij dat niet gedaan hebben. N°u jij, De Kolenbranders? Ja. Afijn, je bent cr goed afgekomen, ïC1 Willy verder gaande. We moeten ons wat haasten, het wordit al laat. De troep zette zich weer in beweging! Bellici en Thomas plaatsten zich achter in de kolonne. Zeg eens, fluisterde Thomas, ik durf nauwelijks mijn mond opendoen, ik weet niet, of ik dezelfde stem heb, als deze beste De Kolenbrander, wiens hoofd ik geleend heb. Doordat ik ze in het woud dikwijls hoorde praten, heb ik opgemerkt, dat rij al" len hetzelfde, rauwe geluid maken en (le woorden laten slepen. Tracht dat ook te doen, je ziet, mij lukt het al vrij goed. Na een kwartier loopeins langs een nioct* derig moeras, dat de muren als een nie't te doorkomen gordel scheen te omsluimn, hield de troep halt in het gezicht der groot" poort, waarvan hij door een poel wel rijf honderd meter gescheiden was. Willy gaf drie fluitsignalen met gerekt"! gelijke tusschenpoozen, gevolgd door twe" snellere. Eenige minuten verliepen.da"r vertoonde zich een roods schijf boven cl9 poort. De stroom is verbroken, zei Wi">' neemt je bussen no. 24 en dan vooruit! De mannen openden een der zakk"n van hun leeren gordel en haalden daaruit een blikken busje, waaruit zij eenige ïW-i- velkleurige tabletten namen. Bellici t>n Thomas, in de kleeren gestoken van d® personen, die zij vertegenwoordigden, velg den het voorbeeld hunner gezellen. De chef trad naar het moeras en wi"1"!' er een tablet in. Het modderige water bruisite, of men er een gloeiend ijzer in ?e* stoken had, en de aarde scheen op 'le plaats, waar het tablet gevallen was, vaste? te worden. Willy zette er den voet op e11 doordat hij een nieuw tablet wait vérde? gooide, ontstond er een tweede eilan J)e' waarop hij ovensprang. Door deze hande ling te herhalen kwam hij van eilandje tot eiland bij de poort. Al de kerels hadden zijn voorbeeld gc" volgd. Doe, zooals zij! fluisterde Bellici Th5* mas in; later zullen we trachten liet te 1'"* grijpen. Op hun beurt liepen de twee vriend"15 midden door dit veenmoeras, op de P1"^* jes stappend, die bij de aanraking met d" tabletten plotseling in vasten grond veran derd waren. De werking van de produkt, dat aldiis de modder tot vrij diep stevig ma" -te' scheen van geen langen duur; want, t ':1 Rellicie een oogenblik op een dezer k;i!l* ten verwijlde, bemerkte hij, dat het zacht jes aan onder zijn voeten weer week wc als sneeuw, die begint te smelten. Hij na'1 nog juist den tijd op de volgende vast' plaats over te springen, en zich o.nkce" ll zag hij, dat het pas verlaten r~-nd'" 1 weer verdwenen was. Hoogst merkwaardig! daclit hij denkend. Een product, dat onmidde'1 14 een deel van den bodem doet bevrïczer de schildwachts bij het kruithuis te sonville hebben ongetwijfeld dit goedje °P het, hoofd gekregen in den nacht, toen 'r het dynamiet gestolen werd. .Toen zij op dein vasten grond aank" men, was de voorraad tabletten vri e uitgeput. Een der mannen had den dol- op zijn rug overgedragen, zonder dat d'J eenigen weerstand bood, terwijl een au1' voor de vorming der noodige eilandjes z"r-e de. Allen gingen nu gezamenlijk door d" poort, waar een neger stond met een k"r in de hand naast een blanke, die ah'11 één voor één aankeek. Hij gaf ieder 1 bus gelijk aan die, waaruit men geput h" om het veen door te trekken. De dienst der wegen is hier vernu georganiseerd, fluisterde Bellici Thomas (Wordt vervolgd-) ftig ICA

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 14