Een avontuur van een zeeman Viert den Zondag (Brief van dPim aan Henk Van alles Wat DE TOCHT VAN LASIDO door „frans de teekenaar" VRIJDAG 13 SEPTEMBER 1929 B. L N. S. Raadsels Een leuk centenkunstje Zeelui zijn beste menschen, maar heel dikwijls kunnen ze avonturen vertellen, die het stempel dragen van onwaarheid; doch als ze op een beetje aardige wijze worden voorgedragen, dan is 't wel eens leuk naar dat „zeemanslatijn" te luis teren. Zoo sprak ik laatst een zeeman, die mij het volgende vertelde zwarten waren het, niets dan zwarten achtneen, tien van die duivels telde ik wel. „Mijn geweer," schoot me dadelijk door de gedachten! Maar jawel die duivels hadden het allang weggenomen: een groote, lange slungel zwaaide er lachend mee heen en weer en danste van pret. „Alle menschen," dacht ik. „Ik wou dat f iet weer te pakken haddan blies ik hem zijn licht uit." Maar ik had het niet! En ik moest het me laten welgevallen, dat de schurken me vast bonden en voort sleepten het groote bosch in. Wie weet, waar ik terecht zou komen. Na 'n vermoeiend tochtje werd ik op getild en in een hol in den grond ge smeten, zóó diep, dat ik er onmoge lijk uit kon. De wanden waren steil en op den bodem lag een flinke plas water. Daar zat ik nou, domoor, die ik was om te sla pen, terwijl het tijd was om uit te kijken! Dus zóó: 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - kwartje kwaitje kwartje - cent cent - cent Overneming uit deze rubriek zonder toestemming verboden zoo sprak ik laatst een zeeman Ik zwierf voor een jaar of tien met mijn schip over de baren van den Oceaan en kwam in de buurt van Zuid- Amerika. Onze kapitein, een heel beste kerel, bemerkte toen, dat het drinkwa- water zoo'n beetje opraakte. „Jongens, sprak hij tot ons, „we moeten eens zien, of we niet wat lekker frisch water hier in de buurt machtig kunnen worden! Zet dus een boot uit en vier van de flinksten moeten er op uit voor dat kar. weitje." Nou dat was net wat voor mij. „Kapitein," sprak ik, „Iaat mij daar maar voor zorgen; ik weet er wel raad op. Ik neem nog drie van mijn makkers mee en u zult eens zien over een paar uur hebben we genoeg heeTlijk drink water." „Vooruit dan maar," sprak de kapi tein. Een kwartier later dreven we al in ons notedopje op het water en roeiden met alle kracht naar het land. Vlak voor ons bemerkten we een mooi strandje en dat leek ons zeer geschikt om er te landen, Spoedig waren we er en trokken onze boot hoog 't strand op, waar ze veilig lag voor de zeestoringen. Toen trokken we het land in op zoek naar water. Een groot bosch lag vóór ons en we haastten ons er binnen te komen, want het zonnetje begon aardig te steken. Opeens zei Dirk, een der kameraden: „Maaris 't niet een beetje gevaarlijs, ons bootje zoo maar geheel in den steek te laten? Als die zwarte drommels, die hier wonen, het in de gaten krijgen, eleepen ze het ding mee het bosch in, gooien het in een der rivieren en,. wij zijn het kwijt en zien ons schip waarschijnlijk niet meer terug." „Daar heb je gelijk in, Dirk," spra'.ï ik. „Dat zou onverantwoordelijk zijn ik, Maarten de Zeeman, die zon zou op eten, als ze me niet loslieten. Toen ze hét c ter begonnen te be grijpen, lachten ze me uit; want zij wis ten natuurlijk niet, dat zoo meteen de verduistering zou beginnen; zij hadden gelukkig geen Enkhuizer-Almanak. Maar met 't ernstigste gezicht Ser we reld greep ik in de lucht en deed net, alsof ik telkens een stuk van de zon weghaalde en inslikte en zie; de alma nak had niet gelogen; langzaam begon de verduistering en ik slikte maar raak. Ende kerels vlogen er in. Stellig en zeker meenden ze nu, dat ik hun zon opslokte en daarom vielen ze plotseling op de knieën en smeekten in hun neger-, taal; „och toe, houd op en we zullen je vrij laten." Maar ik, die wist, dat de zonsverduistering nog een kwartier zou voortduren, schudde krachtig het hoofd en zei in goed Hollandsch: „Niks hoor ik vreet hem heelemaal op." Toen had je moeten zien, hoe bang ze werden, die helden! Eindelijk liet ik me vermurwen: „Nou goed, sprak ik. Maarme op staan- den voet vrij laten en bij mijn boot brengen, want ik wist weg noch steg daar in dat bosch. Teen begon ik te blazen en deed net, alsof ik met mijn armen de opgeslokte zonnebrokken weer te voorschijn too- verde. Het einde van de verduistering was daar en langzaam, heel langzaam werd de zon weer grooter on kreeg zijn glans weer terug. En de negers meenden, dat ik, Maarten de Zeeman, zoo pienter was geweest om dit karwei op te knappen. Eerbiedig geleidden ze me naar de boot en beloofden, vóór wc afscheid namen, dat zc nooit, nooit meer een blanken man zouden hinderen. Ter verduidelijking heb ik de cijfers bij de strepen gezet, maar dat doe je na tuurlijk bij de uitvoering niet, want dat zou iemand op weg helpen. Nu kun je op tweeërlei manier beginnen om te pro- beeren de centen en de kwartjes zoo te verleggen, dat zij eikaars plaatsen gaan innemen. Je kunt of van 3 naar 4 of van 5 naar 4. Beid'e manieren zijn goed. 'Verder schuif je je geldstukken (of je knoopen) aldus van 3 naar 4 van 5 naar 3 van 6 naar 5 van 4 naar 6 I. van 1 naar 2 van 3 naar 1 van 5 naar 3 van 7 naar 5 van 4 naar c van 2 naar .4 van 3 naar 2 vam 5 naar 3 „Wat mot je, schreeuwer?" „Prachtig," zei ik ,,en als ik hier weer eens kom, dan laat je me rustig water zoeken, hoor want zoo waar ik Maarten de Zeeman heet, ik vreet hem heelemaal op, waar jullie bij staan." Ze begrepen me weer en knikten met vriendelijken lach. „En Maarten," zoo vroeg ik, „heb je je spuit nog terug gehad, die de gasten je ontstolen hadden?" „Dat is waar cok," sprak hij. „Mijn ge weer eischte ik natuurlijk terug en de helden gaven het ook, hoor!" P. IJ. G. Maarnapraten hielp niets. De groote vraag was hoe kom ik er weer uit en bij mijn makkers op het schip! „Maarten, Maarten," dacht ik, „je ziet je lieve Holland, je vrouw en je kinder tjes nooit weerom. Weldra zullen ze je braden en opeten en niemand denk' meer aan je!" Maarik had wél eens meer ee - benauwd dagje gehad en daarom tracht te ik mijn ongelukkige positie te verge ten. Ik woelde eens in den binnen'as: van mijn jas en voelde daarin den ou den, bekenden Enkhuizer-almanak. een potloodje, een spijker en nog meer klei nigheden. Ik besloot mijn avonturen van dezen dag op te teekenen: wie weet, misschien zou dan nog een of andere kameraad vernemen, hoe ik, Maarten de Zeeman, om 't leven was gekomen. Ik sloeg dus den almanak op en zocht den datum het was den vijfden December en ach ter dezen datum stond: gedeeltelijke zonsverduistering, beginnende om 12 uur precies. Ik keek op mijn horloge: kwart vóór 12 was het. Daar flitste me wat door m'n brein dat kon mijn geluk wel eens zijn! Uit alle macht begon ik te schreeu wen en lawaai te maken, zoodat een der zwarten aan den rand van den kuil ver scheen. In zijn brabbeltaaltje vroeg hij: „Wat moet je, schreeuwexd?" Ik beduidde hem, dat ik heel wat te vertellen had en zei, dat ik er uit wou, naar den koning. Hij begreep me en zoo stond ik een paar minuutjes later voor Zijne Zwarte^' Majesteit. Ook die vroeg: „Wat moet je?" Ik wees op de zon. Nu, die was nog gewoon, maar begon toch al een beetje van haar licht te verliezen met allerlei gebaren, dat Een oud sprookje van 2 naar 4 van 6 naar 7 van 4 naar 5 van 5 naar 4 van 7 naar 6 van 4 naar 2 van 3 naar 5 van 5 naar 7 van 6 naar 4 van 2 naar 3 van 3 naar 5 van 5 naar 6 van 4 naar 2 van 1 naar 3 van 3 naar 5 van 6 naar 4 van 2 naar 1 van 4 naar 3 Zooals je uit de beide oplossingen al wel gezien zult hebben, mag je de geld stukken naar de naastliggende leege lijn verleggen, of over een geldstuk heen, naar een volgende leege lijn springen. Het is echter verboden om met een der beide soorten terug te gaan. 1. Wat loopt van Rotterdam naar den Haag zonder zich te bewegen? 2. Wat is bij eiken maaltijd onmis baar? 3. Waarom zijn uw neus en uw kW altijd in onmin? 4. Welk mes kan niet snijden? 5. Men vindt het niet in Spanje Maar bij de vorsten van Oranje? Niet in Weenen, maar in Berlijn. Niet in Napels maar in den WJ"" Tevergeefs zoekt men het in Huize" Maar ontmoet liet, ofschoon slechts een enkelen keer, in Pruisen. 6. Ik ben gedoopt en toch ge®n Christen; mijn tong kan slechts een enkel woord spreken en ofschoon ts. nooit gestolen of gemoord heb, ben ih veroordeeld om te hangen. 7. Het is een rijk met 4 provinciën. Iedere provincie heeft haar koning. Hel zijn geen aangename gewesten, want men vecht en slaat er elkaar voortdurend en geen vreemdeling kan er zich in men gen, de vrouw slaat er den man, óf boer den heer; men durft er alles wa gen op- goed geluk af, maar weinigen worden, er rijk, doch menigeen in het verderf gestort. 8. Van welk woord van vijf letters blijft slechts een over, wanneer men oe beide eerste er af neemt? 9. Waarom zijn de bedden van luie menschen altijd te kort? 10. Waarom is de letter N gelijk aan den dood? Midsland, Terschelling, 30 Aug. '29. Beste Henk. Verleden jaar hebben we 't zoo gezel lig gehad toen we in 't zelfde pension waren op Terschelling. Je vertelde me In den ouden tijd gebeurde het eens, dat een boer op een Zondagochtend naar het naburige woud ging om hout te sprokkelen. Hij bond al de kleine takjes netjes tot een grooten bundel en hing die aan een langen stok over zijn schouder. Toen hij den weg naar zijn huis in sloeg, onmoette hij een jongen man, die geheel op z'n Zondagsch gekleed was. Die bleef voor den boer staan en zei: „Weet j.e niet dat het vandaag de zevende dag der week is, de dag, waarop God rustte, nadat hij de zon, de maan, de sterren en alle dingen geschapen had? Weet je niet, dat er geschre ven in de tien geboden Gods: viert d'en dag des Heeren?" Maar de boer werd boos en ant woordde „Zondag op de aarde of Maandag in den hemel, wat kan het mij schelen, en wat gaat het jou aan"? „Welnu, dan zult ge uw takkenbos tot in eeuwigheid dragen," sprak God (want HU was het, die als een vreemdeling aan den ongehoorzamen boer versche nen was. „En omdat de Zondag op aar de voor u niet telt, zult ge een Maan dag hebben zonder einde, want van nu af zult ge op de maan gaan wonen." Meteen kwam er een hevige wind opzetten en die nam den boer op en droeg hem door het luchtruim. Zoo komt het, dat jelui, nu nog, als je heel goed kijkt, in de maan een man netje kunt zien, met een bos hout op den schouder. c. D. toen, dat jullie een bond hadden voor natuurstudie en dat jullie na ófs vac an tic brieven verzamelden, om dje gemeen schappelijk te lezen. Nu dacht ik, dat je het wel aardig zou vinden, dit jaar toch een brief van Terschelling te krUgen, te meer, daar we iets gezien hebben, dat ik niet gauw zal vergeten. We gingen kijken naar het uitgaan van de reddingsboot op Oosterend. Dat is voor het heele eiland altijd een gebeur tenis om naar te gaan kijken. 't Was prachtig weer en we waren op de fiets al vroeg weggegaan. We had den dus ruim den tijd alles te zien. en trokken onze boot hoog 't strand op. Dezen keer leer ik jullie een aardig kunstje, waar je soms een heelen avond op kunt zitten kijken, zonder er iets van te maken, terwijl degene, die het weet er in een wip mee klaar is. Eh het mooiste is: gelukt het iemand soms een keer, dan is het vxïi zeker, dat hij het een tweede maal toch niet goed doet. Om je niet te vergissen, neem je drie- kwartjes en drie centen, of d'at gaat natuurlijk even goed drie witte en drie zwarte knoopen. Nu trek je zeven lijnen op papier of met krüt op de tafel. Op de bovenste drie lijnen leg je de kwartjes of de witte knoopen en op de onderste drie de centen (of de zwar te), zoodat dus de middelste streep vrij blijft. ik blijf met mijn geweer in de nabijheid van de boot en wee degene, die het waagt, de boot ook maar aan te raken. Ik schiet hem dadelijk een kogel door de ribben." Afgesproken dus! De andere drie gin gen 't bosch in en ik wendde den steven naar onze boot en schilderde voor de plek. waar de boot lag, been en weer. Een saai werkje, dat kan je begrijpen." Het eerste uur ging, zonder dat er iets bijzonders gebeurde, voorbij ik werd een beetje moe en slaperig, want dat voortdurende heen en weer drentelen in het heete zonnetje blijft niet zonder in vloed op een mensch. Ik besloot dus een beetje te gaan zitten onder een boompje, dat niet ver van de plek, waar de boot lag, stond. Ik legde mijn geweer naast me neer en strekte me behaaglijk uit in het beetje schaduw. En toen deed ik iets heel doms. Ik viel namelijk in slaap en geen vijf minuten later lag ik te snorken als een varken. Hoe lang ik zoo lag, weet ik niet meer, maar opeens voelde ik me door een paar forsche han- i den beetgepakt en heen en weer ge schud. Ik wist niet wat me overkwam; maar al heel gauw dacht ik: „Nou, 't zullen onze waterzoekers zijn," en ik Sloeg mijn oogen dus op in het volste vertrouwen, dat ik omringd was van vrienden. Hoe teleurgesteld was ik ech- ter, teen ik mijn vergissing bemerkte: 58. Maar dat viel ook al niet mee. Lasido had niet het minste besef gehad, dat hij op zulk een hoogte was. HU had eigenlijk gedacht, dat het raam vlak boven de straat was gelegen, maar het hok waarin Lasido wak opgesloten, lag heelemaal op de zevende verdieping en dat is een heele hoogte. 59. Bovendien liep er heelemaal beneden een spoorlijn, ook al iets waar Lasido niet op ge rekend had. En dat was nog niet eens alles, maar op hetzelfde oogenblik, dat Lasido den sprong waagde, kwam er ook net een snel trein aan. „Het zal mU benieuwen hoe dat af loopt", dacht Lasido onder het vallen. 60. Het liep beter af dan Lasido had durven hopen. De trein immers had net eenige oogenblikken geleden een sinaasappelenkar ondersteboven gereden. Een van de sinaasappelenkisten was aan een buffer blijven hangen en in die kist kwam Lasido terecht. Van den weg af kwamen massa's fiet' sers, zoodat je al gauw op alle duine" de toeschouwers groepjes zag vormen. Eindelijk na lang wachten kwam de commissie in een groote huifkar. ToeP stond de reddingsboot (een roeiboot) al klaar op den wagen om voortgetrokken te worden naar het strand. De vijf Paar paaiden werden aangespannen en ©e flinke vaart en geschreeuw (een zweep i® hier bUna onbekend) werden de paarden aangevuurd en ging het in vollen dm de duinen door naar het strand Daar moesten de paarden een eindje d zee in. Maar daar bleken ze geen W® in te hebben en zoo bleef de wagen ste- ken. Toen moesten de roeiers de boot in zee dragen. Het roeien ging prachtig. D® tien roeiers trokken regelmatig aan d riemen. Toen de boot zoowat een b®" uur in zee was, werd op 't strand ee® vlag uitgestoken en ging de boot telw Toen moesten de paarden) den wa?® waarop de boot intusschen weer ge" schen was, weer naar het reddingsboo tenhuisje brengen. Maar dat ging m zoo vlot, want bU de duinen bleven steken. Goede raad was duur. Maar ei d'elijk werden er planken op het duin>6® legd en ging het duinop en naar En nu komt het vreemde verschil JlüiA nsel dat ik je beschrijven wou. We hadd^_ gebaad en langs het strand ge» zeesterren gevonden (fig. 1) en ko aunmttie .oker^ la" van goudkammetjes (fig. 2) Scheipen gen er ook aan 't strand, maar de 113 te waren kapot. Toen kwam er opeens hevige wind zetten. Vader keek naar de lucto» raadde ens aan zoo gauw mogelijk het reddingsbootenhuisje te gaan, O!no0- er een onweersbui opkwam. Nu die weersbui beteekende niet veel. Maat' aan den anderen kant van de onW' eer®' ofl' bui zagen we een zwarte wolk. die geveer dezen vorm had (fig. 3). Heti 0; derste deel werd tot een soort bu slurf uitgerekt tot het zoo lang was, het met een groote bocht de zee reikte (fig. 4). Éven was de heele scherp te onderscheidentoen werd - buis weer korter en eindelük was de heele wolk niets meer te nen. tgjd6' Een mijnheer aan het strand ve 0p dat de zee naar omlaag was "''ga de plaats, waar de buis het water r' Nu wij vonden het heel De"' eens een echte waterhoos gezien te ben, maar we hoopten toch, dat he jacht, dat we even tevoren op me den gezien, geen last van die hoos den gehad. jtiO0'" We hopen nu maan op meer ^e( dagen, want je weet wel, dat e nog heel wat te genieten valt. Hartelijke groeten ook aan je vriend Pim "e

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 10