Een schitterend requisitoir
De verdediging
Woensdag 18 September 1929
„De Jong een gevaarlijk fantast, lijdende aan grenzelooie zelfoverschatting'*.
Grootscfie momenten.
DE AÖV.-GENERAAL NEEMT
REQUISITOIR.
Kr. ROOBOL AAN 'T W0ÖR&
„Uw hof geeft zonder vragen wat
recht is".
KLEIN GEDICTEERD WAT HIJ
MOEST VERKLAREN.
VROUW KROON MET MEINTJES
GECONFRONTEERD.
NOG EENS DE KWESTIE VAN
DEN BRIL.
EEN ONVRIENDELIJKE GETUIGE.
„ZE" OF „WE".
OORDEEL OVER TEUNISSEN.
VOOR SPR. ZIJN KLUNDER EN
TEUNISSEN ONSCHULDIG.
„ER IS HIER NOG RECHT"-
„Er zijn hier nog rechters en er
is hier nog recht
De belangstelling bij het begin van den vijf
den dag van het groote proces ls -waarlijk niet
verminderd. Onder de toehoorders is thans
ook prof. mr. W. Pompe, hoogleeraar in het
strafrecht aan de Universiteit te Utrecht.
Te kwart over tien wordt de zitting hervat.
Allereerst komt dan wederom voor get. J. L.
Meintjes.
De Pres. stelt enkele vragen naar aanlei
ding van een stukje papier met de op schrift
gestelde verklaring van W. Klein, dat bij
Meintjes gevonden is.
Get. zet uiteen, dat de verklaring is opge
steld na het verhoor van Klein. Get. moest de
verklaring aan Klein brengen met de bood
schap, dat hij dit moest zeggen in Den Haag,
Pres.: Dat kan niet. 't Moet voor de behan
deling der Rechtbank geschied zijn. Doch wat
heeft De Jong toen precies gezegd?
Get.-: Ik moest het papiertje aan Willem
Klein ter hand stellen met de boodschap, dat
Klein de verklaring goed moest nalezen om
er niets van te vergeten.
Pres.: En'dit heeft u niet gedaan?
Get.: Neen!
EEN VREEMDE NALATIGHEID.
Pres.: Dus u verklaart onder eede dat De
Jong u 't briefje gaf om T Klein ter hand
te stellen, opdat hij goed zou weten wat hij
moest verklaren.
Get.: Ja.
Pres.: Ik begrijp nog niet goed, waarom het
briefje niet aan Klein hebt gegeven. U hadt
Klein toch aangebracht? Kan 't niet zijn, dat
u 't wat „griezelig" vond om Klein aan die
verklaring te honden?
Get.: Neen!
Pres.: Ik vind die nalatigheid toch vreemd.
Is het briefje in uw hijzijn geschreven?
Get.: Ja.
Pres.: Was Klein daar bij?
Get.: Neen!
Pres.: Gebruikte De Jong aanteekeningen
of schreef hij 't uit zijn hoofd op?
Get.: Hij heeft 't uit zijn hoofd opgeschreven.
Pres.: Is u overtuigd, dat Klein werkelijk
de menschen In den moordnaeht heeft gezien?
Get.: Dien indruk kreeg Ik wel.
Pres.: Kan 't niet in den „herennacht" zijn
geweest, dat Klein de menschen heeft gezien?
Heeft Klein in dien nacht geen assistentie ge
zien
Gat.: Dat kan heel goed mogelijk zijn.
Pres.: Is er nu geen vergissing Hebben
jullie heiden T. en KI. niet in den „heren
nacht" gezien
Get.: Neen.
Pres.: U blijft dus volhouden, dat u T. en
KI. in den moordnaeht, in den nacht van 3
Augustus, hebt gezien fietsende in de richting
van Giessendam m
Get.: Zeker
Pres.: Weet u zeker, dat 't zoo laat was
Was 't niet vroeger, ongeveer tien uur Was
't precies elf uur
Get.: Precies niet. Even vóór elven.
Mr. Den Hollander wijst op verschillende
tegenstrijdigheden in de verklaring van get.,
zoowel wat den weg betreft, dien bekl. namen,
als over de vraag, of zij de fietsen aan de
hand hielden
Get. Meintjes wijst dan op een schetsteeke-
nlng op de tafel van het Hof aan, hoe de
ontmoeting heeft plaats gehad.
„ALS ER MAAR NIEMAND SPREEKT,
ANDERS GAAN WE ER ALLEMAAL AAN".
Dan wordt get. vrouw Kroon geconfronteerd
met Meintjes. Get. vrouw Kroon verklaart om
trent een gesprek met M„ waarin zij er bij
M. op aandrong nu nog te bekennen, indien
hij onjuist heeft verklaard. M. wilde toen mr.
Roobol er over spreken.
Gat. vrouw Kroon zegt nog, dat M. twee Jaar
geleden tot haar zuster beeft gezegd: „als er
uu maar niemand spreekt, want dan gaan we
er allemaal aan".
Pres. tot get. Meintjes; Hoe staat 't er nu
mee? Hebt ge bekl. werkelijk gezien in den
moordnaeht. Ik wil je niet bedreigen met mein
eed, want anders zou Ik misschien pressie uit
oefenen In de andere richting. Doch heb je
*e nu werkelijk gezien
Get.: Ja.
Pres.: Gaande in de richting Giessen-Nieuw-
kerk Kan 't niet zijn zooals mr. Den Hol
lander beweert Kan 't niet tien uur geweest
zijn
Get. acht dit niet mogelijk.
Pres.: 't Blijft onwaarschijnlijk, omdat u niet
aanstonds dit heeft verklaard; u, die zoo werk
te in de zaak. Houdt u vol, 't aanstonds aan
Snijders te hebben medegedeeld
Get.: Ja.
Pres.: Maar je hoorde er niets van en je
komt anderhalf jaar later met een proees-ver-
baal. De feiten zijn in je nadeel, Meintjes
Dan wordt wederom gehoord getuige W
Klein.
Pres.: Klein, je bent 't eerst gehoord door
De Jong.
Get.: De Jong en Meintjes, bij M. aan huis.
Pres.: Maakte De Jong aanteekeningen
Get.: Dat weet ik niet.
Pres.: Heb je ooit een briefje gehad, waarop
stond, wat je zeggen moest
Get.: Nooit.
Voorts blijft get. er bij, dat een van de twee
personen een bril droeg.
Pres.: 't Is vreemd, dat u kort na den moord
geen bril hebt gezien en later na piekeren
weet u 't wel.
Get.: Ik blijf bij mijn verklaring. Een van
de twee had een bril.
Een der Raadsheeren: Heeft de: Jong wel
eens gesproken over een briefje, dat Meintjes
u ter hand moest stellen
Get.: Nooit
Pres.: 't Blijft eigenaardig. De get. kende het
briefje niet, en toch is de verklaring bij den
rechter-commissaris letterlijk gelijkluidend met
het briefje, 't Is een puzzle, zooais zooveel in
deze zaak.
PROF. DR. WATERINK GEHOORD.
In verband met de verklaring van Klein
wordt op verzoek van mr. Roobol gehoord prof.
dr. Waterink, hoogleeraar aan de vrije Uni
versiteit.
Pres.: Kunt u ons misschien uit het moeras
^ïelpen?
Get. dr. Waterink acht dit getuigenis psycho
logisch onaannemelijk, 't Is niet wel mogelijk,
dat get. zich later eerst herinnert dat een van
beide personen een bril had. De prof. stelt aan
get. enkele ingewikkelde psychologische vra
gen, waarop get. antwoordt: Ik heb een bril
gezien, ik ben er over gaan nadenken toen De
Jong 't telkens vroeg, en toen wist ik zeker
dat hij een bril had
Pres.: 't Is zes jaar geleden, professor!
Get. Waterink acht dezen getuige, oppervlak
kig bezien, erg suggestiebei, zooals de meeste
eenvoudige menschen.
Prof. dr. Waterink stelt nog enkele vragen
aan den get., hoe het geheugen op dit punt
herleefde, kwam 't geleidelijk, of opeens.
Get. Klein: Dat kan ik allemaal niet zeggen.
Ik weet niet, wie de menschen waren, doch ik
weet, dat één een bril droeg.
De pres. vraagt, welken indruk de verklarin
gen van de Kroon's op hem hebben gemaakt.
Prol'. Waterink antwoordt, dat hij natuurlijk
niet aanstonds een wetenschappelijk oordeel
kan vellen. Een romanschrijver zou psycholo
gisch geschokt moeten zijn om zóó te schrij
ven als vrouw Kroon verklaarde. Buitenge
woon interessant is de verklaring van Kroon,
dat zijn vrouw „zulke groote oogen" had, en
dat hij dacht dat ze gek was. Dat wijst op een
geweldige psychische spanning.
Voorts geeft deze getuige enkele nadere ver
klaringen omtrent de houding der Kroon's
Prof. Waterink zegt o.a., dat een groote psy
chologische spanning wel een drang brengt om
zich te uiten. Doch er komt ook een tijd, waar
in men tot zichzelf zegt: laat maar gaan, er
is toch niets aan te doen.
Als get. wordt dan gehoord K. van der
Schelt, te Schelluinen.
Deze getuige is den dag na den moord ge
hoord, omdat hij iemand gezien had des och
tends te kwart 11a vier ongeveer. Die persoon
(kwam get. verdacht voor. Doch 't was geen
dezer beide verdachten.
Pres.: Heb je wel eens gedacht over den
moord? Weet je er niets meer van te ver
téllen?
Get. weet verder niets mede te deelen. Den
liamer kent hij niet, hij acht het een ploeg-
hamer.
Get. W. Cabauw he^ft in den vroegen morgen
na den moord, om vier uur, twee menschen
gezien, zonder fietsen, één had een takkenbos
op den rug en de ander liep te huilen. Dat
vond get. nog al vreemd. Get. kan echter bekl.
niet herkennen.
„AAN MOORDENAARS GEEF IK NIET".
Daarna wordt gehoord get. F. Bas, thans
wonende te Bennekom.
Deze woonde indertijd te SHedrecht en heeft
nog al moeite om de zaak tot klaarheid te
brengen.
Pres.: Heeft u wel eens gezegd, dat vrouw
Kr. geen ondersteuning kreeg, als zij niet
wilde erkennen, dat de hamer van haar was?
Get.: Neen!
Pres.: Heeft u steun geweigerd?
Get.: Omdat zij er niet voor in aanmerking
kwamen.
Pre3.: „Heeft u niet gezegd „aan moorde
naars geef ik niet"?
Get.: Ja-
Pres.: Dat was niet vriendelijk, vindt u wel?
Get.: Neen, maar u moet de omstandighe
den in aanmerking nemen.
Pres.: Zij waren verdachten, die weer in
vrijheid waren gesteld.
Voorts blijkt, dat get. later in connectie
kwam met De Jong. Wanneer get. iets hooren
zou, zou hij 't aan De Jong vertellen.
Pres.: Is u later nog tusschenpersoon ge
weest tusschen de Kroon's en De Jong?
Get.: Tusschenpersoon niet. De Jong wilde
zijn adres niet geven en vroeg mij of de Kroon's
indien er iets was, 't mij mochten mede-deelen.
Dat vond ik goed.
Pres.: Bouwmeester is later naar Frankrijk
gegaan. Wa3 hij werkelijk bang voor Klunder
en ging hij daarom heen?
Get.: Ja.
Pres.: De vrouw verklaart heel anders en
zegt: er is geen sprake van vrees voor Klunder.
Get.: 't 13 zoo medegedeeld.
Pres.: Weet u nog verder iets van de zaak?
Get.: Alles is aan De Jong medegedeeld.
Bij het verder verhoor wil mr. Den Hollander-
vastgesteld zien, dat deze get. zich .tegenover
den rechter-comm. Van Aken veel krasser over
de Kroon's heeft uitgelaten.
De pres. leest deze verklaringen voor, waarin
echter alleen sprake is van „hooren zeggen
DE UITLATINGEN VAN KLUNDER NIET
JUIST WEERGEGEVEN,
Get. W. van Winsum zegt dat de uitlatingen
van Klunder omtrent de sleutels, door den lo
gementhouder Bessels en zijne vrouw mede
gedeeld, niet 'juist zijn weergegeven. Klunder
heeft gezegd: niet „we" hebben de sleutels uit
den zak gehaald en er weer ln gestopt, maar
„ze" hebben. U, meneer de president, als rechts
geleerde, weet wel toet verschil tussctoen .,we"
en „ze".
Pres.: Wat heeft juffrouw Bessels gezegd:
„ze" of „we".
Get.: „Ze".
Get. J. Crarrier, accountant te Huizum, was
eertijds gevangenbezoeker te Leeuwarden. Deze
heeft in een schrijven aan het Hof bezwaren in
gebracht tegen de rapporten van den rijksveld
wachter Drost, ter zake van het geding omtrent
meineed tegen de Kroon's. Get. verklaart, hoe
hij als gevangenbezoeker en lid van den Reclas-
seeringsraad, tot de overtuiging is gekomen,
dat KI. en T. onschuldig waren.
Getuige A. de Kaluwe verklaart van vrouw
Kroon te hebben gehoord, dat zij de rechtbank
een „draaibank" en een „pijnbank" noemde.
Pres.: En wat zei de man
Get.: Niet veel.
Pres.: Die zegt n-ocrtt veel hé?
Maar zij hebben niet precies gezegd, dat ze
gejokt hebben
Get.: Ik had den indruk wel.
Pres.: Maar als ze gevraagd werden: heb
ben jullie de waarheid gezegd: wat antwoord
den ze dan
Get.: Dan zeiden ze: ja.
Pres.: Daar zitten we weer vast. Zoo draalen
we in een kringetje rond.
Get. M. v. Lier heeft bij toeval de Kroons
ontmoet. Ds man heeft tegen hem gezegd dat
hij een verklaring af moest leggen die niet in
don haak was: anders zou hij er zelf indraaien.
Hij had toen gehuild. Ook zeide hij daar de
rechtbank een draaibank was, en dat „ze" „K
en T." onschuldig waren.
Get. H. van Deutelcom is met Klunder in
de kost geweest. Hij wist dat K. ongeveer een
week voor den moord des nachts is wegge
haald om bij de Kroons te komen, hij weet
niet cf Klunder toen. een hamer nieenam.
Tennissen kent hij ook. Deze trok Klunder niet
voor op het werk.
Get. Mej. Reinders legt verklaringen af om
trent de verSioai'ditatg tusschen Tennis
sen en diéns vrouw. Er bestond geen bijzonde
re vriendschap tusschen K. en T„ T. zag er
altijd netjes uit. Op K. viel ook niets te zeg
gen.
TEGENOVER 'T VOLK EEN MAN UIT
EéN STUK.
Get. H. O. v. d. Leur acht T, die als onderbaa3
bij hem werkte betrouwbaar. Get. kan getui
genissen geven over T. Hij was tegenover 't
volk een man uit één stuk.
Pres:. Kreeg U den indruk dat hij -een beest-
mensch was?
Get. In geen geval.
Pres. Nu T. dan zijn we wel tevreden met die
verklaringen.
Dan wordt gehoord ds. A. Winckel, die inder-
tijd predikant was te Leeuwarden. Deze heeft
T. en IC leeren kennen; hij had bij z'n eerste
ontmoeting met beiden den indruk dat zij anders
waren dan de meeste gevangenen.
Die Indruk is gebleven. Met hen sprekende
kwam get. tot de overtuiging dat zij onschuldig
waren. IC bleef buitengewoon blijmoedig, T.
had een onbeperkt vertrouwen in Stuy en sprak
altijd met liefde over vrouw en kinderen. Hun
portretten had liij in zijn cel opgehangen. Bij 't
heengaan betuigden hem K. en T. hartelijken
dank.
Dan wordt K. nog eens voor geroepen en ver
klaart andermaal, wat precies op dien bewus-
ten avond 3 Augustus is gebeurd. Zijn verkla
ringen wijken niet af van de vroeger gegevene.
K. weet niets omtrent den dader af er wordt
wel veel van verteld.
Pres. Misschien komt 't wel eens uit, laten
we optimist blijven, K.
Pres. houdt aan K. zijn strafregister voor, wat
enkele gevallen van mishandeling en weerspan
nigheid bevat. Het blijkt echter veel minder
dan wat door de Jong is gerapporteerd.
Pres.: Dus u blijft erbij, dat u van dan
moord niets weet?
KJ. (ontrctcrd)Niets!
Pres.: En u meent dat de Kroons onder
pressie gehandeld hebben?
KI.: Ja.
Pres.: Nu is u weer goed met de Kroons.
Ik zie u weer met hen praten.
IC: Och ja, edelachtbare. De menschen zou
den er zonder pressie nooit toe gekomen zijn,
zoo te doen.
Pres.: Doch wat ze gedaan hebben was toch
zeer slecht.
KL: Ik heb ze dat duidelijk geschreven, en
daar zullen ze nog wel eens aan denken.
Pres.: U blijft er dus bij, dat u volkomen
onschuldig is? U kent den verslagene de Jong
niet? U was nooit in Giessen-Nieuwlcerk ge
weest?
KL: Ik kende het bestaan van die halte
niet eens.
Ook bekl. Teunissen wordt voor het hekje
geroepen en verklaart diep ontroerd rnat
schorre stem, geheel onschuldig te zijn.
Pres.: Wat denkt 11 van de verklaring van
Meintjes Is dat opzet
Bekl.: M. is opgezet of omgepraat. De rechter
had dit alles moeten onderzoeken en onder
vragen. Dit is niet geschied
Pres.: Er zijn ook bezwarende verklaringen
van Mijnster omtrent den hamer.
Bekl.: Ik heb de overtuiging gekregen, dat
de hamer niet van Kroon is.
Pres.: Van een hamer als deze is er geon
tweede. Dan is 't toch wel bezwarend, dat
Mijnster zegt juist dezen hamer te hebben
gezien.
Bekl. T. blijft de verklaring onjuist achten.
Pres.: Klunder, we hebben gehoord, dat u
een week voor den moord, toen u uit uw bed
werd gehaald, een hamer in uw zak stak. Dat
is toch vreemd. Doet een werkman dat altijd
Bekl. KL: De hamer lag voor de hand, en
daarom stak ik dien hij me.
Pres.: 't Was verstandiger geweest -dit niet
te doen.
Pros, tot belcl. T.: U was nooit veroordeeld,
nietwaar En u hadt vrouw en kinderen
Bekl. T.: Ik ben nooit veroordeeld en heb
drie kinderen.
Pres.: U weet niet wie den moord gedaan
heeft
Bekl. T: Ik heb wel vermoedens..
Pres.: Die heeft iedereen. Maar meer weet
u niet
Bekl. T.: Neen.
Pres.: En n is onschuldig?
Bekl. T.Ja.
Getuige rechercheur De Jong wordt voor
geroepen en blijft hij zijn vroeger afgelegde
verklaringen omtrent het briefje, waarop de
verklaring van Klein stond. Dit was een -kladje
voor zijn rapport, dat in de keuken van
Meinster was achtergebleven.
Daarna wordt gepauzeerd. Na de pauze zal
de adv.-gen. requisitoir nemen.
HULDE AAN DEN TACT VAN DEN
PRESIDENT.
De belangstelling in de zaal ia tegen de
opening der middagzitting zoo groot, dat velan
geweigerd moeten worden. Na verzocht te
hebben dat het publiek zich van goed- of afkeu
ring zal onthouden, geeft de president het woord
aan den advocaat-generaal, mr. P. M. F. Bau-
duin, voor het nemen van zijn requisitoir. Spr.
zegt dat wel niemand zal twijfelen tot welke
slotsom hij zal komen, n.l. het vragen van ver
nietiging van het verwezen arrest van het Ge
rechtshof te Den Haag en van de vrijspraak
der oorspronkelijk verdachten en daarna ver
oordeelden. Vervolgens hulde brengende aan
den tact van den president, die zich zoo geheel
in de mentaliteit der getuigen wist te ver
plaatsen, gaat spr. zeer uitvoerig na, op welke
wijze het vonnis der Dordtsche Rechtbank is
tot stand gekomen en hoe het daarbij gebruikte
bewijsmateriaal ontstaan is, met name de ver
klaringen van de Kroons.
Verschillende omstandigheden besprekende
wijst de advocaat-generaal er op, dat de Rijks
rechercheur de Jong een buitengewoon gevaar
lijk fantast is, lijdende aan grenselooze zelf
overschatting. De Jong is er van uitgegaan dat
de vermoedelijke daders absoluut de daders
waren. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan
pressie en suggestie. Spr. leest ten bewijze
van een en ander passages voor uit rapporten
van de Jong, waaruit blijkt dat geen conclusie
hem te gewaagd is. De Jong zegt spr. is
een man met bitter weinig inzicht in straf
zaken. Bewijzen voor pressie en suggestie zijn
te putten uit het geval van het zoogenaamd
door vrouw Kroon aan haar man geschreven
briefje over den hamer, uit de Jong's verhoor
van Kroon op 15 September, uit het beruchte
briefje van „jij kunt zeggen" en uit andere
feiten. Vrouw Kroon moet wel een heel bijzon
deren indruk hebben gekregen'van wat er met
haar gebeurde, daar zij niet door den rechter
commissaris, maar door de Jong werd onder
vraagd. Toen haar verklaring zoo tot stand
was gekomen, heeft zij in een crisis van nervo
siteit voor den subst.-officier van Justitie te
Dordt haar bezwarende verkaringen herroepen.
Toen kwam zij voor den rechter-commissaris,
die zei je bent nu niet in orde, ga maar eerst
slapen. De» volgenden dag werd zij toen weer
voor.de Jong gebracht, die haar opnieuw
bewerkte. Spr. kan zich uitstekend voorstellen,,
dat vrouw Kroon gedacht heeft ja. wat
gebeurt er eigenlijk met me en dat zij toen,
niet meer wetende, wat zij doen moest, haar
•herroeping weer heeft ingetrokken. En later,
bij liet verboor voor den rechter-commissaris,
zag zij de Jong daar jitten, ze zag hem ook
tijdens de zitting der Dordtsche Rechtbank. Uit
alles blijkt wel, dat vrouw Kroon verklaringen
heeft afgelegd, welke niet geacht kunne
den te zijn afgelegd In vrijheid. pet
Wat vrouw Kroon's verklaringen- v°°
Amsterdamsehe Hof betreft, spr. beo»
van den vasten indruk gekregen, rt,aiid
verklaringen waar waren en in dit v
verheugt het spr., dat prof. Waterink deZ
ning deelt. Yr0m<
Spr. komt dan tot den echtgenoot van eU
Kroon en diens verklaringen over den
Spr. voert verschillende omstandighede
waaruit blijken moet, dat die var £t °pr<
onwaar waren. Ook van den man kee pet
den indruk gekregen, dat hij alleen 0 ,.cken.
Amsterdamsehe Hof waarheid heeft js
De advocaat-generaal bespreekt vervol batIieti
kwestie van het eigendom van den
waarbij hij tracht aan te toonen, dat de .^jlj
deelingen van getuige Meinster daaro e4
met alle mogelijke reserve dienen te ^n(jerc
aanvaard. Ook de verklaringen van de v
getuigen te dien aanzien zijn niet „,,3c]ia
dend, zoodat naar spr. meent het Ha vtt'
Gerechtshof ook hier ten onrechte dez-
klaringen als bewijsmiddel heeft ge deit
Spr. komt dan tot de verklaringen zjcU
gewezen agent Meintjes betreffende bet S f|l
hebben in den moordnaeht vetn Bpr.» j
Teunissen op den dijk. Twee jaren, a eS.ycf'
heeft Meintjes gewacht om daarvan Pr0C
baal op te maken, zoodat spr. meent da j
tjes' verklaringen niet kunnen worden g® 1 gett.
Het komt spr. voor, dat bij M. zucht 0 ^o(,
satie en het verlangen om zich op den
grond te stellen hebben voorgezeten, h 9
Klein betreft, die is al een heel «-on 1 f,:1t
getuige Spr. heeft den indruk gekreg (]ca
Meintjes zich zwak voelde en daar0'
niet zeer snuggeren. Klein er heeft
waartoe deze zich gewillig heeft gelee^,aaro'
Ook de kwestie van de bloedvlekken,
het vonnis mede is gebaseerd, kan. Il;lUvoUrj3
meent, niet in aanmerking komen. Het {j0(
der Rechtbank en later het arrest van b-
zijn dus volgens den advocaat-generaal
juiste grondslagen gewezen, aJ.,sst
Het kan dus niet anders dan dat bet
van het Haagsche Hof moet worden vei n
cn Klunder en Teunissen moeten worde
gesproken. ^al-
Voor spr. zijn Klunder en Teunissen 0j;t
dig, en zij hebben er recht op te wet®n' g(;,.a[.
spr.'s meening is. Spr. heeft veel 61'00
zaken meegemaakt, een zaak als deze
nooit en hij hoopt dat dit ook niet 111 e
beuren zal (je
Spr requireert dat het arrest van lu-
rechtshof te Doa Haag vernietigd zal ^(iri(c4
en Klunder en Teunissen alsnog zullen
vrijgesproken. ,e)r
Hierna geeft do president mr. Roobo
genheid tot het houden van zijn pleid"0
VEEL GELEDEN, MAAR OOK
GEJUICHT.
lltt
Mr. Roobol vangt met een aanhaliaS pet
Aeneïs beginnend, aan met te vertel e
vele leed, dat deze zaak hem en andere
gebracht. Leed bij de aanvrage van eVlS 'fN0"
ook bij de behandeling daarvan door d
gen Raad, leed totdat men kwam lu Ama
bij dit Hof. bo0^
Toen, aldus pleiter, was de nood
Toen zijn de superi gekomen. Eerst U, b
de President Uw vriendelijke ontva»S .'a(, >u
belangstelling in deze zaak, Uw op®®1'
tegen ons over de zaak, Uw hoo£dscliudde ij
het geheime dossier. Het viel ons oP.
nog geloof hechtte aan advocaten. Wij I
Teunissen en Klunder gegaan en wU
gejuicht „De President heeft de
jullie bent gered t
Dit gedeelte van .nijn verhaal bev.it b
leed meer. Wij hebben gevoeld, wij .„pes'1"1
veilig, In Amsterdam hebben wij R®8' djt
gevonden. Wij hebben een Hof gevoo ja
aanklager is, dat beoordeelt en dat P
Amsterdam behoeft men voor straf"1 0yd'''
dat Hof niet te pleiten. Als advocaten [Ju'
wij ons belachelijk maken, als wij "aI1 atutëpl1
een overzicht ln ons pleidooi over 6 aiS
a charge en a decharge gingen g®ve'1 zo;idt'r
wij iets gingen vragen. Uw Hof gp®1 l0f. Nl1
vragen wat recht is Iedereen is v0' „ie'1'
is er geen leed meer maar vreugd* re&Aeti
sclien zijn gered voor zoover ze nog te (jaS3®'
zijn Er is veel gebeurd in een Paari,jliic®k
Er is nog voel geleden, maar ook vec\.S^t 1,C
Mijnheer de President, ik hen
deze zaak aangedurfd heb eu met mU11 (l3it lS
confrère heb onderzocht. Ik ben l>'0ee] P*
advocaat was voor Uw Hof. Eerst
maar later veel vreugde.
Mijnbeer de President ik hoor td
door iedereen praten over „Jolles" aIj<F'5
spreekt over Boerhaave of Edison 0 jjtc'3'
groote mannen, dan hoort men gee^jjeld'P?
dan hoort men een naam. Die li8'1
is U te beurt gevallen. Die ondersch "l |f^, pPr
U verdiend met Uw Raadsheeren ''n gCu0®t8
cureur-Generaal Uw Hof heeft hel ^,0„r
vertrouwen in de Justitie hersteld ec
Nederlandsche Justitie hebt U oP^*1^ 7lcê
monument, harder dan van Btaal-
danlt t ts
Na Mr. Roobol spreekt na een 1,11 'g jf.e^
dwingen applaus van het publiek '•'•L
pleiter Mr. D. den Hollander.
Een moord zet men in een rouw u aaijc1^
pi., en om dezen moord heen is ot.l',ciit
moord gezet: een moord, op het hjer 0
pleegd. Den lijstenmaker hebben w glJy 0
de zitting gezien, dat was de rechc' p w
Jong en velen waren zijn medewer^8
de substituut-officier van Justitie en e
commissaris. tóbi'1'"!»
Maar gelukkig heft?» Si
van Giessen-Nieuwkerk ait <ie av*rV1. (jit 1#
nomen, waarin zij «ï2,s gezet en he® yj1',,
haar in een nieuwe lijst geplaatst, e*'J i
van goud De procureur-genera»
heeft indertijd ln de Papendreclitsclw £ll ji>'
sproken van een „boeket van jeneV' '_0
daad". Spr. zal *Ae& niet aan ver*-< -
spraak wagen, slechts wil hij u':.
aan zijn overtuiging, dat het Ne® ^gL,t
volk een gelukkig volk is, omdat 5 rS) eb 1
zoggen mag: Er zijn hier nog J
is hier nog recht (Krachtig aPP'3ge&b*
Nadat Klunder en Teunissen ';|1_ wril'jj
hebben gekregen voor het laatste w1 ,_eDi
van zij maar een moment gebruik n'--1^
president Mr. Jolles het onderzoek
hij da uitsprak op Dinsdag 1 Octob* - pa11^
Terwijl velen Klunder en Teuni»-' ;eg.
drukken, stroomt de zaal langzaaIU