MAC DONALD OP WEG NAAR AMERIKA
M'n hooggeleerde schoonpapa
De verborgen schat
Merkwaardige dieren in
het Volksleven
WO^T>,vr- 9 ncrmVT* 1929.
n
«KJJOK*
Ik was onbezoldigd schrijver aan hei
ministerie van Historische Kunst, dat
klinkt niet onaardig hè? en m'n voornaamste
bezigheid daar was het einde van m'n dag
taak af te waohten, dagtaak die weer groo-
tendeels bestond in het composeeren van
rebussen en kruisraadsels. Heelomaal niets
doen valt ook niet mee!
Ik had een kamer gehuurd in de stad.
maar nam m'n maaltijden in een restaurant.
Als trouwe gezel van m'n verblijf buiten
m'n gemeubileerde kamer, mag* ik niet ver
geten te noemen een tasch waarin ik m'n
manuscripten meedroeg. Deze tasch, en mede
een zekere welstand, dien ik, dank zij do
edelmoedigheid van m'n vader, tooncn kon
on niet naliet zooveel mogelijk te laten uit
komen, gavon me een aanzien waarop ik
groot ging cn dat me gelukkig maakte. Kr
is een tijd in het leven waarop men niet
zoo weinig tevreden is!
Op een avond in Augustus was het restau
rant vol vreemdelingen, vooral Engelsche en
Amerikaansche dames. Een bejaarde kaal
hoofdige heer, dien ik reeds meerdere malen
opgemerkt had, kwam naar me toe, ging
tegenover me zitten.
Mijnheer, begon hij, u bent mij sym
pathiek. Mag ik u verzoeken mij toe te staan
dat ik aan uw tafel dineer? Die vreemde
lingen met hun afschuwelijk gekakel hangen
me de keel uit. Ze hinderen me hoewel ik
toch niet menschenschuw ben.
Maar mijnheer, ik ben zeer vereerd
door het onverwachte buitenkansje van uw
gezelschap.
Dank u, hernam hij hoffelijk en schoof
een dikke acte-map op tafel naast de mijne.
En terwijl we bediend werden vervolgde hij:
U hebt misschien reeds over mij hooren
spreken. Ik ben mijnheer Martin, professor
aan het archeologische Instituut.
O zeker mijnheer, antwoordde ik met
een buiging als hulde aan zijn vermaarde
geleerdheid en ik noemde mijn naam.
M'n vrouw en dochter zijn in Tröuville
aan zee gebleven, maar ik heb hier een
dubbole taak te verrichten. Ik zoek een
geldstuk uit den tijd van Philippus-Augustus
dat aan m'n collectie ontbreekt en verder
werk ik aan de voltooiing van mijn studie
over de kaalhoofdigheid in den loop der
eeuwen.
Zoo? zei ik met schijnbare belangstel
ling.
Daarom gebruik ik nu hier m'n maal
tijden en heb vandaag het genoegen kennis
met u te maken.
En hij bestelde een extra flesch om de
gelukkige ontmoeting te vieren.
We drukten elkander den hand, proefden
van den zwaren wijn, waarop de oude heer
ernstig herham:
Weet u wel jongmensch, dat er drie
soorten kaalhoofdigheid bestaan?
Anderhalf uur lang zette hij toen zijn ge
liefkoosd thema uiteen.
lederen avond werd de leergang voortgezet,
daar was nu eenmaal niet aan te ontkomen,
sinds ik hem het onpeilbare geluk verschaft
had, schijnbaar aandachtig en belangstel
lend naar hem te luisteren. De jeugd is zoo
onvoorzichtig!
Maar behalve dat stokpaardje, was mijn
heer Martin toch een vriendelijke gast cn
aan hem heb ilc het te danken, dat ik niet
meer lette op don steeds aanzwellenderi
stroom van vreemdelingen.
Op een Vrijdagavond zei de kaalhoofdige
heer tegen me:
Ik zou u wel een uitstapje voor willen
stellen voor morgenmiddag als ik niet te
vrij ben. U zoudt Zondag dan bij ons aan
huis kunnen doorbrengen en kennis maken
met m'n vrouw en dochter. Zeg niet neen
als u eenigszins kunt.
Ik nam de uitnoodiging aan, was nieuws
van dien geleerden, deftigen zonderling.
Dien Zondagmorgen stelde hij mij aan de
beide dames voor. De vrouw van den bejaar
den oudheidkundige was charmant on haar
dochter?., gewoonweg verrukkelijk!
En laat ik het maar dadelijk bekennen,
ik raakte al spoedig danig verliefd op haar.
Dc beschrijving van dien voor mij in-ge-
lukkigen dag zelfs zonder Amelie had ik
hem nog aangenaam kunnen noemen zal
ik u maar besparen.
Toen we 's avonds weer in den trein zaten
was het me mogelijk bewegingloos te zitten
„luisteren" naar de theorieën van m'n gast
heer over het muntstelsel van Philippus
Augustinus on over allerlei soort kaalhoof
digheid, zóó genoot ik nog van zoete herinne
ringen, Waarvan Amelie het middenpunt was
Den volgenden dag begon opnieuw ons
restaurantlcven. regelmatig, eentonig. Maar
Amelie's beelten.s bleef voor m'n geest zwe
ven, maakte me zwijgzaam, zcodat ik nog
slechts met korte woorden op de vragen van
den professor antwoordde.
Wat hebt u m'nheer, vroeg deze, bent u
misschien ziek? 't Schijnt dat do zeelucht
u geen goed heeft gedaan. A propos, zo-udt u
denken dat zeewater een gunstige invloed
oefent bij de bestrijding der kaalhoofdigheid?
Hij bekommerde zich niet meer over mijn
malaise, maar weidde meer dan een uur
uit Over een:ge nieuwe beschouwingen be
treffende zijn goliefkoosd onderwerp, stapte
daar eerst van af, om me te spreken over
het fameuze geldstuk dat hij maar niet vin
den kon.
Een tweede reis naar Tröuville overtuigde
me er van dat Amelie mij niet ongaarne zag,
zoodat ik op de terugreis, tijdens het ge
leerde hoornen van mijnheer Martin, m'n
aanvalsplan begon te ontwerpe-n.
Van de welwillendheid van den beroemden
oudheidkundige wa,s ik reeds overtuigd cn
daarom waagde ik het den volgenden avond
bij het dessert zonder al te veel ontroering
Zoudt u mij aan raden te trouwen?
e Zoudt u mij aan raden te trouwen?
Ja zeker! U zult zelfs een uitstekend
echtgenoot zijn.
Nog meer lofspraak volgde, wat de be
scheidenheid gebiedt te verzwijgen.
Nu, ik ben dan ook van plan te trouwen
en wel zoo spoedig mogelijk. Ik heb kennis
aan een allerliefst meisje, dat alle goede
eigenschappen schijnt te bezitten. Ik ben dol
op haar, en zij mag mij ook graag, geloof
ik. Ik wil haar vader daarom haar hand
vragen...
Uitstekend. Wel gefeliciteerd beste kerel.
Als ik soms iets voor u kan doen.voor u
haar hand vragen...
Maar ziet u...
Neen, weiger maar niet. Ik acht me
gelukkig iets voor u te kunnen doen.. Kellner
een flesch champagne!
De kurk sprong tegen het plafond, de tin
telende wijn schuimde in onze glazen en
mijnheer Martin dronk op mijn Welslagen
en geluk.
En wie is het gelukkige meisje van uw
keus? vroeg hij, 't glas neerzettend.
Dat is het juist.... antwoordde ik glim
lachend, maar inwendig trillend, ze heet
uffrouw Amelie Martin.
U zegt...?
Plots werd het gezicht van den professor
streng ernstig.
Ja, juffrouw Amelie!
O jongmensch, dat spijt me voor u Ik
houd wel veel van u, maar Amelie trouwt
alleen met archeoloog.
Hoe komt u daar in 's hemelsnaam bij,
u een ambtenaar, een bureaucraat?
Wacht eens, zal ik u voorstellen aan m'n
vriend X? Hij' heeft een dochter van uw leef
tijd, ze loopt wel mank, maar verder is 't
een lief, goed kind. En ze zal eén prachtige
bruidsschat meekrijgen. Bevalt u dat niet?
Nu dan vinden we wel iets anders, maar
denk alstublieft niet meer aan m'n dochter.
Weet u al dat men dezer dagen een manu
script van Aanaxagorus gevonden heeft,
handelend over kaalhoofdigheid.
Den volgen-den dag gaf ik een reis naar
m'n familie voor cn nam den trein naar
Tröuville. Ik wilde aan moeder en dochter
ronduit vertellen wat me wedervaren was.
Hun vrouwelijke goedheid en medelijden
was me een weinig troost; ze zeiden me dat
ik me niet moest laten ontmoedigen.
Wordt archeoloog, ried Amelie me.
Tracht het geldstuk te vinden dad hij
zoekt, voegde de moeder er bij.
Is hij zoo verzot op oude munten? liet
ik me heel onvoorzichtig en oneerbiedig ont
vallen.
O mijnheer! Hebt u z'n collectie niet
gezien laatst.
De professor had ze mij natuurlijk getoond.
Maar opzettelijk aarzelde ik met antwoorden
en reeds wenkte mevrouw me te volgen naar
het studeervertrek van haar geleerden man.
Opnieuw zag ik de verzameling munten,
netjes geordend als in een museum.
Mevrouw zag dat m'n oog viel op een
schelp vol oude geldstukken, die achteloos
op den schoorsteenmantel lag.
Dat zijn waardeloo-zen, of dubbelgangers,
daar kan hij niets meer mee doen, maar
weggooien wil hij ze niet.
Mag ik ze eens nader bekijken? vroeg ik.
Er flitste iets in m'n hersenen, wat in
eenige seconden tót een plan rijpte, hoewel
nog vaag, onafgewerkt.
Gaat gerust uw gang!
Ik hield me of ik belangstellend kennis
nam van het hoopje oude, vuile geldstuk
ken. Maar ik zocht.
Om mij vrijer te laten genieten, wendde
mevrouw zich even van mij af om wat te
zeggen tegen haar dochter die ons gevolgd
vVas.
Daar vond ik een stuiver met 't opschrift:
„Lodewijk-Philippus".
Dat was van m'n gading. Ze waren im
mers waardeloos die munten, had mevrouw
me verzekerd. Daarom liet ik het stui\ertj
in m'n zak glijden, zonder dat de beide
dames iets bemerkten.
Eureka! jubelde het in me.
Ik had haast om zao spoedig mogelijk op
m'n kamer alleen te zijn.
Onderweg kocht ik een fleschje salpeter
zuur dat mijn helpen moest bij tn'n mis
dadig plan.
Een kwartier later lag m'n stuiver te ziel
togen in het bijtend vocht. Behendig had ik
sommige gedeelten met een laagje was be
streken.
Toen ik den drenkeling op 't droge bracht
was er van de oorspronkelijke vorm en in
gedrukte beeltenis niet veel meer over. Ver
magerd, uitgeteerd leek het geldstuk door
een eeuwengebruik versleten. Alleen waren
nog eenigszins leesbaar de letters: PIIILLIP..
RAN....
M'n stuivertje blonk als goud dus moest
ik het nog een oud aanzien geven. Ik stopte
het onder in een 'bloempot, gevuld met een
mengsel van aarde met een dergelijk zwart
eed je.
Een week later diepte ik het op als een
vervuilde, half groen schijfje, dat er uitzag
als een eeuwenoud muntstukje.
Nu kon ik het den muntenkfenner met een
gerust hart, met een gerust geweten zei
ik bijna aanbieden.
Van tijd tot tijd ontmoette ik hem nóg,
maar nooit meer sprak hij me over zijn
vrouw on dochter en wanneer ik naar hen
informeerde, antwoordde hij slechts met oen
kort woord om 't gesprek aanstonds op. een
minder gevaarlijk terrein te brengen.
Op een -avond zag ik hem in de verte aan
komen. Ik verborg me, volgde -hem en bolde
bij hem aan, even nadat hij zijn woning bin
nengegaan was.
U komt rnc, hoop ik, niet over m'n
dochter praten, begon hij zichtbaar ont
stemd.
Ik stelde hem gerust cn vertelde dat ik
hem een oud geldstukje wilde laten zien
dnt m'n vader, ook 'een. muwtenkenner,
ergens gevenden had.
Oogenblikkelijk werd mijnheer Martin
vriendelijk, welwillender dan ooit. Hij liet
me zijn werkkamer binnen, gaf zich niet
eens den tijd zijn jas uit te trekkeh, maar
vroeg ongeduldig: Laat eens zien.
Ik gaf hem het gevraagde. Hij zette z'n
bril recht, nam een vergrootglas en onder
zocht.
Ik zag hc-m rood worden en dan op
eens barstte hij los.
Dat is 't wat ilc zoek, ja dat is 't.
Is 't mogelijk?
Ilc zeg u dat dit- het langgezochte stui
vertje is jongmensch! Ziet u die lijnen wel,
ze zijn nauwelijks zichtbaar. Nu dat is liet
wapen van Philippus-Augustus. En dan die
bijna afgesleten letters P-H-I-L-I-P... en
daar F-R-A-N... 't bogin van Francorum!
Neen daar is geen twijfel meer mogelijk
Dat is m'n lang gezocht stuivertje. I-Ioevee'
wilt u er voor hebben?
Maar mijnheer, u begrijpt dat, als t
van m'n vader is...
Jongmensch, ik geef er voor zooveel
als u vraagt. Denk eens aan, zoo'n eenig
exemplaar!
Het spijt me wel, maar juist omdat het
eenig is wil m'n vader...
Ilc zal hem aanstonds schrijven... her
nam de oude heer die kookte.
Dat zal vergeefsche moeite zijn. 't Ia
niet te koopen...
Ik hield me alsof ik heen wilde gaan.
Bij de deur keerde ilc me om, zei aarze
lend'.
Mijnheer Martin... misschien kunnen'
we het -toch eens worden. Beloof mij de
hand van uw dochter, dan za.1 ik voor u
dat geldstukje zien te krijgen.
Maar jongeheer...
Ivom, ben ik niet ir.in of meer muntcm-
kenner en uwer waardig gewonden door uw
verzameling volledig te maken?
Nu, kom morgenavond maat' terug,
dan zullen, we verder zien. Doch pas vooral
goed op, dat u dien schat, die onbetaalbare
munt niet verliest.
M'n geluk hing aan een zijden draad, als
Martin het bedrog eens bemerkte. E-enige
maanden later werd die veege zijden draad
vervangen door den hechten, onverbreek
baren band van 't huwelijk, welke me me.'
Amelie vereenigde.
En m'n schoonpapa had toen een nieuw
werk voltooid: „liet muntstelsel tijdens do
Regeering van Philippus-Augustus, voor cn
na den Slag van Boüvincs". Een verhande
ling waarmee hij den heetsprakigen lof
van 't Archeologische Instituut inoogstte.
Ramsay Mac Donald, met pet) en zijn dochter aan boord van de „Berengaria',
temidden der overige passagiers, Zooals gebruikelijk werd een proef met de zwem
vesten gehouden, waaraan ook de eerste minister deel nam
DE AAL OF PALING
Deze, voor velen zoo smakelijke visch,
maar die door meer volken niet gegeten
wordt, is de visch der sagen en legenden.
In de Oostzee liggen eilanden, waarop Zwe
den wonen. Daar vertelt men, dat de slang.
Eva verleid hebbende, zich trotsch oprichtte.
Toen sloeg de H. Joseph haar met een stok
in tweeën. Het kopeinde viel aan zijn voe
ten en werd weer slang, het achterste in het
water en werd Aal. Daarom eten op dife
eilanden de Zweden den visch niet. Zoo gaat
daar de sage.
In Oldenburg aan de Jade-rivier liggen
zeven Kerspeldorpen. Daar werden eens de
bewoners door ovefrnatigen voorspoed zoo
overmoedig en dwaas-verkwistend, dat ze
gouden banden om de wielen der wagens
lieten leggen, en de paarden met zilveren
ijzers beslaan. Ze dreven zelfs den spot zoo
ver, dat zij oen varken in een bed legden, het
als een ziek persoon voorstelden, en een gees
telijke lieten komen om over de ergte van de
kwaal te oordeelen. De gedienstige priester
kwam terstond te paard aangereden. Juï.-i
toen hij tot het vermeende bezoek wilde
overgaan, zag hij een Aal uit den haard
kruipen, wat voor hem de voorspelling van
iets verschrikkelijks was. Onmiddelijk keerde
hij zich om, sprong te paard en reed 'n
allerijl weer terug. Nauwelijks eenige meter
van de dorpen verwijderd, keek hij om, en
zag de zeven dorpen in een reusachtige
gaping wegzinken. Nog eeno legende over
den Aal: De predikanten van „den hoogen
weg" in höt Kcrpscl Langwarden (thans
eene zandbank aan den mond van de Weser]
waar de boeren ook zoo brooddronken
waren, stonden daar volkomen onder den
dra-ng der vermogende lieden. Toen een
hunner er eens den Zondagsdienst begon,
voor dat de H. II. aanwezig waren, schoten
ze hem op den kansel (Jood. Ook hier ge
beurde hetzelfde met 't bovenvermeld var
kén. De straf Gods bleef ook hier niet uit.
Des nachts openbaarde O. L. Heer hem it\
eén droom, dat het land door een wilden
watervloed zou worden vernield op 't oogen-
blik, dat een Aal bij den predikant uit den
bakoven zou kruipen. En zulks geschiedde
Nauwelijks was de predikant met de zijnen
in een wagen gevlucht, of de hcele plaats
werd door 't water verzwolgen.
De Oldenburgers meenen een dronkaard
Er zijn van die menschen, van wie de
schijn en het algemeen vermoeden niet zijn
af te wentelen, dat zij in sltilte heel wat
geld hebben, ook zelfs, als zij over geen
rooden duiit kunnen beschikken. Vooral
oude, alleenwonende menschen die een af
gezonderd matig leven leiden, worden ver
volgd door de ergdenkende, hebzuchtig
nieuwsgierige praatjes van verwanten en
bekenden, met het taaie verhaai, dat zij
ergens verborgen of begraven, weggestopt,
of ingondaid, een oude kous met daalders
of een tegelsteen met dukaten er onder of
een verschimmeld pakje met waarde pa
pieren hebben.
Vooral de stroozak was van oudsher een
stuk huisraad, dat men met voorliefde ver
moedde in zijn onschijnbaar uiterlijk hei
melijk schatten te verbergen.
Ook de oude Leendert Houtappel bezat
zoo'n stroozak.
Al zijn nichten, en die had hij er in het
dorp niet weiinig, waren er beslist van over
tuigd, dat het kleine dunne, magere, ver
schrompelde mahnetje mot de sluwe, water
heldere oogon en den glimlach om de
mondhoeken, alleen daarom met zoo veel
onverschillige, spottend overmoedige kalm
te, op het wereld- en dorpsgedoe neerkeek,
omdat hij „zijn duiten achter 't linnen"
had. Het in menig kdffiekransje uitgespon
nen geheim van den „schat" van den ouden
Leendent, kwam zoo langzamerhand rond
en werd voor en na tot een zoo vaste dorps-
overtuiging, dat men elkaar, als de oude
zoo nu cn dan zuchtend zei:
Geld, als ik dat had, dan ging ik nog
eens voor een paar dagen naar de residen
tie, waar ik in mijn jeugd zulke vroolijke
dagen heb doorgebracht, dat men dan
elkaar in de zijde stiet, toeknikte én flui
sterde:
Stumper, oude, jij hebt ze immers, je
behoeft maar even je stroozak open te snij
den.
Maar Leendert merkte van deze geruch
ten die omtrent hem de ronde deden, niéts
of tenminste hij deed alsof.
Maar dat kon toch niet maar alzoo blij
ven.
Op een stillen Zondagnamiddag, toen de
mannen allen naar het feest in de stad wa
ren gegaan, kwam er een ommekeer in de
dingen.
De burgemeestersvrouw, een van de naas
te verwanten van den oude, had een paar
vriendinnen uitgenoodigd, die er zich even
eens op konden beroemen tot de familie
van den ouden man te behooren. De koffie
was uitstekend, de koeken, zooals men van
de eerste vrouw in het dorp kon verwach
ten, cn aan stof voor een gesprek ontbrak
höt niet.
Want of het een wereldstad of een dorp
is, voor mededeelzame zielen is er altoos
en overal nieuws genoeg, om daarmee een
stillen Zondagnamidag aangenaam te ver
babbelen. Eindelijk echter, nadat men zoo
al deze en geene over den hekel had ge
haald, kwam men op heit lievelingsthlir.a
van alle drieden meergenóemden geL
heimzinnigen stroozak van den ouden oom.
Ieder wist wel een nieuwe bevestiging hij
te dragen, dait het precies zoo was, als men
reeds lang had gezegd, en men praatte
elkaar reeds warmed naarmate de vloed in
don koffiepot daalde en de avondschaduwen
breeder over den moestuin buiten lagen.
Daar moet eens wat gebeuren, zei de
burgemeestersvrouw beslissend en bevelend,
zooals het overheid toekwam.
De tweo andere knikten levendig toestem-
mond.
Men is het immers den ouden man zelf
verschuldigd meende de boerin van de Ma-
riehoeve, als hij oens al het geld kwijt raak
tehij sluit zijn huisje nooit af
Een onzekere blik vloog van de eene naar
de andere en de boerin van de Jacobahoeve
sprak eerst het plan uit, dat in alle drie
was gerezen, door halfluid te fluisteren:
Stellig is hij ook naar het feest in de
stad, de oude pretmaker. Men moest zich
eigenlijk eens overtuigen wat er van aan is.
Nu bogon een fluisteren, een sissen,
een voorstellen, bedenken, toestemmen en
over en weer elkaar aanvuren, totdat ten
laatste zoowat een kwartier na elkaar alle
drie voorzichtig de kamer verlieten en naar
het leek gemoedelijk een kleine wandeling
door het veld gingen maken.
Inderdaad echter ontmoetten zij elkaar,
nadat zij naar alle kanten goed hadden
rondgespeurd, spoedig daarop voor het
afgelegen huisje .van Leendert Houtappel.
De burgemeestersvrouw keek rond. He:
was, als gewoonlijk, niet gesloten, en zij
slopen binnen. In de kamer Hikte de oudu
hangklok krakend cn steunend, en de kat
snorde in den slaap, omdat zij van een
vette muis droomde. Voor de rest was al
les stil. En zoo bleef hot ook over het ge.
heel. Slechts klapte nu en dan een schaar,
het oude zakkegoed ritselde, het stroo
kreukte en een lichte stofwolk steeg op. Du
drie vrouwen hogen over haar werk, vrees
achtig opgewonden, met roode hoofden.
en woeldenen woeldenen woelden.
Eens verscheen buiten voor het venster,
onopgemerkt en snel een gezicht en keek
door de reet van het voorgehangen rooda
gordijn. Die het gebarenspel van den luiste
raar had kunnen zien, zou een boosaardig
sluw lachje hebben opgemerkt.
Mar terstond was het weer verdwenen.
Eindelijk volgde binnen een toornig te
leurgesteld brommen en kibbelen, een vlug
mot slecht geweten volbracht opruimen en
weer aan elkaar naaien, een wegmaken van
de sporen en een ontmoedigd, beschaamd
wegsluipen van het huisje.
De oude Leendert had in lang niet zoo
goed geslapen als dezen nacht. Kwam het
van helt vroolijke dorpfeest, of van het flin
ke opschuddon van het stroo.of had een
vroolajk voornemen hem het hart zoo licht
gemaakt.wie weet het?
In elk geval zette hij den volgenden mor
gen een zeer bedroefd gezicht, toen hij
naar den burgemester ging, en hem om
eon vertrouwelijk onderhoud Verzocht.
De oudste van heit dorp kwam later ge
heel ontdaan in de keuken. Een mooie his
torievertelde hij zijne echtgenoote en
raadsvrouw onder het zegel van diepe stil
zwijgendheid. daar was zoo pas de oude
Leendert bij hem geweest, geheel ontdaan en
terneer gedrukt omdat hem gisteren zijri
heele spaarpot uit zijn stroozak was ge
stolen, driehonderd gulden en nu wist hij
niet wat te doen. Stellig waar was het
toch: want dat de oude Leendert geld in
zijn stroozak had, dat wist immers ider-
eoneen gruwelijke schande was het
ook, als het gerecht in het dorp kwam,
waar sedert jaar en dag niet zooiets was
voorgevallen.
De burgemeestersvrouw over het haard
vuur gebogen, was eersit wit en toen rood
geworden, in elk geval meende zij een wei
nig bedrukt, moest men niet terstond wat
beginnen, maar alles wel overleggen en
ondertuschen het strengste Stilzwijgen over
de zaak bewaren.
Overleggen, dat paste den burgemeester
altoos, wanlt hij was geen man van dó
vlugge daad. Daarom ging hij vooreerst
maar aan zijn dagelijksch werk.
Zijn vrouw echter liep met bruinrood
hoofd naar buiten en liet door de stalmeirt
terstond de boerinnen van de Maria en van
de Jacobahoeve tot een buitengewone zit
ting in de achterkamer oproepen.
Wat daar gebeurde, heeft nooit iemand
vernomen, anders had hij van machteloom
tranen van woede en schrikkelijke ver-
wenschingen van den ouden Leendert kun
nen vertellen, die de gemeenste schurk
was op heel de wereld.
Want wat hielp dat alles ten slotte?
Wilde men niet voor dievegge gelden,
want hem te weerleggen, daaraan durfden
zij niet wagen, daar zij immers zelf de le
gende van zijn aanzienlijk „Kapitaal" al
toos overtuigd mee hadden verbreid.
Dus kwam het er nu op aan, alle st'.l
bespaarde duiten bij elkaar te krabbelen,
waarmede de vrouw van den burgemeester,
dienzelfden avond, toen zij Leendert naaf:
de herberg had zien gaan, naar zijn huisje
sloop.
Dat was een bittere gang en een bittere
naaierij, toen zij den naad van den stroo.
zak, waardoor zij het geld had gestoken,
weer dicht maakte.
De tranen liepen haar langs de wangen,
ep slechts de gedachte, dat haar twee mede
gebrandschatte vriendinnen thans tehuis iö
't kamertje niet minder hulidcn, troostte
haar een beetje.
Mijnheer de burgemeester daarentegen
lachte fideel, toen hij haar den volgenden!
morgen vertelde, dat Leendert er weer v aa
geweest, hij had zijn geld terugevonden, hef
was alleen maar in den stroozak wat vei1
schoven geraakt.
Men kon het den dorpsvader aanzien,
hoe wel het hem te moede was, dat de zaak
zoo goed was afgeloopen.
Indien hij ook mar eenig vermoeden van
de werkelijkheid had gehad, zou hij zijn
vrouw anders hebben moeten aanzien.
Een paar weken later maakte Leendert
de lang beraamde reis naar de hoofdstad.
Kijk, kijk, zeiden de menschen, dun
was 't met dien schat toch waar
Gelijk heeft hij, zei de burgemeester.
tegen zijn vrouw, beter dat hij het geld
vroolijk verteert, dan dat het hem ten laat
ste toch hog ontstolen wordt.
Zij en haar vriendinnen zeiden niots.
Maar toen zij ale drie een prentbriefkaart
met de vriendelijkste groeten van Leendert
ontvingen, sprongen zij van woede tot aan
den Zolder, en scheurden het arme, onschul
dige papier in duizend snippers.
van de drankzucht te kunnen genezen, door
hem brandewijn te laten drinken, waarin
een jonge Aal is doodgegaan, terwijl bij hen
het eten van. Aal de kracht geeft om diep in
het water te kunnen blikken.
GERH. KR.
Vrieu
kan
ons
een
óver
hen
B<
den
Waa
dier
Lev;
lljks
SOUl
Hiss
D;
de i
hoo;
N
ïay,
vier
Bel]
zefcti
kan
aan
Ere:
hij:
ÖlOl
Z
ïen
der
den
D
gel;
fcijn
E
een
Var
Viel
luis
!hre
E
-
t ^Or
en
in
hof
gin
en
Wo
Ï10;
lin,
leg
is
Ba
de
ha
en
VOi
Begrepen.
„Wat voor suuii vrouw is zijn vrouw?"
„Wel, hij heat', evenmin kans om eens al
leen uit te gaan als de Siameesche tweeling
dat zou kunnen."