s DE REISVEREENIGING VAN JAN MUIL r Het Geluksland B.L.N.S. Een pakje uit Zuid-Afrika VAN ALLES WAT cDick Leeuwaard VRIJDAG 25 OCTOBER 1929 fe.!« V' «o. 'Dat komt er van! KaleUts MET PLAATJES VAN OVERNEMING DIT DEZE RUBRIEK ZONDER TOESTEMMING VERBODEN Vóór honderden van Jaren leefde er in China een keizer, die zeer wreed was. Het Minste vergrijp tegen de wetten van het land strafte hij met den dood of met een vree slijke geeseling. Al zijn onderdanen waren ook doodsbang voor den wreedaard en ^achtten zoo ver mogelijk uit zijn buurt te blijven. Tegenspraak duldde hij niet: wat hij zei "toest onherroepelijk gebeuren al kostte bet ook menschenoffers. Het volk haatte den vorst en de menschen Varen blij, dat hij reeds oud begon te worden etl misschien spoedig zou sterven. Dan zou er een nieuwe keizer komen; één, die meer hart Voor zijn volk had. He oude keizer dacht echter: alle men sahen moeten sterven, ja dat weet ik blaar voor mij, den keizer van China, moet een uitzondering gemaakt worden ik heb hen knapsten lijfarts der geheele wereld in mÜn dienst en dien zal ik bevelen mij weer 3°hg en krachtig te maken, opdat de dood mij h°g in geen jaren kan achterhalen. Ja dat «al ik doen! geen middel vinden om zijn Heer tientallen van jaren jonger te maken. Wat moest er van hem worden, als hij dat middel niet vond? Hij voelde reeds den strop om zijn hals en zag zich in den geest reeds het schavot beklimmen! Hij zou op reis gaan dwars door het groote Chineesche keizerrijk reizen om iemand te zoeken, die misschien een middel wist het leven des keizers te verlengen- Zoo gezegd zoo gedaan! De lijfafts stapte in zijn draagstoel en liet zich van de eene stad naar de andere sjou wen: confereerde met de knapste professoren; maargeen hunner kende het middel, dat hij zocht en waarvan zijn leven afhing. Op een keer kwam hij in een klein dorpje en stapte af in het eenige hotelletje van het plaatsje. Mopperend bestelde hij daar den waard zijn eten en informeerde, of er in dat dorpje misschien een heel wijs man woonde, die meer wist dan de andere menschen. „Waarvoor wilt u dat weten, heer?" vroeg de waard. „Om het leven van onzen keizer te verlen gen," zei de lijfarts. „Daarvoor? Nu, dan help ik u niet, hoewel ik het middel daartoe ken," sprak de waard, „Ik geef u schatten in ruil voor uw middel," bood de arts, maarde wijze man bleef groeiden ,die gekookt volgens een bepaald recept het leven van den mensch met tien tallen van jaren kon verlengen. „Ga daar heen, heer," zoo eindigde de waard, „en ge zult tevreden zjjn en uw doel bereiken." De lijfarts ging nu op reis naar het Ge luksland om te trachten deze bloemen mach tig te worden. Na een lange reis kwam hij er aan en ja het was hier werkelijk Geluksland. Heerlijk scheen de zon en de vogels zongen er zulke schoone liederen als nergens anders ter we reld. En er bloeiden bloemen.... bij duizen den!de eene nog al schooner dan de andere en daarbij ook de wonderbloem, die de dokter zocht. Hij bereidde zijn drank op de manier zooals de waard in China dat had gezegd enhij probeerde den drank dadelijk bij zichzelf en zieook hij werd dadelijk tientallen jaren jonger. Hij was weer een jongeling geworden van 20 jaren sterk en schoon en hij vergat zijn boodschap, vergat den keizer van China en hij besloot te blijven in dit geluksland, waar men zoo heerlijk jong kon blijven. Weg met China en weg met de zorg voor de ge zondheid van dien wreedaard, die zich den keizer van China, den Zoon des Hemels noemt! En onze gewezen lijfarts bleef hier wonen, honderd jaar, tweehonderd jaar en nog steeds voelde hij zich jong en gezond en sterk; maar China was geheel uit zijn gedachtenis ver dwenen! Op een keer baadde de dokter in het heer lijke ,frissche zeewater en dartelde vroolijk rond met zijn vrienden. Hi) ging echter te ver en was op het punt te verdrinken. Zijn wonderdrankje had hij natuurlijk niet bij de hand en daarom vreesde hij reeds, dat hij nu zou moeten sterven. Opeens echter verscheen er een groote vogel op de golven, die hem toesprak: „Chineesche dokter, spring op mijn rug en ik zal u oren- gen naar het land, waar ge thuis hoort, naar China. Het is uw tijd, dat ge het Geluksland verlaat en veroudert en sterft, evenals uw oude meester." opeens echter verscheen er een groote vogel op de golven. Hem bleef niets anders over dan te doen wat de oude vogel zei. Vlug droeg het dier hem over de groote zee en op een morgen landde het dier en zette den man, die in het Geluksland was geweest, op den oever van zijn vaderland neer. Het eerste, wat hij deed, was te informeeren naar der. ouden keizer, zijn meester. Maar men lachte den man uit! En eentgen riepen: „Maar wie zijt gij dan, dat ge dat niet weet? De keizer van wien gij spreekt leefde vóór driehonderd jaar. Wij hebben dien wreedaard natuurlijk niet gekend en gij, die nog zoo jong zijt, kunt hem ook niet gekend hebben. Wij hebben nu een heel goeden kei zer, die alles voor ons doet, wat hij maar kan." En nu vertelde de oude lijfarts, wat hem was overkomen en terwijl hij daar stond te praten, zagen de omstanders hem verouderen zijn baard werd grijs, zijn gezicht gerimpeld en zijn rug gekromd en toen hij klaar was met zijn verhaal, zonk hij ineen enstierf. Zoo was het eind van den man, die in Ge luksland was geweest. RO.fMNKfOKT Door Ro Frankfort Kleine Jantje nam eens Stilletjes de schaar, Maa wat toen gebeurde Och ,wat was dat naar! Jantje had een houtje. Dat niet breken wou, Hij dacht, met een schaartje Gaat dat o zoo gauw. Maar die kleine Jantje Prikte in z'n hand, En die domme jongen Schreeuwde moord en brand! Au, dat viel niet mee hoor! Of dat pijn deed, heusch Dikke tranen rolden Zoo maar langs z'n neus! Jantje, kinderen mogen Niet spelen met een schaar. Nu zie je, de gevolgen Zijn altijd o zoo naar! en buigend en kruipend naderde deze den zetel van den machtigen vorst De lijfarts werd geroepen en onderdanig buigend en kruipend naderde deze den zetel Van den machtigen vorst en vroeg vol eer bied: „Wat wenscht Uwe Majesteit van mi), armen dokter?" „Luister goed," sprak nu de keizer. „Ik Word oud en zal misschien gauw moeten sterven „Ja, Majesteit," antwoordde de knappe dok ter, „maar dat is het lot van alle schepselen. De goden hebben dat nu eenmaal vastgesteld en geen dokter kan in deze wet de minste Verandering brengen." „Maar," zoo sprak Zijne Majesteit opsprin gend van zijn zetel, „ik wil niet onder die algemeene wet vallen. Gij moet een middel vinden om mijn leven nog tientallen van jaren te rekken in gezondheid en geluk. Be grepen?" „Maar Majesteit...." „Stil dokter, doe wat ik je zeg, of ik laat je onmiddellijk ophangen! Ga heen en zorg voor hetgeen ik je heb gezegd. En pas op hoor, geen uitvluchten! Dat middel moet en 2a 1 jfj vinden!" Diep bedroefd en vol zorg ging de lijfarts haar huis en sloot zich op in zijn studeerka mer om te denken, diep te denken over het geen de keizer, zijn Heer en Gebieder, hem had bevolen. Dagen en nachten bleef hij daar op zijn kamer en vergat te eten en te drinken; maarhij kwam geen stap verder. Hij kon zwijgen; hij voelde er niets voor het leven van den ouden tyran nog te verlengen. Toen liet de lijfarts den herbergier geeselen met dikke touwen en terwijl het bloed hem langs den rug liep, sprak de waard: „Houd op met geeselen; ik zal u het mid del zeggen." En nu hoorde de dokter, dat er ten Oosten van China een groot rijk moest liggen, een zeer gelukkig land, waar heerlijke planten „Waarvoor wilt u dat weten, heer?" vroeg de waard. „Henk, kom eens gauw beneden," riep mijn heer van Voorden op zekeren Woensdagmor gen. Henk had wat getreuzeld met aankleeden, maar nu maakte hij gauw voort. Juist toen hij de trap afkwam, hoorde hij zijn vader nog zeggen: „Dank Je besteller" en toen hij be neden kwam. lag er een pak op tafel van oom uit Zuid-Afrika. „Wat fijn, dat het net Woensdag is," riep Toos. „En dat ze juist toevallig allemaal bij ons komen," vulde Henk aan. Die „ze" waren de medeleden van den Bond voor levende Na tuurstudie. „Nu jongens," zei mijnheer van Voor den, „maak nu maar gauw voort, anders kom je te laat op school. Vanmiddag kun je onge stoord genieten van het kijken." Of Henk erg met zijn gedachten bij de les was, valt te betwijfelen. Tenminste wat ae wiskunde betreft. Maar daarna was er aard rijkskundeles en juist over Zuid-Afrika en dat was interessant. Een briefje waarschuwde de andere leden, dat er iets bijzonders wachtte en precies op tijd, om twee uur, waren allen present tot Reindert toe. Het uitpakken kon dus beginnen. Het eerst kwam een brief te voorschijn, die mijnheer van Voorden vast voor zichzelf begon te lezen. Daaronder lagen allerlei pakjes, voor- elk wat. Het eerste was een aardig gevlochten mandje. „Voor moeder van Voorden", stond op het papiertje. Daarop volgde een kleiner pakje, „voor Henk". Henk pakte het uit en vond een leuk gesneden poppetje (Pig. 1). Het had een stukje slangenvel om en twee kraaltjes als oogen. „Een afgodsbeeldje", zei mijnheer van Voorden, die al een groot gedeelte van den brief gelezen had en een lijstje had gevonden van de gezonden voorwerpen. Voor Tcos was er een sierlijke gesneden kam, een leelijk ventje voor stellend met een grooten wipneus (Fig 2). Die wilde zij op haar kamertje hangen. Toen kwam er een grooter rechthoekig pakje, Sao ja IZ2 ZZ.' s/7 „voor vader". Bij het uitpakken bleek er een soort muziekinstrument in te zitten, 't Was een uitgehold stuk hout, waarop stalen veeren bevestigd waren, die met de hand konden ge tokkeld worden (Pig. 3). In den brief stond dat het een muziekinstrument was „Sansa" ge noemd. Eigenlijk was het uit den Congo afkom stig, want, zooals oom schreef, had hij de gezonden voorwerpen op een van zijn reizen verzameld. Voor Mientje was er een prachtig versierde kalabas (Fig. 4). Oom schreef er btj, dat kalabassen in Afrika voor allerlei doeleinden gebruikt worden: om water in te bewaren, om muziekinstrumenten van te maken en voor verschillende andere dingen. Ten slotte kwam uit het pak een pakje „voor de B.L.N.S.", waar in zich een paar ivoren ringen bevonden (Fig. 5). „De Afrikaansche Olifant," schreef oom «Ni hierbij, „wordt gejaagd en gedood om de tanden. Wanneer men die bemachtigd heeft, wordt van de onderzijde een ringvormig stuk afgezaagd. Dit stuk is gemakkelijk genoeg uit te hollen, want het binnenste deel is zacht. Meestal wordt de binnenzijde ruw gelaten, en op de buitenzijde een versiering aangebracht. Het vangen en dooden van de dieren was vroeger een wreed bedrijf. De olifant stierf ten slotte aan uitputting door bloedverlies, daar de dikke huid het toebrengen van ernstige won den moeilijk maakte. 't Was jammer, dat deze middag als alle gezellige middagen zoo gauw om was. Met algemeene stemmen werd besloten, dat de merkwaardige „olifantstandenringen" zooals ze genoemd worden, door Henk zouden bewaard worden, dan waren alle Congozeldzaamheden bij elkaar. A. L. Vroeger leefde mijn geheel, een vroolijke gast wiens naam door iedereen gekend wordt. 2. De aarde heeft mij het leven geschonken. Mijn hoofd steeg in de lucht, nam van jaar tot jaar toe en werd weldra veel grooter dan mijn voeten. Door het ijzer kwam ik om het leven, het water werd mijn draagbaar en het vuur mijn graf. 3. Mijn eerste lettergreep vliegt en somtijds met verbazende snelheid en heeft toch geen vleugels. Mijn tweede en derde loopt zonder beenen en mijn geheel heeft wel vleugels, maar kan er niet mee vliegen. 4. Mijn eerste kan men niet verdrinken, miin tweede en derde niet gemakkelijk vatten. Mijn geheel gaat in de stilte van den nacht op roof uiit. 5. Drie blinden leiden een lamme en twee blinden loopen overal mee. Bij iederen stap strooit de lamme zwart zaad op den be- sneeuwden akker uit, waaruit aanstonds iets wonderlijks opschiet. ZES NEDERLANDSCHE PLAATSNAMEN HET KUNSTJE VAN HET LEVENDE KWARTJE Met 'n heel gewlchtigen snuit vertel je aan je toehoorders, dat het je niet de minste moeite kost om 'n kwartje of 'n cent met doodgewoon pomp- of leidingwater op het voorhoofd van een uit „de menigte" vast plakken en wel zóó stevig, dat ie het d'r niet zal kunnen afschudden. Natuurlijk mag hij daarbij zijn handen niet gebruiken, alleen zijn halswervel. Natuurlijk verbaasde gezichten. Je doet als volgt: Je neemt een kwartje en maakt dit met wa ter nat. (Dit is eigenlijk niet noodig, maar je hebt nu eenmaal gezegd, dat je er water bij nocdig had). Dan leg je het kwartje op het voorhoofd van je slachtoffer en drukt het er tamelijk stevig aan voor een poosje; je vertelt er bij, dat je het even moet vastplakken. Dan neem je je hand weg, maar zorgt er bij, dat je het kwartje meteen wegneemt 't spreekt vanzelf, zonder dat het voorwerp der opplakkerij het merkt. Dat kun je bijvoorbeeld gemakkelijk deen, door je hand bovenwaarts over zijn voorhoofd te strijken. Ofschoon het kwartje er niet meer opzit, denkt de jongen, dat het er wel opzit, want hij heeft het gevoel, dat het werkelijk nog op zijn voorhoofd kleeft. Hij zal zijn hoofd schudden, maar het geeft niks en niemendal. i Tot ie ten slotte opgeeft en met zijn hand over z'n voorhoofd strijkt. Wat zet ie dan 'n verwonderd gezicht, wanneer ie merkt dat er heelemaal geen kwartje meer present is. De kinderen, die in het geheim zijn, moeten natuurlijk net doen, of ze het kwartje zien zitten en het slachtof fer alsmaar aanmoedigen om nog harder met z'n hoofd te schudden. Je zult zien, bij 'n beetje gewillig slachtoffer lach je je slap. RAADSELS 1. Met de dieven hebben mijn eerste dit ge meen, dat zij het licht schuwen. Mijn tweede schildert in een oogwenk uw beeld; dit blijft bestaan, zoolang ge het be kijkt. HET ANTWOORD Op school vroeg een onderwijzer aan zijn kleine leerlingen: „Wie weet, wat een net is?" Even dachten de kleintjes na. Toen ging een vinger in de hoogte en een heel lief stemmetje sprak: „Een net is een verzameling van gaten, die docr touwtjes bij elkaar worden gehouden." Had die kleine meid dat niet mooi gezegd? OPLOSSING VAN: EEN HORLOGE- VRAAGSTUK Alsje bovenstaan teekeningetje even bekijkt, zie je, hoe de horlogemaker de kostbare plaat in vier stukken liet vallen en wel zóó, dat ieder stuk, tot zijn groote verbazing, in totaal juist voor een waarde van 20 telde. Zeg het nou zelf! Is dit 'niet buitengewoon merkwaardig? 1. Ook in de Sahara bij Jan Muil, den leeuw, was het doorgedrongen, dat de menschen dikwijls in heele clubjes op reis gingen. Ze noemden dat een Reisvereeniging. Jan Muil had een eigen wagen met een ezeltje er voor. Waarom zou hij zelf niet een reisvereeni ging op touw zetten? Bever de Bruin en Paardenburg waren er gauw voor te vinden. De beer en het paard wilden wel eens meer van de wereld zien dan die vervelende Sahara. Weldra daagden er nog meer liefhebbers voor cle ie» op. Het waren Krok Odil, Ko Nijn en Van den Aap. Maar met dat stelletje raakte de wagen wel wat vel.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 7