FEUILLETON
EEN PARUSCHE
IDYLLE.
NEERLAND'S TWAALFDE PROVINCIE
FAUNA 2.
DONDERDAG 7 NOVEMBER 1929
TWEEDE BLAD.
EEN PLEIT VOOR DE SCHEPPING VAN EEN
MOOI GEWEST
m v;::?
m
NEDERLAND EN DE UNIE VAN
ZUID-AFRIKA.
DE VLAAMSCHE BEWEGING.
DE OORLOGSSCHADE.
HET NEDERLANDSCH-DUITSCH
NEDERLAND EN CHINA
Le Miltaire hospitalen
RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEtf
MR. J. LAMAN DE VRIES
HET CHRISTUSGETUIGENIS VAU
PAULUS
CREDIET- EN KOLENVERDRAG.
HET TOEKOMSTIGE LANDS,CHAP DER
ZUIDERZEEPOLDERS
VOOR DEN VERKEERSWEG DEN HAAG—ROTTERDAM wordt te Delft een nieuwe brug
gemaakt. De werkzaamheden bij de oude draaibrug aan den Rotterdamschen weg, waar het
beton voor de fundeering gestort wordt
WAAR HONDERDDUIZENDEN ZULLEN
KUNNEN WONEN, LEVEN EN
WERKEN
Nieuw gebied van
schoonheid
EEN NIET GENOEG TE PRIJZEN
INITIATIEF
Het grootste nationale werk, dat Nederland
ooit heeft ondernomen, de droogmaking der
Zuiderzee maakt voortgang en de voltooiing
hopen we in niet al te ver verschiet te mogen
bejubelen. Maar met dien voortgang komt te
vens de vraag hoe zal het uiterlijk van onze
twaalfde provincie zijn steeds dringender naar
voren. En de vrees, dat we een streek zullen
krijgen als de Haarlemmermeer, sloeg menig
een om het hart.
Het initiatief, dat de Stedebouwkundige
Raad van het Nederlandsch Instituut voor
Volkshuisvesting en Stedebouw ten deze nam
is daarom niet genoeg te prijzen. Hij toch wilde
een poging wagen om te voorkomen, dat de
inpoldering dezer „wingewesten'' onduldbaar
van verveling zal zijn en de duizenden, die
zich er zullen vestigen, in een troostelooze
omgeving moeten wonen. Hij wilde onderzoe
ken of het inderdaad uitgesloten moet worden
geacht, dat daar een, zij het andere, dan toch
gelijkwaardige schoonheid aan die van het Hol-
landsche landschap groeit. Hiertoe stelde hij
een commissie in, die dit vraagstuk nauw
keurig moest bezien en zoo mogelijk richtlijnen
aangeven, hoe iets schpons te scheppen ware.
De heeren mr. D. Hudig, ir. H. Suyver, ir. P.
Verhagen Lzn. en ir. Th. van Lokhuizen na
men daarin zitting en in een tot een boek uit
gegroeid rapport, dat door Scheltema Hol-
kema typografisch uitstekend werd verzorgd,
legt zij thans het resultaat van haar werk voor.
Veel belovend en verblijdend. Immers er
blijkt uit, dat, met oordeel en overleg een
typisch mooie streek zal kunnen groeien, waar
uit de indruk van het mechanische, aan elke
droogmakerij eigen, zooveel mogelijk is weg
gevaagd. Mogen zij, die straks de leiding zul
len hebben bij het ontwerpen van de reuzen
polders, hun voordeel doen met dit rapport en
daarop voortbouwen.
Voor een grondige bestudeering van de ste
debouwkundige vraagstukken achtte de com
missie zich niet voldoende geoutilleerd de
Stedebouwkundige Raad verzocht intusschen
in Februari J.l. den minister hiertoe een spe
ciale commissie in te stellen zij wijdde daar
om haar aandacht in het bijzonder aan het toe
komstig landschap der Zuiderzeepolders.
Hiertoe ging zij allereerst de stedebouwkun
dige grondslagen na, die de basis moeten vor
men van het landschap en beschouwde daarbij
achtereenvolgens de natuurlijke gesteldheid
van het te winnen gebied en de daarin uit 't
te voeren waterstaatswerken, voorts het be
drijf, dat er zal komen, het verkeer, de bevol
king die er zich zal vestigen en de ontspan
ningsgelegenheden, die deze zullen moeten
worden geboden.
Wat de bevolking betreft, rekent de com
missie op het ontstaan van tenminste 35 neder
zettingen, grooter dan de meeste Hollandsche
dorpen en op een ouderlingen afstand, welke
niet meer zal bedragen dan 8 K.M. De boerde
rijen zullen, waarschijnlijk op vrij grooten af
stand van elkaar, verspreid liggen, in hoofd
zaak aan de locale wegen. Landarbeiderswo
ningen zullen ten deele verspreid, ten deele in
en nabij de dorpen liggen. Voor de aanwezig
heid van natuurruimte moet worden gezorgd,
waarbij in de eerste plaats aan Bosschen, plas
sen en boezemwater Is te denken en verder als
ontspanningsterrein, wandeldreven en sportter
reinen.
Om zich nu een beeld te vormen van de moge-
tijkheden, welke het toekomstig Zuiderzeeland
schap biedt, wordt dan in het tweede hoofd
stuk een interressante ontleding gegeven van
de schoonheid van het Hollandsche landschap
en nagegaan op welke wijze, de altijd wederkee-
rende elementen onder verschillende omstan
digheden tot verschillende schoonheid hebben
geleid. Voor dit onderzoek zijn het oudere Zuid-
Hollandsch gebied en enkele droogmakerijen
in Zuid- en Noord-Holland gekozen. Een groot
aantal mooie foto's illustreert dit deel van het
rapport.
Als dit dan geschied is, komt de practische
toepassing. Met nadruk wijst de commissie er
echter op, dat het bij een poging moet blijven.
„Immers alleen bij het scheppen zelf van het
nieuwe landschap zal de kunstenaar de nieuwe
mogelijkheden openbaren. Algemeene beschou
wingen en conclusies kunnen nooit anders dan
schematisch zijn. En wat in het nieuwe land
schap bovenal zal moeten worden vermeden, is
het te werk gaan volgens een schema; indivi
dueel zal elk geval onder het oog moeten wor
den gezien en zijn oplossing moeten vinden".
Wat het algemeen karakter dan betreft, zal
het nieuwe landschap dat moeten dragen van
den tijd, waarin het groeit. Het zal zich onder
scheiden. reeds daarom alleen, van het verder
Hollandsche land, van de vroegere droogma
kerijen uit de zeventiende zoowel als uit de
negentiende eeuw.
We beleven in ons geestelijk leven een kente
ring. De armoedige nuchterheid der negentien
de eeuw, veelal samengaand met vooze senti
mentaliteit, bevredigt ons niet meer. Ons ver
langen' gaat eenerzijds naar grooter zuiver
heid en eenvoud, zonder de versierselen uit
vroeger tijd, die hun zin hebben verloren, an
derzijds naar een vollediger erkenning van de
meest wezenlijke menscheüjke waarden, waar
van goede koopmanschap en zuinigheid niet de
hoogste zijn.
Dit brengt mede aan den eenen kant dat het
nieuwe landschap zal moeten groeien op den
grondslag van strenge zakelijkheid; een ver
kaveling, zooals het moderne bedrijf, een we
gennet, zooals het moderne verkeer verlangt,
wat beteekent groote afmetingen, regelmaat,
karaktertrekken van een nieuwe schoonheid,
welke het moderne oog, aan andere verhoudin
gen, aan andere beweging geschoold, in de
nieuwe architectuur reeds ten volle aanvaardt.
Het beteekent anderzijds ook dat in het land
schap tot uiting moet komen dat hier niet
alleen „productie-factoren" wonen, maar men-
schen in den vollen zin des woords; het moet
in dit nieuwe land niet alleen goed werken,
maar ook goed wonen zijn. Zijn de velden ver
kaveld met het oog op bet snelst en veiligst
verkeer, dan moet de nederzetting den menscb
verzekeren wat bij thans en straks voor een
mensehwaardig bestaan verlangt. Dat zal aller
eerst beplanting zijn, beplanting om zijn huis,
langs zijn wegen, in en om zijn dorp.
De weelde van het hout. als in vroeger tij
den, moge niet meer passen bij de gerecht
vaardigde zorg voor een goed rendeerend be
drijf. ruime beplanting behoort als eisch van
nu en straks te worden erkend.
Haar beschouwingen vat de commissie dan
als volgt samen:
In de Zuiderzeepolders zal een landschap
ontstaan, dat in veel opzichten overeenkomst
zal toonen met dat van het verdere Holland.
Vlak, ver zich uitstrekkend land onder vochtig
licht, zal het van natuur de gift der schoon
heid ontvangen. Als menschenwerk, in grooten
maatstaf op een gebied, dat weinig aanknoo-
pingspunten geeft, tot stand gebracht, met vol
ledige inachtneming van de eischen, welke be
drijf, verkeer, vestiging en ontspanning stellen,
zal het in anderen verschijningsvorm groeien
dan het oudere Holland.
Die vorm behoeft niet minder schoon te zijn.
Hij verlangt echter meer aandacht. In de eer
ste plaats, omdat werk op zoo groote schaal
dit krachtens zijn opzet vraagt. In de tweede
plaats, omdat in dien opzet elementen aanwe
zig zijn, welke een bedreiging van die schoon
heid zouden beteekenen, zoo afzonderlijke zórg
ze niet weet onschadelijk te maken en te stel
len in den dienst van een nieuwe schoonheid.
Zulk een bedreiging ligt bovenal in een me
chanische toepassing van een stelsel, hoe goed
dit op zich zelf ook zij. Telkens zal opnieuw,
in nauwe aansluiting aan de eischen van het
bedrijfsleven, van vestiging en verkeer de
meest doeltreffende en tevens schoonste oplos
sing moeten worden gevonden.
Het gevaar is te grooter, nu het gekozen
stelsel van 'indeeling, op de eischen van het
bedrijf gegrondvest, reeds op zichzelf in hooge
mate mechanisch is; lange, rechte, evenwijdig
aan elkaar loopende wegen, op geringen af
stand van elkaar, wegen met en wegen zonder
boerderijen.
Als minder gunstige factoren in bet toekom
stig landschap moeten dan nog worden ge
noemd de diepe ontwatering, met de daaruit
voortvloeiende hooge ligging van wegen en
land hoven de gewoonlijk droge slooten, waar
door,, de wegen een minder gelukkig profiel
verkrijgen, en de eenheid tusschen land en
weg wo^dt verstoord, vervolgens het lange
rechte verloop van wegen en water, ten slotte
de schaarscher aanwezigheid van zwaar hout
om de boerderijen.
Geen enkele dezer omstandigheden staat aan
de wording van een schoon landschap in den
weg. Maar wel beteekent hun aanwezigheid dat
bijzondere zorg aan het ontstaan daarvan zal
zijn te wijden.
Doelbewust ingrijpen in den opbouw van het
land zal noodig zijn; bij.de plaatsing van ge
bouwen en opgaand hout zal leiding moeten
worden gegèven.
Het nieuwe landschap zal de wijde ruimte
van het Zuid-Hollandsche landschap niet be
zitten; wellicht zal hier en daar een gedeelte
de voor de Beemster zoo typische geslotenheid
vertoonen. Overigens zal waarschijnlijk, bij
zorgvuldige toewijding, een landschap kunnen
ontstaan met krachtige, wèl overwogen tegen
stellingen van massa's en ruimte, ten deele
plastisch als de ruimte van het Zuid-Hol-
landsch landschap, ten deele de aan verkave
ling ten grondslag liggende indeeling voelbaar
makend, een landschap, meer met uitzichten
dan van eindeloosheid.
Ter wille van dit uitzicht zal niet te over
dadige beplanting der wegen wachtwoord moe
ten zijn, hier en daar een laan, dan over groote
lengte uitzicht, dan over bescheiden afstand.
In hoofdzaak zullen boomgroepen op de boer
derijen het land markeeren. Kunnen deze tot
groepen worden samengevat, met plaatselijke
wegbeplanting worden aangevuld, dan betee
kent dit versterking der massa's, forsche tegen
stelling tot de juist door de samentrekking
ruimer wordende uitzichten. Concentreering
der bebouwing in de dorpen zal de noodlottige
stelsellooze lintbebouwing langs de wegen heb
ben te behoeden.
Ook de wegen zelf kunnen schoon zijn. Hun
recht verloop (ook dat der vaarten) is te aan-
vaarden: knikken, ook waar het verkeer deze
niet bepaald behoeft, zullen mogelijk waar noo
dig de eenzaamheid kunnen breken. Waar zorg
voor het uitzicht beplanting toelaat, zal aan de
hoofdwegen zwaar geboomte, aan de dichter
bijeengelegen wegen van geringer beteekenis
doorzichtig hout, beplanting aan eene zijde, be
planting met wilgen in aanmerking komen.
Het profiel van den weg biedt met zijn vrij
breeden berm mogelijkheid voor velerlei afwis
seling. De boerderijen zullen het hunne daar
toe bijdragen.
Verwanrloozen we de taak, die bier voor ons
i3 weggelegd, dan, zoo besluit het rapport, zul
len latere geslachten het ons terecht bitter
verwijten. Wat we thans vastleggen, beslist
over het toekomstig landschap der Zuiderzee
polders, over de omgeving, waarin honderd
duizenden 'zullen wonen, voor vele eeuwen.
Grijpen we de gelegenheid aan, dan zal aan
Nederland een nieuw gebied van groote schoon
heid worden toegevoegd, waarop dat nageslacht
trotsch kan zijn.
HANDELSHOOGESCHOOLRAAD.
In de te Rotterdam gehouden vergadering
van aen Handelshoogeschoolraad werd tot se
cretaris benoemd da heer H. Koechlin, in de
vacature, ontstaan door het bedanken van dr
P. C. Harthoorn. Tot penningmeester werd be
noemd drs. E. L. Kramer. De aftredende leden
van den Raad van Beheer van het Handels-
hoogeschoolfonds 1920, do heeren jhr. F. W. L.
de Beaufort en dr. J. Wisselink, werden herko
zen. Het dagelijksch bestuur van den Hooge-
schoolraad kreeg opdracht een voorstel uit te
werken tot het in 1930, evenals dit jaar, weder
houden van een Handelshoogeschooldag.
DE NEDERLANDSCHE DIPLOMATIEKE
VERTEGENWOORDIGING TE PRETORIA.
Opheffing van het bestaande
Consulaat-Generaal.
Aan een nota van wijzigingen van de be
grooting van Buitenlandsche zaken is het vol
gende ontleend
Na do vestiging te 's-Gravenhage van een ge
zantschap der Unie van Zuid-Afrika acht de
Regeering het wenschelijk, dat te Pretoria een
Nederlandsch diplomatiek vertegenwoordiger
worde geaccrediteerd. De omvang der werk
zaamheden van het Gezantschap, welke vesti
ging naar de overtuiging der Regeering ook
door de Staten-Generaal zal worden toegejuicht
zal echter, naar te verwachten is, niet van dien
aard zijn, dat daarnaast behoefte zou bestaan
aan een afzonderlijke consulaire vertegenwoor
diging te Pretoria. Het schijnt daarom wen
schelijk het bestaande consulaat -generaal al
daar op te heffen en de waarneming der Neder-
landsche belangen in den ruimsten zin toe te
vertrouwen aan het te vestigen Gezantschap.
De onderhavige wijzigingen hebben ten doel
een en ander zonder verhooging van het eind
cijfer der begrooting mogelijk te maken.
DE HOUDING DER REGEERING.
Wat van de ambtenaren in openbaren
dienst mag worden gevergd.
De Minister zegt in de Memorie van Ant
woord op het V.V. der Tweede Kamer over de
begrooting van Buitenlandsche Zaken de op
vatting te deelen dat het goed en gewenscht
is, zonder kleinmoedigheid al datgene te ver
mijden wat een bevriende Mogendheid aanstoot
zou kunnen geven en maakt eveneens tot de
zijne de meening dergenen, die het verstandig
achten, dat, waar in de Vlaamsche beweging
cultureele doeleinden verweven zijn met poli
tieke, die interne aangelegenheden van België
betreffen en soms zelfs tegen het voortbestaan
van den Belgischen Staat zijn gericht, de Ne-
derlandsche Regeering ten opzichte dier be
weging een volkomen afzijdigheid in acht
neemt. Ook van ambtenaren in openbaren
dienst mag worden gevergd, dat zij, welke ook
hun persoonlijke gevoelens mogen zijn, ten
dezen de correctheid in acht nemen, die de hoe
danigheid van ambtenaar hun bijzonderlijk op
legt. Wat het gebeurde ten aanzien van den
Hoogleeraar Geyl betreft, zij opgemerkt, dat de
Regeering niet mag voorbij zien, dat een
vreemde Regeering zoo goed als zij zelve bij
uitsluiting te beoordeelen heeft, of de tegen
woordigheid van een vreemdeling op het land
goed ongewenscht moet worden geacht. Waar
van onrechtmatige behandeling van genoemden
Nederlander niet is gebleken, bestond naar de
meening der Regeering voor eenig vertoog te
genover de Belgische Regeering geen grond.'
DE GEVOERDE ONDERHANDELINGEN
MET DE BRITSCHE REGEERING.
De vakorganisatie hebben aan het
verdeelingsplan haar goed
keuring gehecht
In de Memorie van Antwoord op het V.V.
der Tweede Kamer over de begrooting van Bui
tenlandsche zaken deelt de Minister mede, dat
de met de Britsche regeering gevoerde onder
handelingen hem geen aanleiding hebben ge
geven de Commissie voor Zeeoorlogsschade om
advies te verzoeken.
De door die Regeering toegekende vergoe
ding van visscherijschaden heeft bedragen
1 miliioen gulden. Met het oog op de verdeeling
van dit bedrag heeft de Minister een Commis
sie van Advies in het leven geroepen, gevormd
door Vice-Admiraal b. d. H. G. Surie, voorzit
ter, Mrs. Fruin en Rombach, advocaten te Rot
terdam, leden en Mr. J. H. Kiewit de Jonge,
juridisch medewerker aan het Ministerie van
Buitenlandsche Zaken, secretaris, onderschei
denlijk voorzitter, leden en secretaris van de
Commisie voor Zeeoorlogsschade. De verdee
ling heeft plaats gehad op den grondslag der
ter zake van de desbetreffende schaden door
do Nederlandsche Regeering bij de Britsche Re
geering destijds ingediende claims. Met de
door opvarenden geleden schaden is ten volle
rekening gehouden. De Commissie voornoemd
heeft hangende haar onderzoek in geregelde
verbinding gestaan met de onderscheidene hier
te lande bestaande vakorganisaties. De verte
genwoordigers dezer organisaties hebben aan
het verdeelingsplan, voor zepover dit de opva
renden betrof, hun volledige goedkeuring ge
hecht.
Ter zake van zeeoorlogsschade bestaan van
de zijde der NederlandBche Regeering thans
nog uitsluitend de vorderingen, welke zij hij
de Duitsche Regeering heeft aanhangig ge
maakt ter zake van schade door Nederlandsche
belanghebbenden geleden. Van deze vorderin
gen is een opgave ter Griffie der Kamer neer
gelegd ter kennisneming van de leden. Of er
aanleiding zal bestaan om te zijner tijd met de
Commissie voor Zeeoorlogsschade overleg te
plegen, zal van omstandigheden afhangen.
DE BEHANDELING DOOR DUITSCHLAND
VAN ONZEN KOLENINVOER.
Het einde der onderhandelingen^
spoedig verwacht.
Over de toepassing van het Nederlandsch-
Duitsch crediet- en kolehverdrag deelt de mi
nister in de memorie v&u antwoord op het V.V.
der Tweede Kamer over de begrooting van Bui
tenlandsche zaken mede, dat zoowel over de
door Dnitschland gedane beloften inzake ka
bels en holglas als over de uitvoering van de
door Duitschland aangegane verplichting in
zake een welwillende behandeling van onzen
koleninvoer, met Duitschland onderhandelin
gen worden gevoerd, welker beëindiging spoe
dig verwacht mag worden.
Kamerlid Wijnkoop vraagt....
Door den heer Wijnkoop zijn aan den minis
ter van Buitenlandsche Zaken de volgende vra
gen gesteld:
Wil de minister mededeelen. of de minister
van Buitenlandsche Zaken in de Regeering
te Nanking ook aan de Nederlandsche Regee
ring een nota heeft doen toekomen, waarin de
regeering te Nanking aankondigt, dat op 1 Ja
nuari 1930 alle exterritoriale rechten in China
zullen worden afgeschaft, en welke houding
bet Nederlandsche Departement van Buiten
landsche Zaken ten deze heeft ingenomen?
Ook indien de NederlandBche Regeering een
dergelijke nota niet mocht hebben ontvangen,
vil de Regeering dan meedeelen, of er door
den Nederlandschen gezant in China in eenige
qualiteit in verband met een dergelijke nota
aan andere mogendheden een handeling is ver
richt? Zoo ja, welke?
Acht de regeering niet in het algemeen het
moment gekomen, om zeker thans harerzijds
alle exterritoriale en bijzondere rechten van
Nederland in China onverwijld op te heffen?
En, zoo neen, waarom dan niet?
Is ten slotte de mededeeling in de dagbladen
juist, dat de representanten van de aan den
Grooten Oceaan vertegenwoordigde Rijken,
waaronder dus ook Nederland, sinds eind
October een derde tweejaarlljksche internatio
nale conferentie houden in Japan; en, zoo ja,
welke vraagstukken worden daar dan behan
deld, welke houding neemt de Nederlandsche
Regeering ten opzichte van die vraagstukken
lp, welke Chineesche Regeering is daar ver
tegenwoordigd, en is ook de Sovjet-Unie tot
deze conferentie uitgenoodigd?
Onderzoek naar de mogelijkheid
van bezuiniging op de uitgaven
DE SAMENSTELLING VAN DE COMMISSIE
Naar ons van zeer bevoegde zijde wordt nie*
degeedeeld, is het bericht omtrent de instelli»?
door den Minister van Defensie van eene Com
missie nopens reorganisatie van den Militairen
Geneeskundigen Dienst niet juist.
Wel i3 een Commissie ingesteld ten einde
een onderzoek in te stellen naar de mogelijk
heid van bezuiniging op de uitgaven, welke voor
de militaire hospitalen in het algemeen moeten
worden gedaan.
Deze Commissie bestaat uit de heeren: N.
van Roggen, kolonel-inspecteur van de Militaire
Administratie, Dr. E. J. Denekamp, dirigeerend
officier van Gezondheid 2e klasse, J. A. van der
Kamp, majoor van de Militaire Administratie,
en H. A. F. Könings, administrateur hij bet
Gemeente Ziekenhuis te 's Gravenhage.
EEN DOCTORAAL EXAMEN IN DE
ETHNOLOGIE.
De instelling ervan door den
minister goedgekeurd
De Minister van Onderwijs, Kunsten en We
tenschappen heeft goedgevonden dat de facul
teit der letteren en wijsbegeerte aan de Rijks
universiteit te Leiden d.d. 12 Juli 1929 beslo
ten heeft een doctoraal examen In de ethnologi®
In te stellen, op den grondslag van een candi-
daatsexamen in de faculteit der letteren en
wijsbegeerte, der vereenigde faculteiten der
rechtsgeleerdheid en der letteren en wijsbegeer
te, of der vereenigde faculteiten der wis- en
natuurkunde en der letteren en wijsbegeerte,
met als hoofdvak „algemeene ethnologie" pa
als verplicht bijvak „de ethnologie van eenig
zelfstandig beschavingsgebied buiten Europa.'
STAATSRAAD IN BUITENGEWONEN
DIENST
Bij Kon. Besluit is thans met ingang van 1
Januari 1930 aan den heer mr. J. P. A. Laman
de Vries, op zijn verzoek eervol onslag verleend
uit zijn betrekking van secretaris-generaal van
het departement van financiën met dankbetui
ging voor de vele en gewichtige diensten door
hem in verschillende betrekkingen aan den
lande bewezen.
Voorts is hij benoemd tot staatsraad in bui
tengewonen dienst. i
Prof. dr. De Zwaan aanvaardt
zijn ambt
Gistermiddag heeft prof. dr. J. de Zwaan
te Groningen benoemd hoogleeraar aan de.
Leidsche Universiteit in de uitlegging van bët
Nieuwe Testament en 'de geschiedenis der
oud-Christelijke letterkunde, zijn ambt aan
vaard met het houden van een rede over bo
vengenoemd onderwerp.
PROF. DR. P. N. VAN KAMPEN
Zilveren doctoraat
Maandag 11 dezer zal het 25 jaar geledon
zijn, dat prof. dr. P. N. van Kampen, hoog
leeraar in de zoölogie te Leiden en directeur
van het zoölogisch laboratorium aldaar, ar.n
de gemeentelijke Universiteit te Amsterdam
promoveerde tot doctor In de wis- en natuur
kunde op een proefschrift, getiteld: De Tym"
panaalstreek van den Zoogdierschedel.
PASTOOR J- v- VLOKHOVEN.
De zeereérw. heer J. v. Vlokhoven, pastoor
van de St. Martinus-parochie te Eindhoven
aldaar in het R. K. Gasthuis opgenomen tot
het ondergaan van een operatie.
PATER ENGELBERTUS DE VRIES t
Bij zijn familie te Spierdijk is, naar „de Tijd"
meldt, bericht ingekomen, dat Pater Engelber-
tus da Vries, missionaris der Congregatie van
de H.H. Harten te Honolulu, aldaar, 41 jarett
oud, is overleden.
Eervol ontslag als secretaris-generaal
van Financiën
Vrij naar het Franseh
van
R. B. SEIGNY
3)
Ik voelde mij dubbel slecbt op mijn gemak,
tegenover deaea foliant-lezer en tegenover dit
vroölijk kind.
Mijnheer, begon ik, ik was u excuus
verschuldigd.
Hij herkende mij. Het meisje maakte een
beweging.
Blijf, Jeanne, blijf. Het zal niet lang duren.
Meneer komt, om excuus te makpn. a
Dit begin was wreed. Zij dacht dat misschien
ook, en trok zich bescheiden terug in een
donkeren hoek, bij de boekenkast.
Ik heb ze ar veel spijt, mijnheer, van dat
ongeluk, enkele dagen geledenIk ben zoo
onhandig geweest, den penhouder gevaarlijk
neer te leggen, erg gevaarlijk.... Ik wiet
bovendien niet, dat er iemand aan het lezen
was achter den lessenaar. Natuurlijk zou ik,
ais ik het geweten had.... zou ik natuurlijk
anders gedaan hebben....
Meneer Charnot liet me met een zekere vol
doening in mijn woorden verward raken. Eu
toen geen antwoord. Ik zei nog twee of drie
zinnen, even ongelukkig als de c®rB|e. ün °°k
die beantwoordde hij met denzelfden fijnen
glimlach, en hetzelfde zwijgen. Om me uit de
moeilijWhedeu te redden, zei de ik:
Mijnheer, ik kwam er tevens een weten
schappelijke inlichting vragen.
Tot uw dienst mijnheer.
Meneer Flamaran zal u daar wel over
geschreven hebben
Flamaran?
Ja, meneer, drie dagen geleden.
-Ik heb niets ontvangen. Is 't wel, Jeanne?
Neen, vader.
Het is niet de eerste keer, dat mijn ge
achte collega belooft te schrijven, en het ver
geet. Maar dat doet er weinig toe, meneer. U
is mij in allen vorm voorgesteld.
Mijnheer, ik studeer voor mijn doctoraal
examen.
In de letteren?
Neen, in de rechten.'Maar ik ben eandidaat
in de letteren.
U doet daarna zeker de medicijnen?
O, mijnheer!
Waarom niet? Als men titels verzamelt!
U hebt dus letterkundige neigingen?
Men zegt van ja.
Een zeer sterke neiging voor verzen, is
't niet?
Ja, mijnheer.
Ik ken dat. De ouders dwingen in de
richting van de rechten, en de de natuur in
de richting van de letteren! De wetboeken
open op tafel, en verzen in de la! Is list niet
zoo?
Ik boog. Hij wierp een blik in de richting
van zijn dochter.
Welnu, meneer, ik moet u verklaren, dat
ik die manier van doen niet begrijp, totaal
niet begrijp. Waarom volgt u uw natuur niet?
Jullie hebt geen wil meer. tegenwoordig, jullie
jonge kerels let wel, ik heb niet de bedoe
ling. om li te 1 d, dlgen mijnheer. Ik was zelf
17 jaar, toen ik mij begon toe te leggen op
medailles. Mijn familie bestemde mij voor de
registratie, ja, mijnheer, voor de registratie.
Ik had tegen me twee grootvaders, twee groot
moeders, mijn vader, mijn moeder, en zes ooms,
allemaal woedend. Maar ik heb niet toegegeven,
en nu ben ik lid van de Academie. Is het waar
of niet, Jeanne?
Juffrouw Jeanne was weer bij de tafel ge
komen waar zij gestaan had, toen ik binnen
kwam. Zij scheen opeens druk bezig met het
rangschikken van de boeken, die op. het tafel
kleed docr eikaar lagen. Maar zij had een
verborgen dool: zij wilde de spiraal pakken,
die al zoo lang veronachtzaamd was, terwijl
de haarspeld nog altijd naast de lamp lag.
Heel handig schoof ze er een stapel boeken
voor, om ze zoo aan de aandacht te onttrekken.
Meneer Charnot stoorde haar in die krijgslist.
Zij antwoordde op zachten toon, terwijl ze
het hoofd schudde:
Maar, Vadar, iedereen kan toch geen lid
van de Academie zijn!
Op geen stukken na, Jeanne. Mijnheer
hier b.v. houdt zich bezig met een soort schrij
verij, waardoor hij nooit mijn collega zal wor
den. Als u doctor in de rechten bent, en ean
didaat In de letteren, gaat u zeker notaris
worden, meneer?
Pardcm, mijnbeer, advocaat.
Dat dacht ik wel. Zie je, Jeanne, het ia
altijd het een of het ander, bij die families
buiten advocaat zijn, als men geen notaris
is, en notaris, als men geen advocaat is.
Maneer Charnot zei dat op een toon, die mij
prikkelde. Ik had moeten lachen, dat weet ik
wel, en verstandig moeten zijn, althans zoo
verstandig, om te zwijgen. In plaats daarvan
was ik zoo dwaas, om boos te worden, en mijn
hoofd te verliezen.
Wat wilt antwoordde Ik. Wat ik
noodig heb, is een winstgevende betrekking.
Wat komt het er op aap, wat voor betrekking?
Iedereen kan geen lid zijn van de Academie,
zooals mejuffrouw al zejde. En iedereen kan
zich niet de weelde veroorloven, om op zijn
kosten werken uit te geven, waarvan 27 exem.
plareu veTkocht worden.
Ik verwachtte een uitbarsting. Doch niets
daarvan. Meneer Charnot was een en al glim
lach en vriendielijkheid.
Ik zie, dat u graag fcliöhtingen vraagt
bij de boekhandelaren, mijnheer.
Dat is al heel prachtig, op uw leeftijd,
zoo'n zin voor bibliographie. Maar u zult me
zeker wel toestaan, iets toe te voegen aan de
kennis, die u reeds bezit. Geweldig succes, dat
is een gezichtspunt, maar een onjuist gezichts
punt. Zeven-en-twimtiig exemplaren, wanneer
ze gelezen worden door 27 verstandige men-
schen, maken den schrijver al populair. U
zult het misschien niet gelpoven, maar een van
mijn vrienden heeft maaracüit exemplaren
laten drukken van een wiskundige studie. Hij
heeft er drie weggegeven. De vijf andere moe
ten nog verkocht worden. En dat is de eerste
wiskundige van Frankrijk meneer!
Juffrouw Jeanne had de zaak anders opgevat.
Met opgeheven hoofd en gloeiende wangen beet
zij mij toe:
Er zijn ook successen, waardoor men de
algemeene achting wint, meneer!
Helaas, ik voelde, dat ik mij grof en be
lachelijk had aangesteld, en dat ik het onher
stelbaar bij meneer en mejuffrouw Charnot
bedorven had. Het was een gevoelige les. Er
bleef mij niet anders over, dan zoo gauw mo
gelijk af te trekken. Ik stond op.
Maar, zei nu meneer Charnot op den meest
beleefden töon, het komt me voor, dat wij
nog niet gesproken hebben over de moeilijk
heid, die u hier bracht.
Ik zou geen verder misbruik willen maken
van uw tijd, meneer.
Ach kom! Het gaat over....2
Over een bepaald costuum in de oudheid.
En ik noemde hem, wat ik zocht.
Dat is een moeilijke kwestie, zooals de
meeste kwesties betreffende costuums. Hebt
u er de Duttsche ecylopedie van 17 deelen op
nageslagen
Neen, meneer.
Maar dan toch zeker het Engelsche hoek
van Woodsmith?
Ook niet. Ik ken alleen Italiaansch.
Leest u dan.... (hier noemde hij een
vijftal werken "op). Daar zult u waarschijnlijk
wel wat in vinden.
Dank u zeer, meneer, dank u zeer.
Hij deed mij uitgeleide tot de deur. Toen ik
mij omkeerde, zag 11c juffrouw Jeanne onbe
weeglijk staan, nog altijd boos. En tusschen
haar rozige vingej-3 hield zij de spiraal.
Daar stond ik weer buiten. Daar was ik toch
eens extra onhandig en ongelukkig geweest!
Ik kwam, om excuus te maken, en ik had het
nog er gaf gemaakt. Dat kon alleen mij over
komen. En dat meisje had ik beleedigd. En
zij .had mij nog al wel verdedigd. Zij had tot
haar vader gezegd: „Iedereen kan toch geen
lid zijn van de Academie," alsof zij wilde
zeggen: „Waarom plaagt u dien jongeman,
vader? Hij is verlogen on in de war. Ik heb
medelijden met hém." Medelijden, ja, dat moest
zij heel in het begin voor mij gevoeld hebben.
Toen kwam die onbeschaamde uitval over de
27 exemplaren, en nu haatte juffrouw Jeanne
mij vast en zeker. Dat was voor mij het pijn
lijkste. Juffrouw Jeanne was maar een vreemde
voor me, slechts een vluchtige verschijning in
mijn leven alles goed en wel maar haar
toorn hinderde mij, en haar verontwaardigd
gelaat vervolgde mij overal.
Ik was zelden meer ontevreden geweest over
mijzelf en anderen. Ik moest een afleiding
hebben, iets, dat me deed vergeten. En alvorens
naar huis te gaan, ging ik een wandeling
ma leen langste Seine.
Het is koud op mijn kamer. Madame Menin-
die voor mij zorgt, heeft de kachel laten uit-1
gaan. Zij 'heeft ook haar plumeau laten lig?011
op mijn proefschrift in wording. Is dat 6011
voorteeken? Zal mijn nog onvoltooid werlt
onder het stof raken?
Het is acht uur. Mr. Mouillard begint nu
na afloop van zijn procedures zijn whist-
spelletje met zijn collega's Horiet en Hublette-
Zij vverwachten mij. Dat is een vreeslijke ge
dachte. Ik zal het probeeren te vc. eten.
En meneer Charnot? Ik veronderstel, dat kJ
doorgaat, met de spiraal te laten dTaaien.
A propos, is juffrouw Jeanne blond of don
ker? Laat ik mij eens goed herinneren
Zeksr, zij is blond. Nu zie ik weer den gouden
weerschijn van het ihaar om de slapen. ZÜ
heeft een lief gezichtje overigens, dat meisje-
niiet regelmatig, maar rozig, eerlijk en v'oi
loven, wat men niet'van alle mooie vrouw©11
kan zeggen.
Madame Menin heeft nog tets vergeten, n.L
mijn raam dicht te doen. Waarachtig, zij bee^
het op mijn leven gemunt! Ik heb het ran111
juist didht gedaan. De nacht ia kalm. De ste""-'
ren zijn omfloerst. Het jaaar loopt zwaarmoedig
teneinde.
Geen vriend zal aan mijn deur komen klop
pen, geen enkele. Ik heb wel een paar kW®*"
raden, die ik zoo noem. D.w.z.: wij hebt®11
been hekel aan elkaar. Zoo noodig zouden
elkaar een dienst bewijzen. Maar we zien elkaaf
bijna niet. Wat zouden ze hier trouwens kom'n
done? Droomers als ik storten huu hart
niemand uit en bli; i alleen.
(Wordt vervolgd)-