HET KATHOLIEKE POLEN ■1 In stijlvollen nieuwbouw herrezen Maandag 23 december 1929 VIERDE BLAD. PAGINA T. Met den Vlaamschen verteller op stap Om anders te zijn dan in het dagelijksch leven KRAKAU EN ZIJN KONINGS BURCHT. DE PAREL VAN HET OUDE RIJK VAN POLEN De cultuur der latijnen op den Slavischen bodem. Wolvenjacht in Frankrijk NA DE BANGE JAREN VAN DEN GROOTEN OORLOG DE UNIFORM DER OFFICIEELE JAGERS -**- mm?'. door FELIX RUTTEN. Tusschen de oude stad en de Weichsel, dte er brééd en rustig vloeit, ligt de Wawelheuvel met den historiseren koningsburcht. Deze bestrijkt er den stroom en beschermt de stad, die zich beveiligd tegen zijn hoogte drukt. Daar liggen de wortels van het oude koninkrijk, en bloeide 2Jn hoogste luister. Het was dan ook een doorn ïn 't oog der vreemde heerschers die den ondergang van Po ten bezworen hadden. Oostenrijk, dat Krakau ia 1866 voor goed inlijfde, had den Wawel- burcht al sinds 1796 tot kazerne gebruikt. Dat duurde tot 1905: eerst dan nam die smaad een einde. Maar zoolang een andere vlag als die met den witten adelaar waaide van de tinnen van den Poolschen koningsburcht bleef zij 't sym bool der vroegere zelfstandigheid van dit volk dat even onwrikbaar aan zijn nationaliteit Vasthield als aan zijn geloof, bleef zij het manend teeken van dit volk dat niet sterven bon omdat het niet vergeten wilde, en klaagde bij haar voet zooals de joden weenden bij den blaagmuur van Jerusalem. De Wawelheuvel duikt uit een purperen mist Van vreemde legenden op, in den morgen der historie. Naar de Weichselzijde ligt het hol, aen grauwe spelonk, waar de draak huisde die koning Krakus, stichter der stad, als een andere Sint Joris en Siegfried, versloeg. Hij Was de koning der Vislanen. Wanda, zijn doch ter, weigert de hand van den Teutonenvorst Rytigier. En daar zij niet leven wil naar Krakus' bevel met een gemaal dien zij ver foeit, stort zij zich in de golven van de Weich- sel. Is het oud verhaal niet een ver symbool? Hoog op den voorgrond van het historisch bouwwerk, boven de daken der stad uit, rijst het prachtige ruiterstandbeeld van Kosciuszko de belichaming van het onbuigbare volk liever dan het hoofd te buigen onder hq| smadelijke juk, werpt de held zich aan het hoofd van zijn leger in den strijd, tot de stroom hem mee sleept. Het bitter einde. Thans groet Kosciuszko, in 't brons vereeuwigd, met een hreeden zwaai van zijn steekhoed, de eerbied waardige muren die hier achter hem oprijzen als onvergankelijke droom van het volk dat aich zelf bleef in alle verdrukking, sterk en standvastig, en dat tenminste zijn ziel in zich bewaarde, toen al het overige het geroofd werd. Onmiddellijk begon het herstelde rijk dan ook aan het herstel van den burcht, en dit ge- baar alreeds was symbolisch. En de namen der 'velen die den nieuwen staat bij dit werk hun steun verleenden, staan op marmeren platen aan den voet van den burchtheuvel gegrift. Casimir de groote (13331370) was de bouwer van den burcht, Casimir „die Polen, dat hij in hout vond bij zijn troonsbestijging, in steen achterliet bij zijn dood". Ook vóór hem woonden de koningen al op een Wawel. Een oud bastion „de eendenpoot" geheeten. dat een gedeelte der helling steunt, vertegen woordigt er de strijdbare middeleeuwen. Met den kathedraalbouw, de kerk van S. Wen- ceslas die deel uitmaakt van het burchtgeheel werd begonnen in 1320. Een. kleinere, primi tieve toren rijst er effen en strak. Maar naast de gothieke gevels der kathedraal bloeien nog twee andere, fantasievol-versierde spitsen op. Overkoepelde kapellen dringen rondom tegen de kerkwanden aan. Renaissanee-poorten over huiven den opgaanden weg langs de helling alle tijden hebben gebouwd aan de Wawel- burcht-pracht. Hier werden de vorsten gekroond; hier wer den zij begraven. Hier klopt het hart der natie in haar hoogst bewijstzijn. Polen kon groot Worden in de eeuw van zijn groei, omdat het een dynastie bezat en een hoofdstad: de essen- tleele elementen van zijn bestaan als staat. Met deze elementen ook kon het aan den rand van den afgrond in de XIV de eeuw, door energieke vorsten geleid, een nieuw bestaan opbouwen en een kracht in zich zelf hervinden, die verbazen deed. De gebeenten van helden en heiligen wijdden dea Wawelheuvel tot heiligen grond. De herin neringen van het groot verleden der lands, dat bloeide in vrijheid en onafhankelijkheid van Ladislas Lokietek en Casimir tot Hendrik van Valois, en van Stefan Batory tot Stanislas Lescynski, gaven zijn tinnen een mystischen stralenkrans. Deze heuvel is Polens pantheon en Polens Graalburcht. Zijn naam zelf werd een leuze en zijn beteekenis was „zelfstandig heid". Zoo rijst de burcht er als een vertast- baarde droom. Hij staat voor een ideaal. Hij is Zelf een diadeem. En zoolang zijn torens ten hemel wezen, hield Polen niet op te hopen: tot zijn gebed verhoord werd. Dit lange vertrouwen Zou in 't einde niet beschaamd worden. En het wonder aan de Weichsel gaf den Wawel zijn aureool terug. Nu nadert dan ook, materieel, het herstel der oude heerlijkheid haar vol tooiing. Door een derde eerepoort leidt de weg naar het onbebouwde binnenplein. Naar twee van zijn vier zijden rijst er een prachtige paleis architectuur. Twee boven elkaar geplaatste zuilengangen, met booggewelven overspannen, met balustraden omkranst, worden bekroond door een derde gaanderij, waarboven lansaoh- tig-opslahkende kolonnetten het ver vooruit springend dak als een troonhemel ophouden. Van het breed feestplein was dit de grootsche eeretribune. Met haar bruggende bogen wier rythme in vroolijke luchtigheid golft en danst, werkt deze eenige vormenpracht als muziek. Het is een droom van het banketteerend Florence. Het waren trouwens Florentijnsche meesters. Francesco della Lora en Bartholome» Bercecci die op dezen grond, in de eerste helft der XVI de eeuw, de levensvreugde zongen van hun weelderig vaderland. Moskou was ver slagen. De Oostenrijksche Habsburgers reikten Casimir een vriendenhand. Soliman van Turkije onderhandelde. Albert van Brandenburg ver scheen op den Rynck van Krakau als vasal Van Polen en eindigde er den eeuwenlangen strijd tusschen Polen en de Teutonsche riddei'3 met een eed van trouw, de knie gebogen voor koning Casimir als oppersten suzerein. En Polen rustte een poos. Het hoorde den harpslag van een nieuw gezang. Zijn dichters zongen het volle toe met omkranste slapen; het zag zijn kunstenaars aan hun schoonen arbeid. Breslau, Posen en Krakau, de drie groote kunstcentra van het Polen der middeleeuwen, bleven in betrekking met de Nederlanden en Italië; zij staken Praag en Keulen naar de kroon. Onder de Poolsche glldemeesters schit terden de vitrearü van Krakau. Het gilde zij ner goudsmeden was even beroemd als zijn Techtsgeleerden en taalkenners, en overtuigde thans het Westen van zijn genie, dat niet min der te schitteren wist in den tijd des vredes, als de kracht van zijn arm tot nu toe gevréesd Was in den strijd. De natie behoefde alleen maar rust om haar hooge geestelijke begaafdheid te kunnen ontwikkelen. Juichend werd de Muze ingehaald, toen de oorlogsleeuw aan banden lag. Hier vierde zij haar lachende triomfen, in de aanminnigheid die Boticelli vereerd had, binnen den arcadenbloel van Berecci en della Lora, licht en levendig: speelsch en rank, als of de veelstemmige geluiden van een vol orkest er tastbaren vorm gekregen hadden in de ivoor- blonde bogen en spijlen: een kolonnade van zonnig en zingend elpenbeen. Hier opent het eigenlijke slot zijn toegangs poorten. Beneden bleven de gothieke ruimten der XIV de eeuw gespaard. Hier bevond zich de koninklijke schatkamer. De Pruisische troepen van 1795 roofden er de oude kroon- juweelen. Daarboven reien zich de pronk kamers uit de XVI en XVIIde eeuw, met ver guld stukadoorswerk en barok ornamenten; deze vleugel staat niet open voor het publiek: zij werd tot verblijfplaats ingericht voor den president der republiek. Maar de tweede vleugel is als museum te bezichtigen. Kleine en grootere salons met kost baar ornamentwerk om de deurstijlen, gothiek en renaissance, gebeeldhouwde friezen en meu bels, wapens, schilderijen. Al het mooie en bruikbare hadden de Russen ontvoerd, vooral hadden zij de honderd zes en vijftig wand tapijten naar St. Petersburg gesleept, die waardevolle meesterstukken der Brusselsche weefkunst, naar 't ontwerp van Michaël Coxcyan, die koning Sigismond August had aangeschaft toen zij, in 1538, huwde met Catha- rina van Habsburg: en Sigismond was een zoon der Italiaansche prinses Bona Sforza. Tafereelen uit Genesis, maar ook diergroepen, grotesken en wapens stellen deze tapijten voor, waarvan er meerdere heele zaalwanden beslaan. De vrede van 1920 gaf ze aan Polen terug. Hier wedijvert de verbeelding met de techniek en 't verbaast den aandachtigen beschouwer dat dit reuzenwerk op bestelling klaar kon zijn op een bepaalden dag. Een leger van kunste naars moet er gewerkt hebben aan dezen ge weven bruilofsthemel. Op de tweede verdieping zijn de groote ont vangkamers. Italiaansche pronkkasten en an dere Danziger meubels sieren ze. Hans Diirer, heet het, schilderde er in 1530 de fries der groote zaal, die ridders en spelen voorstelt. Die van de troonzaal uit 1523,geeft een door- loopende verbeelding van het menschelijk leven Hier ook wordt vooral een houten gewelf bewonderd waarvan de Caissons gevuld zijn met uit hout gesneden koppen. Overal siervoorwerpen en schilderijen, waar onder doeken van Rafaël, van Philippo Lippi en Fra Angelico; en hier ook eindelijk de beste der wandtapijten met daaronder een Fransche van onschatbare waarde, uit de werk plaats van Pasquier Grenier, met de legende van den zwaanridder een afbeeldingen van Philips den Goeden, van Karei zijn zoon en zijn hovelingen. Het is een droom uit Polens gouden eeuw, zijn Wieck Zloty, toen het Humanisme dit land doordeesemde en de wereld der Latijnen hier geestdriftige bewonderaars vond. Kwam van Florence en Ferrara, van Siëna, Venetië en Milaan niet een drom van kunstenaars naar de Slavische steden? Reeds had Zbigniew 01e3 nicki, de voogd van Ladislas VI (14341444) litteraire brieven gewisseld met Aenaeas Sylvius, later Pius II. Gregorius van Sanok, eartbis- schop van Lwow had ten tijde van Casimir IV (1444—1492) Vergilius verklaard aan de hooge- school van Krakaw, en Callimachus Buonac- corsi, de prediker der renaissance in Polen was secretaris geweest van koning Casimir en opvoeder der Poolsche prinsen. Nu trokken op hunne beurt de jonge scholastikers van het land de bergen over, de wegen langs, vanwaar de kunstenaars gekomen waren, en zochten zij Rome, Bologna, Padua om er de wedenschap- pen te ontginnen, rechten en medicijnen en taal kunde. Copernicus had er zijn geest verruimd, Kochanowski zijn lier gestemd, Jan Zamoyski zijn staatkundig vernuft gescherpt. Polen heeft nu zijn eigen filosofen en historici. Twee bisschoppen van Krakau zijn bevriend met Erasmus van Rotterdam. Kochanowski is bevriend met Ronsard uit de Vendóme. Zij be wonderen Homerus en vertalen Anacreon. Pool sche geleerden doceeren in Italië, en Poolsche heeren nemen Italiaansche kunstenaars in hun dienst; Latijnsche poëten van het Slavisch ras, zonen van Polen, worden te Rome ge lauwerd door den paus. De beide Manutü, beroemdheden der Italiaan sche boekdrukkerswereld, en Justus Lipsius, het wonder der Leuvensch wetenschap, roemden Polen om zijn cultuur, zijn geestelijke begaafd heden. Muret stelt Polen onmiddellijk naast Italië als een bakermat van beschaving en ge leerdheid. Geen ander volk, schreven de histo rici dier dagen, spreekt de vreemde talen als dit, zoo sierlijk en vloeiend, dat de kinderen van de Wiechsel wel konden doorgaan voor zonen der Seine En wij droomen de verleden heerlijkheid terug onder de gebeeldhouwde plafonds van den Wawelburcht. Dat is haar doel. Hier zal het Poolsche volk zich blijvend met trots herinne ren wat het eenmaal was, om thans opnieuw te stijgen naar cultureels grootheid en geestelijke verheffing. Daarvan wil het Wawelpaleis in zijn vernieuwden staat het zinnebeeld zijn. Op den grondslag der herwonnen zelfstandigheid een nieuwe toekomst optrekken van zedelijke waarden. Renaissance. Dit museum. Graalburcht der hoogste tradi ties, spreekt in zijn plechtige stilte luider en doordringender dan snorkende redevoeringen. Het preekt in beelden van het verleden voor de toekomst. En met een trilling in de ziel ga je op de groote eeretrap onder het vergulde vaandel van Sobieski door, dat er over de hoofden der Polen als een nieuwe belofte ontrolt van triomf en roem. „GöTZ". „Om 4 uur op den hoek heeft ze gezegd. Herkenningsteeken: opgerolde parapluie!" i. „Je hebt een zeer Jongen advocaat genomen". „Ja, zie je, mijn proces kan nog zeer lang duren!" Is Roodkapje daar nog een sprookje? Zijn er nog wolven in Frankrijk? In elk geval zijn er nog wolvenjagers, want het is nog niet zoo lang geleden dat de regee ring de uniform der officieele wolvenjagers gewijzigd heeft. De dragers hebben den naam van luitenant, maar ze behooren niet tot de militaire macht. De meest bekende is zelfs van het zwakke geslacht. Namelijk de duchesse d'Uzès, die bovendien naar de tachtig loopt. Of liever rijdt. Want behalve dat zij bekend is op haar prachtige meute, heeft ze ook kostbare paarden die geen telgangers zijn. Hoewel ze evenmin als haar wapenbroeders bezoldigd is wat ze trouwens niet precies noodlg heeft is haar ambt geen sinecure. Daar kan op Rambouillet geen vorstelijke jacht georganiseerd worden of ze behoort met haar meute natuurlijk tot het gezelschap. En op zoo'n jacht trakteert de heer Doumergue alle vorstelijke gasten tot groote voldoening van den heer Briand, die dan niet met spek schiet. De „lieutenants de louvererie", zooals de of ficieele titel is, dateeren uit den goeden ouden tijd toen er nog wolven losliepen in de schoon© dreven van Frankrijk. En dat is niet zoo laag geleden. Men heeft zelfs nog niet den tijd ge had en waarschijnlijk nog minder den lu?t, dat gevaarlijk baantje af te schaffen. Heel het land Is nog Ingedeeld In „lieutenances" en dat zulks niet geheel overbodig is heeft de luitenant van het departement Nièvre jongstleden Zondag on dervonden. Een vetweler uit Saint-Pierre-le-Moutlers was hem zijn nood komen klagen. In die ververwij- derde en overvloedige landstreek, waar de na tuurlijke weiden de prachtige ossen van Charo- lais vetweiden en daardoor voor de Parijsche gastronomie het heerlijkste vleesch voortbren gen wat er bestaat, had de man in een uitge strekt weidegebied een zeventiental ossen sinds het voorjaar aan hun lot overgelaten. De bees ten hebben het bij hun vrijheid er van genomen. Toen de vetweler ln het najaar terug kwam vond hij zijn beestjes niet alleen flink aangeko men maar volkomen verwilderd. Daar bij geen torero-eigenschappen bezat kon hij ze niet ver meesteren en verkocht ze ten einde raad aan een slager. Maar die wist er ook weldra geen raad meer mee zoodat men besloot de dieren ter plaatse af te maken en zoo te vervoeren. Da dieren moesten dus neergeschoten wor den, maar ln Frankrijk Is wel het gebruik van de revolver vrij, doch een.geweer aan' 'gen is een daad van jacht en aangezien de o n niet tot de dieren behooren die onder de jachtwet vallen, bleef er niet anders over dan de ossen onder dat schadelijk wild te rangschikken dat tot de „competentie" van de „wolverij" valt. De ouderdomsdeken van de luitenants ter wolverij kwam dus met vier gepatenteerde wolvenjagers om zeven van de lastigste beestjes neer te leg gen. De rest is in den lasso willen loopen. Honderd jaar geleden hielden de luitenants hun kruit nog droog. In den winter van 1825 op 1826 hadden zij in Frankrijk nog 1510 wol ven neergelegd, 339 wolven, 283 wolvinnen en 888 jonge wolven. Maar men moet niet denken dat Frankrijk ln dien tijd te vergelijken was met de jachtvelden van Siberië. Tot bijna ln onzen tijd zijn de wolven veelvuldig gebleven. Vijftig jaren geleden niet eens, in 1883 was het totaal neergeschoten wolven nog 1316, behalve natuurlijk die welke ln handen van stroopers waren gevallen of door nijdige schapenhouders waren onschadelijk gemaakt. Het aantal wolven neemt echter regelmatig af. Omstreeks 1900 werden er nog 100 per jaar, omstreeks 1910 nog 50 per jaar door de luite nants en hun jagers van de huid ontdaan.' Na den oorlog heeft men van de wolven niet veel meer gehoord. De beesten schijnen verschrik kelijk bang te zijn voor schieten want men had al in 1878 opgemerkt dat door het schieten van het toen in gebruik genomen polygoon van Brlart, alle wolven in de omliggende bosschen de wijk hebben genomen. Tijdens den oorlog zijn er veel wolvenuit Rusland als bet ware voor het front uitgedre ven door de vrees voor het kanongebulder. Som mige zijn Duitschland doorgetrokken tot in de Vogeezen. Maar op het Fransche front zijn er niet meer dan een veertig gedood. Sindsdien wordt het neerleggen van een wolf als een spo radisch voorkomend Nimrod-succes in de kran ten gesignaleerd. In 1921 een bij Pressac en een te Morlllon, ln 1923 ook nog twee, maar dat moeten wel de achterblijvers zijn geweest van het grimmige ras. Zijn de boschrijkste Fransche provinciën reeds lang van wolven vrij verklaard, toch komt het wel voor dat Roodkapje geen sprookje blijkt. In 1880 werd in de Morbihan nog .een boerenmeisje door den wolf overvallen en ver scheurd. Te Coquille bij Périgueux kwam in 1914 een boerenmeisje uit de avondschool en werd door een wolf meegesleurd naar het na bije bosch. Om acht uur 's avonds vond men het spoor, doch toen men in bet bosch aankwam vond men op de sneeuw nog slechts wat been deren met bloédvlekken en het mandje en de verscheurde kleertjes van het ongelukkige.kind. Het laatste slachtoffer van de wolf ln Frank rijk was een grootmoedertje een oud vrouwtje dat 2 October 1918 bij Chapelle-Montbrandeix door een wolf verscheurd werd. Om dan nog Roodkapje voor een sprookje te houden E. K. Naar zijn meening gevraagd. „Hoe langs moet dit zaakje nog duren vroeg een zich vervelend beklaagde aan zijn advocaat- gedurende het rechtsgeding. „Nou", antwoqordde dezt laconiek, „voor mij misschien nog wel een paar uur, voor jou nog zeker een paar jaar". 't Was lang geleden, dat we in Lier waren geweest, en toen, 't was in de dagen van 1914 na den .val van Antwerpen, was 't allesbehalve „Lierke Plezierke". Nu na vijftien jaren zouden we het jammerlijk verwoeste stadje van toen nauwelijks herkend hebben. Over Bouchout waren wij toen op Lier aan gereden. De oude steenen brug, die toegang verleende tot de stad, was door de Belgen opgeblazen. De rivier zelf lag droog en op den bodem zagen wij het rottend kreng van een verminkt paard. Maar de steenen brug mocht vernietigd zijn. de Duitschers hadden er al dadelijk een prac- tlsche hulpbrug naast gelegd. Daarvoor hadden zij op ongeveer anderhalve manshoogte den oever afgegraven, zoodat zij geen al te hooge pijlers noodlg hadden. Wij hadden indertijd Messina gezien na een verschrikkelijke aardbeving. Had hier een der gelijke catastrophe plaats gegrepen? Hoe krijgt de menschelijke kracht in zoo'n korten tijd zoodanig een stad kapot? Het was alsof de grond was opengereten, de vlammen als uit een verborgen hel waren opgelaaid en heel de stad in een graf van vuur was wegge zonken. Straten, en pleinen waren niet meer herkenbaar, een inwoner van dit 25.000 men- schen tellend Vlaamsch stedeke zou tevergeefs naar zijn woning zoeken. Alles één puinhoop, zwart-besmookte stuk ken steen. Eenzaam op het wijde, oude karakteristieke plein, in een krans van verwoeste en half ge sloopte huizen stond alleen nog recht het oude stadhuis, waar op de hooge trappen een oude veldwachter suf z'n doodenstad hing te bezien. We liepen even de trappen op, het raadhuis binnen, 't Was alsof we In een venduhuis kwa men. De gangen en zalen stonden vol met cra- pauds, waggelende tafels, spiegels, schilderijen, vogelkooien, blijkbaar allemaal nog huisraad uit de brandende woningen gered. Het eens zoo monumentale huls van Senator Bergmans en het even architectonisch rijke huis van Senator Cools deden denken aan een rest ruïne in het oude Pompeji. Kerken, kloosters, scholen en gestichten alles wa| te pletter geschoten. Uit den toren van de prach tige Sint Gommarus waren een paar geweldige brokken weggerukt. De pompeuze Jesuleten- kerk stond schoon uitgebrand, van het hoofd altaar was niets meer over, ln het middenschip stond alleen nog het verkoolde staketsel van verbrande stoelen en banken. Vlak daarbij lag het oude Sint Pieterskapel- letje, dateerend uit de twaalfde eeuw, ln puin gevallen, en verder daarnaast en daarachter en nog heel ver daaromheen, allemaal puin en brokken, zwart-besmookte muren, resten van gestichten, scholen, huizen. Wat wij nog recht zagen staan, waren het naar zijn kleur te beoordeelen, vrij nieuwe Sint Jozefgesticht van de Cellebroeders en de Neder- landsche boterfabriek van de firma Raayma- kers uit Helmond. Gelukkig ook het prachtige Bagljnhof, dat als het ware een apart stadje vormt, was in zijn geheel gespaard gebleven. Door een mooie poort kwamen wij er binnen, een imitatie-stedeke, een renaissance-kerk met wat huizekes er om heen op de met groen be groeide casseikens. Een levend geworden prentbriefkaart, zorg zaam geconserveerd tusschen de oude steenen omwallingen, bewoond door menschen, die van geen tijd meer wisten en vergeten hadden om dood te gaan. De Duitsche granaten schenen het met opzet te hebben gespaard, alleen de ruiten in de kleine vensterkens waren stukgesprongen van den daver der kanonnen. Een Begijntje was bezig de scherven glas uit haar raamkozijn te vegen, en toen ze op den hof rumoer hoorde van vreemde stemmen, stak ze het wit-omhuifde hoofd door het open ven stergat en den Lierenaar in ons gezelschap her kennend riep zij nieuwsgierig: „Ahwel menier de Jong, zien er veul malheurs over Antwer pen gekomen?" In een grauw-grijs muurtje ging nog een ander groen-verweerd poortje open en twee oude vrouwkes kwamen angstlg-nleuwsgierig naar bulten geschommeld. De oude oogen waren rood-gekreten en hun verrimpelde hoofden schuddebolden nog van doorleden verschrikking. Ze dachten dat heel de wereld om haar heen vergaan was en zij alleen nog op aarde van het verschrikkelijk oordeel waren overgebleven. Vanwaar zijt gij gekomen? vroegen ze ang stig als vreesden zij nu eindelijk voor de duivel- geworden Duitschers zelve te staan. Maar toen we zulke rustige mannen bleken te zijn, beefde van de lippen van de rapste der twee oudjes het relaas der verschrikkingen, die zij hadden doorleefd, terwijl de andere, de handen over haar zwarten schoot samengevou wen het vertelsel der eerste accompagneerde met een aldoor zorgelijk schuddend hoofdge baar. Waar had hun vroom, goed stedeke zulk een verschrikkelijke straf en bezoeking aan ver diend, en ze hadden geen besef, dat Lier in de schaduw lag van het eerste fort, waarop de aanrukkende vijand zijn vreeselijk vuur had gericht. Zoo hadden wij Lier gezien, in de bange eerste dagen van den wereldoorlog, nu vijftien jaar geleden. Nu kwamen wij andermaal de stad binnen gewandeld, op weg naar den Felix, en 't was opnieuw een „Schoon Lier" geworden. De sporen van de geweldige verwoesting wa ren geheel uitgewischt, de stad was in stijl vollen nieuwbouw herrezen. De klok van twaalf perelde haar blijde klanken weer over de vrlen- delijke stad, en de vele frissche jeugd, uit de school losgelaten, vulde de straten met haar juichend rumoer. De winkels kleurden vroolijk met hun bonte feestartikelen voor het naderend Kerstfeest. Lang leek mij de weg naar Felix's woning, de stad scheen mij nu zoo groot, vergeleken bij het trieste aspect van vijftien jaar geleden, maar elke Lierenaar, vertelde mij Timmermans, heeft dan ook z'n eigen huis. In de stille Heidestraat heeft Felix Timroer- mans zijn rustige woning, welker entrée al dadelijk vol hangt met een galerij van kleur- blije stukken, zingend van Vlaanderen's schoon heid en vooral van zijn Lier. In de kameropening een roze azaleabloeij daags te voren uit Holland meegekregen voor Marieke, zijn vrouw. Wat omslachtig lijkt mij, om zoo'n teere trophëe van uit het Gooi mee te sleepen naar Lier, maar om z'n vrouw een kleine vreugde te bereiden toch wel een zoete last. Felix is nog veel op stap, hij wordt als de groote verteller in Holland nog aldoor veel gevraagd. Pas was hij nu weer naar het Gooi en Kampen geweest. Maar nu was hij thuis, en ik vond hem ln gepeins bij den schouw gescho ven. Weer pas was hij van een tournée door Duitschland terug, waar hij o.m. enkele voor drachten in München had gehouden. Zijn in 't Duitsch vertaalde boeken worden daar veel gelezen, en thans willen de Duitschers den populairen Vlaamschen schrijver ook gaarne zien en hooren. Gedurende de maand Februari begint hij op nieuw een tournée door Duitschland. Dan leeft hij ook ln groote verwachting over zijn nieuwe tooneelstuk, dat thans bij Cor van der Lugt Melsert in voorbereiding is, en dat eind Januari a.s. in Holland zal worden uitge bracht. „De Hemelsche Salomé", zooals hij het stuk doopte, is een zeer sterke dramatische bewer king van het wondere leven van de H. Catha- rlna van Senen, door Felix Timmermans spe ciaal voor Annie van Ees ln de sterke hoofdrol gecreëerd. De Hollandsche vrouwenwereld zal dit stuk zeker buitengewoon Interesseeren, omdat het haar toonen zal wat een jonge vrouw meer dan vijf eeuwen geleden, toen van emancipatie nog geen sprake was, onder Gods roeping en leiding dorst te ondernemen. In de figuur van Vrouw Lappa, de moeder van Catharina, heeft Timmermans ons weer een prachtig brok Vlaamschen humor gegeven, humor, die ons hart zal verblijden en tegelijk diep ontroeren zal. Ook het Vlaamsche Volkstooneel heeft „de Hemelsche Salomé" op zijn repertoire genomen, en de première ervan zal in Maart in Lier zelf gegeven worden. „Maar", zegt mevrouw Bogaert, Felix's zus ter". „wij komen het stuk toch allereerst in Holland zien, want in Holland maken zij er toch altijd nog wat anders van dan hier, waar het tooneel altijd opzettelijk wat te primitief wordt gehouden". Wij gaan een wandelingske door Lier ma ken, wat zeker niet op onze zenuwen werkt, want Lier is 'n rustige stad als het oude Bagijn- hof zelf. Het verkeer zal er ons niet doof maken noch verblinden, met den regelmaat van een klok, die zijn kwartier slaat, komt er een auto of een karretje door de kalme straten gerateld. Maar met den Fêe is 't wel onder houdend wandelen, want met de kennis als van een suppoost van een museum kent hij alle menschen, die ons tegemoet komen, en weet hij hun geschiedenis te vertellen, zooals ook al de figuren uit zijn hoeken uit karakteristieke typen van oud-Lier zijn opgegroeid. Dan staan wij even stil voor een stadschen schoenwinkel, waarvan de étalage keurig ver zorgd is. „Rompaye v. d. Wee" spellen wij er boven als naam. Maar dan wil Fêe ons laten zien, dat zoo'n eenvoudige Liersche winkelier nog wel andere aspiraties heeft dan de Liersche madammekens een coquet schoentje te verkoopen. De heer Rompaye Is even dertig jaar, maar hoven zijn winkel heeft hij een behaaglijk atelier, waar hij ons een reeks eigen schilderstukken op den ezel zet, waarvan het aanzien ons een even groote verrassing als zeldzame genieting wordt. Wij gaan een pintje drinken in een van Lier's vele stamlnetkens, en achtereenvolgens zien we de brave stamgasten binnenkomen en zich aan tafels schikken voor het gezamen lijke kaartspel. Och, als den Fée weer druk aan 't schrij ven ging, hij heeft zijn stof maar voor 't grijpen. Wij stooten gemoedelijk aan met een vrien delijk tafelgenoot, die vertelt van „ons moe der", die ook 'n staminet hield, waar louter het deftige volk kwam. En als ze oud 's avonds vroeg naar haar slaapkamer was gegaan, dan klopte ze, als de klok twaalf rond was, van uit haar bed met een stok, op den vloer boven de gelagkamer, ten teeken dat het politieuur had geslagen, en ijlings pakten de gasten op dit enkele signaal hun biezen. Vóór dat de schemering valt, gaan we nog even het oude Bagijnhof rond. Fée wijst ons bij het begin het huis, waar eens een verban nen koning van Zweden woonde, die toen na zijn onttrooning maar koning van de Doel schutters ln Lier was geworden. 's Avonds speelde hij met de Lierenaars- schutters kaart, en hij elk spelletje werd 'n pint gedronken, maar aangezien de spelletjes vele werden, werd het glaaske bier maar zoo groot als op de maat van een vingerhoed gesteld .en nog werden de heeren zat. Door een donkere poort loopen we het oude Bagijnhof op, waar een rosse licht schijnt uit het Pieta-kapelletje over de mat-glimmende casseikens. Wij dwalen in het donker als door een voor historisch stadje, waar de meeste vensters van de kleine huizekens lichtloos zijn. Soms in een donker holletje staan twee zwarte wijfekes fluisterend te klappen als vreesden ze de eer biedige avondstilte te verstoren. Nog maar enkele echte Ragijntjes bewonen den, ouden hof en verzorgen er de schoone kerk, waar een eeuwenoude devotie als tastbaar tusschen de grauwe pilaren hangt. Na- den oorlog mogen ook arme gezinnen binnen het Bagijnhof wonen. Maar om acht uur wordt de groote poort gesloten. De poort- wachteres houdt den eenlgen sleutel. In den avond leverde Fellx mij af in Hotel „de Meteoor", waar ik dien nacht waarschijn lijk de eenige ster aan den nachtelijken logies hemel was. Maar voor twaalf frenkens heb ik er heerlijk geslapen. P. HYACINTH HERMANS. FELIX TIMMERMANS Menschelijke behoeften JAMMERLIJK ONTAARD EN VERBASTERD Het vermommen en verkleeden schijnt vanaf de oudste tijden een groote aantrekkingskracht op de menschen te hebben uitgeoefend. Den ken we slechts aan de vastenavondviering, aan de dagen omstreeks St. Maarten, St. Nicolaas en Driekoningen, wanneer de jeugd vermomd en verkleed langs de huizen trekt; in dat alles vinden we steeds terug de behoefte van de menschen om anders te zijn dan in het dage lijksch leven. Ook de Engelschen zijn misschien nog meer dan wij verzot op vermommen en ver kleeden. Zoo'n vermomming was vroeger een intrin siek deel van de Engelsche feestviering. Stow schrijft in zijn Survey of London over een schitterende „mummery", die plaats had ia 1377 ter eere van Prins Richard, zoon van den Zwarten Prins, en later de ongelukkige mo narch Richard II. In het jaar 1400 werd Hendrik IV, die Kerst mis Vierde te Eltham, bezocht door 12 Bchepe- nen en hun zoons, die allen verkleed waren. Deze verheven personages werden door Z.M. ten zeerste bedankt voor hun voorstelling. Kort daarop ontdekte men een samenzwering tegen den koning, welke zou moeten plaats hebben onder een vermomming van Driekoningea- vierders. Hendrik VIII, die met verschillende oude gebruiken korte metten maakte, vaardigde een verordening uit tegen het verkleeden, waarbij hij bepaalde, dat iedereen, die zich in het openhaar vermomd zou vertoouen, gevangen genomen en voor drie maanden opgesloten zou worden. De oorzaak van deze krachtige maat regelen was, dat een groot aantal moordenaars en ander geboefte van de kerstvermomming gebruik maakten om hun slag te slaan. Later is het gebruik echter weer in eere hersteld. De grootste attractie met Kerstmis was het opvoeren van gedeelten uit de legende van St. Joris en Da Draak, welke voorstelling met al lerlei zonderlinge toevoegingen de toeschou wers boeide. De acteurs, meestal jongelui, waren gesto ken in costuums, die de allegorische karakters, welke zij moesten uitbeelden min of meer nabij kwamen. Zij trokken er op Kerstavond op uit om een bezoek te brengen aan de voornaam ste inwoners. Zij sloegen op de deur en vroe gen volgens het oude gebruik toegang voor St. Joris en zijn gevolg. Dat gevolg was van een zeer heterogeen gehalte. Men had vooreerst het Kerstmannetje, dat zijn Kerstemblemen droeg, een tak hulst en de „wassailbowl" enz. Naast hem stond een lief klein meisje met tak mist letoe. Vervolgens had men den grooten Turk, den fieren Ridder St. George en zijn gewel digen tegenstander, den alles verslindenden Draak. Een dokter was eveneens present met een groote doos met pillen om de gewonden te hel pen. Trommels en andere muziekinstrumenten werden in den optocht meegevoerd. Vooral in Schotland waren de voorstellingen van de „guisers" zeer geliefd, maar hadden daar meer plaats met Nieuwjaar. ■Nadat zij binnen gekomen waren, en Vader Kerstmis zich had aangediend, trad St. Joris naar voren, die zich zelf voorstelde als een dapper man, met zwaard en speer in de hand, die den draak wist te bevechten. Vervolgens komt de Turksche ridder op het tooneel, die met St. Joris in een hevig gevecht geraakt, doch het onderspit delft en door den dokter met de pilledoos word genezen. Uit dankbaarheid gaat hij opnieuw St Joris te lijf. Weer is de laatste overwinnaar en weer kipt de dokter om den Turk zijn diensten te bewijzen. Dan verschijnen nog Oliver Cromwell en Beëlzebub en als de laatste zijn speech afge stoken heeft, loopt de voorstelling ten einde, Begrijpelijkerwijze is het slot en het doel van iedere voorstelling evenals hij ons, dat de toe schouwers in hun beurs zullen tasten en de voordrachtkunstenaars zullen beloonen voot hetgeen zij hebben geboden. Het is echter jam mer, dat de meeste van deze oude gebruiken zijn verbasterd en ontaard in een bedelpartij. W. S. Het Kerstgeschenk. De confraters aan het tooneel kregen elk jaar van de Primadonna genadiglijk een flesch Champagne als Kerstgeschenk. Daags voor het feest was het nog repetitie in den schouwburg, en de beminnelijke actrice zeide tot een der acteurs, die juist dienst had: „Jongen, wil je meteen je flesch champagne mee naar huis nemen, een voor jou en een voor je broer". De acteur nam blij de twee flesschen onder den arm, maar bij de tochtdeur kwam hij even in hotsing en de eene kostbare flesch viel op den vloer te pletter. De man keek treurig naar de vochtige scher ven en mompelde: „Die arme broer van mij heeft altijd pech. Dat nu juist zijn flesch kapot moet vallen". EEN MANIE, DIE MEN WIL UITROEIEN Vervelende en geestdoodende hersengymnastiek In New-York werd dezer dagen een congres gehouden van de Nationale Liga der Raadsel oplossers. Deze liga bestaat reeds sinds 1S83 en heeft zich belast in hoofdzaak met het oplos sen van rebussen, anagrammen, cryptogrammen etc., behalve in alle geval, Kruiswoordpuzzles. Het congres heeft zich hij deze gelegenheid absoluut tegen de ^dwaasheid der kruiswoord puzzles" uitgesproken. De liga heeft gewenscht nadrukkelijk te verklaren, dat het met dat soort hersengymnastiek niet te maken wil hebben, omdat het veel te vervelend en te geestdoodend is, en niet geschikt om het verstand te scherpen. Volgens de Statuten der liga is niets voor een aangesloten lid zoo zwaar, dat hij het niet aanstonds kan oplossen. Wellicht schuilt de reden van zulk een afkeurend oordeel juist hier in, dat de Crosswords te veel van de New-York- sche liga vergen. Al heeft James Beek de nieuwbenoemde pre sident op het congres gezworen, dat hij voor de eerstkomende bijeenkomst der liga deze ma nie uit het openbare leven uitgeroeid zal heb ben, toch durf ik aanraden tot deze sport uw toevlucht te nemen, wanneer de komende feest dagen wat erg lang mochten uitvallen; wat overigens niet te wenschen Is.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1929 | | pagina 13