HET KATHOLIEKE POLEN
■1
In stijlvollen nieuwbouw herrezen
Maandag 23 december 1929
VIERDE BLAD.
PAGINA T.
Met den Vlaamschen verteller op stap
Om anders te zijn dan in
het dagelijksch leven
KRAKAU EN ZIJN KONINGS BURCHT. DE PAREL VAN HET
OUDE RIJK VAN POLEN
De cultuur der latijnen op den Slavischen bodem.
Wolvenjacht in Frankrijk
NA DE BANGE JAREN VAN DEN
GROOTEN OORLOG
DE UNIFORM DER OFFICIEELE JAGERS
-**-
mm?'.
door
FELIX RUTTEN.
Tusschen de oude stad en de Weichsel, dte er
brééd en rustig vloeit, ligt de Wawelheuvel met
den historiseren koningsburcht. Deze bestrijkt
er den stroom en beschermt de stad, die zich
beveiligd tegen zijn hoogte drukt. Daar liggen
de wortels van het oude koninkrijk, en bloeide
2Jn hoogste luister.
Het was dan ook een doorn ïn 't oog der
vreemde heerschers die den ondergang van Po
ten bezworen hadden. Oostenrijk, dat Krakau
ia 1866 voor goed inlijfde, had den Wawel-
burcht al sinds 1796 tot kazerne gebruikt. Dat
duurde tot 1905: eerst dan nam die smaad een
einde. Maar zoolang een andere vlag als die
met den witten adelaar waaide van de tinnen
van den Poolschen koningsburcht bleef zij 't sym
bool der vroegere zelfstandigheid van dit volk
dat even onwrikbaar aan zijn nationaliteit
Vasthield als aan zijn geloof, bleef zij het
manend teeken van dit volk dat niet sterven
bon omdat het niet vergeten wilde, en klaagde
bij haar voet zooals de joden weenden bij den
blaagmuur van Jerusalem.
De Wawelheuvel duikt uit een purperen mist
Van vreemde legenden op, in den morgen der
historie. Naar de Weichselzijde ligt het hol,
aen grauwe spelonk, waar de draak huisde
die koning Krakus, stichter der stad, als een
andere Sint Joris en Siegfried, versloeg. Hij
Was de koning der Vislanen. Wanda, zijn doch
ter, weigert de hand van den Teutonenvorst
Rytigier. En daar zij niet leven wil naar
Krakus' bevel met een gemaal dien zij ver
foeit, stort zij zich in de golven van de Weich-
sel.
Is het oud verhaal niet een ver symbool?
Hoog op den voorgrond van het historisch
bouwwerk, boven de daken der stad uit, rijst
het prachtige ruiterstandbeeld van Kosciuszko
de belichaming van het onbuigbare volk liever
dan het hoofd te buigen onder hq| smadelijke
juk, werpt de held zich aan het hoofd van zijn
leger in den strijd, tot de stroom hem mee
sleept. Het bitter einde. Thans groet
Kosciuszko, in 't brons vereeuwigd, met een
hreeden zwaai van zijn steekhoed, de eerbied
waardige muren die hier achter hem oprijzen
als onvergankelijke droom van het volk dat
aich zelf bleef in alle verdrukking, sterk en
standvastig, en dat tenminste zijn ziel in zich
bewaarde, toen al het overige het geroofd werd.
Onmiddellijk begon het herstelde rijk dan
ook aan het herstel van den burcht, en dit ge-
baar alreeds was symbolisch. En de namen der
'velen die den nieuwen staat bij dit werk hun
steun verleenden, staan op marmeren platen
aan den voet van den burchtheuvel gegrift.
Casimir de groote (13331370) was de
bouwer van den burcht, Casimir „die Polen,
dat hij in hout vond bij zijn troonsbestijging,
in steen achterliet bij zijn dood". Ook vóór
hem woonden de koningen al op een Wawel.
Een oud bastion „de eendenpoot" geheeten.
dat een gedeelte der helling steunt, vertegen
woordigt er de strijdbare middeleeuwen. Met
den kathedraalbouw, de kerk van S. Wen-
ceslas die deel uitmaakt van het burchtgeheel
werd begonnen in 1320. Een. kleinere, primi
tieve toren rijst er effen en strak. Maar naast
de gothieke gevels der kathedraal bloeien nog
twee andere, fantasievol-versierde spitsen op.
Overkoepelde kapellen dringen rondom tegen
de kerkwanden aan. Renaissanee-poorten over
huiven den opgaanden weg langs de helling
alle tijden hebben gebouwd aan de Wawel-
burcht-pracht.
Hier werden de vorsten gekroond; hier wer
den zij begraven. Hier klopt het hart der natie
in haar hoogst bewijstzijn. Polen kon groot
Worden in de eeuw van zijn groei, omdat het
een dynastie bezat en een hoofdstad: de essen-
tleele elementen van zijn bestaan als staat.
Met deze elementen ook kon het aan den rand
van den afgrond in de XIV de eeuw, door
energieke vorsten geleid, een nieuw bestaan
opbouwen en een kracht in zich zelf hervinden,
die verbazen deed.
De gebeenten van helden en heiligen wijdden
dea Wawelheuvel tot heiligen grond. De herin
neringen van het groot verleden der lands, dat
bloeide in vrijheid en onafhankelijkheid van
Ladislas Lokietek en Casimir tot Hendrik
van Valois, en van Stefan Batory tot Stanislas
Lescynski, gaven zijn tinnen een mystischen
stralenkrans. Deze heuvel is Polens pantheon
en Polens Graalburcht. Zijn naam zelf werd
een leuze en zijn beteekenis was „zelfstandig
heid". Zoo rijst de burcht er als een vertast-
baarde droom. Hij staat voor een ideaal. Hij is
Zelf een diadeem. En zoolang zijn torens ten
hemel wezen, hield Polen niet op te hopen: tot
zijn gebed verhoord werd. Dit lange vertrouwen
Zou in 't einde niet beschaamd worden. En het
wonder aan de Weichsel gaf den Wawel zijn
aureool terug. Nu nadert dan ook, materieel,
het herstel der oude heerlijkheid haar vol
tooiing.
Door een derde eerepoort leidt de weg naar
het onbebouwde binnenplein. Naar twee van
zijn vier zijden rijst er een prachtige paleis
architectuur. Twee boven elkaar geplaatste
zuilengangen, met booggewelven overspannen,
met balustraden omkranst, worden bekroond
door een derde gaanderij, waarboven lansaoh-
tig-opslahkende kolonnetten het ver vooruit
springend dak als een troonhemel ophouden.
Van het breed feestplein was dit de grootsche
eeretribune. Met haar bruggende bogen wier
rythme in vroolijke luchtigheid golft en danst,
werkt deze eenige vormenpracht als muziek.
Het is een droom van het banketteerend
Florence. Het waren trouwens Florentijnsche
meesters. Francesco della Lora en Bartholome»
Bercecci die op dezen grond, in de eerste helft
der XVI de eeuw, de levensvreugde zongen van
hun weelderig vaderland. Moskou was ver
slagen. De Oostenrijksche Habsburgers reikten
Casimir een vriendenhand. Soliman van Turkije
onderhandelde. Albert van Brandenburg ver
scheen op den Rynck van Krakau als vasal
Van Polen en eindigde er den eeuwenlangen
strijd tusschen Polen en de Teutonsche riddei'3
met een eed van trouw, de knie gebogen voor
koning Casimir als oppersten suzerein.
En Polen rustte een poos. Het hoorde den
harpslag van een nieuw gezang. Zijn dichters
zongen het volle toe met omkranste slapen; het
zag zijn kunstenaars aan hun schoonen arbeid.
Breslau, Posen en Krakau, de drie groote
kunstcentra van het Polen der middeleeuwen,
bleven in betrekking met de Nederlanden en
Italië; zij staken Praag en Keulen naar de
kroon. Onder de Poolsche glldemeesters schit
terden de vitrearü van Krakau. Het gilde zij
ner goudsmeden was even beroemd als zijn
Techtsgeleerden en taalkenners, en overtuigde
thans het Westen van zijn genie, dat niet min
der te schitteren wist in den tijd des vredes,
als de kracht van zijn arm tot nu toe gevréesd
Was in den strijd. De natie behoefde alleen maar
rust om haar hooge geestelijke begaafdheid
te kunnen ontwikkelen. Juichend werd de Muze
ingehaald, toen de oorlogsleeuw aan banden
lag. Hier vierde zij haar lachende triomfen, in
de aanminnigheid die Boticelli vereerd had,
binnen den arcadenbloel van Berecci en della
Lora, licht en levendig: speelsch en rank, als
of de veelstemmige geluiden van een vol orkest
er tastbaren vorm gekregen hadden in de ivoor-
blonde bogen en spijlen: een kolonnade van
zonnig en zingend elpenbeen.
Hier opent het eigenlijke slot zijn toegangs
poorten. Beneden bleven de gothieke ruimten
der XIV de eeuw gespaard. Hier bevond zich
de koninklijke schatkamer. De Pruisische
troepen van 1795 roofden er de oude kroon-
juweelen. Daarboven reien zich de pronk
kamers uit de XVI en XVIIde eeuw, met ver
guld stukadoorswerk en barok ornamenten;
deze vleugel staat niet open voor het publiek:
zij werd tot verblijfplaats ingericht voor den
president der republiek.
Maar de tweede vleugel is als museum te
bezichtigen. Kleine en grootere salons met kost
baar ornamentwerk om de deurstijlen, gothiek
en renaissance, gebeeldhouwde friezen en meu
bels, wapens, schilderijen. Al het mooie en
bruikbare hadden de Russen ontvoerd, vooral
hadden zij de honderd zes en vijftig wand
tapijten naar St. Petersburg gesleept, die
waardevolle meesterstukken der Brusselsche
weefkunst, naar 't ontwerp van Michaël
Coxcyan, die koning Sigismond August had
aangeschaft toen zij, in 1538, huwde met Catha-
rina van Habsburg: en Sigismond was een zoon
der Italiaansche prinses Bona Sforza.
Tafereelen uit Genesis, maar ook diergroepen,
grotesken en wapens stellen deze tapijten voor,
waarvan er meerdere heele zaalwanden beslaan.
De vrede van 1920 gaf ze aan Polen terug.
Hier wedijvert de verbeelding met de techniek
en 't verbaast den aandachtigen beschouwer
dat dit reuzenwerk op bestelling klaar kon zijn
op een bepaalden dag. Een leger van kunste
naars moet er gewerkt hebben aan dezen ge
weven bruilofsthemel.
Op de tweede verdieping zijn de groote ont
vangkamers. Italiaansche pronkkasten en an
dere Danziger meubels sieren ze. Hans Diirer,
heet het, schilderde er in 1530 de fries der
groote zaal, die ridders en spelen voorstelt.
Die van de troonzaal uit 1523,geeft een door-
loopende verbeelding van het menschelijk
leven Hier ook wordt vooral een houten gewelf
bewonderd waarvan de Caissons gevuld zijn met
uit hout gesneden koppen.
Overal siervoorwerpen en schilderijen, waar
onder doeken van Rafaël, van Philippo Lippi
en Fra Angelico; en hier ook eindelijk de
beste der wandtapijten met daaronder een
Fransche van onschatbare waarde, uit de werk
plaats van Pasquier Grenier, met de legende
van den zwaanridder een afbeeldingen van
Philips den Goeden, van Karei zijn zoon en zijn
hovelingen.
Het is een droom uit Polens gouden eeuw,
zijn Wieck Zloty, toen het Humanisme dit land
doordeesemde en de wereld der Latijnen hier
geestdriftige bewonderaars vond. Kwam van
Florence en Ferrara, van Siëna, Venetië en
Milaan niet een drom van kunstenaars naar de
Slavische steden? Reeds had Zbigniew 01e3
nicki, de voogd van Ladislas VI (14341444)
litteraire brieven gewisseld met Aenaeas Sylvius,
later Pius II. Gregorius van Sanok, eartbis-
schop van Lwow had ten tijde van Casimir IV
(1444—1492) Vergilius verklaard aan de hooge-
school van Krakaw, en Callimachus Buonac-
corsi, de prediker der renaissance in Polen
was secretaris geweest van koning Casimir en
opvoeder der Poolsche prinsen. Nu trokken
op hunne beurt de jonge scholastikers van het
land de bergen over, de wegen langs, vanwaar
de kunstenaars gekomen waren, en zochten zij
Rome, Bologna, Padua om er de wedenschap-
pen te ontginnen, rechten en medicijnen en taal
kunde. Copernicus had er zijn geest verruimd,
Kochanowski zijn lier gestemd, Jan Zamoyski
zijn staatkundig vernuft gescherpt. Polen heeft
nu zijn eigen filosofen en historici.
Twee bisschoppen van Krakau zijn bevriend
met Erasmus van Rotterdam. Kochanowski is
bevriend met Ronsard uit de Vendóme. Zij be
wonderen Homerus en vertalen Anacreon. Pool
sche geleerden doceeren in Italië, en Poolsche
heeren nemen Italiaansche kunstenaars in hun
dienst; Latijnsche poëten van het Slavisch
ras, zonen van Polen, worden te Rome ge
lauwerd door den paus.
De beide Manutü, beroemdheden der Italiaan
sche boekdrukkerswereld, en Justus Lipsius,
het wonder der Leuvensch wetenschap, roemden
Polen om zijn cultuur, zijn geestelijke begaafd
heden. Muret stelt Polen onmiddellijk naast
Italië als een bakermat van beschaving en ge
leerdheid. Geen ander volk, schreven de histo
rici dier dagen, spreekt de vreemde talen als
dit, zoo sierlijk en vloeiend, dat de kinderen
van de Wiechsel wel konden doorgaan voor
zonen der Seine
En wij droomen de verleden heerlijkheid
terug onder de gebeeldhouwde plafonds van den
Wawelburcht. Dat is haar doel. Hier zal het
Poolsche volk zich blijvend met trots herinne
ren wat het eenmaal was, om thans opnieuw te
stijgen naar cultureels grootheid en geestelijke
verheffing. Daarvan wil het Wawelpaleis in
zijn vernieuwden staat het zinnebeeld zijn. Op
den grondslag der herwonnen zelfstandigheid
een nieuwe toekomst optrekken van zedelijke
waarden. Renaissance.
Dit museum. Graalburcht der hoogste tradi
ties, spreekt in zijn plechtige stilte luider en
doordringender dan snorkende redevoeringen.
Het preekt in beelden van het verleden voor
de toekomst.
En met een trilling in de ziel ga je op de
groote eeretrap onder het vergulde vaandel
van Sobieski door, dat er over de hoofden der
Polen als een nieuwe belofte ontrolt van triomf
en roem.
„GöTZ".
„Om 4 uur op den hoek heeft
ze gezegd. Herkenningsteeken:
opgerolde parapluie!"
i.
„Je hebt een zeer Jongen advocaat genomen".
„Ja, zie je, mijn proces kan nog zeer lang
duren!"
Is Roodkapje daar nog een
sprookje?
Zijn er nog wolven in Frankrijk?
In elk geval zijn er nog wolvenjagers, want
het is nog niet zoo lang geleden dat de regee
ring de uniform der officieele wolvenjagers
gewijzigd heeft. De dragers hebben den naam
van luitenant, maar ze behooren niet tot de
militaire macht. De meest bekende is zelfs van
het zwakke geslacht. Namelijk de duchesse
d'Uzès, die bovendien naar de tachtig loopt. Of
liever rijdt. Want behalve dat zij bekend is op
haar prachtige meute, heeft ze ook kostbare
paarden die geen telgangers zijn.
Hoewel ze evenmin als haar wapenbroeders
bezoldigd is wat ze trouwens niet precies
noodlg heeft is haar ambt geen sinecure.
Daar kan op Rambouillet geen vorstelijke jacht
georganiseerd worden of ze behoort met haar
meute natuurlijk tot het gezelschap. En op
zoo'n jacht trakteert de heer Doumergue alle
vorstelijke gasten tot groote voldoening van den
heer Briand, die dan niet met spek schiet.
De „lieutenants de louvererie", zooals de of
ficieele titel is, dateeren uit den goeden ouden
tijd toen er nog wolven losliepen in de schoon©
dreven van Frankrijk. En dat is niet zoo laag
geleden. Men heeft zelfs nog niet den tijd ge
had en waarschijnlijk nog minder den lu?t, dat
gevaarlijk baantje af te schaffen. Heel het land
Is nog Ingedeeld In „lieutenances" en dat zulks
niet geheel overbodig is heeft de luitenant van
het departement Nièvre jongstleden Zondag on
dervonden.
Een vetweler uit Saint-Pierre-le-Moutlers was
hem zijn nood komen klagen. In die ververwij-
derde en overvloedige landstreek, waar de na
tuurlijke weiden de prachtige ossen van Charo-
lais vetweiden en daardoor voor de Parijsche
gastronomie het heerlijkste vleesch voortbren
gen wat er bestaat, had de man in een uitge
strekt weidegebied een zeventiental ossen sinds
het voorjaar aan hun lot overgelaten. De bees
ten hebben het bij hun vrijheid er van genomen.
Toen de vetweler ln het najaar terug kwam
vond hij zijn beestjes niet alleen flink aangeko
men maar volkomen verwilderd. Daar bij geen
torero-eigenschappen bezat kon hij ze niet ver
meesteren en verkocht ze ten einde raad aan
een slager. Maar die wist er ook weldra geen
raad meer mee zoodat men besloot de dieren
ter plaatse af te maken en zoo te vervoeren.
Da dieren moesten dus neergeschoten wor
den, maar ln Frankrijk Is wel het gebruik van
de revolver vrij, doch een.geweer aan' 'gen is
een daad van jacht en aangezien de o n niet
tot de dieren behooren die onder de jachtwet
vallen, bleef er niet anders over dan de ossen
onder dat schadelijk wild te rangschikken dat
tot de „competentie" van de „wolverij" valt. De
ouderdomsdeken van de luitenants ter wolverij
kwam dus met vier gepatenteerde wolvenjagers
om zeven van de lastigste beestjes neer te leg
gen. De rest is in den lasso willen loopen.
Honderd jaar geleden hielden de luitenants
hun kruit nog droog. In den winter van 1825
op 1826 hadden zij in Frankrijk nog 1510 wol
ven neergelegd, 339 wolven, 283 wolvinnen en
888 jonge wolven. Maar men moet niet denken
dat Frankrijk ln dien tijd te vergelijken was
met de jachtvelden van Siberië. Tot bijna ln
onzen tijd zijn de wolven veelvuldig gebleven.
Vijftig jaren geleden niet eens, in 1883 was het
totaal neergeschoten wolven nog 1316, behalve
natuurlijk die welke ln handen van stroopers
waren gevallen of door nijdige schapenhouders
waren onschadelijk gemaakt.
Het aantal wolven neemt echter regelmatig
af. Omstreeks 1900 werden er nog 100 per jaar,
omstreeks 1910 nog 50 per jaar door de luite
nants en hun jagers van de huid ontdaan.' Na
den oorlog heeft men van de wolven niet veel
meer gehoord. De beesten schijnen verschrik
kelijk bang te zijn voor schieten want men had
al in 1878 opgemerkt dat door het schieten van
het toen in gebruik genomen polygoon van
Brlart, alle wolven in de omliggende bosschen
de wijk hebben genomen.
Tijdens den oorlog zijn er veel wolvenuit
Rusland als bet ware voor het front uitgedre
ven door de vrees voor het kanongebulder. Som
mige zijn Duitschland doorgetrokken tot in de
Vogeezen. Maar op het Fransche front zijn er
niet meer dan een veertig gedood. Sindsdien
wordt het neerleggen van een wolf als een spo
radisch voorkomend Nimrod-succes in de kran
ten gesignaleerd. In 1921 een bij Pressac en een
te Morlllon, ln 1923 ook nog twee, maar dat
moeten wel de achterblijvers zijn geweest van
het grimmige ras.
Zijn de boschrijkste Fransche provinciën
reeds lang van wolven vrij verklaard, toch
komt het wel voor dat Roodkapje geen sprookje
blijkt. In 1880 werd in de Morbihan nog .een
boerenmeisje door den wolf overvallen en ver
scheurd. Te Coquille bij Périgueux kwam in
1914 een boerenmeisje uit de avondschool en
werd door een wolf meegesleurd naar het na
bije bosch. Om acht uur 's avonds vond men het
spoor, doch toen men in bet bosch aankwam
vond men op de sneeuw nog slechts wat been
deren met bloédvlekken en het mandje en de
verscheurde kleertjes van het ongelukkige.kind.
Het laatste slachtoffer van de wolf ln Frank
rijk was een grootmoedertje een oud vrouwtje
dat 2 October 1918 bij Chapelle-Montbrandeix
door een wolf verscheurd werd.
Om dan nog Roodkapje voor een sprookje te
houden
E. K.
Naar zijn meening
gevraagd.
„Hoe langs moet dit zaakje nog duren
vroeg een zich vervelend beklaagde aan zijn
advocaat- gedurende het rechtsgeding.
„Nou", antwoqordde dezt laconiek, „voor
mij misschien nog wel een paar uur, voor jou
nog zeker een paar jaar".
't Was lang geleden, dat we in Lier waren
geweest, en toen, 't was in de dagen van 1914
na den .val van Antwerpen, was 't allesbehalve
„Lierke Plezierke". Nu na vijftien jaren zouden
we het jammerlijk verwoeste stadje van toen
nauwelijks herkend hebben.
Over Bouchout waren wij toen op Lier aan
gereden.
De oude steenen brug, die toegang verleende
tot de stad, was door de Belgen opgeblazen.
De rivier zelf lag droog en op den bodem zagen
wij het rottend kreng van een verminkt paard.
Maar de steenen brug mocht vernietigd zijn.
de Duitschers hadden er al dadelijk een prac-
tlsche hulpbrug naast gelegd. Daarvoor hadden
zij op ongeveer anderhalve manshoogte den
oever afgegraven, zoodat zij geen al te hooge
pijlers noodlg hadden.
Wij hadden indertijd Messina gezien na een
verschrikkelijke aardbeving. Had hier een der
gelijke catastrophe plaats gegrepen?
Hoe krijgt de menschelijke kracht in zoo'n
korten tijd zoodanig een stad kapot? Het was
alsof de grond was opengereten, de vlammen
als uit een verborgen hel waren opgelaaid en
heel de stad in een graf van vuur was wegge
zonken. Straten, en pleinen waren niet meer
herkenbaar, een inwoner van dit 25.000 men-
schen tellend Vlaamsch stedeke zou tevergeefs
naar zijn woning zoeken.
Alles één puinhoop, zwart-besmookte stuk
ken steen.
Eenzaam op het wijde, oude karakteristieke
plein, in een krans van verwoeste en half ge
sloopte huizen stond alleen nog recht het oude
stadhuis, waar op de hooge trappen een oude
veldwachter suf z'n doodenstad hing te bezien.
We liepen even de trappen op, het raadhuis
binnen, 't Was alsof we In een venduhuis kwa
men. De gangen en zalen stonden vol met cra-
pauds, waggelende tafels, spiegels, schilderijen,
vogelkooien, blijkbaar allemaal nog huisraad
uit de brandende woningen gered.
Het eens zoo monumentale huls van Senator
Bergmans en het even architectonisch rijke
huis van Senator Cools deden denken aan een
rest ruïne in het oude Pompeji. Kerken,
kloosters, scholen en gestichten alles wa| te
pletter geschoten. Uit den toren van de prach
tige Sint Gommarus waren een paar geweldige
brokken weggerukt. De pompeuze Jesuleten-
kerk stond schoon uitgebrand, van het hoofd
altaar was niets meer over, ln het middenschip
stond alleen nog het verkoolde staketsel van
verbrande stoelen en banken.
Vlak daarbij lag het oude Sint Pieterskapel-
letje, dateerend uit de twaalfde eeuw, ln puin
gevallen, en verder daarnaast en daarachter
en nog heel ver daaromheen, allemaal puin en
brokken, zwart-besmookte muren, resten van
gestichten, scholen, huizen.
Wat wij nog recht zagen staan, waren het
naar zijn kleur te beoordeelen, vrij nieuwe Sint
Jozefgesticht van de Cellebroeders en de Neder-
landsche boterfabriek van de firma Raayma-
kers uit Helmond.
Gelukkig ook het prachtige Bagljnhof, dat
als het ware een apart stadje vormt, was in
zijn geheel gespaard gebleven.
Door een mooie poort kwamen wij er binnen,
een imitatie-stedeke, een renaissance-kerk met
wat huizekes er om heen op de met groen be
groeide casseikens.
Een levend geworden prentbriefkaart, zorg
zaam geconserveerd tusschen de oude steenen
omwallingen, bewoond door menschen, die van
geen tijd meer wisten en vergeten hadden om
dood te gaan.
De Duitsche granaten schenen het met opzet
te hebben gespaard, alleen de ruiten in de
kleine vensterkens waren stukgesprongen van
den daver der kanonnen.
Een Begijntje was bezig de scherven glas uit
haar raamkozijn te vegen, en toen ze op den
hof rumoer hoorde van vreemde stemmen, stak
ze het wit-omhuifde hoofd door het open ven
stergat en den Lierenaar in ons gezelschap her
kennend riep zij nieuwsgierig: „Ahwel menier
de Jong, zien er veul malheurs over Antwer
pen gekomen?"
In een grauw-grijs muurtje ging nog een
ander groen-verweerd poortje open en twee
oude vrouwkes kwamen angstlg-nleuwsgierig
naar bulten geschommeld.
De oude oogen waren rood-gekreten en hun
verrimpelde hoofden schuddebolden nog van
doorleden verschrikking. Ze dachten dat heel
de wereld om haar heen vergaan was en zij
alleen nog op aarde van het verschrikkelijk
oordeel waren overgebleven.
Vanwaar zijt gij gekomen? vroegen ze ang
stig als vreesden zij nu eindelijk voor de duivel-
geworden Duitschers zelve te staan.
Maar toen we zulke rustige mannen bleken
te zijn, beefde van de lippen van de rapste der
twee oudjes het relaas der verschrikkingen,
die zij hadden doorleefd, terwijl de andere, de
handen over haar zwarten schoot samengevou
wen het vertelsel der eerste accompagneerde
met een aldoor zorgelijk schuddend hoofdge
baar.
Waar had hun vroom, goed stedeke zulk een
verschrikkelijke straf en bezoeking aan ver
diend, en ze hadden geen besef, dat Lier in de
schaduw lag van het eerste fort, waarop de
aanrukkende vijand zijn vreeselijk vuur had
gericht.
Zoo hadden wij Lier gezien, in de bange
eerste dagen van den wereldoorlog, nu vijftien
jaar geleden.
Nu kwamen wij andermaal de stad binnen
gewandeld, op weg naar den Felix, en 't was
opnieuw een „Schoon Lier" geworden.
De sporen van de geweldige verwoesting wa
ren geheel uitgewischt, de stad was in stijl
vollen nieuwbouw herrezen. De klok van twaalf
perelde haar blijde klanken weer over de vrlen-
delijke stad, en de vele frissche jeugd, uit de
school losgelaten, vulde de straten met haar
juichend rumoer. De winkels kleurden vroolijk
met hun bonte feestartikelen voor het naderend
Kerstfeest.
Lang leek mij de weg naar Felix's woning, de
stad scheen mij nu zoo groot, vergeleken bij
het trieste aspect van vijftien jaar geleden,
maar elke Lierenaar, vertelde mij Timmermans,
heeft dan ook z'n eigen huis.
In de stille Heidestraat heeft Felix Timroer-
mans zijn rustige woning, welker entrée al
dadelijk vol hangt met een galerij van kleur-
blije stukken, zingend van Vlaanderen's schoon
heid en vooral van zijn Lier.
In de kameropening een roze azaleabloeij
daags te voren uit Holland meegekregen voor
Marieke, zijn vrouw.
Wat omslachtig lijkt mij, om zoo'n teere
trophëe van uit het Gooi mee te sleepen naar
Lier, maar om z'n vrouw een kleine vreugde
te bereiden toch wel een zoete last.
Felix is nog veel op stap, hij wordt als de
groote verteller in Holland nog aldoor veel
gevraagd. Pas was hij nu weer naar het Gooi
en Kampen geweest. Maar nu was hij thuis, en
ik vond hem ln gepeins bij den schouw gescho
ven.
Weer pas was hij van een tournée door
Duitschland terug, waar hij o.m. enkele voor
drachten in München had gehouden. Zijn in 't
Duitsch vertaalde boeken worden daar veel
gelezen, en thans willen de Duitschers den
populairen Vlaamschen schrijver ook gaarne
zien en hooren.
Gedurende de maand Februari begint hij op
nieuw een tournée door Duitschland.
Dan leeft hij ook ln groote verwachting over
zijn nieuwe tooneelstuk, dat thans bij Cor van
der Lugt Melsert in voorbereiding is, en dat
eind Januari a.s. in Holland zal worden uitge
bracht.
„De Hemelsche Salomé", zooals hij het stuk
doopte, is een zeer sterke dramatische bewer
king van het wondere leven van de H. Catha-
rlna van Senen, door Felix Timmermans spe
ciaal voor Annie van Ees ln de sterke hoofdrol
gecreëerd.
De Hollandsche vrouwenwereld zal dit stuk
zeker buitengewoon Interesseeren, omdat het
haar toonen zal wat een jonge vrouw meer
dan vijf eeuwen geleden, toen van emancipatie
nog geen sprake was, onder Gods roeping en
leiding dorst te ondernemen.
In de figuur van Vrouw Lappa, de moeder
van Catharina, heeft Timmermans ons weer
een prachtig brok Vlaamschen humor gegeven,
humor, die ons hart zal verblijden en tegelijk
diep ontroeren zal.
Ook het Vlaamsche Volkstooneel heeft „de
Hemelsche Salomé" op zijn repertoire genomen,
en de première ervan zal in Maart in Lier zelf
gegeven worden.
„Maar", zegt mevrouw Bogaert, Felix's zus
ter". „wij komen het stuk toch allereerst in
Holland zien, want in Holland maken zij er
toch altijd nog wat anders van dan hier, waar
het tooneel altijd opzettelijk wat te primitief
wordt gehouden".
Wij gaan een wandelingske door Lier ma
ken, wat zeker niet op onze zenuwen werkt,
want Lier is 'n rustige stad als het oude Bagijn-
hof zelf. Het verkeer zal er ons niet doof maken
noch verblinden, met den regelmaat van een
klok, die zijn kwartier slaat, komt er een
auto of een karretje door de kalme straten
gerateld. Maar met den Fêe is 't wel onder
houdend wandelen, want met de kennis als van
een suppoost van een museum kent hij alle
menschen, die ons tegemoet komen, en weet hij
hun geschiedenis te vertellen, zooals ook al de
figuren uit zijn hoeken uit karakteristieke
typen van oud-Lier zijn opgegroeid.
Dan staan wij even stil voor een stadschen
schoenwinkel, waarvan de étalage keurig ver
zorgd is. „Rompaye v. d. Wee" spellen wij er
boven als naam.
Maar dan wil Fêe ons laten zien, dat zoo'n
eenvoudige Liersche winkelier nog wel andere
aspiraties heeft dan de Liersche madammekens
een coquet schoentje te verkoopen. De heer
Rompaye Is even dertig jaar, maar hoven zijn
winkel heeft hij een behaaglijk atelier, waar
hij ons een reeks eigen schilderstukken op
den ezel zet, waarvan het aanzien ons een even
groote verrassing als zeldzame genieting wordt.
Wij gaan een pintje drinken in een van
Lier's vele stamlnetkens, en achtereenvolgens
zien we de brave stamgasten binnenkomen en
zich aan tafels schikken voor het gezamen
lijke kaartspel.
Och, als den Fée weer druk aan 't schrij
ven ging, hij heeft zijn stof maar voor 't
grijpen.
Wij stooten gemoedelijk aan met een vrien
delijk tafelgenoot, die vertelt van „ons moe
der", die ook 'n staminet hield, waar louter
het deftige volk kwam. En als ze oud 's avonds
vroeg naar haar slaapkamer was gegaan, dan
klopte ze, als de klok twaalf rond was, van uit
haar bed met een stok, op den vloer boven de
gelagkamer, ten teeken dat het politieuur had
geslagen, en ijlings pakten de gasten op dit
enkele signaal hun biezen.
Vóór dat de schemering valt, gaan we nog
even het oude Bagijnhof rond. Fée wijst ons
bij het begin het huis, waar eens een verban
nen koning van Zweden woonde, die toen na
zijn onttrooning maar koning van de Doel
schutters ln Lier was geworden.
's Avonds speelde hij met de Lierenaars-
schutters kaart, en hij elk spelletje werd 'n pint
gedronken, maar aangezien de spelletjes vele
werden, werd het glaaske bier maar zoo groot
als op de maat van een vingerhoed gesteld
.en nog werden de heeren zat.
Door een donkere poort loopen we het oude
Bagijnhof op, waar een rosse licht schijnt uit
het Pieta-kapelletje over de mat-glimmende
casseikens.
Wij dwalen in het donker als door een voor
historisch stadje, waar de meeste vensters van
de kleine huizekens lichtloos zijn. Soms in een
donker holletje staan twee zwarte wijfekes
fluisterend te klappen als vreesden ze de eer
biedige avondstilte te verstoren.
Nog maar enkele echte Ragijntjes bewonen
den, ouden hof en verzorgen er de schoone
kerk, waar een eeuwenoude devotie als tastbaar
tusschen de grauwe pilaren hangt.
Na- den oorlog mogen ook arme gezinnen
binnen het Bagijnhof wonen. Maar om acht
uur wordt de groote poort gesloten. De poort-
wachteres houdt den eenlgen sleutel.
In den avond leverde Fellx mij af in Hotel
„de Meteoor", waar ik dien nacht waarschijn
lijk de eenige ster aan den nachtelijken logies
hemel was. Maar voor twaalf frenkens heb
ik er heerlijk geslapen.
P. HYACINTH HERMANS.
FELIX TIMMERMANS
Menschelijke behoeften
JAMMERLIJK ONTAARD EN
VERBASTERD
Het vermommen en verkleeden schijnt vanaf
de oudste tijden een groote aantrekkingskracht
op de menschen te hebben uitgeoefend. Den
ken we slechts aan de vastenavondviering, aan
de dagen omstreeks St. Maarten, St. Nicolaas
en Driekoningen, wanneer de jeugd vermomd
en verkleed langs de huizen trekt; in dat alles
vinden we steeds terug de behoefte van de
menschen om anders te zijn dan in het dage
lijksch leven.
Ook de Engelschen zijn misschien nog
meer dan wij verzot op vermommen en ver
kleeden.
Zoo'n vermomming was vroeger een intrin
siek deel van de Engelsche feestviering. Stow
schrijft in zijn Survey of London over een
schitterende „mummery", die plaats had ia
1377 ter eere van Prins Richard, zoon van den
Zwarten Prins, en later de ongelukkige mo
narch Richard II.
In het jaar 1400 werd Hendrik IV, die Kerst
mis Vierde te Eltham, bezocht door 12 Bchepe-
nen en hun zoons, die allen verkleed waren.
Deze verheven personages werden door Z.M.
ten zeerste bedankt voor hun voorstelling. Kort
daarop ontdekte men een samenzwering tegen
den koning, welke zou moeten plaats hebben
onder een vermomming van Driekoningea-
vierders.
Hendrik VIII, die met verschillende oude
gebruiken korte metten maakte, vaardigde een
verordening uit tegen het verkleeden, waarbij
hij bepaalde, dat iedereen, die zich in het
openhaar vermomd zou vertoouen, gevangen
genomen en voor drie maanden opgesloten zou
worden. De oorzaak van deze krachtige maat
regelen was, dat een groot aantal moordenaars
en ander geboefte van de kerstvermomming
gebruik maakten om hun slag te slaan. Later
is het gebruik echter weer in eere hersteld.
De grootste attractie met Kerstmis was het
opvoeren van gedeelten uit de legende van St.
Joris en Da Draak, welke voorstelling met al
lerlei zonderlinge toevoegingen de toeschou
wers boeide.
De acteurs, meestal jongelui, waren gesto
ken in costuums, die de allegorische karakters,
welke zij moesten uitbeelden min of meer nabij
kwamen. Zij trokken er op Kerstavond op uit
om een bezoek te brengen aan de voornaam
ste inwoners. Zij sloegen op de deur en vroe
gen volgens het oude gebruik toegang voor
St. Joris en zijn gevolg. Dat gevolg was van een
zeer heterogeen gehalte. Men had vooreerst het
Kerstmannetje, dat zijn Kerstemblemen droeg,
een tak hulst en de „wassailbowl" enz. Naast
hem stond een lief klein meisje met tak mist
letoe. Vervolgens had men den grooten Turk,
den fieren Ridder St. George en zijn gewel
digen tegenstander, den alles verslindenden
Draak.
Een dokter was eveneens present met een
groote doos met pillen om de gewonden te hel
pen. Trommels en andere muziekinstrumenten
werden in den optocht meegevoerd.
Vooral in Schotland waren de voorstellingen
van de „guisers" zeer geliefd, maar hadden
daar meer plaats met Nieuwjaar.
■Nadat zij binnen gekomen waren, en Vader
Kerstmis zich had aangediend, trad St. Joris
naar voren, die zich zelf voorstelde als een
dapper man, met zwaard en speer in de hand,
die den draak wist te bevechten. Vervolgens
komt de Turksche ridder op het tooneel, die
met St. Joris in een hevig gevecht geraakt,
doch het onderspit delft en door den dokter
met de pilledoos word genezen.
Uit dankbaarheid gaat hij opnieuw St Joris
te lijf. Weer is de laatste overwinnaar en weer
kipt de dokter om den Turk zijn diensten te
bewijzen.
Dan verschijnen nog Oliver Cromwell en
Beëlzebub en als de laatste zijn speech afge
stoken heeft, loopt de voorstelling ten einde,
Begrijpelijkerwijze is het slot en het doel van
iedere voorstelling evenals hij ons, dat de toe
schouwers in hun beurs zullen tasten en de
voordrachtkunstenaars zullen beloonen voot
hetgeen zij hebben geboden. Het is echter jam
mer, dat de meeste van deze oude gebruiken
zijn verbasterd en ontaard in een bedelpartij.
W. S.
Het Kerstgeschenk.
De confraters aan het tooneel kregen elk jaar
van de Primadonna genadiglijk een flesch
Champagne als Kerstgeschenk.
Daags voor het feest was het nog repetitie
in den schouwburg, en de beminnelijke actrice
zeide tot een der acteurs, die juist dienst had:
„Jongen, wil je meteen je flesch champagne
mee naar huis nemen, een voor jou en een
voor je broer".
De acteur nam blij de twee flesschen onder
den arm, maar bij de tochtdeur kwam hij
even in hotsing en de eene kostbare flesch viel
op den vloer te pletter.
De man keek treurig naar de vochtige scher
ven en mompelde: „Die arme broer van mij
heeft altijd pech. Dat nu juist zijn flesch
kapot moet vallen".
EEN MANIE, DIE MEN WIL UITROEIEN
Vervelende en geestdoodende hersengymnastiek
In New-York werd dezer dagen een congres
gehouden van de Nationale Liga der Raadsel
oplossers. Deze liga bestaat reeds sinds 1S83
en heeft zich belast in hoofdzaak met het oplos
sen van rebussen, anagrammen, cryptogrammen
etc., behalve in alle geval, Kruiswoordpuzzles.
Het congres heeft zich hij deze gelegenheid
absoluut tegen de ^dwaasheid der kruiswoord
puzzles" uitgesproken. De liga heeft gewenscht
nadrukkelijk te verklaren, dat het met dat soort
hersengymnastiek niet te maken wil hebben,
omdat het veel te vervelend en te geestdoodend
is, en niet geschikt om het verstand te scherpen.
Volgens de Statuten der liga is niets voor
een aangesloten lid zoo zwaar, dat hij het niet
aanstonds kan oplossen. Wellicht schuilt de
reden van zulk een afkeurend oordeel juist hier
in, dat de Crosswords te veel van de New-York-
sche liga vergen.
Al heeft James Beek de nieuwbenoemde pre
sident op het congres gezworen, dat hij voor
de eerstkomende bijeenkomst der liga deze ma
nie uit het openbare leven uitgeroeid zal heb
ben, toch durf ik aanraden tot deze sport uw
toevlucht te nemen, wanneer de komende feest
dagen wat erg lang mochten uitvallen; wat
overigens niet te wenschen Is.