„POT SLECHT BETAALDE ST. JORIS EN DE DRAAK EÉN KEIZER ALS KELLNER DANIEL DE FOE WOENSDAG 29 APRïïi 1931 Baamsamsm RiRiPKpi::' In de barbierswinkel van Van Tijgersbergen heerschte altijd «en aangename weldadige atmosfeer. Niet alleen was het marmer blank en het nikkel blinkend, niet alleen was het linnen frischgewasschen en het mes onveranderlijk goed, maar ook het personeel spreidde een opgewekten geest ten toon, die den klanten niet anders dan goed kon doen. De bedienden begroetten u met echte, maar hartelijke onderdanigheid, behandelden n voor zichtig maar toch met een zekere mannelijke kloekheid, en gaven u niet al te slaafs gelijk in uw meening over de voetbalkansen of oveT het fascisme, doch weken eerst na eenigen tegenstand terug voor uw beter inzicht en de kracht van uw argumenten. Zelfs de jongen was beter dan andere jon gens; hij gaf u nooit een verkeerden hoed (wat pijnlijk en belachelijk is), hielp u werke lijk in nw jas en trok op het juiste oogenblik de deur voor u open met een passende plech tigheid. Van Tijgersbergen zelf, klein, wat gezet, dun van haar en met een kort grijzend snorretje, werkte meestal niet mee, doch hield de kas en het oppertoezicht. Soms echter, als door een Ingeving gedreven, kon hij ineens, bij uw binnenkomst, een witten jas aanschieten, u hoffelijk glimlachend een stoel toeschuiven, u inzeepen en scheren, sche ren, zooals toch alleen een patroon scheren kan. Dat voelde n dan als een onderscheiding en tegelijk hadden alle aanwezigen den indruk, dat hij, ten voorbeeld voor zijn bedienden, het barbierswerk uit de sfeer van den noodgedwon gen arbeid had opgeheven in die van de vrije kunst. Waneer men dan, bij het heengaan, aan het het betalen bedrag een dubbeltje of zoo toe voegde, riep van Tijgersbergen met heldere stem: „Pot!" En de bedienden over hun schaar of scheerkwast, en de jongen bij de deur, zon gen éénstemmig In antwoord: „Dank u wel, mijnheer!" Kon het wel eens gebeuren, dat één van hen, in zijn werk verdiept, dit ant woord schuldig bleef, dan ontging dat Van Tijgersbergen niet, maar met zacht verwijt, bijna verwonderd vragend, riep hij den nalatige tot zijn plicht: „Frans?" „Harrie?" En de verloren zoon antwoordde alsnog: „Dank u wel, mijnheer". Ja, hier heerschte die atmosfeer van eens gezindheid en vreugde-hij-den-arbeid, waarvan de sociale hervormers droomen. Maar het was schijn. Ik wil er nu niet van spreken, of Van Tijgersbergen misschien toch niet die ideale vaderlijke werkgever was, dien hij' met zooveel succes speelde. Doch tusschen Harrie en Frans gaapte een klove. Soms, wanneer zij in een stil namiddaguur, tegenover elkaar gezeten, de scharen aanzet ten op een oliesteen, gleed er over en weer een lage blik vol heimelijke dreiging. En soms, wanneer zij boven het hoofd van een ingezeep- ten klant den arm en het mes steil omhoog hieven om den elleboog vrij te maken voor den eersten slag, ontmoetten hun oogen elkaar en scheen het, alsof zij zich op elkander zouden «torten voor een doodelijk toernooi. Zij beminden hetzelfde meisje. Jenny Sasch was, op het eerste gezicht, een figuurtje ln een nauwsluitend costuumpje, met op de plaats van het hoofd een wolk van kk.ne, lichtbruine krulletjes. Bij nader toezien zag men, in die wolk, een paar glanzende ronde oogen, een spits neusje, een rood mondje en, als zij lachte, wat even vaak wel als niet gebeurde, twee rijen blinkende tandjes. Nog nader met haar kennis te maken was echter minder eenvoudig, daar zij vier of vijf verschillende en onderschelden levens leidde. In het eerste leven heette zij eigenlijk Jopde, en herinnerde men zich nog heel goed den tijd, toen zij soms vergat een zakdoek te gebruiken. In dit leven was haar vader een nachtwaker to een fabriek en haar moeder een strenge vrouw, die veel rheumatiek had. Jopie zelf was wel eens brutaal, maar ook erg aanhanke lijk. Overigens was dit leven wel rustig, maar bood het weinig perspectief. Het speelde zich voornamelijk in het ouderlijk huis af. Het tweede leven was interessanter en had als voornaamste tooneel het warenhuis, waar zij verkoopster was. Hier heette zij Jenny en had een geheel ander karakter, gereserveerd of zooals sommigen zeiden preutsch, licht op de teenen getrapt en tamelijk werkzaam. Haar yader was bij de politie en haar moeder leed aan een sleepende ziekte. Het derde leven was wellicht nog interes, santer, maar hiervan wisten alleen een oude pater, en haar engelbewaarder, en God en zij zelf iets af. Het vierde leven was dat, waarin Frans en Harrie een rol speelden. Het was een Zondags leven. Haar naam en haar familie-omstandig heden waren ongeveer zooals in het tweede. Maar haar karakter had geheel nieuwe en sterk sprekende trekken. De Jenny, die Frans e. 9- c Practlsche vinding voor iemand, dié "s morgens 10 minuten langer gasaoht fg slapen. VLIEGPROEF met een nieuw, gevleugeld apparaat, uitgevonden door Helen Alberti een Amerikaamsche en Harrie kenden, was iets ongedurigs, iets ongeduldigs; een vijandin van al het kleine; een wezen, door de wereld in zijn vlucht ge, hinderd; een gekooide vogel. Zij wou iets of wou het niet met een ontoerekenbaar, maar ontembaar ongeduld. Soms stampte zij met haar voetje en schudde al haar krullen. Dan trilde er iets in Harrie en Frans. Zij hielden van haar met een gelijk vuur en een gelijke vreeze. De Zondagmiddagen of -avonden brachten zij meestal met zijn drieën door; als er nog een ander meisje hij was, was dat van geen beteekenis. Zij wandelden, be zochten voetbalwedstrijden, dansten of luister, den naar muziek en zoohten haar te winnen. Nauwkeurig bewaakten zij elkanders kansen, haalden eiken voorsprong haastig ln, wogen de teekenen van Jenny's gunst met naijverige nauwkeurigheid af. Als de een cigaretten had, had de ander chocolade; als de een Jenny's mantel droeg, droeg de ander haar paraplu. En samen brachten zij haar 's avonds thuis Mij heeft eens een Venetiaan, die to zulke dingen ervaren was, gezegd, dat deze wijze om getweeën het hof te maken de slechtste is, die er bestaat. De een remt dan ander, zei hij, rooft hem de kansen en kijkt hem de kaas van het brood. En een derde gaat vaak met de prooi weg. Beter, zei hij, kan men er om loten, of kienen, of duelleeren. Maar geen Vanetiaan was ooit in Van Tij- ge-rsbergen's winkel gekomen om, in den sch-eerstoel gezeten, aan Frans en Harrie zul. ken raad te geven. En zoo kwam het, dat zij nog altijd paarsgewijze hun geluk zochten, toen Jenny op een Zondagmiddag ineens haar vijfde leven begon. Het was ln een theehuis, waar gedanst werd. Er warem weinig menschen. Dicht bij ben zat een sombere jonge man, die nu en dan met een verstrooiden blik hun kant uitkeek. En plotseling veranderde Jenny's wezen. Haar ongeduld, zooeven nog levendig, ver vloog. Zij werd zacht en een ietsje droef geestig. Haar oogen, in plaats van te blikse men, keken weemoedig in de verte. Tot dan. sen bad zij geen lust. Harrie en Frans verwonderden zich. Maar toen begonnen zij te begrijpen, te voelen, dat dit een bevoorrecht oogenblik was. Zij voel den het belden tegelijk, en beiden tegelijk schepten zij moed. Maar het was te laat. Want op dat oogenblik kwam de jonge man, boog somber voor Frans en Harrie en noodigde Jenny uit om te dan sen. En terwijl zij tot dan toe 'geweigerd bad, nam zij nu aan. Dien middag zagen zij baar nauwelijks nog terug. Het was niet lang daarna, dat op een stillen ochtend een haastige klant den barbiers winkel van Van Tijgersbergen binnenkwam. Hij was feestelijk gekleed. Toen Frans en Harrie hem zagen, vertoleek- ten zij en hun oog zocht een mes. Maar Van Tijgersbergen zelf, een nieuwen klant ver moedend, schoof hem een stoel toe en begon hem ln te zeepen. Met de armen over elkaar, broederlijk naast elkander staande, keken Frans en Harrie toe. „Een feest, mijnheer, als ik zoo onbeschei den zijn mag Of, maar dat wil ik niet hopen, een droevige gelegenheid 1" De klant strekte zijn beenen uit en lachte. „Nee, niets droevigs", zei hij vroolijk. „Een trouwpartij, mijnheer?' Ook Van Tij gersbergen was nu geheel ln de feeststemming. „En wie is, als ik het vragen mag.... Mis schien mijnheer zelf 7" De klant, nu onder het mes, knikte voor- zoover zijn veiligheid het toeliet. „Mijn toeleefde gelUkwensehen, mijnheer", zei Van Tijgersbergen. „Wordt u een inwoner van deze wijk Dan hoop ik De klant, wiens neus tusschen Van Tijgers, bergen's vingers was, gaf een onverstaanbaar geluid. Toen bet was afgeloopen, hielp de patroon zelf den bruidegom in zijn jas. Maar dit weer hield dezen niet, een ruime fooi toe te voegen aan het bedrag, dat hij moest betalen. En: „Potzong van Tijgersbergen. Maar ditmaal antwoordde alleen de jongen bij de deur: „Dank u wel, mijnbeer!". SLIP. Een arbeider is zijn loon waard, maar han denarbeid, zelfs in het zweet des aanschijns volbracht, wordt niet altijd goed betaald. Er zijn er, die daarom met de vuist gaan werken en zóó dat niet alleen het zweet en bloed er afgutst, maar zelfs masseurs en seigneurs er aan te pas moeten komen. Op die manier, die men het boksen noemt hc-pen tegenwoordig sommige knui3tige typen in weinig tijd een aardig fortuintje binnen te krijgen, ook al moeten zij daarvoor heel wat opstoppers to- casseeren. Wat die laatste betreft ze mogen ze ook naar hartelust uitdeelen. De arme drommels worden aangetrokken door de astronomische cijfers die een paar geluksvogels weten te bereiken. Toen laatst in Barcelona de worstelkamp PaolinoCar- nera plaat3 had, brachten de entrees twee mil- lioen francs op, wat als een recordcijfer voor Europa werd meegedeeld. In Amerika is het nog anders. Toen 2 Juli 1921 de relaties tus schen Frankrijk en Amerika van de match DempseyCarpentier schenen af te hangen, ontving Dempsey 750.000 gulden en Carpen tier een half millioen gulden. Toen Tunney het wereldkampioenschap won, ontving hij ge lijktijdig een millioen dollar. Op dien dag had de entree het recordcijfer van 2.65S.OOO dol lars bereikt. To Parijs is het record geweest de recette van de recordmatoh GeuaroPladner met een bedrag van een millioen francs in ronde cij fers. Pladner had in de eerste match 175.000 francs ontvangen, in de revanchematch 250.000 francs. Jack Dempsey schijnt het meest bij eengegaard te hebben. Zijn match tegen Firpo bracht hem' alleen een half millioen dollar op, maat» hij ontving er maar 115.000 voor zich zelf, wat toch nog het aardige sommetje van een kleine 300.0-00 gulden is voorzestig seconden werk. Dat is dus 5000 gulden per tel. Voilé. la bonne aubaine. Waarom nog pro fessor te worden en na jaren studie een mager salaris verdienen? En al die dwazen die den heelen dag op een kantoor zitten en dood eerlijk en nauwgezet zijn niemand opstoppers verkoopen, doch braaf hun kroost opvoeden, allon-s, een beetje fut, wat training en de spieren gevet, met opstop pers is meer te verdienen dan met penlerassen. Als tenminste de schijn -niet bedriegt. Want 't is waar, dat men om de weelde te dragen niet een paar sterke knuisten, maar allereerst een paar sterke beenen noodig heeft, zoodat de „gemakkelijk" verkregen fortuinen, meestal hebben geholpen om het type door zijn verslapping, door zijn dwaze uüi|aven, door wat men noemt zijn „folies" weer naar zijn oorspronkelijke misère terug te sturen. Car pentier die bet meest geincassee-rd heeft (in geld, niet aan opstoppers) dacht op een oogen- hlik Croesus zelf te zijn. Na Zijn kampioens titel te zijn kwijtgeraakt 'begon bij een fabriek van alluminium-potjes en pannetjes en hoe hij ook met zijn vuist sloeg, de zaak wou niet loopen. Tegenwoordig moet hij optreden in music-hall en filmstudio en op een gegeven oogenblik is zijn vrouw zoo wijs geweest om het laatste mlllioentje frankjes te redden, door een tijdelijke curateele. 't Is met het boksen als met het theater en de music hall's: een paar „sterren" moeten de menigte en de argelooze makkers verblin den met reuzencachets, de rest lijdt misère. Het heet dat Maurice Chevalier vooral nu men in Amerika en Engeland zoo dol op hem ia, 30 millioen per jaar overhoudt. Ik weet niet Wat een Charlie Chaplin incasseert, be halve het legioen van eer en de maaltijden van meneer Briand en den Belgischen koning, maar ook hij zal wel wat kunnen overleggen. Voor de „ring'' zijn 't de Pladners, de Criq-ui's, de Thil's, de Camera's die wat in de vuist voelen, voor de rest is het slechts builen incas- seeren en gebroken kaken en neuzen en win gers, om van de 'duwen in de maag maar niet te spreken. Cuny beeft laatst verklaard dat het boksen in het geheel geen veertig boksers kaas op 't brood geeft en Lafranc -beweert zelfs dat er geen dertig van kunnen leven. Als men dan altijd nog blijvend bij de „bok sers van wie men spreekt", de meer „normale" recettes nagaat dan komt men tot de ontdek king, dat bijvoorbeeld te Parijs, waar het pu bliek op die sport dol is, in de zaal Wag- ram, waar wekelijksche wedstrijden plaats hebben, de winnaar zelden meer dan 15.000 francs, 1500 gulden bruto ontvangt. En men -begrijpt wel wat daar at moet. In „Centraal" zijn de premies zelden hooger dan 1000 of 2000 francs en de jongeren moeten zich blauw stompen voor minder dan een tientje. Ongetwijfeld is er „vooruitgang''. De boks wedstrijden zijn te Parijs nog zoo oud niet. Het schijnt dat men de werkelijke belangstel ling eerst uit den oorlog heeft overgehouden. De oud-kampioen Gloria vertelde dat toen hij in zijn tijd 15 francs won en op denzelfden avond nog 30 andere, hij met zijn 45 francs in de fortuin geloofde. In dien tijd had rne-n nog de „enveloppe-surprise" en het was werkelijk een verrassing als er eens een „louis" inzat. Ook in Amerika zijn do groote beurzen nog niet oud, en dateeren van deze eeuw. Bill Rich mond, de kamerdienaar van lord Camelford, met zijn patroon reizend, kreeg ook gelegen heid zoo nu en dan in den ring te verschijnen en hij was zelfs een gevaarlijk tegenstander. Op een gegeven dag zou deze pugilist matchen met den kampioen Green. De inzet was: een uiner aan den. winnaar met zijn vrienden. Bill won en kon twintig vrinden uitnoodigen. Dat was ten minste een dag dat het boksen brood op de plank gaf. Naar deskundigen beweren zijn er op de duizend boksers die bij de Fransohe federatie zijn aangesloten, geen 3 pet. die van hun „sport" kunnen leven. Heel de rest moet op andere man-ier ook de vuisten gebruiken en ergens de handen uit de mouw steken. Le- brize is metselaar, en hij had een geschikten patroon gevonden die van de „edele sport" houdt en hem dagelijks een uurtje vrij gaf om zich te trainen. Maar toen hij zich moest gaan meten voor het kampioenschap en daar door zich geweldig moest oefenen, werd hij maar „fort-aux-Halles'' en -droeg 's nachts zakken en kisten en hielp -bij het afladen. Vele eeuwen lang hebben draken, die men zich voorstelde als monsterachtige we-zens, half krok-odil, half slang, de mensc-helijke ver beelding verontrust. Hercules versloeg twee maal een draak, eerst de veelkoppige Hydra en later den draak, -die -de goud-en appelen ln den tuin der Hespe-ride-n bewaakte en ook andere heldenfiguren als Sle-gtrled, Beawolf, Laneeloet en niet te vergeten St. Joris hadden herhaaldelijk draken te bestrijden, in welk ge val zij natuurlijk de overwinning behaalden. De oorsprong van de drakengeschiedenissen is ongetwijfeld te zoeken in het Oosten en het Is zeer begrijpelijk, dat een dier, -dat zulk een onrust kon teweegbrengen, te allen tijde in spoken en legend-en een groote rol heeft ver vuld. De volksvoorstelling in de middeleeuwen dacht zich den -draak als een reusachtige slang met vleugels en een geweldigen sitaart, als een monster, -dat 's nachts blazend door de lucht trok en met zijn adem bronnen en lucht vergiftigde. Het behoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat dit beeld vanuit het helden dom in het christendom kon overgaan, waar de slang reeds synoniem was met du-ivel en dat de 'taak van drakenbestrijders en dralken- doocler overging op de christenfiguur van Geor- gius die den draak (het heidendom) bevecht. In de bekende legende van St Joris zoo als hij bij ons heette kwam -hij op 17-jarigen ■leeftijd in het leger van Keizer Diocletianus. Hij kon zich echter niet vereenigen met het vervolgen der christenen, verkocht zijn be zittingen en schonk de opbreng-st aan de ar men. Sint Joris naar Joan Collette. Zijn slaven liet hij vrij en hij had zelfs de stoutmoedigheid -den keizer zijn wreedheid te verwijten met het gevolg, dat St. George hier voor met zijn hoofd moest boeten. St. Joris behoort tot de -heiligen, van wie slechts weinig met zekerheid bekend is en het verhaal van zijn strijd tegen den draak is dan ook zuiver legende. lederen dag vielen twee schapen als slacht offers om de vraatzucht van het dier te stil len, maar toen er geen schapen meer waren m-oesten er menschen geofferd worden en het lot viel op de dochter des kenings, die op haar beurt zou moeten dien-en tot voedsel vtoor het monster. Op dat kritieke moment verscheen echter St. Joris, die aanbood het dier te be strijden en te d-ood-en. De roem van St. Joris werd vooral door de kruistochten ook in onze streken bekend. Later werd de-ze legende bewerkt en uitge breid en hieraan danken we het St. Jorlslied (10de en 11de eeuw) en het groote dichtwerk van Rein-bot von Durne 13de eeuw). De vermoedelijk oudste afbeelding van St. Joris vinden we in Engeland, op een oud- Romaansche graftombe te Conisborough in Yorkshire. De koningsdochter wordt hier afge beeld in de klauwen van het monster en een monnik staat terzijde en zegent d-en redder St. Joris. St. Joris en zijn draak vormden altijd een „nummer" bij processies en optochten in vroe ger tijden. Wel was het volk over het algemeen verzot op het meevoeren van dieren -bij derge lijke gelegenheden, maar St. Joris en zijn draak waren steeds bijzonder populair en in dien de weg soms wat oneffen was in die dagen eer rege-l dan uitzondering werd hij vooraf gelijk gemaakt en de greppels werden met aarde gevuld. Zoo is dan ook verklaard, dat men in de stadsrekening van Axel in het jaar 1504 een post -kan vinden voor den man, die „de grep pels vulde m-e-t eerde, dae-r men de drake stac." Ook thans nog -heeft het draaksteken hier en daar als volksvermaak plaats, o.a. iedere zeven jaar te Beesel aan de Maas en in een van de folkloristische films van van der Ven wordt deze feestelijkheid uitvoerig weergege ven en altijd is het eind van -het liedje, dat, tot groot vermaak van het volk, St. Joris een -lans in den muil van het ondier steekt en het doodt. Albrecht Dürer zag St. Joris ree-d-s te Ant werpen en de draak werd door een jonge dame, die S-t. Margriet voorstelde, aan een rood lint voortgetrokken. De uitdrukking „4©n dtraak ts-eken melt ietsê" geeft dan ook duidelijk weer, dat de ge- beele voorstelling slechts spel was en als een aardigheid moest worden be-schouwd. St. George is de patroon van Engeland. In 1344 werd op den feestdag' van St. Joris de orde van den Kouseband gesticht, waartoe aanleiding gaf het voor de betrokken dame zeer onaangename geval, dat haar kousehand afzakte, doch uit welke netelige positie zij gered werd door de tact van Edward III, die hem opraapte met de woorden: „Honni soit qui mal y pense'' en e-r aan toevoegde: „Ik zal zorgen, dat het edelste geslacht van het land het tot een eer zal rekenen dezen band te mogen dragen." .Dit werd de aanleiding tot -de stichting van da orde van St. George of van den Kouseband, da hoogste ridderorde van Engeland. W. S, In een Italiaansch stadje, Varalio geheeten, kan elke reiziger zich de weelde veroorloven, een kop koffie of een broodje met kaas te be stellen aan een kellner, die voor zich het recht kan opeischen, de erfgenaam te zijn van een vorstenhuis, dat eens keizers van Byzantium onder zijn leden heeft geteld. De kellner is pachter van het etation-sbuffet en dit is zoo klein en er gaat zoo weinig in om, dat hij alle functie-s verricht, die er aan verbonden zijn. Hij is sinds enkele jaren pachter, na verschil lende 'beroepen te hebben uitgeoefend, waarvan dat' van kellner, naast dat van conducteur in een slaapwagen, wel het grootste deel van zijn leven in -beslag heeft genomen. De af stammeling van de keizers van Byzantium werkte langen tijd als kellner in het „Ristoran te Orologio" te Milaan. Hoe hij kellner geworden is, i-s een heele geschiedenis en aan die geschiedenis is die van zijn vader verbonden, Leo de Lusignano, die in 1876 in de armenafdeeling van een ziekenhuis te Milaan stierf en in de dooden- lijsit van het bevolkingsregister werd inge schreven als „Leo de Lusignano Armeensch prins, 51 jaar oud, gestorven 20 Februari 1876". Leo de Lusignano was van honger gestor ven, van honger, zwakte en uitputting, na een leven van glorie en vernederingen, waarvan het einde een armzalige dood in een zieken huis was. Het klinkt schier ongeloofelijk, maar het is volkomen met de waarheid in overeen stemming Leo de Lusignano stamde af van de keizers van Byzantium. Zijn voorvaderen heb ben zij aan zij gevochten met Godfried van Bouillon, tijdens de eerste kruistochten. Onder die voorvaderen telde hij twintig koningen en vijf Oostersche keizers, n.l. Isaac Comenus (1057), Alexis I, Alexis II, Emanuel, Androni- cus (1081 tot 1185) en verder koningen van Jeruzalem, nl. Guid-o de Lusignano (1186-1191), Hendrik en Aumari (11921205). Voorts zeven tien koningen van Cyprus, van 1192 tot 1475. En Leo de Lusignano, die in de armenafdee- ling van een ziekenhuis te Milaan stierf, had zelf op een troon gezeteld en over het Armeen- sche gebied Korassan geheerscht onder den naam van Leo XIII. Als zoodanig werd hij door de Russen, die zijn land veroverden, af gezet en met een pensioen van twaalf duizend pond sterling |>er jaar in ballingschap gezon den. Leo da Lusignano trad daarna in dienst van Napoleon III en werd officier in het vreemde lingenlegioen. Toen de Krtmoorlog Tiitbrak, werd hij naar Rusland gezonden en moest daar tegen de troepen van den Tsaar vechten,-met het gevolg, dat zijn pensioen werd ingehouden. Napoleon III nam hem daarop bij het geregel de leger ln en Leo de Lusignano streed tegen de Garibaldisten. I-n den slag van Solferino viel hij van zijn paard, zich zoodanig verwon dend, dat hij nooit meer geheel herstelde, waar door hij het militaire leven vaarwel moest zeg gen. Het ging, sindsdien bergaf met hem. Hij toog naar Milaan, waar hij zich bezig bield met het restaureeren van schilderijen. Tus schen deze bezigheden in raakte hij verliefd op een mooi, maar arm meisje. Leo oordeelde, dat ze in dit opzicht aan hem gelijk was en hij trouwde haar en leefde gelukkig, doch arm, doodarm. Zijn vrouw, die hem verschillende kinderen schonk, moest met naaien er wat bij verdienen, om het gezin in leven te houden. 's Winters heerschte er ellende in de scha mele woning en de voormalige koning van Korassan stierf schier van de koude. Hij werd ziek en moest in het ziekenhuis worden opge nomen, waar hij, zooals gezegd, in de armen- afdeeling den geest gaf. Toen zijn dood hekend werd, opende een krant een inschrijving. De mensehen, die de eerste honderd lire naar de vorstelijke weduwe brachten, vonden haar be zig met hot maken van een rouwpakjs voor haar jongste. Haar eenigst bezit waren zes kinderen en enkele overblijfselen uit Leo's gloriedagen, n.l. de van de edelgesteenten ont dane kroon, die Leo XIII gedragen had en zijn portret in koninklijk gewaad. Dit alles stond echter in den lommerd. Het door de inschrijving bijeengegaarde geld stelde haar in staat, haar kinderen verder groot te brengen. Twee stierven intusscben op jeugdigen leeftijd. Haar zoon Pierino leefde eveneens niet lang en een andere zoon, Rubiro, viel in Tonkin, als officier in het Fransche leger. Haar dochter Leontina, een begaafde on derwijzeres bezweek in het ziekenhuis aan kan ker, kort nadat de door werk uitgeputte weduwe was overleden. De eenig overgebleven zoon, de oudste van het zestal, Guindo, werd kellner. En hij bleef, arm als zijn vader. Ook thans, nu hij een trap op de maatschappelijke ladder gestegen is, is hij arm. Hij is pachter van een stationbuffet in een klein stadje en dat maakt een mensch niet rijk. Zijn grootste troost is, dat -de mensehen, die hun koffie en brood commandeeren, niet weten, van welk een hooge afkomst hij is. En niemand vermoedt -ook in .den ijverigen buffetchef- kellner etc. van bet station van Varalla een afstammeling van de keizers van Byzan tium „Wat, durf je zoo je vrouw onder de oogen te komen?" Z. H. DE PAUS OP EET DAK van hot nieuwe gebouw der Propaganda De naam van Daniel De Foe is onafscheide lijk verbonden aan zijn populairste werk Robin son Crusoë, of zooals de uitvoerige titel luidt: The life and strange surprising adventures of Robinson Crusoe of York. Vrijdag, 24 April, was bet tweehonderd jaar geleden, dat de populairs schrfjver overleed. De Foe leefde ln een tijdperk, dat de strijd tusschen de Whigs en de Tories op zijn hevigst Wits. Hij schaarde zicli bij de eersten, die- een vrijere opvatting waren toegedaan in de staSt- kunde, evenals in de kerkelijke aangelegen heden, in tegenstelling met de Tories, die -een absoluut gezag wilden van ds kroon en hand having van de Episcopaalsehe kerktucht. Onder de regeering van Cromwell werden de Whigs of Dissenters, sterk begunstigd, maar toen Karei II den troon bestegen had werden de bordjes verhangen. Een redevoering van den predikant Saclie- verell, welke toespraak op straat verkocht werd en waarin het publiek werd opgehitst den strijd tegen de Dissenters op te nemen, gaf De Foe een vlugschrift in de pen: „The Shortest Way with the Dissenters"; De kort ste weg met de Dissenters. Het was sterk satiriek geschreven en. werd anoniem uitgegeven. Groot was de opschudding vooral in de kringen van de Dissenters, maai de Tories waren van meening, dat het door een Dissenter zelf geschreven moest zijn en weldra was het een publiek geheim dat De Foe de auteur was van het pamflet. De schul dige had inmiddels de vlucht genomen en de regeering stelde een premie van 50 op zijn aanhouding. In de London Gazette verscheen zijn signale ment: middelbare lengte, mager, ongeveer 40 jaar, donkerbruin haar, een pruik dragend, gebogen neus, scherpe kin, grijze oogen en een groote vlek bij zijn mond. Den uitgever en boekverkoopeir had men inmiddels gevangen genomen en zoodra De Foe dit hoorde, melde hij zich vrijwillig bij de autoriteiten aan, omdat hij niet wilde, dat anderen voor hem onschuldig zouden worden gestraft. Hij werd schuldig verklaard aan het uitgeven van een -tot oproei- aanzettend schot schrift en veroordeeld om drie maal aan de kaak te staan en tevens tot een groote boete. Op 29 Juli 1703 stond daar De Foe aan den schandpaal in Cheapside en daarna nog twee dagen in de Temple. Een groote massa vee- drong zich om den terechtgestelde en zijn vijanden hadden gehoopt, dat het volk op zijn gebruikelijke wijze zijn afkeer voor den ver oordeelde blijk zou geven door hem te bekoge len met rotte eieren en afval, maar inplaats daarvan werden hem bloemen toegeworpen en een lied werd. aangeheven: Tell them the men that placed hin here Are scandals to the times; Are at a loss to find his guilt, And can 't commit his crimes'. een lied, dat hij zelf had vervaardigd en waar in de woorden; „Are scandals to the times" door het publiek zoo luid mogelijk werden ge zongen. In triomf werd hij vervolgens naar de ge vangenis gebracht, waar hij tot 1704 werd op gesloten, met het gevolg, dat hij finantieel geruineerd werd, daar de steenbakkerij, welke bij bezat, ten gronde ging. Gedurende zijn gevangenschap verschenen nog enkele opstellen van politieken aard en in 1704 kwam het eersite nummer uit van de Review, een tijdschrift gewijd aan de be langen van den Staat, dat drie maal per week uitkwam en De Foe wordt dan ook wel de vader van het Engelsche tijdschriftwezen ge noemd. Het werk, dat hem zijn wereldreputatie zou bezorgen „Robinson Crusoë" schreef hij op 58-jarigen leeftijd. Zooals het meer gebeurd is met later beroemde werken, kon ook hij er aanvankelijk geen uitgever voor vinden, niettegenstaande hij het tegen lederen prijs wilde verkoopen. Een kleine drukker waagde het er ten slotte op het manuscript voor een bescheiden bedrag te koopen en het boek uit te geven, dat zich reeds terstond ln een groote belangstelling mocht verheugen en ontelbare malen is herdrukt en vertaald.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 6