„POT
SLECHT BETAALDE
ST. JORIS EN DE DRAAK
EÉN KEIZER ALS KELLNER
DANIEL DE FOE
WOENSDAG 29 APRïïi 1931
Baamsamsm
RiRiPKpi::'
In de barbierswinkel van Van Tijgersbergen
heerschte altijd «en aangename weldadige
atmosfeer.
Niet alleen was het marmer blank en het
nikkel blinkend, niet alleen was het linnen
frischgewasschen en het mes onveranderlijk
goed, maar ook het personeel spreidde een
opgewekten geest ten toon, die den klanten
niet anders dan goed kon doen.
De bedienden begroetten u met echte, maar
hartelijke onderdanigheid, behandelden n voor
zichtig maar toch met een zekere mannelijke
kloekheid, en gaven u niet al te slaafs gelijk
in uw meening over de voetbalkansen of oveT
het fascisme, doch weken eerst na eenigen
tegenstand terug voor uw beter inzicht en
de kracht van uw argumenten.
Zelfs de jongen was beter dan andere jon
gens; hij gaf u nooit een verkeerden hoed
(wat pijnlijk en belachelijk is), hielp u werke
lijk in nw jas en trok op het juiste oogenblik
de deur voor u open met een passende plech
tigheid.
Van Tijgersbergen zelf, klein, wat gezet, dun
van haar en met een kort grijzend snorretje,
werkte meestal niet mee, doch hield de kas
en het oppertoezicht.
Soms echter, als door een Ingeving gedreven,
kon hij ineens, bij uw binnenkomst, een witten
jas aanschieten, u hoffelijk glimlachend een
stoel toeschuiven, u inzeepen en scheren, sche
ren, zooals toch alleen een patroon scheren
kan. Dat voelde n dan als een onderscheiding
en tegelijk hadden alle aanwezigen den indruk,
dat hij, ten voorbeeld voor zijn bedienden, het
barbierswerk uit de sfeer van den noodgedwon
gen arbeid had opgeheven in die van de vrije
kunst.
Waneer men dan, bij het heengaan, aan het
het betalen bedrag een dubbeltje of zoo toe
voegde, riep van Tijgersbergen met heldere
stem: „Pot!" En de bedienden over hun schaar
of scheerkwast, en de jongen bij de deur, zon
gen éénstemmig In antwoord: „Dank u wel,
mijnheer!" Kon het wel eens gebeuren, dat
één van hen, in zijn werk verdiept, dit ant
woord schuldig bleef, dan ontging dat Van
Tijgersbergen niet, maar met zacht verwijt,
bijna verwonderd vragend, riep hij den nalatige
tot zijn plicht: „Frans?" „Harrie?" En de
verloren zoon antwoordde alsnog: „Dank u wel,
mijnheer".
Ja, hier heerschte die atmosfeer van eens
gezindheid en vreugde-hij-den-arbeid, waarvan
de sociale hervormers droomen.
Maar het was schijn.
Ik wil er nu niet van spreken, of Van
Tijgersbergen misschien toch niet die ideale
vaderlijke werkgever was, dien hij' met zooveel
succes speelde. Doch tusschen Harrie en Frans
gaapte een klove.
Soms, wanneer zij in een stil namiddaguur,
tegenover elkaar gezeten, de scharen aanzet
ten op een oliesteen, gleed er over en weer
een lage blik vol heimelijke dreiging. En soms,
wanneer zij boven het hoofd van een ingezeep-
ten klant den arm en het mes steil omhoog
hieven om den elleboog vrij te maken voor den
eersten slag, ontmoetten hun oogen elkaar en
scheen het, alsof zij zich op elkander zouden
«torten voor een doodelijk toernooi.
Zij beminden hetzelfde meisje.
Jenny Sasch was, op het eerste gezicht, een
figuurtje ln een nauwsluitend costuumpje, met
op de plaats van het hoofd een wolk van kk.ne,
lichtbruine krulletjes. Bij nader toezien zag
men, in die wolk, een paar glanzende ronde
oogen, een spits neusje, een rood mondje en,
als zij lachte, wat even vaak wel als niet
gebeurde, twee rijen blinkende tandjes.
Nog nader met haar kennis te maken was
echter minder eenvoudig, daar zij vier of vijf
verschillende en onderschelden levens leidde.
In het eerste leven heette zij eigenlijk Jopde,
en herinnerde men zich nog heel goed den tijd,
toen zij soms vergat een zakdoek te gebruiken.
In dit leven was haar vader een nachtwaker
to een fabriek en haar moeder een strenge
vrouw, die veel rheumatiek had. Jopie zelf
was wel eens brutaal, maar ook erg aanhanke
lijk. Overigens was dit leven wel rustig, maar
bood het weinig perspectief. Het speelde zich
voornamelijk in het ouderlijk huis af.
Het tweede leven was interessanter en had
als voornaamste tooneel het warenhuis, waar
zij verkoopster was. Hier heette zij Jenny en
had een geheel ander karakter, gereserveerd
of zooals sommigen zeiden preutsch, licht op
de teenen getrapt en tamelijk werkzaam.
Haar yader was bij de politie en haar moeder
leed aan een sleepende ziekte.
Het derde leven was wellicht nog interes,
santer, maar hiervan wisten alleen een oude
pater, en haar engelbewaarder, en God en zij
zelf iets af.
Het vierde leven was dat, waarin Frans en
Harrie een rol speelden. Het was een Zondags
leven. Haar naam en haar familie-omstandig
heden waren ongeveer zooals in het tweede.
Maar haar karakter had geheel nieuwe en
sterk sprekende trekken. De Jenny, die Frans
e.
9-
c
Practlsche vinding voor iemand,
dié "s morgens 10 minuten langer
gasaoht fg slapen.
VLIEGPROEF met een nieuw, gevleugeld
apparaat, uitgevonden door Helen Alberti
een Amerikaamsche
en Harrie kenden, was iets ongedurigs, iets
ongeduldigs; een vijandin van al het kleine;
een wezen, door de wereld in zijn vlucht ge,
hinderd; een gekooide vogel. Zij wou iets of
wou het niet met een ontoerekenbaar, maar
ontembaar ongeduld. Soms stampte zij met
haar voetje en schudde al haar krullen. Dan
trilde er iets in Harrie en Frans.
Zij hielden van haar met een gelijk vuur en
een gelijke vreeze. De Zondagmiddagen of
-avonden brachten zij meestal met zijn drieën
door; als er nog een ander meisje hij was, was
dat van geen beteekenis. Zij wandelden, be
zochten voetbalwedstrijden, dansten of luister,
den naar muziek en zoohten haar te winnen.
Nauwkeurig bewaakten zij elkanders kansen,
haalden eiken voorsprong haastig ln, wogen
de teekenen van Jenny's gunst met naijverige
nauwkeurigheid af. Als de een cigaretten had,
had de ander chocolade; als de een Jenny's
mantel droeg, droeg de ander haar paraplu.
En samen brachten zij haar 's avonds thuis
Mij heeft eens een Venetiaan, die to zulke
dingen ervaren was, gezegd, dat deze wijze
om getweeën het hof te maken de slechtste is,
die er bestaat. De een remt dan ander, zei hij,
rooft hem de kansen en kijkt hem de kaas
van het brood. En een derde gaat vaak met de
prooi weg. Beter, zei hij, kan men er om loten,
of kienen, of duelleeren.
Maar geen Vanetiaan was ooit in Van Tij-
ge-rsbergen's winkel gekomen om, in den
sch-eerstoel gezeten, aan Frans en Harrie zul.
ken raad te geven. En zoo kwam het, dat zij
nog altijd paarsgewijze hun geluk zochten, toen
Jenny op een Zondagmiddag ineens haar
vijfde leven begon.
Het was ln een theehuis, waar gedanst werd.
Er warem weinig menschen. Dicht bij ben zat
een sombere jonge man, die nu en dan met een
verstrooiden blik hun kant uitkeek.
En plotseling veranderde Jenny's wezen.
Haar ongeduld, zooeven nog levendig, ver
vloog. Zij werd zacht en een ietsje droef
geestig. Haar oogen, in plaats van te blikse
men, keken weemoedig in de verte. Tot dan.
sen bad zij geen lust.
Harrie en Frans verwonderden zich. Maar
toen begonnen zij te begrijpen, te voelen, dat
dit een bevoorrecht oogenblik was. Zij voel
den het belden tegelijk, en beiden tegelijk
schepten zij moed.
Maar het was te laat. Want op dat oogenblik
kwam de jonge man, boog somber voor Frans
en Harrie en noodigde Jenny uit om te dan
sen. En terwijl zij tot dan toe 'geweigerd bad,
nam zij nu aan. Dien middag zagen zij baar
nauwelijks nog terug.
Het was niet lang daarna, dat op een stillen
ochtend een haastige klant den barbiers
winkel van Van Tijgersbergen binnenkwam.
Hij was feestelijk gekleed.
Toen Frans en Harrie hem zagen, vertoleek-
ten zij en hun oog zocht een mes. Maar Van
Tijgersbergen zelf, een nieuwen klant ver
moedend, schoof hem een stoel toe en begon
hem ln te zeepen.
Met de armen over elkaar, broederlijk naast
elkander staande, keken Frans en Harrie toe.
„Een feest, mijnheer, als ik zoo onbeschei
den zijn mag Of, maar dat wil ik niet hopen,
een droevige gelegenheid 1"
De klant strekte zijn beenen uit en lachte.
„Nee, niets droevigs", zei hij vroolijk.
„Een trouwpartij, mijnheer?' Ook Van Tij
gersbergen was nu geheel ln de feeststemming.
„En wie is, als ik het vragen mag.... Mis
schien mijnheer zelf 7"
De klant, nu onder het mes, knikte voor-
zoover zijn veiligheid het toeliet.
„Mijn toeleefde gelUkwensehen, mijnheer",
zei Van Tijgersbergen. „Wordt u een inwoner
van deze wijk Dan hoop ik
De klant, wiens neus tusschen Van Tijgers,
bergen's vingers was, gaf een onverstaanbaar
geluid.
Toen bet was afgeloopen, hielp de patroon
zelf den bruidegom in zijn jas. Maar dit weer
hield dezen niet, een ruime fooi toe te voegen
aan het bedrag, dat hij moest betalen.
En: „Potzong van Tijgersbergen.
Maar ditmaal antwoordde alleen de jongen
bij de deur: „Dank u wel, mijnbeer!".
SLIP.
Een arbeider is zijn loon waard, maar han
denarbeid, zelfs in het zweet des aanschijns
volbracht, wordt niet altijd goed betaald. Er
zijn er, die daarom met de vuist gaan werken
en zóó dat niet alleen het zweet en bloed er
afgutst, maar zelfs masseurs en seigneurs er
aan te pas moeten komen. Op die manier, die
men het boksen noemt hc-pen tegenwoordig
sommige knui3tige typen in weinig tijd een
aardig fortuintje binnen te krijgen, ook al
moeten zij daarvoor heel wat opstoppers to-
casseeren. Wat die laatste betreft ze mogen ze
ook naar hartelust uitdeelen.
De arme drommels worden aangetrokken
door de astronomische cijfers die een paar
geluksvogels weten te bereiken. Toen laatst
in Barcelona de worstelkamp PaolinoCar-
nera plaat3 had, brachten de entrees twee mil-
lioen francs op, wat als een recordcijfer voor
Europa werd meegedeeld. In Amerika is het
nog anders. Toen 2 Juli 1921 de relaties tus
schen Frankrijk en Amerika van de match
DempseyCarpentier schenen af te hangen,
ontving Dempsey 750.000 gulden en Carpen
tier een half millioen gulden. Toen Tunney
het wereldkampioenschap won, ontving hij ge
lijktijdig een millioen dollar. Op dien dag had
de entree het recordcijfer van 2.65S.OOO dol
lars bereikt.
To Parijs is het record geweest de recette
van de recordmatoh GeuaroPladner met een
bedrag van een millioen francs in ronde cij
fers. Pladner had in de eerste match 175.000
francs ontvangen, in de revanchematch 250.000
francs. Jack Dempsey schijnt het meest bij
eengegaard te hebben. Zijn match tegen Firpo
bracht hem' alleen een half millioen dollar
op, maat» hij ontving er maar 115.000 voor zich
zelf, wat toch nog het aardige sommetje van
een kleine 300.0-00 gulden is voorzestig
seconden werk. Dat is dus 5000 gulden per tel.
Voilé. la bonne aubaine. Waarom nog pro
fessor te worden en na jaren studie een mager
salaris verdienen?
En al die dwazen die den heelen dag op een
kantoor zitten en dood eerlijk en nauwgezet
zijn niemand opstoppers verkoopen, doch braaf
hun kroost opvoeden, allon-s, een beetje fut,
wat training en de spieren gevet, met opstop
pers is meer te verdienen dan met penlerassen.
Als tenminste de schijn -niet bedriegt.
Want 't is waar, dat men om de weelde te
dragen niet een paar sterke knuisten, maar
allereerst een paar sterke beenen noodig heeft,
zoodat de „gemakkelijk" verkregen fortuinen,
meestal hebben geholpen om het type door zijn
verslapping, door zijn dwaze uüi|aven, door
wat men noemt zijn „folies" weer naar zijn
oorspronkelijke misère terug te sturen. Car
pentier die bet meest geincassee-rd heeft (in
geld, niet aan opstoppers) dacht op een oogen-
hlik Croesus zelf te zijn. Na Zijn kampioens
titel te zijn kwijtgeraakt 'begon bij een fabriek
van alluminium-potjes en pannetjes en hoe
hij ook met zijn vuist sloeg, de zaak wou niet
loopen. Tegenwoordig moet hij optreden in
music-hall en filmstudio en op een gegeven
oogenblik is zijn vrouw zoo wijs geweest om
het laatste mlllioentje frankjes te redden,
door een tijdelijke curateele.
't Is met het boksen als met het theater
en de music hall's: een paar „sterren" moeten
de menigte en de argelooze makkers verblin
den met reuzencachets, de rest lijdt misère.
Het heet dat Maurice Chevalier vooral nu
men in Amerika en Engeland zoo dol op hem
ia, 30 millioen per jaar overhoudt. Ik weet
niet Wat een Charlie Chaplin incasseert, be
halve het legioen van eer en de maaltijden
van meneer Briand en den Belgischen koning,
maar ook hij zal wel wat kunnen overleggen.
Voor de „ring'' zijn 't de Pladners, de Criq-ui's,
de Thil's, de Camera's die wat in de vuist
voelen, voor de rest is het slechts builen incas-
seeren en gebroken kaken en neuzen en win
gers, om van de 'duwen in de maag maar niet
te spreken. Cuny beeft laatst verklaard dat
het boksen in het geheel geen veertig boksers
kaas op 't brood geeft en Lafranc -beweert
zelfs dat er geen dertig van kunnen leven.
Als men dan altijd nog blijvend bij de „bok
sers van wie men spreekt", de meer „normale"
recettes nagaat dan komt men tot de ontdek
king, dat bijvoorbeeld te Parijs, waar het pu
bliek op die sport dol is, in de zaal Wag-
ram, waar wekelijksche wedstrijden plaats
hebben, de winnaar zelden meer dan 15.000
francs, 1500 gulden bruto ontvangt. En men
-begrijpt wel wat daar at moet. In „Centraal"
zijn de premies zelden hooger dan 1000 of
2000 francs en de jongeren moeten zich blauw
stompen voor minder dan een tientje.
Ongetwijfeld is er „vooruitgang''. De boks
wedstrijden zijn te Parijs nog zoo oud niet.
Het schijnt dat men de werkelijke belangstel
ling eerst uit den oorlog heeft overgehouden.
De oud-kampioen Gloria vertelde dat toen hij
in zijn tijd 15 francs won en op denzelfden
avond nog 30 andere, hij met zijn 45 francs in
de fortuin geloofde. In dien tijd had rne-n nog
de „enveloppe-surprise" en het was werkelijk
een verrassing als er eens een „louis" inzat.
Ook in Amerika zijn do groote beurzen nog
niet oud, en dateeren van deze eeuw. Bill Rich
mond, de kamerdienaar van lord Camelford,
met zijn patroon reizend, kreeg ook gelegen
heid zoo nu en dan in den ring te verschijnen
en hij was zelfs een gevaarlijk tegenstander.
Op een gegeven dag zou deze pugilist matchen
met den kampioen Green. De inzet was: een
uiner aan den. winnaar met zijn vrienden.
Bill won en kon twintig vrinden uitnoodigen.
Dat was ten minste een dag dat het boksen
brood op de plank gaf.
Naar deskundigen beweren zijn er op de
duizend boksers die bij de Fransohe federatie
zijn aangesloten, geen 3 pet. die van hun
„sport" kunnen leven. Heel de rest moet op
andere man-ier ook de vuisten gebruiken en
ergens de handen uit de mouw steken. Le-
brize is metselaar, en hij had een geschikten
patroon gevonden die van de „edele sport"
houdt en hem dagelijks een uurtje vrij gaf
om zich te trainen. Maar toen hij zich moest
gaan meten voor het kampioenschap en daar
door zich geweldig moest oefenen, werd hij
maar „fort-aux-Halles'' en -droeg 's nachts
zakken en kisten en hielp -bij het afladen.
Vele eeuwen lang hebben draken, die men
zich voorstelde als monsterachtige we-zens,
half krok-odil, half slang, de mensc-helijke ver
beelding verontrust. Hercules versloeg twee
maal een draak, eerst de veelkoppige Hydra
en later den draak, -die -de goud-en appelen
ln den tuin der Hespe-ride-n bewaakte en ook
andere heldenfiguren als Sle-gtrled, Beawolf,
Laneeloet en niet te vergeten St. Joris hadden
herhaaldelijk draken te bestrijden, in welk ge
val zij natuurlijk de overwinning behaalden.
De oorsprong van de drakengeschiedenissen
is ongetwijfeld te zoeken in het Oosten en het
Is zeer begrijpelijk, dat een dier, -dat zulk een
onrust kon teweegbrengen, te allen tijde in
spoken en legend-en een groote rol heeft ver
vuld.
De volksvoorstelling in de middeleeuwen
dacht zich den -draak als een reusachtige
slang met vleugels en een geweldigen sitaart,
als een monster, -dat 's nachts blazend door de
lucht trok en met zijn adem bronnen en lucht
vergiftigde. Het behoeft ons dan ook niet te
verwonderen, dat dit beeld vanuit het helden
dom in het christendom kon overgaan, waar
de slang reeds synoniem was met du-ivel en
dat de 'taak van drakenbestrijders en dralken-
doocler overging op de christenfiguur van Geor-
gius die den draak (het heidendom) bevecht.
In de bekende legende van St Joris zoo
als hij bij ons heette kwam -hij op 17-jarigen
■leeftijd in het leger van Keizer Diocletianus.
Hij kon zich echter niet vereenigen met het
vervolgen der christenen, verkocht zijn be
zittingen en schonk de opbreng-st aan de ar
men.
Sint Joris naar Joan Collette.
Zijn slaven liet hij vrij en hij had zelfs de
stoutmoedigheid -den keizer zijn wreedheid te
verwijten met het gevolg, dat St. George hier
voor met zijn hoofd moest boeten.
St. Joris behoort tot de -heiligen, van wie
slechts weinig met zekerheid bekend is en het
verhaal van zijn strijd tegen den draak is dan
ook zuiver legende.
lederen dag vielen twee schapen als slacht
offers om de vraatzucht van het dier te stil
len, maar toen er geen schapen meer waren
m-oesten er menschen geofferd worden en het
lot viel op de dochter des kenings, die op haar
beurt zou moeten dien-en tot voedsel vtoor het
monster. Op dat kritieke moment verscheen
echter St. Joris, die aanbood het dier te be
strijden en te d-ood-en. De roem van St. Joris
werd vooral door de kruistochten ook in onze
streken bekend.
Later werd de-ze legende bewerkt en uitge
breid en hieraan danken we het St. Jorlslied
(10de en 11de eeuw) en het groote dichtwerk
van Rein-bot von Durne 13de eeuw).
De vermoedelijk oudste afbeelding van St.
Joris vinden we in Engeland, op een oud-
Romaansche graftombe te Conisborough in
Yorkshire. De koningsdochter wordt hier afge
beeld in de klauwen van het monster en een
monnik staat terzijde en zegent d-en redder
St. Joris.
St. Joris en zijn draak vormden altijd een
„nummer" bij processies en optochten in vroe
ger tijden. Wel was het volk over het algemeen
verzot op het meevoeren van dieren -bij derge
lijke gelegenheden, maar St. Joris en zijn
draak waren steeds bijzonder populair en in
dien de weg soms wat oneffen was in die
dagen eer rege-l dan uitzondering werd hij
vooraf gelijk gemaakt en de greppels werden
met aarde gevuld.
Zoo is dan ook verklaard, dat men in de
stadsrekening van Axel in het jaar 1504 een
post -kan vinden voor den man, die „de grep
pels vulde m-e-t eerde, dae-r men de drake stac."
Ook thans nog -heeft het draaksteken hier
en daar als volksvermaak plaats, o.a. iedere
zeven jaar te Beesel aan de Maas en in een
van de folkloristische films van van der Ven
wordt deze feestelijkheid uitvoerig weergege
ven en altijd is het eind van -het liedje, dat,
tot groot vermaak van het volk, St. Joris een
-lans in den muil van het ondier steekt en het
doodt.
Albrecht Dürer zag St. Joris ree-d-s te Ant
werpen en de draak werd door een jonge
dame, die S-t. Margriet voorstelde, aan een
rood lint voortgetrokken.
De uitdrukking „4©n dtraak ts-eken melt
ietsê" geeft dan ook duidelijk weer, dat de ge-
beele voorstelling slechts spel was en als een
aardigheid moest worden be-schouwd.
St. George is de patroon van Engeland. In
1344 werd op den feestdag' van St. Joris de
orde van den Kouseband gesticht, waartoe
aanleiding gaf het voor de betrokken dame
zeer onaangename geval, dat haar kousehand
afzakte, doch uit welke netelige positie zij
gered werd door de tact van Edward III, die
hem opraapte met de woorden: „Honni soit
qui mal y pense'' en e-r aan toevoegde: „Ik zal
zorgen, dat het edelste geslacht van het land
het tot een eer zal rekenen dezen band te
mogen dragen."
.Dit werd de aanleiding tot -de stichting van
da orde van St. George of van den Kouseband,
da hoogste ridderorde van Engeland. W. S,
In een Italiaansch stadje, Varalio geheeten,
kan elke reiziger zich de weelde veroorloven,
een kop koffie of een broodje met kaas te be
stellen aan een kellner, die voor zich het recht
kan opeischen, de erfgenaam te zijn van een
vorstenhuis, dat eens keizers van Byzantium
onder zijn leden heeft geteld. De kellner is
pachter van het etation-sbuffet en dit is zoo
klein en er gaat zoo weinig in om, dat hij alle
functie-s verricht, die er aan verbonden zijn.
Hij is sinds enkele jaren pachter, na verschil
lende 'beroepen te hebben uitgeoefend, waarvan
dat' van kellner, naast dat van conducteur in
een slaapwagen, wel het grootste deel van
zijn leven in -beslag heeft genomen. De af
stammeling van de keizers van Byzantium
werkte langen tijd als kellner in het „Ristoran
te Orologio" te Milaan.
Hoe hij kellner geworden is, i-s een heele
geschiedenis en aan die geschiedenis is die
van zijn vader verbonden, Leo de Lusignano,
die in 1876 in de armenafdeeling van een
ziekenhuis te Milaan stierf en in de dooden-
lijsit van het bevolkingsregister werd inge
schreven als „Leo de Lusignano Armeensch
prins, 51 jaar oud, gestorven 20 Februari 1876".
Leo de Lusignano was van honger gestor
ven, van honger, zwakte en uitputting, na een
leven van glorie en vernederingen, waarvan
het einde een armzalige dood in een zieken
huis was. Het klinkt schier ongeloofelijk, maar
het is volkomen met de waarheid in overeen
stemming Leo de Lusignano stamde af van de
keizers van Byzantium. Zijn voorvaderen heb
ben zij aan zij gevochten met Godfried van
Bouillon, tijdens de eerste kruistochten. Onder
die voorvaderen telde hij twintig koningen en
vijf Oostersche keizers, n.l. Isaac Comenus
(1057), Alexis I, Alexis II, Emanuel, Androni-
cus (1081 tot 1185) en verder koningen van
Jeruzalem, nl. Guid-o de Lusignano (1186-1191),
Hendrik en Aumari (11921205). Voorts zeven
tien koningen van Cyprus, van 1192 tot 1475.
En Leo de Lusignano, die in de armenafdee-
ling van een ziekenhuis te Milaan stierf, had
zelf op een troon gezeteld en over het Armeen-
sche gebied Korassan geheerscht onder den
naam van Leo XIII. Als zoodanig werd hij
door de Russen, die zijn land veroverden, af
gezet en met een pensioen van twaalf duizend
pond sterling |>er jaar in ballingschap gezon
den.
Leo da Lusignano trad daarna in dienst van
Napoleon III en werd officier in het vreemde
lingenlegioen. Toen de Krtmoorlog Tiitbrak,
werd hij naar Rusland gezonden en moest daar
tegen de troepen van den Tsaar vechten,-met
het gevolg, dat zijn pensioen werd ingehouden.
Napoleon III nam hem daarop bij het geregel
de leger ln en Leo de Lusignano streed tegen
de Garibaldisten. I-n den slag van Solferino
viel hij van zijn paard, zich zoodanig verwon
dend, dat hij nooit meer geheel herstelde, waar
door hij het militaire leven vaarwel moest zeg
gen. Het ging, sindsdien bergaf met hem. Hij
toog naar Milaan, waar hij zich bezig bield
met het restaureeren van schilderijen. Tus
schen deze bezigheden in raakte hij verliefd
op een mooi, maar arm meisje. Leo oordeelde,
dat ze in dit opzicht aan hem gelijk was en
hij trouwde haar en leefde gelukkig, doch arm,
doodarm. Zijn vrouw, die hem verschillende
kinderen schonk, moest met naaien er wat
bij verdienen, om het gezin in leven te houden.
's Winters heerschte er ellende in de scha
mele woning en de voormalige koning van
Korassan stierf schier van de koude. Hij werd
ziek en moest in het ziekenhuis worden opge
nomen, waar hij, zooals gezegd, in de armen-
afdeeling den geest gaf. Toen zijn dood hekend
werd, opende een krant een inschrijving. De
mensehen, die de eerste honderd lire naar de
vorstelijke weduwe brachten, vonden haar be
zig met hot maken van een rouwpakjs voor
haar jongste. Haar eenigst bezit waren zes
kinderen en enkele overblijfselen uit Leo's
gloriedagen, n.l. de van de edelgesteenten ont
dane kroon, die Leo XIII gedragen had en zijn
portret in koninklijk gewaad. Dit alles stond
echter in den lommerd.
Het door de inschrijving bijeengegaarde geld
stelde haar in staat, haar kinderen verder
groot te brengen. Twee stierven intusscben op
jeugdigen leeftijd. Haar zoon Pierino leefde
eveneens niet lang en een andere zoon, Rubiro,
viel in Tonkin, als officier in het Fransche
leger. Haar dochter Leontina, een begaafde on
derwijzeres bezweek in het ziekenhuis aan kan
ker, kort nadat de door werk uitgeputte
weduwe was overleden.
De eenig overgebleven zoon, de oudste van
het zestal, Guindo, werd kellner. En hij bleef,
arm als zijn vader. Ook thans, nu hij een trap
op de maatschappelijke ladder gestegen is, is
hij arm. Hij is pachter van een stationbuffet
in een klein stadje en dat maakt een mensch
niet rijk.
Zijn grootste troost is, dat -de mensehen, die
hun koffie en brood commandeeren, niet weten,
van welk een hooge afkomst hij is. En niemand
vermoedt -ook in .den ijverigen buffetchef-
kellner etc. van bet station van Varalla een
afstammeling van de keizers van Byzan
tium
„Wat, durf je zoo je vrouw onder
de oogen te komen?"
Z. H. DE PAUS OP EET DAK van hot nieuwe
gebouw der Propaganda
De naam van Daniel De Foe is onafscheide
lijk verbonden aan zijn populairste werk Robin
son Crusoë, of zooals de uitvoerige titel luidt:
The life and strange surprising adventures
of Robinson Crusoe of York.
Vrijdag, 24 April, was bet tweehonderd jaar
geleden, dat de populairs schrfjver overleed.
De Foe leefde ln een tijdperk, dat de strijd
tusschen de Whigs en de Tories op zijn hevigst
Wits. Hij schaarde zicli bij de eersten, die- een
vrijere opvatting waren toegedaan in de staSt-
kunde, evenals in de kerkelijke aangelegen
heden, in tegenstelling met de Tories, die -een
absoluut gezag wilden van ds kroon en hand
having van de Episcopaalsehe kerktucht.
Onder de regeering van Cromwell werden
de Whigs of Dissenters, sterk begunstigd, maar
toen Karei II den troon bestegen had werden
de bordjes verhangen.
Een redevoering van den predikant Saclie-
verell, welke toespraak op straat verkocht
werd en waarin het publiek werd opgehitst
den strijd tegen de Dissenters op te nemen,
gaf De Foe een vlugschrift in de pen: „The
Shortest Way with the Dissenters"; De kort
ste weg met de Dissenters.
Het was sterk satiriek geschreven en. werd
anoniem uitgegeven. Groot was de opschudding
vooral in de kringen van de Dissenters, maai
de Tories waren van meening, dat het door
een Dissenter zelf geschreven moest zijn en
weldra was het een publiek geheim dat De
Foe de auteur was van het pamflet. De schul
dige had inmiddels de vlucht genomen en de
regeering stelde een premie van 50 op zijn
aanhouding.
In de London Gazette verscheen zijn signale
ment: middelbare lengte, mager, ongeveer 40
jaar, donkerbruin haar, een pruik dragend,
gebogen neus, scherpe kin, grijze oogen en een
groote vlek bij zijn mond.
Den uitgever en boekverkoopeir had men
inmiddels gevangen genomen en zoodra De
Foe dit hoorde, melde hij zich vrijwillig bij
de autoriteiten aan, omdat hij niet wilde, dat
anderen voor hem onschuldig zouden worden
gestraft. Hij werd schuldig verklaard aan het
uitgeven van een -tot oproei- aanzettend schot
schrift en veroordeeld om drie maal aan de
kaak te staan en tevens tot een groote boete.
Op 29 Juli 1703 stond daar De Foe aan den
schandpaal in Cheapside en daarna nog twee
dagen in de Temple. Een groote massa vee-
drong zich om den terechtgestelde en zijn
vijanden hadden gehoopt, dat het volk op zijn
gebruikelijke wijze zijn afkeer voor den ver
oordeelde blijk zou geven door hem te bekoge
len met rotte eieren en afval, maar inplaats
daarvan werden hem bloemen toegeworpen en
een lied werd. aangeheven:
Tell them the men that placed hin here
Are scandals to the times;
Are at a loss to find his guilt,
And can 't commit his crimes'.
een lied, dat hij zelf had vervaardigd en waar
in de woorden; „Are scandals to the times"
door het publiek zoo luid mogelijk werden ge
zongen.
In triomf werd hij vervolgens naar de ge
vangenis gebracht, waar hij tot 1704 werd op
gesloten, met het gevolg, dat hij finantieel
geruineerd werd, daar de steenbakkerij, welke
bij bezat, ten gronde ging.
Gedurende zijn gevangenschap verschenen
nog enkele opstellen van politieken aard en
in 1704 kwam het eersite nummer uit van
de Review, een tijdschrift gewijd aan de be
langen van den Staat, dat drie maal per week
uitkwam en De Foe wordt dan ook wel de
vader van het Engelsche tijdschriftwezen ge
noemd. Het werk, dat hem zijn wereldreputatie
zou bezorgen „Robinson Crusoë" schreef hij
op 58-jarigen leeftijd. Zooals het meer gebeurd
is met later beroemde werken, kon ook hij
er aanvankelijk geen uitgever voor vinden,
niettegenstaande hij het tegen lederen prijs
wilde verkoopen. Een kleine drukker
waagde het er ten slotte op het manuscript
voor een bescheiden bedrag te koopen en het
boek uit te geven, dat zich reeds terstond ln
een groote belangstelling mocht verheugen
en ontelbare malen is herdrukt en vertaald.