HE RUM NOV ARUM. RERUM NOVARUM EN NEDERLAND. MAANDAG 4 MEI 1931 IFT 40-JARIG HERDENKINGSFEEST VAN 1891 RERUM „Ik heb medelijden met de schare" Sinrls den dag, waarop dit Goddelijk Woord gesproken werd in de woestijn, is er geen stem gehoord op aarde, die met zulk een diepe en innige liefde jegens hen, die zwoegen en lijden, pleitte voor het volk als de stem van Leo XIII., „Dit is geen rhetorisclie overdrij ving, dit is de zuivere waarheid. „Gelijk Hij, de Plaatsbekleeder van onzen Heer Jesus Christus, het deedkon niemand spreken tot het menschdom. Ook had nooit eenig Opperpriester zulk een gunstig oogenblik daartoe, want nooit te voren was de arbeiderswereld zóó van eigen kracht bewust, veree. nigd, anderzijds zóó afhankelijk van den wil en willekeur der rijken, zóó blootgesteld aan dag na dag steeds dreigender ellende, zóó ten speelbal aan de icissel vuiligheid van het bestaan. „Leo XIII, gelijk een wachter rondziende van den verheven toren der .Christenwereld,. om dit beeld aan den heiligen Paus Leo den Groote te ontleenen, zag onder en rondom zich, wat nooit een Paus gezien had vóór Hem Hij aanschouwde alle landen en koninkrijken der geheele wereld en hij zag, wat er geleden werd. De rauwe noodkreet van ontevre- denheid en ellendede weeklacht van looden arbeid en van leed steeg op aan zijn voet". Zóó ving de ruim tachtigjarige Kardinaal Manning, nadat de Encycliek Rerum Nova rum in Mei verschenen was, in Juli 1891 een artikel aan in het Maandschrift „Du blin Review", een artikel, waarvan een Ne Kardinaal Manning, de groote stuwkracht van de katholieke sociale beweging in Engeland. éerlandsche vertaling verschenen is onder den titel: „Kardinaal Manning's Commen taar op de Encycliek Rerum Novarum" (le druk 1895, 4e druk 1912.) En hij besloot dit artikel aldus: De stem van den Goeden Herder heeft weerklonken aan der winden vier streken en zij werd gehoord door de kudde, die Ver spreid lag over de geheeie aarde; en uit de harten stegen beden op van liefde en blijd schap en dank Zij werd gehoord door vorsten en staats lieden, gehoord door mannen van allen stand en van allen staat; en nooit te voren was aan het woord eens opperpriesters het oor ge. leend met zulk een aandacht, met zulk een eerbied Z(j werd gehoord door de millloenen van arbeiders; en zij herkenden in die stern de trilling van vaderlijke liefde, van zorgvolle genegenheid In waarheid! door vorm zoowel ais dooi in houd, heeft de Encycliek tot hart en ver stand gesproken met den eenvoud van bet dageiijksche woord. Wie weet er niet, wat arbeid ie? En wie verstaat het. onpartijdig een oordeel te vellen over wat leven doet en lieven en lijden? Eén man slechts leeft er, die in en door zijn persoon vertegenwoordigt, wat onver zoenbaar geacht werd door allen; armoede en macht. De Stedehouder van onzen Heer Jesus Christus^ ,,Die arm geworden is, terwij] Hij rijk was", en hij alleen, kent beide, en kan spreken tot beide, omdat hij deelgenoot is in beide. In schier de geheele christelijke wereld heeft een eeuw geleden, de Staat zich afge scheiden van de Kerk, en men verheugde zich er in, en droeg roem op die scheiding. De Staat werd beschouwd als een puur. wereldlijke samenleving van menschen, en de Kerk werd gestooten uit de Maatschappij. En thans komt men op het onverwachtste tot de bevinding, dat de harten van millioe- nen kloppen van liefde voor de Kerk, die welke zij niet voelen kunnen voor den Staat, en niet voelen voor de plutocratie, die deed drukken zoo wreed, zoo zwaar_ op hen haar gouden hand. Aldus Kardinaal Manning. Heeft iemand zoo juist als hij weergege ven, wat er omging, wat er leefde, in de har ten van millioenen arbeiders, toen uit Rome geklonken had het woord des Pausen over den toestand der werklieden? Zij, die dit moment niet beleefden, kunnen zelfs niet flauw beseffen, welk een geweldi gen indruk dit Pauselijk woord over de ge heele wereld gemaakt heeft. Men weet niet meer, aan betere tijden ge wend, hoe toen schier alom de toestand der arbeiders in de grootindustrie was. Lange arbeidsduur, lage loonen,-arbeid van vrou wen, van jongens en meisjes, jazelfs van kin deren, geen wettelijke voorzieningen ter be scherming van gezondheid en leven, geen verzekering tegen de geldelijke gevolgen zelfs van bedrijfsongevallen, laat staan van ziekte, invaliditeit, ouderdom, werkloosheid. Ook onder katholieken kwam een sterke aandrang op voor wettelijke arbeidersbe scherming. Maar hoe fel werden dezen, als staatssocialisten uitgekreten, bestreden door de eigen geloofsgenooten! De strijd was tot het hoogst gestegen. Plotseling ontstaat er stilte: de Paus spreekt. Hij schetst met vaderlijke ontroering en innig mededoogen den eüendigen toestand der arbeiders; hij brandmerkt den onzaligen arbeid van vrouwen en jeugdige personen en kinderen; hij wijst zoowel de werkgevers als de arbeiders op hun plichten en hun rech ten; hij duidt aan, hoe het arbeidersvraag stuk niet kan en niet mag worden opgelost: hij veroordeelt het socialisme, en verdedigt de rechtmatigheid van den privaten eigen dom. Maar hij leert ook, hoe het vraagstuk wel kan, en dan ook moet worden opgelost: door de leering der Kerk allereerst, door de wetgeving van den Staat vervolgens, door het eigen initiatief van werkgevers en arbei ders ten slotte. De Paus had gesproken. De strijd moest uit zijn. Neen, de strijd was te fel geweest, hij was niet aanstonds ten einde. De strekking en de woorden van de Encycliek werden misduid. Elke nieuwe sociale wet wekte nieuwen te genstand. De vakvereenigingen wilde men niet aanstonds erkennen. Thans zijn wij veertig jaren verder. En als wij terugblikken welk een ge lukkige verandering valt dan te constat.ee- ren, verandering in de ideeën, verandering in de verhoudingen, verandering in de wetge ving. Op dit alles heeft de Herum Novarum een ontzaglijken invloed gehad, en die invloed werkt nog steeds door. Want ook thans nog is de menschelijke samenleving niet vol maakt. Ook thans nog is de sociale leer van Leo XIII niet doorgedrongen in alle hoof den en harten. Van weerszijden heeft men vaak getracht van deze Encycliek slechts een deel te aanvaarden, terwijl het plicht is, haar in haar geheel aan te nemen en in toe passing te brengen. Iloevelen zijn er nog steeds, die van den inhoud dezer Encycliek niet veel meer weten dan de twee eerste woorden: Rerum Novarum, of alleen de eer ste bladzijde, waarin de Paus den toestand schildert, zooals deze bij de uitvaardiging der Encycliek in 1891 was. Maar de inhoud, de blijvende leering, die niet enkel is van 1891 maar van alle tijden, is deze levend in het bewustzijn van allen, die op welke wijze ook bij het arbeiders vraagstuk betrokken zijn? Hoe weinigen zijn er, die den werkelijken en wezenlijken in houd van deze groote Encycliek kennen en in zich omdragen? Ook thans nog liggen in deze Encycliek voor ons allen de principieele grondslagen voor ons handelen. Wij vinden er in de uiteenzetting van de christelijke leer omtrent den privaten, persoonlijken eigendom; de onafwijsbare veroordeeling van Socialisme en klassenstrijd; de bestrijding van den woe ker, in welken vorm zich deze ook vertoont; de aanvaarding van de ongelijkheid in het. maatschappelijk leven; de leer der Kerk over de plichten en rechten van werkgevers en van arbeiders, over de verantwoording, die de rijken zullen moeten afleggen over het gebruiken hunner goederen, over den plicht, de armen te ondersteunen, den plicht van NOVARUM 1931 Graaf Albert de Mun, een der stichters van de sociale beweging in Frankrijk, die bij Leo XIII de dankbaarheid der Fran sche werklieden vertolkte PAUS LEO XIII, DE PAUS VAN DE RERUM NOVARUM. onderlinge liefde, rle zorg der Kerk ook voor de stoffelijke belangen; de algemeene regels voor de Staats-bemoeiing, de zorg voor het algemeen welzijn, maar daarom inzonder heid voor de misdeelden, voor de handha ving van de orde en den vrede; de voorko ming van werkstakingen, zorg voor de gees telijke belangen, de handhaving van de Zon dagsrust, de regeling van den arbeidsduur, inzond'èrheid van vrouwen en jeugdige per sonen en kinderen; de leer omtrent het recht vaardig minimumloon; de bevordering van het sparen en het verkrijgen door den arbei der van eigen grond en woning; het recht van vereeniging, dat wel geregeld, maar niet ontnomen mag worden; de noodzake lijkheid van werkliedenorganisaties; dezer inrichting en werking; tenslotte de toepas sing van liet gebod der liefde, de heersche- res en de koningin der deugden, voor den mensch het zekerste tegengif tegen de be geerlijkheid der wereld en de overmatige liefde tot zich zelf. Dat is de Encycliek Herum Novarum in haar geheel in vogelvlucht overzien. Veertig jaren oud is deze Encycliek nog het woord van den Pa.us ook voor onzen tijd. Moge het gehoord worden. Vooral moge het omgezet worden in daden. Daders moeten wij zijn van het woord. Het riekt eenigermate naar ijdele zelfver heffing, maar toch meenen wij het te mogen zeggen, .flat in weinige landen de Herum Nova. rum zulk ©en ontzaglijken invloed en uitwer king heeft gehad aJs in ons kleine Nederland, waarin de Katholieken slechts even een derde deel der totale bevolking uitmaken. Met eerbied, maar met groot enthousiasme tevens, werd ook in ons land deze Encycliek van Leo XIII ontvangen en begroet. Ook bij ons was meanings verschil over de grenzen der Staatsbemoeiing op het gebied der arbeiders- bescherming. De Encycliek maakte er een einde aan, zoo zeer zelfs, dat in 1896 de Katholieke leden der Tweede Kamer, in de Inleiding voor het door hen vastgestelde Program deze een stemmige verklaring konden opnemen: Volgens hunne overtuiging is de strijd over de ontwikkeling onzer staatsinstellingen voor langen tijd beëindigd en op de hoofd punten beslist. Daarom richten zij allereerst hunne aandacht op de dingen, die het volk- in al zijn kringen kunnen verheffen, zijn welstand vermeerderen, zijn rust verzekeren, sociale nooden lenigen, sociale ontwikkeling bevorderen, sociale beroering voorkomen. Want door al de deelen van dit program gaat de ééne gedachte: het Staatsgezag voor alle standen van het volk, dus voor het geheele en ééne Nederlandsche volk, ten weldaad te doen zijn. Waarna dan de opsomming der zeer talrijke programpunten aldus aanvangt: I. Sociale Vragen. Voor de Katholieke leden van de Tweede Kamer der Staten-Ge- neraal is de Encycliek Rerum Novarum op dit stuk de grondwet. Met haar verwerpen zij het Socialisme als waanzinnig; onrechtvaardig en leidende tot vernietiging van alle recht, alle vrijheid en alle orde. De sociale vragen zijn in de eerste plaats zedelijke vragen en alleen in den geest van het Christendom kunnen zij tot een goede oplossing worden gebracht. Godsdienst, huisgezin en eigendom zijn de van God gewilde grondslagen der maat schappij. Voornamelijk in den nood dezer tijden moet de Staat zijn macht op dit gebied doen gel den, altijd met eerbiediging van de natuur lijke rechten van persoon en huisgezin. E.n dan volgen een reeks programpunten, waaronder: Zondagsrust, het vraagstuk der arbeiderswoningen, verbod of beperking van den arbeid voor vrouwen en kinderen voor zooveel mogelijk en naar den aard der werk zaamheden, en verbod van dien arbeid in fa brieken en werkplaatsen voor vrouwen met de zorg voor eigen kinderen belast, bestrijding van overma.tigen arbeid ook voor mannen, rege ling der uitbetaling van loon (bedoeld werd vooral: verbod van gedwongen winkelnering), verzekering tegen ziekte, ongevallen, invalidi teit en ouderdom, met verwerping van het Staatspensioen. Wie rekening houdt met de ten deze door velen vóór 1891 gehuldigde meeningen, zal moe ten erkennen, dat het feit, dat de toenmalige Katholieke leden der Tweede Kamer reeds vijf jaren na Rerum Novarum omtrent deze belangrijke programpunten tot overeenstem ming waren gekomen, niet anders te verkla ren valt dan uit den invloed door deze Ency cliek op de Katholieke mentaliteit in ons land uitgeoefend. 20 October 1896 was dit program, door Dr. Schaepman opgesteld, te Utrecht aangenomen, en nog geen maand later, 13 November 1896, deed in de Tweede Kamer zijn intrede Dr. W. IT. Nolens, de man, die meer dan wie ook aan do verwezenlijking van dit sociale program heeft meegewerkt. Merkwaardig is daarom zijn eerste groote rede, op 1 December 1S97, in de Tweede Ka mer gehouden, een rede, geheel gegrond en gebouwd op de Encycliek Rerum Novarum, door zijn Katholieke medeleden uitdrukkelijk al3 hun grondwet ten deze uitgeroepen en aan vaard. Kloek klonk zijn stellige beginselver klaring, thans voor onze ooren gewoon, maar toen groot opzien verwekkende: De wel gever is het orgaan voor de ver wezenlijking en handhaving van het natuur lijke recht, niet alleen tusschen de individuen, maar ook tusschen de gemeenschapskringen, de verschillende belangensferen, die op zijn gebied ontstaan en bestaan. En hier, wat de verhoudingen van de twee groote oeconomische factoren: kapitaal en arbeid betreft, treedt de wetgever op om, waar het noodig blijkt, te verwezenlijken, te waarborgen, te handhaven, het onvervreemd bare, natuurlijke recht van ieder mensch om uit zijnen arbeid als mensch te leven En onmiddellijk doet hij deze uitspraak steu nen op de Encycliek Rerum Novarum, om dan te vervolgen: Uit die beginsel, het natuurlijk recht van ieder mensch om uit de opbrengst van zijnen arbeid te bestaan, leid ik nu af: lo. de voonvaarden waaronder, en de om standigheden waarin ook in de tegenwoor dige productiewijze de factor arbeid zijn dienst bewijst mogen niet in strijd zijn met de natuur van den mensch, met zijne ver plichtingen, maar ook met zijne rechten als Paus Leo XIII in zijn laatste levensjaar. stoffelijkintellectueel, zedeHjk-godsdienstig en maatschappelijk wezen; 2o. en het inkomen dat hij zich door zijnen arbeid verschaffen kan, moet voldoende zijn om hem in staat te stellen in zijne behoeften als stoffelijk, intellectueel, zedelijk-godsdien- stig wezen te voorzien. Alle eischen die op sociaal gebied betreffen de het arbeidsvraagstuk gesteld kunnen wor den, laten zich hieruit afleiden en hiertoe terugbrengen. Volgt dan vooral een krachtig pleidooi voor de sociale verzekering als noodzakelijk middel voor de arbeiders, om ook in hun behoeften te kunnen voorzien in den tijd, waarin zij bulten hun schuld niet in staat zijn arbeid te ver. richten. En als wij dan thans, veertig jaren na de uitvaardiging der Encycliek Rerum Novarum, terugblikken, moeten wij dan, onze Nederland, sche sociale wetgeving en sociale verzekerings. wetten beziende, niet vervuld worden met dankbare bewondering voor Dr. Schaepman, die er door zijn welsprekend enthousiasme de grondslagen voor legde, en voor Dr. Nolens, die met noesten vlijt arbeidde aan den opbouw van een groofsch geheel, dat thans de vergelijking met de sociale wetgeving in welk ander land ook kan doorstaan; en worden wij dan niet gedrongen tot de erkenning, dat welk aandeel ongetwijfeld ook anderen in dit werk hebben gehad, het de machtige invloed van de Ency cliek Rerum Novarum is geweest, die de Katho lieken in ons land tot zulke krachtige voor standers van sociale wetgeving heeft ge maakt? Maar de invloed, door de Rerum Novarum in ons land uitgeoefend, reikt veel verder dan alleen over het terrein der sociale wetgeving. Allereerst: nagatief. Is het toch waarlijk op merkelijk kleine aantal Katholieke arbeiders, die onder de bekoring gekomen zijn van het socialisme, terwijl de overgroote meerderheid steeds trouw heeft vastgehouden aan de belij denis en de toepassing der Katholieke beginse len op sociaal gebied, niet vóór alles te danken aan de wijze leering, weike de Rerum Novarum hun heeft gegeven, een leering, welke te geree- der ingang vond, omdat zij niet enkel vol stond met de veroordeeling van het socialis me en zijn principieele afwijzing als deug delijk middel tot de oplossing van het arbei dersvraagstuk, maar tevens de drie groote mid delen ter verbetering van den toestand der werklieden aangaf en aanbeval: de Kerk, den Staat en de Vereeniging? En daarom niet minder positief: de opkomst van het Katholiek sociaal organisatie-wezen dateert ten onzent in hoofdzaak van na de uit vaardiging van de Rerum Novarum. Zeker, de bescheiden omvang was er reeds kort te voren. In 1888 werd te Amsterdam de R.K. Volksbond gesticht; in 1889 werd in Hen gelo de eerste R.K. Werkliedenvereeniging op- gericht. Maar de eigenlijke opkomst, de toene mende bloei, kwam eerst na het verschijnen van Rerum Novarum, en dit niet alleen post hoe, maar wel degelijk ook en vooral propter hoc. Daarop wijst ook C. J. Kuiper in zijn mooie boek: „Uit het Rijk van den Arbeid: ontstaan, groei en werk van de Roomsch-Katholieke Vak beweging In Nederland", wanneer hij in het Eerste Deel, blz. 23, schrijft: Bovendien kwam ook pas op het einde der tachtiger jaren van buiten den kring der ar beiders de zoo wenschelijke inteilectueele steun, die aan de verbreiding der Katholieke vakvereenigingsgedaohte bevorderlijk was Ook in andere kringen begon n.l. door te drin gen, dat aan de vakbeweging een toekomst was weggelegd met een grooten invloed op het maatschappelijk en staatkundig gebeuren en dat het derhalve van onberekenbaar belang was, op dat terrein ook aan de Katholieke beginselen de haar toekomende plaats te ver zekeren. En dat bracht, aanvankelijk schuch- ter, doch langzamerhand vrijmoediger en vooral n& de verschijning der encycliek „Rerum Novarum" op 15 Mei 1891 met meer kracht, den steun van tal van jonge geeste lijken, die terecht inzagen, dat hier sterke stellingen aan het voortwoekerend ongeloof betwist moesten worden en tegelijk de sociale gerechtigheid kon worden gediend. Langzaam eerst, geleidelijk in steeds sneller tempo, zien wij dan de R. K. Volks bonden en de R.K. Werkliedenbonden uit groeien over het geheele land, dioce6aansge- wijs, en daarin eerst de vakafdeelingen, later vakvereenigingen, zich saam groepeer end tot diocesane vakhonden, dan nationale vaksecre tariaten, weldra nationale vakbonden, later weer verder vereenigd in het R.K. Vakbureau (1909), tenslotte het Nederlandsche Roomsch- Katholiek Werkliedenverbond, waarin èn Fede ratie der Diocesane R.K. Volks, en Werklie denbonden in Nederland èn R. K. Vakverbond vereenigd werden (1924). En de geest, die dit alles bezielde, spreekt wel zeer duidelijk uit hetgeen in 1914 de feest redenaar sprak bij deeerste lustrum-viering van het R.K. Vakbureau; door Kuiper (I blz. 47) uitvoerig geciteerd, en waarvan slechts dit eene zinnetje hier worde aangehaald: Zelf hebben wij, voorgelicht door de groote beginselen, neergelegd In de encyclieken van Leo XIII en Pius X, de consequenties uit het Katholiek-zijn onzer vakvereenigingen moeten trekken. Zoo werd het Katholieke sociale vereenigings- leven in ons land gewekt vooral door de Rerum Novarum van Leo XIII, en geleid door ons Doorluchtig Episcopaat. En steeds verder vonden deze zelfde begin selen toepassing. De Katholieke Middenstan ders organiseerden zich in de vijf Diocesane Middenstandsbonden, (1902), thans ook in één Nationale Federatie vereenigd. Ook de Katho lieke boeren en tuinders vereenigden zich, en tenslotte kwam ook de R.K. Werkgeversver- eeniging (1915). En steeds vindt men, de grondslagen bezien de, terug de groote katholieke beginselen neer. gelegd in de Encycliek Rerum Novarum. Tot deze' veelszins gelukkige en voorspoedige ontwikkeling van het Katholieke vereenigings- wezen heeft ongetwijfeld krachtig meegewerkt de alles samenvattende organisatie: ,,de Katho lieke Sociale Aotie" (1903), met haar Centraal Bureau (1905) en de door haar georganiseerde Sociale Weken, waarvan die, in 1911 te Maas- Kardinael Mermillod, bisschop van Lau sanne—Genève, die mede te Rome de so ciale kwestie aan de orde stelde tricht gehouden de zesde in de rij geheel en uitsluitend gewijd was aan de toen twintig jaren oude Encycliek Rerum Novarum. Twee maanden, nadat deze Encycliek ver schenen, was 15 Juli 1891, hield Dr. Schaep man in de afdeeling Vlissingen van den Neder- landschen R.K. Volksbond, over beteekems en inhoud van deze Encycliek een rede, waarin hij zei: Ook tot U, arbeiders allereerst tot U is de wijdklinkende, overal hoorbare stem gekomen, de stem, die sinds een dag hij Caesareae Philippi, de hoogste waarheden heeft mogen openbaren, de heerlijkste lessen heeft kunnen verkondigen. Ook tot U is de jongste, de grootste Encycliek van Paus Leo XIII gekomen en met duizenden en duizenden hebt gij de trilling, hebt gij den schok ge voeld, dien dit operherderlijk woord langs de hoogten en de laagten, door de hoofden ©li de harten heeft doen gaan. En de redenaar, als in een visioen ziende de grootsehe uitwerking, welke deze Encycliek ook in ons land zou hebben, besloot zijn macfh tige oratie aldus: Op ons rust de plicht, de eereplicht het woord des Pausen gestand te doen. Hulde en dankwenschen wij den Paus te brengen, daar is slechts ééne hulde en één dank die den Paus al3 Stedehouder van Christus die ons als mannen van Christus voegt. Heil en vrede en zegepraal kunnen wij hem toëbiddon, den man, die tot heil der zielen en ter eere Gods dit werk heeft gewrocht. Maar hulde, mannelijke, waarachtige hulde brengen wij hem dan, als wij voor hem treden met het glorieuse zweet van den heeten arbeid en den harden strijd op ons voorhoofd en hem kun nen zeggen: Vader, de vrijheid is verzekerd, het recht is gehandhaafd, de vrede is gekomen, de liefde triomfeert. Het zijn veertig jaren thans. Maar wanneer nu honderden uilt ons land den pelgrimstocht naar Rome aanvaaTden, dan kunnen zij daar gekomen en neergebogen aan de voeten van Leo's grooten opvolger, Chrietl Stedehouder als hij, het hoofd opheffen, en het getuigenis afleggen: Vader, wij hebben in ons kleine land gearbeid en gestreden, en met Gods hulp hebben wij verwezenlijkt, wat Leo XIII ons had geleerd. Mogen wij hier een verzuim herstellen van den schrijver van dit artikel en in dieps, warme dankbaarheid herdenken het nobele, grootsehe, onbaatzuchtige werk van prof. Aal- berse, aan wien, als dienaar der Kroon_ de zware, met toewijding en succes volbrachte taak ten deel viel om Leo's denkbeelden ook in de Nederlandsche wetgeving tot verwezen lijking te brengen. (Red. F.ardinaal Gibbons aartsbisschop van Baltimore, die mede den stoot gaf tot da uitvaardiging der Encycliek

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 5