HE RUM NOV ARUM.
RERUM NOVARUM EN
NEDERLAND.
MAANDAG 4 MEI 1931
IFT 40-JARIG HERDENKINGSFEEST VAN
1891
RERUM
„Ik heb medelijden met de schare"
Sinrls den dag, waarop dit
Goddelijk Woord gesproken werd
in de woestijn, is er geen stem
gehoord op aarde, die met zulk
een diepe en innige liefde jegens
hen, die zwoegen en lijden, pleitte
voor het volk als de stem van
Leo XIII.,
„Dit is geen rhetorisclie overdrij
ving, dit is de zuivere waarheid.
„Gelijk Hij, de Plaatsbekleeder van
onzen Heer Jesus Christus, het
deedkon niemand spreken tot het
menschdom. Ook had nooit eenig
Opperpriester zulk een gunstig
oogenblik daartoe, want nooit te
voren was de arbeiderswereld zóó
van eigen kracht bewust, veree.
nigd, anderzijds zóó afhankelijk
van den wil en willekeur der
rijken, zóó blootgesteld aan dag
na dag steeds dreigender ellende,
zóó ten speelbal aan de icissel
vuiligheid van het bestaan.
„Leo XIII, gelijk een wachter
rondziende van den verheven toren
der .Christenwereld,. om dit
beeld aan den heiligen Paus Leo
den Groote te ontleenen, zag
onder en rondom zich, wat nooit
een Paus gezien had vóór Hem
Hij aanschouwde alle landen en
koninkrijken der geheele wereld
en hij zag, wat er geleden werd.
De rauwe noodkreet van ontevre-
denheid en ellendede weeklacht
van looden arbeid en van leed
steeg op aan zijn voet".
Zóó ving de ruim tachtigjarige Kardinaal
Manning, nadat de Encycliek Rerum Nova
rum in Mei verschenen was, in Juli 1891
een artikel aan in het Maandschrift „Du
blin Review", een artikel, waarvan een Ne
Kardinaal Manning, de groote stuwkracht
van de katholieke sociale beweging in
Engeland.
éerlandsche vertaling verschenen is onder
den titel: „Kardinaal Manning's Commen
taar op de Encycliek Rerum Novarum" (le
druk 1895, 4e druk 1912.)
En hij besloot dit artikel aldus:
De stem van den Goeden Herder heeft
weerklonken aan der winden vier streken en
zij werd gehoord door de kudde, die Ver
spreid lag over de geheeie aarde; en uit de
harten stegen beden op van liefde en blijd
schap en dank
Zij werd gehoord door vorsten en staats
lieden, gehoord door mannen van allen stand
en van allen staat; en nooit te voren was aan
het woord eens opperpriesters het oor ge.
leend met zulk een aandacht, met zulk een
eerbied
Z(j werd gehoord door de millloenen van
arbeiders; en zij herkenden in die stern de
trilling van vaderlijke liefde, van zorgvolle
genegenheid
In waarheid! door vorm zoowel ais dooi in
houd, heeft de Encycliek tot hart en ver
stand gesproken met den eenvoud van bet
dageiijksche woord. Wie weet er niet, wat
arbeid ie? En wie verstaat het. onpartijdig
een oordeel te vellen over wat leven doet en
lieven en lijden?
Eén man slechts leeft er, die in en door
zijn persoon vertegenwoordigt, wat onver
zoenbaar geacht werd door allen; armoede
en macht. De Stedehouder van onzen Heer
Jesus Christus^ ,,Die arm geworden is, terwij]
Hij rijk was", en hij alleen, kent beide, en
kan spreken tot beide, omdat hij deelgenoot
is in beide.
In schier de geheele christelijke wereld
heeft een eeuw geleden, de Staat zich afge
scheiden van de Kerk, en men verheugde
zich er in, en droeg roem op die scheiding.
De Staat werd beschouwd als een puur.
wereldlijke samenleving van menschen, en
de Kerk werd gestooten uit de Maatschappij.
En thans komt men op het onverwachtste
tot de bevinding, dat de harten van millioe-
nen kloppen van liefde voor de Kerk, die
welke zij niet voelen kunnen voor den Staat,
en niet voelen voor de plutocratie, die deed
drukken zoo wreed, zoo zwaar_ op hen haar
gouden hand.
Aldus Kardinaal Manning.
Heeft iemand zoo juist als hij weergege
ven, wat er omging, wat er leefde, in de har
ten van millioenen arbeiders, toen uit Rome
geklonken had het woord des Pausen over
den toestand der werklieden?
Zij, die dit moment niet beleefden, kunnen
zelfs niet flauw beseffen, welk een geweldi
gen indruk dit Pauselijk woord over de ge
heele wereld gemaakt heeft.
Men weet niet meer, aan betere tijden ge
wend, hoe toen schier alom de toestand der
arbeiders in de grootindustrie was. Lange
arbeidsduur, lage loonen,-arbeid van vrou
wen, van jongens en meisjes, jazelfs van kin
deren, geen wettelijke voorzieningen ter be
scherming van gezondheid en leven, geen
verzekering tegen de geldelijke gevolgen
zelfs van bedrijfsongevallen, laat staan van
ziekte, invaliditeit, ouderdom, werkloosheid.
Ook onder katholieken kwam een sterke
aandrang op voor wettelijke arbeidersbe
scherming. Maar hoe fel werden dezen, als
staatssocialisten uitgekreten, bestreden door
de eigen geloofsgenooten!
De strijd was tot het hoogst gestegen.
Plotseling ontstaat er stilte: de Paus
spreekt.
Hij schetst met vaderlijke ontroering en
innig mededoogen den eüendigen toestand
der arbeiders; hij brandmerkt den onzaligen
arbeid van vrouwen en jeugdige personen en
kinderen; hij wijst zoowel de werkgevers als
de arbeiders op hun plichten en hun rech
ten; hij duidt aan, hoe het arbeidersvraag
stuk niet kan en niet mag worden opgelost:
hij veroordeelt het socialisme, en verdedigt
de rechtmatigheid van den privaten eigen
dom. Maar hij leert ook, hoe het vraagstuk
wel kan, en dan ook moet worden opgelost:
door de leering der Kerk allereerst, door de
wetgeving van den Staat vervolgens, door
het eigen initiatief van werkgevers en arbei
ders ten slotte.
De Paus had gesproken. De strijd moest
uit zijn.
Neen, de strijd was te fel geweest, hij was
niet aanstonds ten einde. De strekking en de
woorden van de Encycliek werden misduid.
Elke nieuwe sociale wet wekte nieuwen te
genstand. De vakvereenigingen wilde men
niet aanstonds erkennen.
Thans zijn wij veertig jaren verder.
En als wij terugblikken welk een ge
lukkige verandering valt dan te constat.ee-
ren, verandering in de ideeën, verandering in
de verhoudingen, verandering in de wetge
ving.
Op dit alles heeft de Herum Novarum een
ontzaglijken invloed gehad, en die invloed
werkt nog steeds door. Want ook thans nog
is de menschelijke samenleving niet vol
maakt. Ook thans nog is de sociale leer van
Leo XIII niet doorgedrongen in alle hoof
den en harten. Van weerszijden heeft men
vaak getracht van deze Encycliek slechts
een deel te aanvaarden, terwijl het plicht is,
haar in haar geheel aan te nemen en in toe
passing te brengen. Iloevelen zijn er nog
steeds, die van den inhoud dezer Encycliek
niet veel meer weten dan de twee eerste
woorden: Rerum Novarum, of alleen de eer
ste bladzijde, waarin de Paus den toestand
schildert, zooals deze bij de uitvaardiging
der Encycliek in 1891 was.
Maar de inhoud, de blijvende leering, die
niet enkel is van 1891 maar van alle tijden,
is deze levend in het bewustzijn van allen,
die op welke wijze ook bij het arbeiders
vraagstuk betrokken zijn? Hoe weinigen zijn
er, die den werkelijken en wezenlijken in
houd van deze groote Encycliek kennen en
in zich omdragen?
Ook thans nog liggen in deze Encycliek
voor ons allen de principieele grondslagen
voor ons handelen. Wij vinden er in de
uiteenzetting van de christelijke leer omtrent
den privaten, persoonlijken eigendom; de
onafwijsbare veroordeeling van Socialisme
en klassenstrijd; de bestrijding van den woe
ker, in welken vorm zich deze ook vertoont;
de aanvaarding van de ongelijkheid in het.
maatschappelijk leven; de leer der Kerk over
de plichten en rechten van werkgevers en
van arbeiders, over de verantwoording, die
de rijken zullen moeten afleggen over het
gebruiken hunner goederen, over den plicht,
de armen te ondersteunen, den plicht van
NOVARUM 1931
Graaf Albert de Mun, een der stichters
van de sociale beweging in Frankrijk, die
bij Leo XIII de dankbaarheid der Fran
sche werklieden vertolkte
PAUS LEO XIII, DE PAUS VAN DE RERUM NOVARUM.
onderlinge liefde, rle zorg der Kerk ook voor
de stoffelijke belangen; de algemeene regels
voor de Staats-bemoeiing, de zorg voor het
algemeen welzijn, maar daarom inzonder
heid voor de misdeelden, voor de handha
ving van de orde en den vrede; de voorko
ming van werkstakingen, zorg voor de gees
telijke belangen, de handhaving van de Zon
dagsrust, de regeling van den arbeidsduur,
inzond'èrheid van vrouwen en jeugdige per
sonen en kinderen; de leer omtrent het recht
vaardig minimumloon; de bevordering van
het sparen en het verkrijgen door den arbei
der van eigen grond en woning; het recht
van vereeniging, dat wel geregeld, maar
niet ontnomen mag worden; de noodzake
lijkheid van werkliedenorganisaties; dezer
inrichting en werking; tenslotte de toepas
sing van liet gebod der liefde, de heersche-
res en de koningin der deugden, voor den
mensch het zekerste tegengif tegen de be
geerlijkheid der wereld en de overmatige
liefde tot zich zelf.
Dat is de Encycliek Herum Novarum in
haar geheel in vogelvlucht overzien.
Veertig jaren oud is deze Encycliek nog
het woord van den Pa.us ook voor onzen tijd.
Moge het gehoord worden.
Vooral moge het omgezet worden in daden.
Daders moeten wij zijn van het woord.
Het riekt eenigermate naar ijdele zelfver
heffing, maar toch meenen wij het te mogen
zeggen, .flat in weinige landen de Herum Nova.
rum zulk ©en ontzaglijken invloed en uitwer
king heeft gehad aJs in ons kleine Nederland,
waarin de Katholieken slechts even een derde
deel der totale bevolking uitmaken.
Met eerbied, maar met groot enthousiasme
tevens, werd ook in ons land deze Encycliek
van Leo XIII ontvangen en begroet. Ook bij
ons was meanings verschil over de grenzen der
Staatsbemoeiing op het gebied der arbeiders-
bescherming. De Encycliek maakte er een einde
aan, zoo zeer zelfs, dat in 1896 de Katholieke
leden der Tweede Kamer, in de Inleiding voor
het door hen vastgestelde Program deze een
stemmige verklaring konden opnemen:
Volgens hunne overtuiging is de strijd
over de ontwikkeling onzer staatsinstellingen
voor langen tijd beëindigd en op de hoofd
punten beslist. Daarom richten zij allereerst
hunne aandacht op de dingen, die het volk-
in al zijn kringen kunnen verheffen, zijn
welstand vermeerderen, zijn rust verzekeren,
sociale nooden lenigen, sociale ontwikkeling
bevorderen, sociale beroering voorkomen.
Want door al de deelen van dit program gaat
de ééne gedachte: het Staatsgezag voor alle
standen van het volk, dus voor het geheele
en ééne Nederlandsche volk, ten weldaad te
doen zijn.
Waarna dan de opsomming der zeer talrijke
programpunten aldus aanvangt:
I. Sociale Vragen. Voor de Katholieke
leden van de Tweede Kamer der Staten-Ge-
neraal is de Encycliek Rerum Novarum op
dit stuk de grondwet.
Met haar verwerpen zij het Socialisme als
waanzinnig; onrechtvaardig en leidende tot
vernietiging van alle recht, alle vrijheid en
alle orde.
De sociale vragen zijn in de eerste plaats
zedelijke vragen en alleen in den geest van
het Christendom kunnen zij tot een goede
oplossing worden gebracht.
Godsdienst, huisgezin en eigendom zijn de
van God gewilde grondslagen der maat
schappij.
Voornamelijk in den nood dezer tijden moet
de Staat zijn macht op dit gebied doen gel
den, altijd met eerbiediging van de natuur
lijke rechten van persoon en huisgezin.
E.n dan volgen een reeks programpunten,
waaronder: Zondagsrust, het vraagstuk der
arbeiderswoningen, verbod of beperking van
den arbeid voor vrouwen en kinderen voor
zooveel mogelijk en naar den aard der werk
zaamheden, en verbod van dien arbeid in fa
brieken en werkplaatsen voor vrouwen met
de zorg voor eigen kinderen belast, bestrijding
van overma.tigen arbeid ook voor mannen, rege
ling der uitbetaling van loon (bedoeld werd
vooral: verbod van gedwongen winkelnering),
verzekering tegen ziekte, ongevallen, invalidi
teit en ouderdom, met verwerping van het
Staatspensioen.
Wie rekening houdt met de ten deze door
velen vóór 1891 gehuldigde meeningen, zal moe
ten erkennen, dat het feit, dat de toenmalige
Katholieke leden der Tweede Kamer reeds
vijf jaren na Rerum Novarum omtrent deze
belangrijke programpunten tot overeenstem
ming waren gekomen, niet anders te verkla
ren valt dan uit den invloed door deze Ency
cliek op de Katholieke mentaliteit in ons land
uitgeoefend.
20 October 1896 was dit program, door Dr.
Schaepman opgesteld, te Utrecht aangenomen,
en nog geen maand later, 13 November 1896,
deed in de Tweede Kamer zijn intrede Dr. W.
IT. Nolens, de man, die meer dan wie ook aan
do verwezenlijking van dit sociale program
heeft meegewerkt.
Merkwaardig is daarom zijn eerste groote
rede, op 1 December 1S97, in de Tweede Ka
mer gehouden, een rede, geheel gegrond en
gebouwd op de Encycliek Rerum Novarum, door
zijn Katholieke medeleden uitdrukkelijk al3
hun grondwet ten deze uitgeroepen en aan
vaard. Kloek klonk zijn stellige beginselver
klaring, thans voor onze ooren gewoon, maar
toen groot opzien verwekkende:
De wel gever is het orgaan voor de ver
wezenlijking en handhaving van het natuur
lijke recht, niet alleen tusschen de individuen,
maar ook tusschen de gemeenschapskringen,
de verschillende belangensferen, die op zijn
gebied ontstaan en bestaan.
En hier, wat de verhoudingen van de twee
groote oeconomische factoren: kapitaal en
arbeid betreft, treedt de wetgever op om,
waar het noodig blijkt, te verwezenlijken, te
waarborgen, te handhaven, het onvervreemd
bare, natuurlijke recht van ieder mensch om
uit zijnen arbeid als mensch te leven
En onmiddellijk doet hij deze uitspraak steu
nen op de Encycliek Rerum Novarum, om dan
te vervolgen:
Uit die beginsel, het natuurlijk recht van
ieder mensch om uit de opbrengst van zijnen
arbeid te bestaan, leid ik nu af:
lo. de voonvaarden waaronder, en de om
standigheden waarin ook in de tegenwoor
dige productiewijze de factor arbeid zijn
dienst bewijst mogen niet in strijd zijn
met de natuur van den mensch, met zijne ver
plichtingen, maar ook met zijne rechten als
Paus Leo XIII in zijn laatste levensjaar.
stoffelijkintellectueel, zedeHjk-godsdienstig
en maatschappelijk wezen;
2o. en het inkomen dat hij zich door zijnen
arbeid verschaffen kan, moet voldoende zijn
om hem in staat te stellen in zijne behoeften
als stoffelijk, intellectueel, zedelijk-godsdien-
stig wezen te voorzien.
Alle eischen die op sociaal gebied betreffen
de het arbeidsvraagstuk gesteld kunnen wor
den, laten zich hieruit afleiden en hiertoe
terugbrengen.
Volgt dan vooral een krachtig pleidooi voor
de sociale verzekering als noodzakelijk middel
voor de arbeiders, om ook in hun behoeften te
kunnen voorzien in den tijd, waarin zij bulten
hun schuld niet in staat zijn arbeid te ver.
richten.
En als wij dan thans, veertig jaren na de
uitvaardiging der Encycliek Rerum Novarum,
terugblikken, moeten wij dan, onze Nederland,
sche sociale wetgeving en sociale verzekerings.
wetten beziende, niet vervuld worden met
dankbare bewondering voor Dr. Schaepman, die
er door zijn welsprekend enthousiasme de
grondslagen voor legde, en voor Dr. Nolens, die
met noesten vlijt arbeidde aan den opbouw van
een groofsch geheel, dat thans de vergelijking
met de sociale wetgeving in welk ander land
ook kan doorstaan; en worden wij dan niet
gedrongen tot de erkenning, dat welk aandeel
ongetwijfeld ook anderen in dit werk hebben
gehad, het de machtige invloed van de Ency
cliek Rerum Novarum is geweest, die de Katho
lieken in ons land tot zulke krachtige voor
standers van sociale wetgeving heeft ge
maakt?
Maar de invloed, door de Rerum Novarum
in ons land uitgeoefend, reikt veel verder dan
alleen over het terrein der sociale wetgeving.
Allereerst: nagatief. Is het toch waarlijk op
merkelijk kleine aantal Katholieke arbeiders,
die onder de bekoring gekomen zijn van het
socialisme, terwijl de overgroote meerderheid
steeds trouw heeft vastgehouden aan de belij
denis en de toepassing der Katholieke beginse
len op sociaal gebied, niet vóór alles te danken
aan de wijze leering, weike de Rerum Novarum
hun heeft gegeven, een leering, welke te geree-
der ingang vond, omdat zij niet enkel vol
stond met de veroordeeling van het socialis
me en zijn principieele afwijzing als deug
delijk middel tot de oplossing van het arbei
dersvraagstuk, maar tevens de drie groote mid
delen ter verbetering van den toestand der
werklieden aangaf en aanbeval: de Kerk, den
Staat en de Vereeniging?
En daarom niet minder positief: de opkomst
van het Katholiek sociaal organisatie-wezen
dateert ten onzent in hoofdzaak van na de uit
vaardiging van de Rerum Novarum.
Zeker, de bescheiden omvang was er reeds
kort te voren. In 1888 werd te Amsterdam de
R.K. Volksbond gesticht; in 1889 werd in Hen
gelo de eerste R.K. Werkliedenvereeniging op-
gericht. Maar de eigenlijke opkomst, de toene
mende bloei, kwam eerst na het verschijnen van
Rerum Novarum, en dit niet alleen post hoe,
maar wel degelijk ook en vooral propter hoc.
Daarop wijst ook C. J. Kuiper in zijn mooie
boek: „Uit het Rijk van den Arbeid: ontstaan,
groei en werk van de Roomsch-Katholieke Vak
beweging In Nederland", wanneer hij in het
Eerste Deel, blz. 23, schrijft:
Bovendien kwam ook pas op het einde der
tachtiger jaren van buiten den kring der ar
beiders de zoo wenschelijke inteilectueele
steun, die aan de verbreiding der Katholieke
vakvereenigingsgedaohte bevorderlijk was
Ook in andere kringen begon n.l. door te drin
gen, dat aan de vakbeweging een toekomst
was weggelegd met een grooten invloed op het
maatschappelijk en staatkundig gebeuren en
dat het derhalve van onberekenbaar belang
was, op dat terrein ook aan de Katholieke
beginselen de haar toekomende plaats te ver
zekeren. En dat bracht, aanvankelijk schuch-
ter, doch langzamerhand vrijmoediger en
vooral n& de verschijning der encycliek
„Rerum Novarum" op 15 Mei 1891 met meer
kracht, den steun van tal van jonge geeste
lijken, die terecht inzagen, dat hier sterke
stellingen aan het voortwoekerend ongeloof
betwist moesten worden en tegelijk de sociale
gerechtigheid kon worden gediend.
Langzaam eerst, geleidelijk in steeds
sneller tempo, zien wij dan de R. K. Volks
bonden en de R.K. Werkliedenbonden uit
groeien over het geheele land, dioce6aansge-
wijs, en daarin eerst de vakafdeelingen, later
vakvereenigingen, zich saam groepeer end tot
diocesane vakhonden, dan nationale vaksecre
tariaten, weldra nationale vakbonden, later
weer verder vereenigd in het R.K. Vakbureau
(1909), tenslotte het Nederlandsche Roomsch-
Katholiek Werkliedenverbond, waarin èn Fede
ratie der Diocesane R.K. Volks, en Werklie
denbonden in Nederland èn R. K. Vakverbond
vereenigd werden (1924).
En de geest, die dit alles bezielde, spreekt
wel zeer duidelijk uit hetgeen in 1914 de feest
redenaar sprak bij deeerste lustrum-viering
van het R.K. Vakbureau; door Kuiper (I blz.
47) uitvoerig geciteerd, en waarvan slechts dit
eene zinnetje hier worde aangehaald:
Zelf hebben wij, voorgelicht door de groote
beginselen, neergelegd In de encyclieken van
Leo XIII en Pius X, de consequenties uit
het Katholiek-zijn onzer vakvereenigingen
moeten trekken.
Zoo werd het Katholieke sociale vereenigings-
leven in ons land gewekt vooral door de
Rerum Novarum van Leo XIII, en geleid door
ons Doorluchtig Episcopaat.
En steeds verder vonden deze zelfde begin
selen toepassing. De Katholieke Middenstan
ders organiseerden zich in de vijf Diocesane
Middenstandsbonden, (1902), thans ook in één
Nationale Federatie vereenigd. Ook de Katho
lieke boeren en tuinders vereenigden zich, en
tenslotte kwam ook de R.K. Werkgeversver-
eeniging (1915).
En steeds vindt men, de grondslagen bezien
de, terug de groote katholieke beginselen neer.
gelegd in de Encycliek Rerum Novarum.
Tot deze' veelszins gelukkige en voorspoedige
ontwikkeling van het Katholieke vereenigings-
wezen heeft ongetwijfeld krachtig meegewerkt
de alles samenvattende organisatie: ,,de Katho
lieke Sociale Aotie" (1903), met haar Centraal
Bureau (1905) en de door haar georganiseerde
Sociale Weken, waarvan die, in 1911 te Maas-
Kardinael Mermillod, bisschop van Lau
sanne—Genève, die mede te Rome de so
ciale kwestie aan de orde stelde
tricht gehouden de zesde in de rij geheel
en uitsluitend gewijd was aan de toen twintig
jaren oude Encycliek Rerum Novarum.
Twee maanden, nadat deze Encycliek ver
schenen, was 15 Juli 1891, hield Dr. Schaep
man in de afdeeling Vlissingen van den Neder-
landschen R.K. Volksbond, over beteekems en
inhoud van deze Encycliek een rede, waarin
hij zei:
Ook tot U, arbeiders allereerst tot U
is de wijdklinkende, overal hoorbare stem
gekomen, de stem, die sinds een dag hij
Caesareae Philippi, de hoogste waarheden
heeft mogen openbaren, de heerlijkste lessen
heeft kunnen verkondigen. Ook tot U is de
jongste, de grootste Encycliek van Paus Leo
XIII gekomen en met duizenden en duizenden
hebt gij de trilling, hebt gij den schok ge
voeld, dien dit operherderlijk woord langs
de hoogten en de laagten, door de hoofden
©li de harten heeft doen gaan.
En de redenaar, als in een visioen ziende de
grootsehe uitwerking, welke deze Encycliek
ook in ons land zou hebben, besloot zijn macfh
tige oratie aldus:
Op ons rust de plicht, de eereplicht het
woord des Pausen gestand te doen. Hulde en
dankwenschen wij den Paus te brengen,
daar is slechts ééne hulde en één dank die
den Paus al3 Stedehouder van Christus die
ons als mannen van Christus voegt. Heil en
vrede en zegepraal kunnen wij hem toëbiddon,
den man, die tot heil der zielen en ter eere
Gods dit werk heeft gewrocht. Maar hulde,
mannelijke, waarachtige hulde brengen wij
hem dan, als wij voor hem treden met het
glorieuse zweet van den heeten arbeid en den
harden strijd op ons voorhoofd en hem kun
nen zeggen:
Vader, de vrijheid is verzekerd,
het recht is gehandhaafd,
de vrede is gekomen,
de liefde triomfeert.
Het zijn veertig jaren thans.
Maar wanneer nu honderden uilt ons land
den pelgrimstocht naar Rome aanvaaTden, dan
kunnen zij daar gekomen en neergebogen aan
de voeten van Leo's grooten opvolger, Chrietl
Stedehouder als hij, het hoofd opheffen, en het
getuigenis afleggen: Vader, wij hebben in ons
kleine land gearbeid en gestreden, en met Gods
hulp hebben wij verwezenlijkt, wat Leo XIII
ons had geleerd.
Mogen wij hier een verzuim herstellen
van den schrijver van dit artikel en in dieps,
warme dankbaarheid herdenken het nobele,
grootsehe, onbaatzuchtige werk van prof. Aal-
berse, aan wien, als dienaar der Kroon_ de
zware, met toewijding en succes volbrachte
taak ten deel viel om Leo's denkbeelden ook
in de Nederlandsche wetgeving tot verwezen
lijking te brengen. (Red.
F.ardinaal Gibbons aartsbisschop van
Baltimore, die mede den stoot gaf tot da
uitvaardiging der Encycliek