in
«i:
TlFi
3
K
m
J
f
DE GEMEENSCHAP DER
HEILIGEN
LAATSTE WENSCHEN
HONORARIA AAN HET
TOONEEL
HISTORIE
IS ER NlEIS MEER UIT
TE VINDEN?
DE IJSHEILIGEN
t ii
m
WOENSDAG 13 MEI I93Ï
i4
li
•t
O V
;t;C
p'j
üÊmMÊL
P^fflPPHIPÜ!
gyggijlj||||j
I
ï&u* mm
Oud en eerbiedwaardig verheft zich boven
de huizen van Artes de hoofdkerk, gewijd aan
Sint Trophimus, den eersten bisschop van
den stad.
De in Romaanschen stijl gebouwde kerk
heeft een vroeg-gothisch portaal, een heerlijk
monument van middeleeuwsche bouwkunst.
Het is kwistig en joyeus versierd met wonder
mooie heiligenbeelden, die hoog-verheven uit
zien over de stad.
Daar zijn de Evangelisten Johannes en Lu
cas, en ook St. Trophimus is daar en Sint
Honorius, die patroon is van de Kerk die in
de elfde eeuw gebouwd werd op het kerkhof
vtau Arles, deu Aliscamp, het beroemd'e kerk
hof waarover Dante sipreekt en Arioeto.
Een ontroerende legende verhaalt, dat deze
kerk van St. Honorius door Christus zelf werd
geconsacreerd. En zoo veel andere sagen en
legenden leven nog in dit zingende land. Een
ervan, die ik u hier ga vertellen, speelt ln dat
wondermooie portaal van Sint Trophimus, het
portaal waar de heiligen reeds zooveel eeuwen
staan.
Het werd donker in de kerk, waar men juist
de laatste kaarsen van het avondlof had uit
gedoofd.
Langzaam daalde een meisje de trappen af.
Zij keek zedig en bescheiden voor zich uit, als
verdiept in haar gedachten.
Men zou het misschien niet zoo denken, maar
de oude, grijze steenen heiligen, zagen haar
graag. Staande op hun hooge zuilen in 't por
taal, volgden zij met zegenende blikken het lie
ve meisje, dat in de schemering huiswaarts
ging.
Want deugdzaam was zij, flink en goed, en
zij had ook een .heel mooi gezichtje. En al was
zij nog jong, nooit had iemand haar in de kerk
zien lachen of praten. Integendeel! Als 't orgel
speelde en machtige tonen ruisehtendoor de
statige gewelven, wanneer al de luister van
den eeredienst zich ontplooide, dan voelde zij
zich ais in den hemel, gedragen door engelen
handen.
De goede steenen heiligen zagen haar dage
lijks langs zich gaan. Eiken dag kwam zij, ge
woonlijk als laatste, uit de kerk en koos zij
rustig haar weg langs straten en pleinen.
Natuurlijk mocht het lieve meisje zich zeer
ln de gunst van het heilige gezelschap ver
heugen. En wanneer het 's nachts mooi en
zacht weer was dan klonken onder het duis
tere gewelf waar de beelden hun. eindelooze
waöhtt (hielden hij het kerkportaal soms ern
stige stemmen. De Heiligen spraken hartelijk
en welwillend over de trouwe bezoekster.
Eens siprak Johannes, de Evangelist, pein
zend:
„Ik hoop maar dat ze zoo'n Hef, wit nonnetje
wordt, want in f klooster is 't tenminste kalm
en vrédig; buiten, in de wereld, is er altijd en
eeuwig rumoer en strijd!"
Maar Sint Trophimus, die toch eigenlijk de
baas was van de kerk, ging daar niet mee ac-
Ooord,
,/Daar komt niets van", zei hij, „ik kan haar
hier nog heusch niet missen. Ze hoort nu een
maal bij mijn kerk en evenals men licht moet
hebben om duisternis te verdrijven, zoo moet
ook de mienschheld stralende voorbeelden heb
ben Zooals zij er een Is!"
Zoo was dus in dit portaal vol heiligen een
ernstig verschil van meening Ontstaan. Sint
Honorius vond dat zoo iets hier toch vermeden
diende te worden en begon dus, heel diploma
tiek, over 'n ander onderwerp.
„Och, broeders", klonk zijn warme, vader
lijke stem, „broeders, straks komt het heer
lijke maanlicht weer, en dan moeten we van
onze zuilen naar beneden komen. Want 't is
heden Allerheiligennacht en dan is 't immers
altijd feest voor ons, dan komt de Heiland Zelf
te middernacht op den Aliscamp om voor ons
de Mis te lezen!"
Vol waardigheid en ernst gingen de vier Hei
ligen zich nu voor de plechtigheid kleeden, tot
opeens Sint Lucas een ingeving kreeg, en
spTak:
„Ik stel voor dat onze vriendin ons zal be
geleiden. In haar wit gewaad en haar blauwen
mantel kan zij in het koor heel goed naast ons
altten."
Dat vonden de andere Heiligen ook een goe
de oplossing voor de moeilijkheid. In broeder
lijke eendracht vertrokken zij gezamenlijk naar
den Aliscamp en namen ln het voorbijgaan de
ziel van het meisje mee....
Den anderen morgen ls het meisje reeds
vroeg wakker en het vertelde een merkwaardl-
gen droom. Op den Aliscamp was een feest ge
weest, waarhij de Engelen gezongen hadden.
Christus Zelf had de Mis opgedragen, en Sint
Trophimus was misdienaar geweest
Rustig stonden de vier heiligen weer op hun
pilaar, stille wachters hij den ingang van Gods
Huis
(Naar een Provenfaalsch gedicht
van Frédértc Mistral).
Lief en leed deelen
Verdediger tot zijn cliënt na diens veroor-
deeling: ,,Wij zullen de straf moeten accep
teeren."
Client: „Goed, en wanneer gaan we dan sa
men zitten."
Verkeerd gezien
^Is je man thuis, vrouw Jansen?"
„Ja wel."
^Goddank, dan kan ik eindelijk m'n rekening
ts betaald krijgen."
„Wat ben jij een optimist, man! Dacht je dat
als m'n man geld had, dat hij dan nu thuis
jon ütten?"
AFGELEEFDE ETLAGE-POPPEN warden gelost op het Berlijnsche station
Hoeveel keeren een tijdschrift in den kom
kommertijd al de vraag gelanceerd heeft;
Wanneer u zich gedrongen of gedwongen zoudt
voelen om naar een onbewoond eiland te ver
huizen, welk boek zoudt u dan bij voorkeur
medenemen, is zelfs voor een statisticus moei
lijk te zeggen.
Te constateeren valt echter dat deze vraag,
beter gezegd, dergelijke kwesties met periodie
ke zekerheid aan den waarden lezer en de
lieve lezeres worden voorgelegd.
Eenige nuance is naar de intellectueels
waarde van het, lezend publiek en naar het
cachet van krant en tijdschrift die zulk een
origineel initiatief weer eens ter hand nemen,
wel te onderkennen.
Zoo heeft een musicologisch periodiek,
„Da Etude'', te Philadelphia onlangs zijn
groote menschen gepoogd te amuseeren met
het spelletje, waarmee gevorderd werd een
antwoord op de vraag het klinkt een beetje
luguber, maar groote menschen houden van
lugubere dingen, zoolang zij als .Spielerei" be
schouwd kunnen worden „Als nw dokter
de attentie heeft, om u met volkomen ernst en
absolute zekerheid mede te deelen, dat u nog
maar vier en twintig uur te leveu hebt, en ge
waart in de gelegenheid om een concert te
hooren; wat zoudt u dan kiezen?"
Geen abonné natuurlijk, die zijn antwoord
schuldig bleef. Het bestaansrecht van „de
Etude" was voor het moeilijke seizoen ver
zekerd eu de advertentietarieven behoefden
niet te worden herzien.
Het allereerste, dat geconstateerd werd,
was dat de menschen over het algemeen niets
er voor voelden, om in dat laatste etmaal de
zoo geliefde jazz-muziek te genieten; waaruit
men op mag maken, dat het mensohdom in
dezen onrustigen tijd niet anders dan een
rustig sterfbed verlangt.
Vervolgens moest de redactie ervaren, dat
Mengelberg voor zulk een eventueel concert,
te geven in 'n gebouw vol morituri, vol men
schen, die op den rand des grafs staan, dat
Mengelberg eventueel een niet klassiek en niet
ernstig genoeg repertoire kan kiezen.
Weliswaar vinden wij Chopin's welbekende
ode aan den lijkstoet weinig vermeld. Van de
Duitsche componisten moet vooral Beethoven
op het stervende 'Amerikanendom indruk ge
maakt hebben, want de een uit zijn uitdrukke
lijk verlangen, om de „Eroica" te hooren, de
ander denkt, dat de „Vijfde Symphonie'' het
best op den sleutel der eeuwigheid past, een
derde wil Sint Petrus vermurwen met de mo
tieven van de .Zevende" en 'n vierde wenscht
den grooten Meester in het hiernamaals te
begroeten met den nagalm van de „Negende".
Opgevallen is, dat niemand de vroolijkste
van Beethoven's Symphonieën „de Pastorale''
hooren wil wanneer hij op 't punt staat de
velden en weiden der eeuwige lente binnen te
gaan.
Meerderen wenschten het leven te eindigen
met 'n „Unvollendete".
Eén lezer vroeg dringend om Wagner's
„Feuerzauber'' uit de „Walkure". In groote
bescheidenheid wilde deze vriend van het Ger-
maansche heidendom zich waarschijnlijk voor
bereiden op de hel. Sentimenteele, treurige,
verheven choraalmuziek werd overigens het
liefste gewemscht. Handei's „Largo" werd door
veel abonné's aangeprezen, als een uiterst ge-
eigend nummer voor het laatste uur, terwijl
anderen van meening waren dat het Halleluja
koor en het lied: „Heiliger Gott, wir preisen
Deinen Namen" den tocht naar het oneindige
zeer vermochten te verlichten.
Er was er een, die schreef, dat Rimsky-Kor-
sakows „Scheherazade" hem bij het afscheid
uit deze wereld ongetwijfeld minder ongeluk
kig zou maken.
Een eenvoudig mensck vraagt om de gra-
mofoonplaat van het negerlied: Old man river,
dat bekend is uit de tot tranen roerende film
„the Show-Boat".
En eindelijk vermelden wij nog het ant
woord van den befaamden Amerikaanschen
marsch. componist John. Philip Susia, die
zegt: „Geef mij maar mijn eigen com
positie te genieten op mijn stervenssponde:
„Stars and Stripes forever". Hij is vast in de
verbeelding, dat de hemelpoorten zich wijd
openen op het aandreunen van dezen natio-
nalen feestmarsch.
Niemand, die op dat ernstig moment aan
Strauss denkt.
Niemand ook, die de schoonste doodenmu-
ziek, het zingend gebed der Kerk vraagt: De-
ducant te Angeli, de Engelen begeleiden u, of
Geef de ziel de eeuwige rust
Maar zoo ernstig heeft de redactie van „de
Etude" het vermoedelijk niet bedoeld. Dood
moet spielerei blijven,
Filmsterren beuren fabelachtige bedragen
voor kunst, het gaat toomeelspelers, al is het
lang niet alles rozengeur en maneschijn, veel
beter dan eertijds, en af en toe vernemen we
ook weieens iets van wat voor tooneelwerken
wordt betaald.
Op het einde der zestiende eeuw en in het
begin def zeventiende betaalde hot Hotel de
Bourgogne, (het Théatre Frangais) voor treur
spelen van vijf bedTijven in verzen geschreven,
vijftig, zegge en schrijve vijftig francs.
„Comeille heeft on3 veel schade gedaan", zoo
verklaarde Madame Beaupré, een beroemd treur
spelspeelster uit die dagen. „Vroeger leverde
men ons stukken, die in één nacht kant en
klaar werden gemaakt, voor -tien francs, maar
de stukken van Monsieur Comeille kosten ons
vedl geld en brengen weinig op".
De goedkoops schrijver, dien Madame Beau pré
op het oog had, was een zekere Hardy. Hij
schreef maar zoo eventjes zestien honderd stuk
ken voor het tooneel, en zij werden met tien
francs per stuk betaald. Of die dus ook de
markt bedierf, en zelfs zij, die in onze dagen
meenen, dat schrijvers menschen zijn, die niet
behoeven te eten, (die zijn er), zullen daar
misschien wel van gruwen. Hardy werkte overi
gens naar wat hij er voor kreeg. Iets wat ook
alweer niet is toe te juic-hen. Hij besteedde
nooit meer dan een enkelen dag of nacht om
een treurspel in elkaar te flansen en leverde
zijn werk steeds aan* hetzelfde toon eel, waartoe
hij zich contractueel verbonden haid. Ook moest
hij stukken van andere schrijvers voor het
tooneel pasklaar maken. De acteurs en actrices
hadden het recht de entree-gelden geheel voor
zich te behouden, zoodra een stuk bij een
opvoering minder dan twaalf honderd francs
opbracht.
Om den schrijver het hem toekomende deel
van de baten te onthouden, waren de directies
van schouwburgen er wel op bedacht een treur-
of blijspel te geven op een voor de voorstelling
absoluut ongeschikten dag, bijv. wanneer er
een volksfeest werd gevierd, dat het publiek
vanzelf buiten den schouwburg hield. Beau-
marchais verzette zich hiertegen hij wist het
zoo ver te krijgen, dat in 1790 dergelijke handel
wijzen verbonden werden.
De eerste schrijver, die een vast aandeel in
de opbrengst verkreeg, was Quinault, die in
16G3 zijn werk „De mededingers" aan een gezel
schap aanbood voor drie honderd en vijftig
francs. Men wilde echter niet meer dan de helft
geven, waarmede Quinault genoegen nam, mits
hem het negende deel der recette we.rd uitge
keerd. Het betreffende tooneeügezelschap ging
hierop in. Dit was de eerste uitkeering van
tantièmes aan de schrijvers. Deze voorwaarde
heeft aan schrijvers als Alexander Damns,
Scribe, Sardou e. a. belangrijke bedragen opge
leverd.
Het schaakspel van St. Helena
Op het einde van deze maand wordt te
Austerlitz een Napoleon-expositie geopend,
waarop zich o.a. als bijzondere bezienswaardig
heid een schaakspel bevindt, dat vrienden van
den Franschen keizer aan den banneling van
St. Helena gezonden hebben.
Aan dit schaakspel is een interessante ge
schiedenis verbonden. Men wilde den keizer
niet alleen met dit schaakspel vereeren, opdat
het voor hem een tijdverdrijf zou zijn in de
lange dagen der eenzaamheid, maar in de sier-
lijk bewerkte schaakfiguren, die van binnen
uitgehold waren, had. men zorgzaam geheel
uitgewerkte plannen tot ontvluchting van
Napoleon verborgen. Het schaakspel kwam
weliswaar in handen van Napoleon terecht,
maar de officier, die het hem moest overbren
gen, en die hem met het geheim bekend moest
maken, was onderweg op zee gestorven en een
ander, die van de ontvluchtingsplannen niets
wist, gaf het spel in zijn plaats aan Napoleon.
Dit spel ging later over in handen van Napo
leon's zoon en het bevindt zich thans bij vor
stin Paléologue, die in Athene woont.
Kunstgeschiedenis
Meester: ,,Als in het Mauritshuis eens een
brand uitbrak, welke schilderijen zou jij dan bij
voorkeur willen redden?"
Jantje „Die 't dichtst bij den uitgang
hangen, meester."
De uitkomst
Moeder tot dochter: ,,Ik geloof, kind, dat je
met een man, die minder geld had, veel geluk
kiger zou zijn geworden."
Dochter: ,,Heb geen zorg, moeder, wat dat
betr^^ straks heeft hij niets meer."
Geschiedenis is 'n bar lastig vak. Ik zal niet
zeggen, dat het jaartallenboekje nu zoo moei
lijk uit het hoofd te leeren is. Algebraïsche
eu meetkundige formules zijn 'n eind moei
lijker; het zij zoo.
Toegegeven moge dan worden, dat geschiede
nis voor den gewonen burger heelemaal niet
lastig is. Nietwaar:
11 December 1096: Godfried van Bouillon,
op zijn eersten kruistocht, klieft den eersten
Muzelman in tweeën.
1568—1648: Langdurige poging om een voor
zaat van Alfonso XIII uit het land te zetten.
16361637: le „bollenrazernij".
1931: 2e „bollenrazernij". Dat alles
en ongeveer 6000 jaartallen meer is te onthou
den.
Maar dan blijft toch waar, al klinkt het
paradoxaal dat de geschiedenis ellendig las
tig is voor den ras-historicus, den geschiedkun
dige van beroep. Wij zullen daar niet een lang
vertoog over houden.
Er is geen mensch, die zóó hartstochtelijk
naar de waarheid der gebeurtenissen zoekt, als
de geschiedkundige. Doch ook in het verleden
werken zooveel gecompliceerde omstandigheden
op een feit, 'n historische figuur, de bedoe
ling van 'n woord of 'n uitspraak, 'n hande
ling, 'n verzuim etcetera in, dat de eigenlijke
quintessence «ervan toch wel vaak er heel
anders uit moet zien, dan wat ons jaartallen-
boek ons ervan fantaseeren laat.
Dit is geen snoode poging om van de(n)
lezer (es) sceptici te maken. Integendeel.
'n Illustreerend voorbeeld wordt het best uit
den voorraad „historische" anecdoten gehaald.
Georg Brandes heeft 't eens 'n keer in zijn
hoofd gehaald om al de historische woorden
die waarheden als: „Goetbe zegt dit.en
„Hendrik IV heeft zus gezegden „Lode-
wijk XIV heeft zoo gesproken" nog eens extra
nauwkeurig onder den microsooop te nemen, en
hij is tot de conclusie gekomen, dat in negen
en negentig van de honderd gevallen Goethe
niet dit en Lodiewijk de zooveelste niet dat
gezegd heeft. Zoo vindt hij geen enkele reden
en niet één argument om aan te nemen, dat
Lodewijk XIV gezegd moet hebban: de staat,
dat ben ik. En 't beroemde woord van Galled:
En 'toch draait ze, dat d'aiteeren zou van 1633,
moet pas 128 jaar later in d.e wereld gebracht
zijn, door dien Pairijseben abbé Frailk.
Soret verhaalt, dat hij op zekeren dag met
Goethe in de hoEtuinen wandelde, als plotseling
èéU hevig minneltoozend paar op den weg komt,
dat wil zeggen, twee menschen, van beiderlei
kunne, die elkander kussen.
„Zie je dat?" vraagt Soret met eenige verba
zing, omdat hij weet, dat het een getrouwd
paar is.
„Ik heb 't gezien, maar ik geloof 't niet",
antwoordt Goethe.
„Ich habe es gesehen, aber ich glaube es
nicht!" is sedert met zooveel andere woorden
op de tong van den grooten Duitschen dichter
vastgelegd.
Maar gaan we eenigen tijd terug, en wonen
we met Fontenelle een zitting bij van de Parij-
sche Academie, dan maken we mee, dat er een
collecte gehouden wordt, waarbij iedereen ver
plicht is zijn contributie te offeren. Bij het
natellen constateert men, dat er één muntstuk
ontbreekt. Men verdenkt onmiddellijk een als
zeer gierig hekend staanden collega en de col
lectant zegt: „Ik heb het niet gezien, ik geloof
het" Ik heb "t mieit gezien, maar ik geloof
't Maar Fontenellle zegit er ad rem en slagvaar
dig over heen: „Lk heb het gezien, maar ik
geloof het niet".
Voegen wij hierbij nog 'n citaat in drieën,
ten bewijze, dat een beroemd woord, door 'n
beroemd man overgenomen kan worden, en ook
zonder overname herhaald.
Toen Oscar Wilde een voordrachttournee
door Amerika zou gaan maken, vroeg hem
de douanebeambte bij het verlaten van het schip
of hij niets had aan te geven, en Wilde ant
woordde: „Niets, dan.... mijn genie!"
't Klinkt Wilde-iaansch genoeg, maar toen
Heinrich Heine eens met zijn broer Maximi-
liaan 'n reisje maakte van Göttingen naar
Heiligenstedt, werden zij, zooals dat toentertijd
gebruik was, aan de Duitsche grens voor den
zwartwitten slagboom aangehouden. De
beambte noteerde plichtgetrouw namen, her
komst en doel van de reis der reizigers en ook
hij informeerde: „Niets aan te geven?" En
Heinrich a;ntwoordt: „Niets dan Ideeën en
schulden!" Laten wij de schulden er af, dan
komt het antwoord van Heine zeer dicht bij dat
van Wilde.
Wellicht dachten beiden in deze omstandig
heden aan den man, voor wien ieder hunner
in elk geval vereering koesterde, en die 10
Februari 1778 in een kales het tolhuis van
Parijs naderde.
De tolgaarders kwamen op den wagen af en
vroegen den koetsier, of het voertuig niets be
vatte, dat met de verordeningen des konings
in strijd was. Plotseling kwam er 't schei pe
gezicht van 'n kleinen, mageren man uit 't
portierraam steken; hij lachte spottend en beet
van zich af: „Mijne heeren, ik geloof niet. dat
er smokkelwaar in dezen wagen is, tenzij ik
zelf en mijn genie".
De dienstdoende beambte deed verschrikt een
sitap achteruit en meldde zijn chef: M'n God,
het was meneer Voltaire!
Zietdaar een en dezelfde anecdote in drie
variaties, van drie verschillende befaamde man
nen, en uit drie verschillende tijden.
Dezer dagen spreekt men van de drie strenge
Heeren of de IJsheiligen, de vrees van een
ieder, die den akker reeds heeft bewerkt of zijn
tuintje zij het op bescheidener wijze met
naarstige zorgen heeft in orde gebracht, wach
tend op een vruchtbaar malsch regentje en de
warme lentezon. En de akkerbouwer of de
amateur-tuinier volgt met steeds groot er be
langstelling den groei van elk plantje, van elK
gewas of kruid totdat 't half Mei wordt:
de tijd van de IJsheiligen, die nog even den
winterscepter komen zwaaien en de jonge teere
plantjes tot den dood bedreigen.
De 12e, 13e en 14e Mei zijn resp. gewijd aan
Pancrat'ius, Servatius en Bonifacius en deze
zijn de namen van de drie gevreesde strenge
Heeren ofwel de IJisheiligen.
Eerst wanneer deze Heeren voorbijgetrok
ken zijn, mag men veilig aannemen, dat de
winter in al zijn gestrengheid voorbij is en dat
de lente ongestoord haar weldadig werk in
voorbereiding op den begeerden zomer doen
kan.
Toch is het biet uitgesloten, dat zelfs in
Juni een koude nachtvorst het gewas nog
overvalt en ten doode brengt, maar dit behoort
dan toch tot de hooge uitzonderingen, 't Voor
naamste is, dat de IJsheiligen met hun grillige
allures verdwenen zijn. Dan ls er ruimte eu
vrijbaan gemaakt; de bloemen worden buiten
gebracht, geraniums sieren de gevels, 't Is
eerst recht lente dan!
Volgens Dr. Jos Schrijnen wordt de daling
der temperatuur ook haagdoornkoude ge
noemd, omdat dan gewoonlijk de haagdoorn
of de meidoorn bloeit. Doch zegt hij de
depressie is van korten duur, want strenge
heeren regeeren niet lang en de groeikracht
van den Meiregen overwint, den boozen Heeren.
ten spijt
In Tsjecho-Slowakije zegt men: Pan-Serboni
verbrandt de boomen, waarmede men te ken
nen wil geven, dat men nog moet stoken tegen
die koude.
Zóó worden ook De Génestet's woorden be
waarheid:
Maar onze Noordsche Mei, helaas,
Is arm aan zonneschijn.
Hij kan zoo koud, hij kan zoo guur,
Hij kan November zijn.
Maar het moge na den uittocht der drie
gestrenge Heeren van deze dagen zijn zooals
een liedje uit Oost-Vlaanderen zegt:
De koude winter is nu verdwenen,
Den zoeten zomer die komt er al aan;
Dan ziet gij al de hottekens en boomen
te bloeien staan.
Onze lieve Vrouw, die weerdige bruid,
Zij liet haar vallen al op het kruid,
Alle de hloemekens die sproten daar uit:
De dobbele pioene,
Die staat er al zoo groene!
Ai!- wie heeft er de mei van doene?
De vischikens in het watere,
De vogelkens in de wei.
Al die zingen te zamen de groene mei!
Dat de gevreesde IJsheiligen ons ongestoord
voorbijgaan en deze (Mei „de groene" zij I I
U klaagt, nietwaar, dat er absoluut geen
werk meer aan den winkel is, dat heel de we
reld ontdekt is, en dat, nu de onbreekbare gra-
mafoonplaat ook is uitgevonden, er niets,
.maar dan ook niets meer uit te vinden valt. U
klaagt en legt de handen in den schoot en leest
in de krant niets liever dan dat Edison door
de uitvinding van 'n phonograaf 'n Piet en dat
Marconi ook 'n Piet maar dat zoovele andere
uitvinders heelemaal geen Pieten werden. En
aangezien u zich ook geen Piet weet, vermoedt
ge van u zelf, dat ge een geniaal uitvinder
zoudt wezen, wanneer er nog maar iets uit te
vinden viel, en wanneer het aantal patenten
niet zoo schromelijk hoog was.
Het is waar, het middel, dat het overkoken
van de melk verhindert, is uitgevonden; in
dat afdeehnkje van ons vestzakje, waarin onze
vul penhouder steekt, schuilen als ons merk een
Parker is, al zeventien uitvindingen; tegen
alle mogelijke kwalen, behalve erg dure, is de
asperine uitgevonden, en tegen de eng dure ziek
ten verrijzen de badplaatsen als paddestoelen
uit den grond,wat zeg ik, als radioanten
nes uit het flatdak.
Het waar: het eene middel, dat tegen de
aanstaande vliegenplaag is uitgevonden, is nog
probater dan heit andere, *n onbeheerde fiets
kan niet meer gestolen worden, wegens 'n uit
vinding; de zon is voor 'n zonnebad geenszins
noodig wegens 'n uitvinding; de maan i,s eerst
daags te huur of te koop wegens 'n uitvinding.
Maar: gij, die overtuigd zijt, dat gij werkeloos
voor 's werelds wel moet neerzitten, omdat de
paradijselijke staat van comfort nagenoeg be
reikt is, hebt gij dan al die uitvinding gedaan,
van het musicale boordeknoopje, hebt ge deze
ergernis des levens al voorzien van zoo iets,
dat u roept, wanneer u 't voor de zooveelste
maal op den zooveeteten ochtend van uw leven
uit uw vingers laat springen.
Hebt u al die installatie aan liet be-d van uw
tragen zoon uitgevonden, waardoor ge maar op
'n knop hebt te drukken, om 's jonkmans peluw
zoo hoog te laten veeren, dat de luiaard op 't
koude vloerzeil etaat.
Hebt gij het technisch en economisch reeds
mogelijk gemaakt dat wij in plaats van de
steeds defecte, althans nimmer werkende
escaliers roulants cle. trottoirs, rouiants krijgen,
liefst izoo, d«at onze stoej>en in tweeën verdeeld
worden, 'en clat 'aan de hlifzéïSarif <Td "Tobper"
loopt voor langzame rollers, met een snelheid
van 4 K.M. per uur, en aan de straatzijde de
looper voor de rollers, die .haast hebben, tot
een snelheid van 10 K.M. per uur.
Waarom hebt gij voor uiw vrouw nog niet 't
conserveirblikje met Amerikaansche bliksem-
of ritssluiting uitgevonden; ge spaart er toch
uw eigen vingers mee.
Waarom hebt gij het apparaat nog niet uit
gevonden, waardoor hij of zij, die langer dan
vijf minuten in de telefooncel blijft, waarvoor
gij al een kwartier loopt te .dribbelen, precie3
op de drieihonders'te seconde met bodem en al
'n étage lager, laten we zeggen op den bega-
men vloer terecht komt.
Waarom hebt u nog niet brillen met luifel-
tjes uitgevonden tegen het zomersche zonlicht,
dat toch meer voordeel oplevert, dan de groene
of afzichtelijke blauwe glazen.
Waarom hebt u nog geen middel uitgevon
den, dat de Schouwburggarderobe reorgani
seert, zoodat uw teenen en wat erger is de elc-
steroogen, nog enger de dure avondschoentjes
van uw vrouw gespaard blijven; bijvoorbeeld,
een kapstok voor iedere plaats, die gelijk met
het ophalen van het gordijn, opgetrokken wordt
tot aan de hoogste hoogte van het plafond,
waar gewoonlijk een paar naakte engelen en
zuinig gekleede muren zich verlustigen zullen
met uw kaasbolletje en de bontjes van uw oud
ste .dochter
Welaan, besteed dan uw rustdag goed eu
wanneer ge een uitvinding gedaan hebt, denk
dan aan Edison, bel het Bureau voor patenten-
zorg op, en vertel niets aan uw bovenbuurman,
anders sterft hij rijk en u arm.
Op de zeven bier aangeduide uitvindingen
rust auteursrecht, en dat ls af te koopen...,
-V
OOK T APENLEVEN HEEFT ZIJN AFWISSELING, zelfs in de Diergaarde; eir komen bezoekers, die een aandachtiger
beschouwing noodzakelijk maken wijl ze herinneringen opwekken; er komen anderen, voor wie je hoegeaamd geen beten®-
stelling hebt, bij wie Je 1» Jjselük verveelt.