in «i: TlFi 3 K m J f DE GEMEENSCHAP DER HEILIGEN LAATSTE WENSCHEN HONORARIA AAN HET TOONEEL HISTORIE IS ER NlEIS MEER UIT TE VINDEN? DE IJSHEILIGEN t ii m WOENSDAG 13 MEI I93Ï i4 li •t O V ;t;C p'j üÊmMÊL P^fflPPHIPÜ! gyggijlj||||j I ï&u* mm Oud en eerbiedwaardig verheft zich boven de huizen van Artes de hoofdkerk, gewijd aan Sint Trophimus, den eersten bisschop van den stad. De in Romaanschen stijl gebouwde kerk heeft een vroeg-gothisch portaal, een heerlijk monument van middeleeuwsche bouwkunst. Het is kwistig en joyeus versierd met wonder mooie heiligenbeelden, die hoog-verheven uit zien over de stad. Daar zijn de Evangelisten Johannes en Lu cas, en ook St. Trophimus is daar en Sint Honorius, die patroon is van de Kerk die in de elfde eeuw gebouwd werd op het kerkhof vtau Arles, deu Aliscamp, het beroemd'e kerk hof waarover Dante sipreekt en Arioeto. Een ontroerende legende verhaalt, dat deze kerk van St. Honorius door Christus zelf werd geconsacreerd. En zoo veel andere sagen en legenden leven nog in dit zingende land. Een ervan, die ik u hier ga vertellen, speelt ln dat wondermooie portaal van Sint Trophimus, het portaal waar de heiligen reeds zooveel eeuwen staan. Het werd donker in de kerk, waar men juist de laatste kaarsen van het avondlof had uit gedoofd. Langzaam daalde een meisje de trappen af. Zij keek zedig en bescheiden voor zich uit, als verdiept in haar gedachten. Men zou het misschien niet zoo denken, maar de oude, grijze steenen heiligen, zagen haar graag. Staande op hun hooge zuilen in 't por taal, volgden zij met zegenende blikken het lie ve meisje, dat in de schemering huiswaarts ging. Want deugdzaam was zij, flink en goed, en zij had ook een .heel mooi gezichtje. En al was zij nog jong, nooit had iemand haar in de kerk zien lachen of praten. Integendeel! Als 't orgel speelde en machtige tonen ruisehtendoor de statige gewelven, wanneer al de luister van den eeredienst zich ontplooide, dan voelde zij zich ais in den hemel, gedragen door engelen handen. De goede steenen heiligen zagen haar dage lijks langs zich gaan. Eiken dag kwam zij, ge woonlijk als laatste, uit de kerk en koos zij rustig haar weg langs straten en pleinen. Natuurlijk mocht het lieve meisje zich zeer ln de gunst van het heilige gezelschap ver heugen. En wanneer het 's nachts mooi en zacht weer was dan klonken onder het duis tere gewelf waar de beelden hun. eindelooze waöhtt (hielden hij het kerkportaal soms ern stige stemmen. De Heiligen spraken hartelijk en welwillend over de trouwe bezoekster. Eens siprak Johannes, de Evangelist, pein zend: „Ik hoop maar dat ze zoo'n Hef, wit nonnetje wordt, want in f klooster is 't tenminste kalm en vrédig; buiten, in de wereld, is er altijd en eeuwig rumoer en strijd!" Maar Sint Trophimus, die toch eigenlijk de baas was van de kerk, ging daar niet mee ac- Ooord, ,/Daar komt niets van", zei hij, „ik kan haar hier nog heusch niet missen. Ze hoort nu een maal bij mijn kerk en evenals men licht moet hebben om duisternis te verdrijven, zoo moet ook de mienschheld stralende voorbeelden heb ben Zooals zij er een Is!" Zoo was dus in dit portaal vol heiligen een ernstig verschil van meening Ontstaan. Sint Honorius vond dat zoo iets hier toch vermeden diende te worden en begon dus, heel diploma tiek, over 'n ander onderwerp. „Och, broeders", klonk zijn warme, vader lijke stem, „broeders, straks komt het heer lijke maanlicht weer, en dan moeten we van onze zuilen naar beneden komen. Want 't is heden Allerheiligennacht en dan is 't immers altijd feest voor ons, dan komt de Heiland Zelf te middernacht op den Aliscamp om voor ons de Mis te lezen!" Vol waardigheid en ernst gingen de vier Hei ligen zich nu voor de plechtigheid kleeden, tot opeens Sint Lucas een ingeving kreeg, en spTak: „Ik stel voor dat onze vriendin ons zal be geleiden. In haar wit gewaad en haar blauwen mantel kan zij in het koor heel goed naast ons altten." Dat vonden de andere Heiligen ook een goe de oplossing voor de moeilijkheid. In broeder lijke eendracht vertrokken zij gezamenlijk naar den Aliscamp en namen ln het voorbijgaan de ziel van het meisje mee.... Den anderen morgen ls het meisje reeds vroeg wakker en het vertelde een merkwaardl- gen droom. Op den Aliscamp was een feest ge weest, waarhij de Engelen gezongen hadden. Christus Zelf had de Mis opgedragen, en Sint Trophimus was misdienaar geweest Rustig stonden de vier heiligen weer op hun pilaar, stille wachters hij den ingang van Gods Huis (Naar een Provenfaalsch gedicht van Frédértc Mistral). Lief en leed deelen Verdediger tot zijn cliënt na diens veroor- deeling: ,,Wij zullen de straf moeten accep teeren." Client: „Goed, en wanneer gaan we dan sa men zitten." Verkeerd gezien ^Is je man thuis, vrouw Jansen?" „Ja wel." ^Goddank, dan kan ik eindelijk m'n rekening ts betaald krijgen." „Wat ben jij een optimist, man! Dacht je dat als m'n man geld had, dat hij dan nu thuis jon ütten?" AFGELEEFDE ETLAGE-POPPEN warden gelost op het Berlijnsche station Hoeveel keeren een tijdschrift in den kom kommertijd al de vraag gelanceerd heeft; Wanneer u zich gedrongen of gedwongen zoudt voelen om naar een onbewoond eiland te ver huizen, welk boek zoudt u dan bij voorkeur medenemen, is zelfs voor een statisticus moei lijk te zeggen. Te constateeren valt echter dat deze vraag, beter gezegd, dergelijke kwesties met periodie ke zekerheid aan den waarden lezer en de lieve lezeres worden voorgelegd. Eenige nuance is naar de intellectueels waarde van het, lezend publiek en naar het cachet van krant en tijdschrift die zulk een origineel initiatief weer eens ter hand nemen, wel te onderkennen. Zoo heeft een musicologisch periodiek, „Da Etude'', te Philadelphia onlangs zijn groote menschen gepoogd te amuseeren met het spelletje, waarmee gevorderd werd een antwoord op de vraag het klinkt een beetje luguber, maar groote menschen houden van lugubere dingen, zoolang zij als .Spielerei" be schouwd kunnen worden „Als nw dokter de attentie heeft, om u met volkomen ernst en absolute zekerheid mede te deelen, dat u nog maar vier en twintig uur te leveu hebt, en ge waart in de gelegenheid om een concert te hooren; wat zoudt u dan kiezen?" Geen abonné natuurlijk, die zijn antwoord schuldig bleef. Het bestaansrecht van „de Etude" was voor het moeilijke seizoen ver zekerd eu de advertentietarieven behoefden niet te worden herzien. Het allereerste, dat geconstateerd werd, was dat de menschen over het algemeen niets er voor voelden, om in dat laatste etmaal de zoo geliefde jazz-muziek te genieten; waaruit men op mag maken, dat het mensohdom in dezen onrustigen tijd niet anders dan een rustig sterfbed verlangt. Vervolgens moest de redactie ervaren, dat Mengelberg voor zulk een eventueel concert, te geven in 'n gebouw vol morituri, vol men schen, die op den rand des grafs staan, dat Mengelberg eventueel een niet klassiek en niet ernstig genoeg repertoire kan kiezen. Weliswaar vinden wij Chopin's welbekende ode aan den lijkstoet weinig vermeld. Van de Duitsche componisten moet vooral Beethoven op het stervende 'Amerikanendom indruk ge maakt hebben, want de een uit zijn uitdrukke lijk verlangen, om de „Eroica" te hooren, de ander denkt, dat de „Vijfde Symphonie'' het best op den sleutel der eeuwigheid past, een derde wil Sint Petrus vermurwen met de mo tieven van de .Zevende" en 'n vierde wenscht den grooten Meester in het hiernamaals te begroeten met den nagalm van de „Negende". Opgevallen is, dat niemand de vroolijkste van Beethoven's Symphonieën „de Pastorale'' hooren wil wanneer hij op 't punt staat de velden en weiden der eeuwige lente binnen te gaan. Meerderen wenschten het leven te eindigen met 'n „Unvollendete". Eén lezer vroeg dringend om Wagner's „Feuerzauber'' uit de „Walkure". In groote bescheidenheid wilde deze vriend van het Ger- maansche heidendom zich waarschijnlijk voor bereiden op de hel. Sentimenteele, treurige, verheven choraalmuziek werd overigens het liefste gewemscht. Handei's „Largo" werd door veel abonné's aangeprezen, als een uiterst ge- eigend nummer voor het laatste uur, terwijl anderen van meening waren dat het Halleluja koor en het lied: „Heiliger Gott, wir preisen Deinen Namen" den tocht naar het oneindige zeer vermochten te verlichten. Er was er een, die schreef, dat Rimsky-Kor- sakows „Scheherazade" hem bij het afscheid uit deze wereld ongetwijfeld minder ongeluk kig zou maken. Een eenvoudig mensck vraagt om de gra- mofoonplaat van het negerlied: Old man river, dat bekend is uit de tot tranen roerende film „the Show-Boat". En eindelijk vermelden wij nog het ant woord van den befaamden Amerikaanschen marsch. componist John. Philip Susia, die zegt: „Geef mij maar mijn eigen com positie te genieten op mijn stervenssponde: „Stars and Stripes forever". Hij is vast in de verbeelding, dat de hemelpoorten zich wijd openen op het aandreunen van dezen natio- nalen feestmarsch. Niemand, die op dat ernstig moment aan Strauss denkt. Niemand ook, die de schoonste doodenmu- ziek, het zingend gebed der Kerk vraagt: De- ducant te Angeli, de Engelen begeleiden u, of Geef de ziel de eeuwige rust Maar zoo ernstig heeft de redactie van „de Etude" het vermoedelijk niet bedoeld. Dood moet spielerei blijven, Filmsterren beuren fabelachtige bedragen voor kunst, het gaat toomeelspelers, al is het lang niet alles rozengeur en maneschijn, veel beter dan eertijds, en af en toe vernemen we ook weieens iets van wat voor tooneelwerken wordt betaald. Op het einde der zestiende eeuw en in het begin def zeventiende betaalde hot Hotel de Bourgogne, (het Théatre Frangais) voor treur spelen van vijf bedTijven in verzen geschreven, vijftig, zegge en schrijve vijftig francs. „Comeille heeft on3 veel schade gedaan", zoo verklaarde Madame Beaupré, een beroemd treur spelspeelster uit die dagen. „Vroeger leverde men ons stukken, die in één nacht kant en klaar werden gemaakt, voor -tien francs, maar de stukken van Monsieur Comeille kosten ons vedl geld en brengen weinig op". De goedkoops schrijver, dien Madame Beau pré op het oog had, was een zekere Hardy. Hij schreef maar zoo eventjes zestien honderd stuk ken voor het tooneel, en zij werden met tien francs per stuk betaald. Of die dus ook de markt bedierf, en zelfs zij, die in onze dagen meenen, dat schrijvers menschen zijn, die niet behoeven te eten, (die zijn er), zullen daar misschien wel van gruwen. Hardy werkte overi gens naar wat hij er voor kreeg. Iets wat ook alweer niet is toe te juic-hen. Hij besteedde nooit meer dan een enkelen dag of nacht om een treurspel in elkaar te flansen en leverde zijn werk steeds aan* hetzelfde toon eel, waartoe hij zich contractueel verbonden haid. Ook moest hij stukken van andere schrijvers voor het tooneel pasklaar maken. De acteurs en actrices hadden het recht de entree-gelden geheel voor zich te behouden, zoodra een stuk bij een opvoering minder dan twaalf honderd francs opbracht. Om den schrijver het hem toekomende deel van de baten te onthouden, waren de directies van schouwburgen er wel op bedacht een treur- of blijspel te geven op een voor de voorstelling absoluut ongeschikten dag, bijv. wanneer er een volksfeest werd gevierd, dat het publiek vanzelf buiten den schouwburg hield. Beau- marchais verzette zich hiertegen hij wist het zoo ver te krijgen, dat in 1790 dergelijke handel wijzen verbonden werden. De eerste schrijver, die een vast aandeel in de opbrengst verkreeg, was Quinault, die in 16G3 zijn werk „De mededingers" aan een gezel schap aanbood voor drie honderd en vijftig francs. Men wilde echter niet meer dan de helft geven, waarmede Quinault genoegen nam, mits hem het negende deel der recette we.rd uitge keerd. Het betreffende tooneeügezelschap ging hierop in. Dit was de eerste uitkeering van tantièmes aan de schrijvers. Deze voorwaarde heeft aan schrijvers als Alexander Damns, Scribe, Sardou e. a. belangrijke bedragen opge leverd. Het schaakspel van St. Helena Op het einde van deze maand wordt te Austerlitz een Napoleon-expositie geopend, waarop zich o.a. als bijzondere bezienswaardig heid een schaakspel bevindt, dat vrienden van den Franschen keizer aan den banneling van St. Helena gezonden hebben. Aan dit schaakspel is een interessante ge schiedenis verbonden. Men wilde den keizer niet alleen met dit schaakspel vereeren, opdat het voor hem een tijdverdrijf zou zijn in de lange dagen der eenzaamheid, maar in de sier- lijk bewerkte schaakfiguren, die van binnen uitgehold waren, had. men zorgzaam geheel uitgewerkte plannen tot ontvluchting van Napoleon verborgen. Het schaakspel kwam weliswaar in handen van Napoleon terecht, maar de officier, die het hem moest overbren gen, en die hem met het geheim bekend moest maken, was onderweg op zee gestorven en een ander, die van de ontvluchtingsplannen niets wist, gaf het spel in zijn plaats aan Napoleon. Dit spel ging later over in handen van Napo leon's zoon en het bevindt zich thans bij vor stin Paléologue, die in Athene woont. Kunstgeschiedenis Meester: ,,Als in het Mauritshuis eens een brand uitbrak, welke schilderijen zou jij dan bij voorkeur willen redden?" Jantje „Die 't dichtst bij den uitgang hangen, meester." De uitkomst Moeder tot dochter: ,,Ik geloof, kind, dat je met een man, die minder geld had, veel geluk kiger zou zijn geworden." Dochter: ,,Heb geen zorg, moeder, wat dat betr^^ straks heeft hij niets meer." Geschiedenis is 'n bar lastig vak. Ik zal niet zeggen, dat het jaartallenboekje nu zoo moei lijk uit het hoofd te leeren is. Algebraïsche eu meetkundige formules zijn 'n eind moei lijker; het zij zoo. Toegegeven moge dan worden, dat geschiede nis voor den gewonen burger heelemaal niet lastig is. Nietwaar: 11 December 1096: Godfried van Bouillon, op zijn eersten kruistocht, klieft den eersten Muzelman in tweeën. 1568—1648: Langdurige poging om een voor zaat van Alfonso XIII uit het land te zetten. 16361637: le „bollenrazernij". 1931: 2e „bollenrazernij". Dat alles en ongeveer 6000 jaartallen meer is te onthou den. Maar dan blijft toch waar, al klinkt het paradoxaal dat de geschiedenis ellendig las tig is voor den ras-historicus, den geschiedkun dige van beroep. Wij zullen daar niet een lang vertoog over houden. Er is geen mensch, die zóó hartstochtelijk naar de waarheid der gebeurtenissen zoekt, als de geschiedkundige. Doch ook in het verleden werken zooveel gecompliceerde omstandigheden op een feit, 'n historische figuur, de bedoe ling van 'n woord of 'n uitspraak, 'n hande ling, 'n verzuim etcetera in, dat de eigenlijke quintessence «ervan toch wel vaak er heel anders uit moet zien, dan wat ons jaartallen- boek ons ervan fantaseeren laat. Dit is geen snoode poging om van de(n) lezer (es) sceptici te maken. Integendeel. 'n Illustreerend voorbeeld wordt het best uit den voorraad „historische" anecdoten gehaald. Georg Brandes heeft 't eens 'n keer in zijn hoofd gehaald om al de historische woorden die waarheden als: „Goetbe zegt dit.en „Hendrik IV heeft zus gezegden „Lode- wijk XIV heeft zoo gesproken" nog eens extra nauwkeurig onder den microsooop te nemen, en hij is tot de conclusie gekomen, dat in negen en negentig van de honderd gevallen Goethe niet dit en Lodiewijk de zooveelste niet dat gezegd heeft. Zoo vindt hij geen enkele reden en niet één argument om aan te nemen, dat Lodewijk XIV gezegd moet hebban: de staat, dat ben ik. En 't beroemde woord van Galled: En 'toch draait ze, dat d'aiteeren zou van 1633, moet pas 128 jaar later in d.e wereld gebracht zijn, door dien Pairijseben abbé Frailk. Soret verhaalt, dat hij op zekeren dag met Goethe in de hoEtuinen wandelde, als plotseling èéU hevig minneltoozend paar op den weg komt, dat wil zeggen, twee menschen, van beiderlei kunne, die elkander kussen. „Zie je dat?" vraagt Soret met eenige verba zing, omdat hij weet, dat het een getrouwd paar is. „Ik heb 't gezien, maar ik geloof 't niet", antwoordt Goethe. „Ich habe es gesehen, aber ich glaube es nicht!" is sedert met zooveel andere woorden op de tong van den grooten Duitschen dichter vastgelegd. Maar gaan we eenigen tijd terug, en wonen we met Fontenelle een zitting bij van de Parij- sche Academie, dan maken we mee, dat er een collecte gehouden wordt, waarbij iedereen ver plicht is zijn contributie te offeren. Bij het natellen constateert men, dat er één muntstuk ontbreekt. Men verdenkt onmiddellijk een als zeer gierig hekend staanden collega en de col lectant zegt: „Ik heb het niet gezien, ik geloof het" Ik heb "t mieit gezien, maar ik geloof 't Maar Fontenellle zegit er ad rem en slagvaar dig over heen: „Lk heb het gezien, maar ik geloof het niet". Voegen wij hierbij nog 'n citaat in drieën, ten bewijze, dat een beroemd woord, door 'n beroemd man overgenomen kan worden, en ook zonder overname herhaald. Toen Oscar Wilde een voordrachttournee door Amerika zou gaan maken, vroeg hem de douanebeambte bij het verlaten van het schip of hij niets had aan te geven, en Wilde ant woordde: „Niets, dan.... mijn genie!" 't Klinkt Wilde-iaansch genoeg, maar toen Heinrich Heine eens met zijn broer Maximi- liaan 'n reisje maakte van Göttingen naar Heiligenstedt, werden zij, zooals dat toentertijd gebruik was, aan de Duitsche grens voor den zwartwitten slagboom aangehouden. De beambte noteerde plichtgetrouw namen, her komst en doel van de reis der reizigers en ook hij informeerde: „Niets aan te geven?" En Heinrich a;ntwoordt: „Niets dan Ideeën en schulden!" Laten wij de schulden er af, dan komt het antwoord van Heine zeer dicht bij dat van Wilde. Wellicht dachten beiden in deze omstandig heden aan den man, voor wien ieder hunner in elk geval vereering koesterde, en die 10 Februari 1778 in een kales het tolhuis van Parijs naderde. De tolgaarders kwamen op den wagen af en vroegen den koetsier, of het voertuig niets be vatte, dat met de verordeningen des konings in strijd was. Plotseling kwam er 't schei pe gezicht van 'n kleinen, mageren man uit 't portierraam steken; hij lachte spottend en beet van zich af: „Mijne heeren, ik geloof niet. dat er smokkelwaar in dezen wagen is, tenzij ik zelf en mijn genie". De dienstdoende beambte deed verschrikt een sitap achteruit en meldde zijn chef: M'n God, het was meneer Voltaire! Zietdaar een en dezelfde anecdote in drie variaties, van drie verschillende befaamde man nen, en uit drie verschillende tijden. Dezer dagen spreekt men van de drie strenge Heeren of de IJsheiligen, de vrees van een ieder, die den akker reeds heeft bewerkt of zijn tuintje zij het op bescheidener wijze met naarstige zorgen heeft in orde gebracht, wach tend op een vruchtbaar malsch regentje en de warme lentezon. En de akkerbouwer of de amateur-tuinier volgt met steeds groot er be langstelling den groei van elk plantje, van elK gewas of kruid totdat 't half Mei wordt: de tijd van de IJsheiligen, die nog even den winterscepter komen zwaaien en de jonge teere plantjes tot den dood bedreigen. De 12e, 13e en 14e Mei zijn resp. gewijd aan Pancrat'ius, Servatius en Bonifacius en deze zijn de namen van de drie gevreesde strenge Heeren ofwel de IJisheiligen. Eerst wanneer deze Heeren voorbijgetrok ken zijn, mag men veilig aannemen, dat de winter in al zijn gestrengheid voorbij is en dat de lente ongestoord haar weldadig werk in voorbereiding op den begeerden zomer doen kan. Toch is het biet uitgesloten, dat zelfs in Juni een koude nachtvorst het gewas nog overvalt en ten doode brengt, maar dit behoort dan toch tot de hooge uitzonderingen, 't Voor naamste is, dat de IJsheiligen met hun grillige allures verdwenen zijn. Dan ls er ruimte eu vrijbaan gemaakt; de bloemen worden buiten gebracht, geraniums sieren de gevels, 't Is eerst recht lente dan! Volgens Dr. Jos Schrijnen wordt de daling der temperatuur ook haagdoornkoude ge noemd, omdat dan gewoonlijk de haagdoorn of de meidoorn bloeit. Doch zegt hij de depressie is van korten duur, want strenge heeren regeeren niet lang en de groeikracht van den Meiregen overwint, den boozen Heeren. ten spijt In Tsjecho-Slowakije zegt men: Pan-Serboni verbrandt de boomen, waarmede men te ken nen wil geven, dat men nog moet stoken tegen die koude. Zóó worden ook De Génestet's woorden be waarheid: Maar onze Noordsche Mei, helaas, Is arm aan zonneschijn. Hij kan zoo koud, hij kan zoo guur, Hij kan November zijn. Maar het moge na den uittocht der drie gestrenge Heeren van deze dagen zijn zooals een liedje uit Oost-Vlaanderen zegt: De koude winter is nu verdwenen, Den zoeten zomer die komt er al aan; Dan ziet gij al de hottekens en boomen te bloeien staan. Onze lieve Vrouw, die weerdige bruid, Zij liet haar vallen al op het kruid, Alle de hloemekens die sproten daar uit: De dobbele pioene, Die staat er al zoo groene! Ai!- wie heeft er de mei van doene? De vischikens in het watere, De vogelkens in de wei. Al die zingen te zamen de groene mei! Dat de gevreesde IJsheiligen ons ongestoord voorbijgaan en deze (Mei „de groene" zij I I U klaagt, nietwaar, dat er absoluut geen werk meer aan den winkel is, dat heel de we reld ontdekt is, en dat, nu de onbreekbare gra- mafoonplaat ook is uitgevonden, er niets, .maar dan ook niets meer uit te vinden valt. U klaagt en legt de handen in den schoot en leest in de krant niets liever dan dat Edison door de uitvinding van 'n phonograaf 'n Piet en dat Marconi ook 'n Piet maar dat zoovele andere uitvinders heelemaal geen Pieten werden. En aangezien u zich ook geen Piet weet, vermoedt ge van u zelf, dat ge een geniaal uitvinder zoudt wezen, wanneer er nog maar iets uit te vinden viel, en wanneer het aantal patenten niet zoo schromelijk hoog was. Het is waar, het middel, dat het overkoken van de melk verhindert, is uitgevonden; in dat afdeehnkje van ons vestzakje, waarin onze vul penhouder steekt, schuilen als ons merk een Parker is, al zeventien uitvindingen; tegen alle mogelijke kwalen, behalve erg dure, is de asperine uitgevonden, en tegen de eng dure ziek ten verrijzen de badplaatsen als paddestoelen uit den grond,wat zeg ik, als radioanten nes uit het flatdak. Het waar: het eene middel, dat tegen de aanstaande vliegenplaag is uitgevonden, is nog probater dan heit andere, *n onbeheerde fiets kan niet meer gestolen worden, wegens 'n uit vinding; de zon is voor 'n zonnebad geenszins noodig wegens 'n uitvinding; de maan i,s eerst daags te huur of te koop wegens 'n uitvinding. Maar: gij, die overtuigd zijt, dat gij werkeloos voor 's werelds wel moet neerzitten, omdat de paradijselijke staat van comfort nagenoeg be reikt is, hebt gij dan al die uitvinding gedaan, van het musicale boordeknoopje, hebt ge deze ergernis des levens al voorzien van zoo iets, dat u roept, wanneer u 't voor de zooveelste maal op den zooveeteten ochtend van uw leven uit uw vingers laat springen. Hebt u al die installatie aan liet be-d van uw tragen zoon uitgevonden, waardoor ge maar op 'n knop hebt te drukken, om 's jonkmans peluw zoo hoog te laten veeren, dat de luiaard op 't koude vloerzeil etaat. Hebt gij het technisch en economisch reeds mogelijk gemaakt dat wij in plaats van de steeds defecte, althans nimmer werkende escaliers roulants cle. trottoirs, rouiants krijgen, liefst izoo, d«at onze stoej>en in tweeën verdeeld worden, 'en clat 'aan de hlifzéïSarif <Td "Tobper" loopt voor langzame rollers, met een snelheid van 4 K.M. per uur, en aan de straatzijde de looper voor de rollers, die .haast hebben, tot een snelheid van 10 K.M. per uur. Waarom hebt gij voor uiw vrouw nog niet 't conserveirblikje met Amerikaansche bliksem- of ritssluiting uitgevonden; ge spaart er toch uw eigen vingers mee. Waarom hebt gij het apparaat nog niet uit gevonden, waardoor hij of zij, die langer dan vijf minuten in de telefooncel blijft, waarvoor gij al een kwartier loopt te .dribbelen, precie3 op de drieihonders'te seconde met bodem en al 'n étage lager, laten we zeggen op den bega- men vloer terecht komt. Waarom hebt u nog niet brillen met luifel- tjes uitgevonden tegen het zomersche zonlicht, dat toch meer voordeel oplevert, dan de groene of afzichtelijke blauwe glazen. Waarom hebt u nog geen middel uitgevon den, dat de Schouwburggarderobe reorgani seert, zoodat uw teenen en wat erger is de elc- steroogen, nog enger de dure avondschoentjes van uw vrouw gespaard blijven; bijvoorbeeld, een kapstok voor iedere plaats, die gelijk met het ophalen van het gordijn, opgetrokken wordt tot aan de hoogste hoogte van het plafond, waar gewoonlijk een paar naakte engelen en zuinig gekleede muren zich verlustigen zullen met uw kaasbolletje en de bontjes van uw oud ste .dochter Welaan, besteed dan uw rustdag goed eu wanneer ge een uitvinding gedaan hebt, denk dan aan Edison, bel het Bureau voor patenten- zorg op, en vertel niets aan uw bovenbuurman, anders sterft hij rijk en u arm. Op de zeven bier aangeduide uitvindingen rust auteursrecht, en dat ls af te koopen..., -V OOK T APENLEVEN HEEFT ZIJN AFWISSELING, zelfs in de Diergaarde; eir komen bezoekers, die een aandachtiger beschouwing noodzakelijk maken wijl ze herinneringen opwekken; er komen anderen, voor wie je hoegeaamd geen beten®- stelling hebt, bij wie Je 1» Jjselük verveelt.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 6