II iwm BIJ DE DIERGAARDE BEWONERS WAARHEID OF OVERDRIJVING? DE GIDS VAN DEN DOM SCHOENEN - m WOENSDAG 20 MEI 1931 fiü mzmmÊt; 11 1 -44- -44- In navolging van George Duhamel is ook Maurice Dekobra naar Amerika getogen, zijn boek is niet zoo voornaam als dat van Duhamel maar wat Dekobra ons, naar hij beweert, waar heidsgetrouw mededeelt over het leven in het filmland van Hollywood, is wel interessant om even onder de aandacht te nemen „Glycerine tranen" noemt hij het hoofdstuk van zijn boek, dat hij speciaal aan Hollywood wijdt. Wat niet zeggen Wil, dat er in Hollywood, dat een aardseh Paradijs wil verbeelden, ook geen echte tranen worden geschreid. Op den avond van zijn aankomst te Holly wood dineert Dekobra in een van de groote restaurants. Bij het dessert nadert hem schuch ter een sigarettenverkoopster, gekleed in een eenvoudig blauw pakje met zwarte kousen, „W eet je wie dat is, die u daar met een nederigen glimlach sigaretten verkoopt?" „Dat is Grace X, een star van 1924. Dat is pas zes jaar geleden, maar dat beteekent zes eeuwen in de cinematografie. Vroeger verdiende zij vijfduizend dollar ln de week, nu haalt ze er nog geen dertig, dat is de harde les van Holly wood!" De slachterijen van Chicago zijn vaak be schreven door Buropeesche Telzigers, die de beesten levend de poort van de fabriek zagen ingaan en hen er in conservenblikken zagen uitkomen. Hollywood is het Chicago van bet schouw spel. Men ziet er geen kudden binnengaan, be stemd voor het abattoir, om te voldoen aan de menschen, die honger hebben, maar men ziet er legioenen van mooie meisjes en knappe jon gemannen, die voorbestemd zijn om menschen te voldoen, die willen lachen of hullen. De film vervangt hier de „beef", ter voldoening van den onverzadigbaren cliënt, die de toeschouwer is over heel de wereld. Hollywood met zijn bloemen, zijn halmen, zijn prachtige parken, zijn azuren hemel, zijn schoonheid en zijn cartonnen decors bekoort en walgt tegelijk. Deze zuur-zoete indruk be doelt geenszins een critieke opmerking te zijn ten opzichte van de Amerikanen. Hollywood ln Frankrijk, in Engeland, In Duitsohland en Italië zou aan den bezoeker precies dezelfde sensatie geven. Hollywood is geen Ameri- kaanach, maar een algemeen menschelijk pro bleem. In deze kunstmatige wereld, zegt Dekobra, regeeren een tiental Groot-Mogolen. Heel deze Industrie is in handen van slechts enkele machtigen, die zes k zeven honderd fil men per jaar maken, en ieder voor zich zes h Zeven honderd millioen franc per jaar binnen sleepen, en beslissen over het lachen en het schreien over het applaus en het gefluit van een milliard toeschouwers. „Als ik spreek van fluiten, dan bedoel ik hier alleen Europa", zegt Dekobra, „want ln Amerika zelf fluit men nooit een film uit." Men kan daar een meesterwerk of een prul voorzet ten, de toeschouwer zal applaudisseeren, maar nooit roepen „geef mij mijn geld terug!" Dekobra informeert, hoe 't mogelijk is dat voor filmen van vaak weinig beduidenis kapi talen van vijftig tachtig millioen franc wor den besteed. Dan krijgt hij ten antwoord. Voor een film van bijv. vijftig millioen komt allereerst in aanmerking de aankoop van het onderwerp. Is dit een nog onuitgegeven Scenario, dan kost dit vijfhonderd duizend franc. Is 't een succes stuk van New-York, dan kost dit twee of drie millioen. Kosten voor den „metteur en scène" anderhalf millioen. In werkelijkheid krijgt hij slecfhts zeven hon derd duizend franc om de film te maken, maar voorts wordt hij ook betaald voor niets doen naar een tarief van honderdduizend franc per week gedurende acht weken achtereen. De „Star" kamt om dezelfde redenen op twee millioen. Dan volgen de kosten, die het salaris uit maken voor den president van de filmmaat schappij, tegen twaalf millioen per jaar; van den vice-president die vijf millioen toucheert, de chefs van dienst, die zich ook waardig weten te besuikeren, voorts de scenaristen, de dialoog- makers, de vertalers, stenografen, de decora teurs en eindelijk de tweede „supervisor", een neef van den president, oud negen en twintig jaar, die niets anders heeft te doen dan den metteur en scène in den weg te loopen, en daarom vijf en twintig duizend franc per week betaald krijgt. Voeg daarbij de afschrijving op studio's en materiaal, gebruik aan electriciteit, den verloren tijd, verzuim van „stars", die ver geten op tijd op te staan, de zenuwcrisissen van de „star", tien millioen voor exploitatie kosten en voor publiciteit, en men is gauw aan een totaal van vijftig millioen. Wat 't meest ln Hollywood treft is de ver kwisting. De technische volmaaktheid is wer kelijk wonderbaar. De rijkdom van decors on vergetelijk. Maar er wordt teveel uitgegeven zonder doel en nut. Er moet wel een phenomenale levenskracht schuilen ln dit bedrijf, dat 't zulke onnoodlge hooge uitgaven kan verdragen. Economische wetten hebben blijkbaar met het maken van een film niets uit te staan. Waarom moet een studio vijftig scenaristen, vertalers, dialoogmakers, coupeerders hebben, die allen vijf tot vijftig duizend franc per week verdienen? Waarom koopt zoo'n studio voor anderhalf millioen den nieuwsten Schlager van New- York om dan het manuscript in een kast op te bergen en 't voor altijd te vergeten? Op een goeden dag werd de groote Engelsche humorist Wodehouse uitgenoodigd naar Holly wood te komen voor het schrijven van scenario's. En Wodehouse antwoordde niet onaardig; „Ik dacht dat ze in Hollywood al een scenario hadden, want wordt dit al niet reeds vijftien jaar lang gebruikt? In Chicago wordt het levende varken eerst gedood en daarna met kokend water gewas- schen. In Hollywood wordt het levend scenario eerst gekeeld en daarna ontleedt. Of 't een tooneelstuk, een roman of een oorspronkelijk scenario is, vóór alles moet 't worden gedood om het aangepast te krijgen aan de klassieke recette. Deze operatie heeft plaats in de zaal der scenaristen. Als de slachter van Chicago, zoekt de scenarist van bureau 14 allereerst In het gegeven onderwerp de gevaarlijke originali teit, die de vijfhonderd millioen toeschouwers ;r... #- v:V..5 A. A V? M -«vV'*' nii. i CASTLE COMBE, IN WILTSHIRE (Engeland:), als 'n n/aituurre&ervaa/t dm zijn ouden, schilderachtiger! toestand behouden zou kunnen verschrikken, of die de censuur zou kunnen stooten en zoodoende alleen kans heeft om te behagen aan een kleinen kring van intellectueelen. Hij schaaft al de verontrusten de détails weg. Na deze eerste bewerking on derwerpt hij het scenario aan het oordeel van zijn kameraden. Dan komt de supervisor no. 3 met zijn be zwaren. „Er komt ln deze geschiedenis een fatale vrouw voor. Als tegenwicht hiervoor hebben wij een eerzaam meisjes noodig. Zoek wat in deze richting.... Het onderwerp gaat terug naar het atelier. De scenarist van bureau 14 werkt op een tarief van vijfduizend franc per dag, vindt een onschuldig meisje uit, dat het jongste zusje zal zijn van den held van het stuk. Nieuwe conferentie en overleg. De supervisor no. 3 is tevreden, maar de vice-president nog niet. „Ik maak je attent op de plaats van hande ling. Wij hebben laatst twee millioen besteed aan een decor, dat wij niet gebruikt hebben, en dat voorstelt een schitterend aspect op den Bosphorus". „Maar er komen geen Turken in heel de ge. schiedenis voor." „Doet er niet toe! Ga jij maar rusten, je hebt genoeg gedaan aan het scénario, geef 't nu maar aan Teddy." Teddy van bureau 9 zal 't nu onder handen nemen. Hij verdient maar veertig duizend franc per week, maar hij is onbetaalbaar in het pasklaar maken van scenario's. Binnen vijf dagen is de fatale vrouw een Turksche ex-prln- ses geworden, de held is veranderd in een attaché bij het gezantschap en het sympathieke meisje de aangenomen dochter van den gezant, Men is uiterst tevreden, alles is nu goed. Dan gaat het scenario naar de afdeeling dialogen. Daar is een Ingenieur, pardon, een dramatisch auteur,, die dialogen fabriceert tegen een ver. laagd tarief van tienduizend franc per dag. Als het scenario dan weer terugkomt, dreigt de „metteur en scène" z'n hoed op te zetten en heen te gaan, als hij niet even de schaar mag zetten in de proloog. Eindelijk is iedereen tevreden. Het oorspron kelijk werk is onherkenbaar geworden. Maar het zelfrespect van den schrijver, zijn artistiek geweten? De films van Hollywood worden net zoo ge maakt als de wagens van Henry Ford. George Duhamel heeft 't met zijn Amerl- kaansche ervaringen den Yankees niet naar den zin gemaakt, wij vreezen, dat Maurice Dekobra 't er met zijn waarheidsgetrouwe mededeelingen niet beter af zal brengen. De optimist ,,Hoe oud is eigenlijk je zoon?" „Die is, laat ik 's zien, acht en twintig". „Is hij al zoo oud? Ik dacht eigenlijk dat hij al ouder was. Wat is hij van beroep? „Ja, wat zal ik je zeggen? Op het oogenblik is hij nog niets". ,,Wat was hij vroeger?" ,,Om je de waarheid te zeggen, vroeger was hij ook niks". „Hij moet toch wat geleerd hebben". ,,Ja dat is 't juist. Hij heeft niets geleerd, en daarom ls hij niets geworden". „Maar heb je dan geen zorg daarover?" „Och, waarom zou ik me kopzorgen maken!" „Nou, dat weet ik nog niet. Als Ik vadeT was en ik had een zoon, die acht en twintig is, en er als vijf en dertig uitziet, dan zot ik me toch wel bezorgd maken als hij nog niets was". ,,Maar waarom dan? Zoolang hij nog niets is, kan hij toch alles nog worden". IJzeren logica Gelezen in de „Nieuwe Haarl. Cour." „De Haarlemsche Gemeentefinanciën. Over de maand Maart 1931 werden ongeveer 300.000 kuib. meter gas meer afgeleverd dan over de zelfde maand van het vorig jaar. De oorzaak ligt in het grootere verbruik". Dat kon 't zijn Pteterse heeft een knoop ln z'n zakdoek. Hij heeft ze al drie maanden lang in z'n zakdoek. ,,Als ik maar wist", zucht Pieterse, „waar die knoop mij aan herinneren moet". „Misschien dat 't meer dan tijd is om je zak- doe kin de wasch te doen", meent z'n beste vriend. Zijn woorden zijn even kaal gesleten als de broek op zijn magere knieën Hij heeft zijn verhaal nooit veranderd, denzelfden klemtoon en dezelfde zinswendingen gehandhaafd. Zijn tijd-juiste opsomming van den bouw, den aan. zet, de voleindiging en in een later jaar de restauratie is levenloos als stilstaand water onder een brug. Hij heeft met zijn verhaal het zilveren Jubilé onopgemerkt gevierd, lederen middag kunt ge hem ontmoeten aan de Westzijde van den Dom te Keulen; om het uur vat hij post aan den ingang der kleine deur. Als niemand belangstelling toont voor een bezoek aan den toren en voor zijn verve loos betoog, speelt hij ln het portlersliuisje schaak met zijn aflosser. Hij speelt goed en met bezieling. Hij verliest altijd, hij is niet handig. Na iedere partij legt hij zijn pijp neer, en gaat buiten zien, of er bezoekers zijn. Hij loopt een beetje gebogen en zijn haren worden grijs aan de slapen. Zijn psychologie is een voudig. Zijn dankbaarheid en uw welstand zijn evenredig aan het quantum uwer fooi, maar zijn verhaal blijft eender. Zijn eenige trots is een aquarium met exotische visschen en planten in het keukentje thuis. Hij ls kop. pig en verwacht geen vragen. Engelsche dame3 stellen hem vragen, welke hij niet kan beani. woorden. Maar Petri, de gids, wordt oud Een gemengd gezelschap wacht voor het deurtje. Engelschen, Duitschers, Amerikanen, twee Fransche meisjes en een Hollandsch vrij gezel. Petri kijkt over het Domplein, of er nog iemand komt. Dan neemt de moeizame tocht over de uitgesleten treden een aanvang. Het is een steenen luchtkoker, waarin de trap zich wentelt. In zijn verticale midden slingert zich een touw op kleine afstanden voorzien van leeren kogels, klaar voor den handgreep om hot stijgen te vergemakkelijken. Petri gaat voor. Hij weet, hoe de zon ieder uur verder schuift langs de matglazen ven- sters, hij kent de spiegeling van het licht door de galmgaten, den gouden lichtval over de blauwe treden, en de duisternis vijf' meter hooger. Ook nu moet ik mijn plicht doen, denkt hij, al ls mijn kleine Petri vanmorgen gestorven. De aflosser kan het niet alleen af. Wij klimmen ai hooger, al hooger; de men. schen en straten wijken terug. Wij loopen door kille gangen, langs deuren met het teeken „Verboten Eintritt", waarachter een scheme rige gaanderij moet zijn of een bergplaats voor gebroken beelden, stoffig en vol spinrag. Later kijken wij uit op de donkere bulten van het Zevengebergte, het flitsend spoor van den Rijn, op de glinsterende daken en op de smalle straatjes der stad onder ons. Op onze lippen dringt dan de bekentenis over onze kleinheid en de nutteloosheid onzer strevin gen. Petri heeft deze biecht meermalen ge hoord, telkens als zijn discipelen lang genoeg over de balustrade hadden getuurd. Hij glim lacht zeer wijs. Het leven op den torentrans en op den beganen grond is immers eender. Wij komen in de klokkenkamer: het ge. heimzinnig domein,- waar Petri den scepter zwaait. Hier begint zijn verhaal. Ladies and gentlemen, that is the bell, which meine Damen und Herren, hier haben Sie wij luisteren aandachtig naar den ouden man, zoo als wij eens geluisterd hebben naar de vertel, ling van vader bij een goedkoope prent van St. Jozef. Vandaag zegt hij zijn boodschap heel moeilijk. Daar zijn twee toegeknepen kinder, handjes, die koud geworden zijn in de zijne en daar is het wit vertrokken gezicht van zijn vrouw met de puilende donkere oogen. Dit is de Ursula-Glocke, vervolgt Petri en hij wijst op een der kleinere klokken, noemt jaar en datum van aflevering, maar hij denkt aan zijn kleine meisje van denzelfden naam, dat nog van niets weet. Alleen op groote feestdagen luiden alle klokken tegelijkertijd; vroeger waren er zestig man voor noodig, maar tegenwoordig gaat het electrisch. Petri zwijgt. Hij kijkt naar den graadmeter en hij hoort de stilte in de kamer van zijn kind. Als Hindenburg dood was, zouden alle klokken luiden. Ik behoef de klok maar zestig graden te heffen, dat is niet veel, ik ben sterk, bedenkt bij. In ee.n hoek staat een kist met touw, daarboven kniert het gebrandschilderd venster open, het tocht een beetje. Ik moet da klok nu gaan draaien, denkt Petri. Hij klimt over de bouten balustrade en vat den onderkant van de Sankt-Petrus-Glocke met beide handen aan. Langzaam stuwt hij de pan naar boven. Zestig graden is niet veel Hoe stil ligt de kleine Petri in zijn bedje, het smalle gezichtje met de fijne wenkbrauw bogen en de saanigevouwen handjes. Hij zal zeker wakker worden en Ursula zal hem ver. tellen; Vader is in den toren en voor jou is dit groot gelui. Veertig graden heb ik al afgelegd, mompelt Petri, het is een lange reis, ik moet tot in den hemel reiken. Dikke zweetdruppels sprin gen op zijn voorhoofd. Hij strekt de armen tot palen tegen de bronzen kracht van het in strument „Das 1st ja groszartig, geit", zegt de Duitsc'her tot zijn hijgende vrouw. „SIcher, seiir schön diese Glockën", antwoordt zij, „aber es 1st Zeit, wir mtissen hlnunter gehen". Petri kijkt verdwaasd van den een naar den ander. Ich verstehe nichtHindenburg la doch tot und mein Kind Dan vindt hij zichzelf terug: de oude vertrouwde klokkenkamer, de bestofte grafieken en het gebrandschilderd raam. „Sie haben recht", zegt hij, „wir mils- sen hinunter gehen". De veiligheidslanipen werpen een geheim zinnig licht over de wenteltrap. Telkens moeten wij ons vastgrijpen aan de knoesten in het touw. In regelmatig tempo keeren wij terug naar het oude hart. „Wir mtissen hinunter gehen" Op het Domplein speelt de muziekkapel „Kölsche Lotterbove", een oude wals. In het park is een crocus wit ontbloeid. ED H. De eerste „kwartjes-dag" is weer achter den 1 ug. Vrij inspannend voor de diergaarde be woners; 't heeft zoo iets van een offlcieele receptie, maar dan langdradig en tergend ver- ve e" 's een ware invasie geweest; moeders, met heele processie's ondeugende kinderen, gewapend met den mondvoorraad voor een halve week, hebben in lange rijen voor de tralie s gedefileerd; karavanen van buitenmenschen, die op den feestdag, dien we bedoelen, het „dauwtrappen" vergaten en daar om maar naar de stad gingen, hebben „paf' gestaan voor de kooien en de banken langs de wandelpaden hebben gezucht en gesteund van het danig zitten. Alles bijeen was het een „gebeurtenis". Dies hebben wij Fantasia, de trouwe be schermvrouwe van menige schrijverij, '11s op interview gestuurd naar de slachtoffers van die invasie, 't Verslag was goed, maar ouder gewoonte te lang. Bovendien was het niet vrij van een zekere tendenz, weshalve wij hier alleen het objectief-zakelijke gedeelte weer geven. De apen konden geen copie leveren. Zij hadden zich een indigestie gesnoept en waren zeer verontwaardigd over den menschelijken commentaar, dien zij hadden moeten aan- hooren. Ze stuurden onze reportrix een afge vaardigde met den volgenden bloeienden vol zin; „Me binn'e allemaal ziek en me binne verschrikkelijk woest, omdat we om den anderen bezoeker te hooren kregen: „Wat zijn die beesten vies en ,,'t Bijine toch net menschen". De toon, waarop dit gezegd werd, deed uitkomen, dat vooral de laatste uitlating hun woede geprikkeld had. (Buiten verant woordelijkheid der Redactie Fantasia had vooral in verband hiermede nog gaarne de apen-opinie gehoord over de uitdrukking „aap, wat heb je mooie jongen", maar de kans was verkeken. Met 'n grenzeloos dédain om z'n apensnuit was de vertegenwoordiger ver dwenen. De roofdieren waren over het algemeen mil- demgestemd over de bezoekers. Een dame met een pruik en een heer zonder haren hadden in spreekkoor den lof gezongen van de leeuwen manen en de gevlekte panter had een heele hymne gehoord over zijn prachtige huid. Niet tegenstaande de vele complimenten liad hij zich toch even niet kunnen bedwingen en had tusschen zijn venijnige roofdlerentanden ge sist: „En dat zonder poeder!" Roerend waren zij 't er over eens, dat 't animal rationale den eetlust van het animal niet mocht becritiseeren, want een leeuwin had met een half oog liggen loeren naar het zichtbaar slinken van den in houd van een broodmandje. De bloemen klaagden over gebrek aan be langstelling. Juist de aankomende mannen- generatie, voor wie ze zoo vaak als goedkoope advocaten moesten fungeeren in voor het leven beslissende kwesties, keurde haar geen blik waardig. „Dan is het zoo gedaan met het: zegt het met bloemen; schrijf dat maar gerust in de krant", was het einde van de collectieve klacht. - De ijsberen leverden actueele copie. Voor hun kooien immers waren de kansen overwogen van de komende Noordpool-expeditles. Of Wil- kins kans zou zien, ijsberen te torpedeeren vanuit zijn Nautilus, of dr. Eckener ze met zijn Zeppelin-anker uit de IJszee zou kunnen ophengelen; of 't maar niet beter was, de Poolzee in werkverschaffing droog te leggen; of die dieren ook de begrijpelijke verontwaardi ging onzer boeren zouden opwekken, door alleen bevroren vleesch te eten, en zoo verder. Intusschen popelden een paar bruine beren van ongeduld, om hun ervaringen te luchten. Eenige dames waren aan de lij-zijde langszij hun kooi gekomen en hadden een hatelijke opmerking geloosd over de ondraaglijke lucht, die de dieren verspreidden. Waarop een der gekooiden zich gelukkig achtte, dat de bezoek sters aan lij lagen, 't Was toch nog erg ge noeg, want de weeë odores geurden nog wel tegen den wind ln. In 't reptielengebouw werd nog naarstig ge fluisterd over den mijnheer, die ongeduldig had gezocht naar „dat rare dier, dat om 'n haverklap van kleur verandert". Bij nader onderzoek bleek, dat de heer die drukke kleur- wisseling wenschte te bestudeeren. Ben en ander kwam hem ln z'n loopbaan te pas. De zeehonden en zeeleeuwen hadden lang in het middelpunt der belangstelling gestaan; ze had den echter niet te klagen. Terwijl de menschen in zesdubbele rijen rond de afrastering hin gen, hadden zij maar wellustig rond geduikeld in hun ruime bassin. En bij den voedertijd had de oude zeeleeuw door z'n traditioneels vang- kunst dezelfde uitroepen aan de massa ont lokt, als men bij vuurwerknummers pleegt te vernemen. Alleen hadden de dieren zich stomverbaasd afgevraagd, hoe 't toch kwam, dat de groote menschen meest vooropstonden in de gelederen der kijkers, terwijl de kleuters ln de achterste rijen jengelden, wijl ze niets konden zien. En als kennissen elkaar toevallig ontmoetten, heette het steeds, dat men juist om de kinderen ter diergaarde ging. De papagaaien hadden veel stof geleverd. Br was een heel verhaal over twee oude dames, die maar niet konden gecombineerd krijgen, hoe een dier op zóó'n hoogen leeftijd als papa gaaien bereiken, nog zóó mooi konde% zijn. Hier was de reportrix echter hoogst tendentieus geworden, weshalve de schaar in de copie moest...... B. Vuur maken en koffie zetten De dichter Mörike was buitengewoon onhan dig in alles wat huishoudelijke zaken betrof. Dikwijls voeide hij zich, wanneer hij geen hulp had, 'zoo verlaten als een kind, maar in alle moeilijke omstandigheden triomfeerde zijn hu mor en zijn grenzeloos kleine behoefte naar materieele dingen. Clara zijn zuster, had hem daarenboven aardig verwend ln zijn jonggezel len tijd en aan haar liet hij gaarne de zorgen voor zijn lichamelijk welzijn over. In een pe riode van verlatenheid schreef Mörike in de veertiger jaren het volgende: „Ik denk, tot Claartje terugkeert, noch van honger te sterven, noch te bevriezen, ofschoon het vandaag niet veel scheelde. Bij mijn thuis komst van Wermuthaus waai"- Clara achter gebleven was, had ik verzuimd de dienstbode te laten komen, verdiepte mij eerst in Al- brecht Dürer, toen in een brief, die juist aan gekomen was en bemerkte eindelijk dat het vuur uitgegaan was en de maag om voedsel riep. Ik ging dus aan het werk, stak de keuken lamp aan, nam houtjes enz tweemaal scheen het dat het vuurtje heerlijk brandde keek ik er echter 10 minuten later na, dan was het weer nacht in de hel. Nu haalde ik een karrevracht papier (de fijnste briefjes op post papier, die ik zoo iets gegund had, bevonden zich er onder)) en daar ging het er op los zoo, dat het loeide in den schoorsteen. Wel drie kwartier had ik tevoren de melk in den oven gezet en mijn vinger, dien ik er van tijd tot tijd bijwijze van thermometer instak altijd met 2.3 gr. 'boven 0 er uitgetrokken, thans dacht ze echter zichtbaar aan koken, ik zocht ijlings naar koffie en had daarbij de keus tus schen verschillende sappen, die dichtbij de kachel stonden en er alle ongeveer hetzelfde uitzagen, alleen op de tong merkelijk verschil den. Met bewondering van één (dat een heenostdrank scheen te zijn) bracht ik uit een schoteltje vol koffiedrap door middel van een zeef een heel geschikt brouwsel te voor schijn volgens de kleur te oordeelen leek het wel chocolade''. Anders bedoeld Een brave kerel werd de gelukkige vader van een tweeling, en in zijn zenuwachtige vreugde haastte hij zich naar bet telegraaf kantoor en zond het volgende telegram aan z'n zuster: „Heden verblijd met een tweeling. Morgen meert." WAT DE ZEELEEUWEN EN DE ZEEHONDEN OP „KWARTJESDAG" ZAGEN Van de vroegste tijden af kan men bij alle cultuur-volken een streven waarnemen den voet te beschermen tegen de invloeden der natuur en de grondgedachte was dan ook bij alle volken vrijwel dezelfde, alleen de wijze van uitvoering verschilde. De Romeinen, wier be schaving op West-Europa van grooten invloed is geweest, hebben hun schoeisel ook naar onze streken overgebracht. Als oudste voetbekleeding hadden zij alleen een dik stuk leer of hout in den vorm van een zool, die door sierlijke banden aan den voet werd bevestigd (sandalen). Een dergelijke voetbekleeding gaf natuurlijk wel bescherming tegen harde en ongelijke voor werpen, waarmede de wegen waren bedekt, doch niet tegen de wisselende weersgesteld heden. Al spoedig verschijnt dan ook de schoen, die den geheelen voet tot boven den enkel bedekt en die op de wreef met een band werd vastgeregen. De Romeinen kenden zelfs ver schillende mode-variaties in hun schoenwerk. De dames droegen vaak schoenen van gekleurd of wit leer met garneering versierd. Soms ook zelfs luxe-schoentjes met paarlen en edel- steenen bezet en hoe meer de Romeinen in beschaving en verfijning toenamen, des te luxueuzer werd ook hun schoeisel en de wijze, waarop liet werk vastgemaakt. De verschillende standen droegen toen ver schillend schoeisel en een Romein, die zich van zijn standing bewust was. zou men nimmer met sandalen op straat zien; zoodra lilj zich in 'het openbaar vertoonde, droeg hij schoenen. In het oude Rome bestond een aparte sehoen- makerswijk. Het is niet te verwonderen, dat althans een gedeelte van die Romelnsche be schaving ook naar onze streken werd overge bracht en dat na den val van het Romeinsclie rijk in de Westersche streken ook 't schoei sel een groote verandering onderging. Toch bleef de schoen een groote plaats bekleeden in de wijze, waarop het onderscheid der standen werd aangeduid en het verschil in schoeisel ge durende de middeleeuwen was heel wat groo- ter dan nu. De mode in het schoeisel werd aangegeven door den adel en naarmate de welvaart van 4e poorters grooter werd, gingen deze natuurlijk tot na&perlj over. Aanvankelijk waB de schoen een beschermingsmiddel een omhulsel van den voet, maar naarmate de modegrillen toenamen, moest de voet zich schikken naar den schoen, met het logische gevolg, dat de voet misvormd werd en menigeen zal aan den lijve hebben ge voeld, „waar de schoen wrong" Toen de mode met het versmallen van den voet het uiterste had bereikt, ging men de gril ligheid in de lengte zoeken en in de 14de eeuw waren schoenen van een el werkelijk geen bij zonderheid. Ontelbaar waren bovendien de va riaties, die men ln deze puntschoenen kon aan brengen. Vooral de omgebogen punten hadden veel aftrek. Maar alweer veranderde de mode en ln de 15de eeuw moesten de puntschoenen het veld ruimen voor die van meer normale afmetingen met breeden neus. Ook de ver hoogde hak deed toen haar intrede. De 16de eeuw bracht de laarzen met omge slagen kappen, die tot aan den knie reikten en tot op halve kuithoogte werden neergeslagen. Later werden die kappen met kantwerk afge zet en bovendien de wreef voorzien van aller lei strikken, zoodat de naam „molewieken" voor een dergelijk schoeisel, niet misplaatst was. De hooge hakken ontstonden onder de re geering van Lodewijk XIV en het modenieuw- tje was natuurlijk al heel spoedig ook naar ons land overgewaaid, waar men in alles de Fran sche mode trachtte na te volgen. Deze hakken werden alleen gebruikt voor damesschoeuen en hadden ongeveer de hoogte van den tegen- woordigen blokhak. Onder Lodewijk XV werd de rechte lijn van dezen hak sierlijk gebogen en zoo ontstond het model, dat ook nu nog als Louis XV hak bekend ls. Ook de tegenwoor dige molière, gedoopt naar den dichter van dien naam, stamt uit hetzelfde tijdperk. Van schoenen naar schoenmakers en schoen lappers is één stap. In sommige steden had men afzonderlijke schoenmakers- en schoen lappers-gilden, maar de lappers waren over het algemeen niet erg in tel en de schoenmakers achtten zich ver verheven boven de „pothuig- mannekes". In de kluchtspelen werden de lappers door gaans als een vroolijk soort luidjes voorge steld en menig jolig liedje is van hen in de liedboekjes bewaard gebleven.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 6