II
iwm
BIJ DE DIERGAARDE
BEWONERS
WAARHEID OF
OVERDRIJVING?
DE GIDS VAN DEN DOM
SCHOENEN
-
m
WOENSDAG 20 MEI 1931
fiü
mzmmÊt;
11 1
-44-
-44-
In navolging van George Duhamel is ook
Maurice Dekobra naar Amerika getogen, zijn
boek is niet zoo voornaam als dat van Duhamel
maar wat Dekobra ons, naar hij beweert, waar
heidsgetrouw mededeelt over het leven in het
filmland van Hollywood, is wel interessant om
even onder de aandacht te nemen „Glycerine
tranen" noemt hij het hoofdstuk van zijn boek,
dat hij speciaal aan Hollywood wijdt.
Wat niet zeggen Wil, dat er in Hollywood,
dat een aardseh Paradijs wil verbeelden, ook
geen echte tranen worden geschreid.
Op den avond van zijn aankomst te Holly
wood dineert Dekobra in een van de groote
restaurants. Bij het dessert nadert hem schuch
ter een sigarettenverkoopster, gekleed in een
eenvoudig blauw pakje met zwarte kousen,
„W eet je wie dat is, die u daar met een
nederigen glimlach sigaretten verkoopt?" „Dat
is Grace X, een star van 1924. Dat is pas zes
jaar geleden, maar dat beteekent zes eeuwen
in de cinematografie. Vroeger verdiende zij
vijfduizend dollar ln de week, nu haalt ze er
nog geen dertig, dat is de harde les van Holly
wood!"
De slachterijen van Chicago zijn vaak be
schreven door Buropeesche Telzigers, die de
beesten levend de poort van de fabriek zagen
ingaan en hen er in conservenblikken zagen
uitkomen.
Hollywood is het Chicago van bet schouw
spel. Men ziet er geen kudden binnengaan, be
stemd voor het abattoir, om te voldoen aan de
menschen, die honger hebben, maar men ziet
er legioenen van mooie meisjes en knappe jon
gemannen, die voorbestemd zijn om menschen
te voldoen, die willen lachen of hullen. De film
vervangt hier de „beef", ter voldoening van
den onverzadigbaren cliënt, die de toeschouwer
is over heel de wereld.
Hollywood met zijn bloemen, zijn halmen, zijn
prachtige parken, zijn azuren hemel, zijn
schoonheid en zijn cartonnen decors bekoort
en walgt tegelijk. Deze zuur-zoete indruk be
doelt geenszins een critieke opmerking te zijn
ten opzichte van de Amerikanen. Hollywood
ln Frankrijk, in Engeland, In Duitsohland en
Italië zou aan den bezoeker precies dezelfde
sensatie geven. Hollywood is geen Ameri-
kaanach, maar een algemeen menschelijk pro
bleem.
In deze kunstmatige wereld, zegt Dekobra,
regeeren een tiental Groot-Mogolen.
Heel deze Industrie is in handen van slechts
enkele machtigen, die zes k zeven honderd fil
men per jaar maken, en ieder voor zich zes h
Zeven honderd millioen franc per jaar binnen
sleepen, en beslissen over het lachen en het
schreien over het applaus en het gefluit van
een milliard toeschouwers.
„Als ik spreek van fluiten, dan bedoel ik
hier alleen Europa", zegt Dekobra, „want ln
Amerika zelf fluit men nooit een film uit." Men
kan daar een meesterwerk of een prul voorzet
ten, de toeschouwer zal applaudisseeren, maar
nooit roepen „geef mij mijn geld terug!"
Dekobra informeert, hoe 't mogelijk is dat
voor filmen van vaak weinig beduidenis kapi
talen van vijftig tachtig millioen franc wor
den besteed.
Dan krijgt hij ten antwoord. Voor een film
van bijv. vijftig millioen komt allereerst in
aanmerking de aankoop van het onderwerp.
Is dit een nog onuitgegeven Scenario, dan kost
dit vijfhonderd duizend franc. Is 't een succes
stuk van New-York, dan kost dit twee of drie
millioen. Kosten voor den „metteur en scène"
anderhalf millioen.
In werkelijkheid krijgt hij slecfhts zeven hon
derd duizend franc om de film te maken, maar
voorts wordt hij ook betaald voor niets doen
naar een tarief van honderdduizend franc per
week gedurende acht weken achtereen. De
„Star" kamt om dezelfde redenen op twee
millioen.
Dan volgen de kosten, die het salaris uit
maken voor den president van de filmmaat
schappij, tegen twaalf millioen per jaar; van
den vice-president die vijf millioen toucheert,
de chefs van dienst, die zich ook waardig weten
te besuikeren, voorts de scenaristen, de dialoog-
makers, de vertalers, stenografen, de decora
teurs en eindelijk de tweede „supervisor", een
neef van den president, oud negen en twintig
jaar, die niets anders heeft te doen dan den
metteur en scène in den weg te loopen, en
daarom vijf en twintig duizend franc per week
betaald krijgt. Voeg daarbij de afschrijving op
studio's en materiaal, gebruik aan electriciteit,
den verloren tijd, verzuim van „stars", die ver
geten op tijd op te staan, de zenuwcrisissen
van de „star", tien millioen voor exploitatie
kosten en voor publiciteit, en men is gauw
aan een totaal van vijftig millioen.
Wat 't meest ln Hollywood treft is de ver
kwisting. De technische volmaaktheid is wer
kelijk wonderbaar. De rijkdom van decors on
vergetelijk. Maar er wordt teveel uitgegeven
zonder doel en nut.
Er moet wel een phenomenale levenskracht
schuilen ln dit bedrijf, dat 't zulke onnoodlge
hooge uitgaven kan verdragen.
Economische wetten hebben blijkbaar met het
maken van een film niets uit te staan.
Waarom moet een studio vijftig scenaristen,
vertalers, dialoogmakers, coupeerders hebben,
die allen vijf tot vijftig duizend franc per week
verdienen?
Waarom koopt zoo'n studio voor anderhalf
millioen den nieuwsten Schlager van New-
York om dan het manuscript in een kast op
te bergen en 't voor altijd te vergeten?
Op een goeden dag werd de groote Engelsche
humorist Wodehouse uitgenoodigd naar Holly
wood te komen voor het schrijven van
scenario's.
En Wodehouse antwoordde niet onaardig;
„Ik dacht dat ze in Hollywood al een scenario
hadden, want wordt dit al niet reeds vijftien
jaar lang gebruikt?
In Chicago wordt het levende varken eerst
gedood en daarna met kokend water gewas-
schen. In Hollywood wordt het levend scenario
eerst gekeeld en daarna ontleedt. Of 't een
tooneelstuk, een roman of een oorspronkelijk
scenario is, vóór alles moet 't worden gedood
om het aangepast te krijgen aan de klassieke
recette.
Deze operatie heeft plaats in de zaal der
scenaristen. Als de slachter van Chicago, zoekt
de scenarist van bureau 14 allereerst In het
gegeven onderwerp de gevaarlijke originali
teit, die de vijfhonderd millioen toeschouwers
;r...
#-
v:V..5
A. A V?
M -«vV'*' nii. i
CASTLE COMBE, IN WILTSHIRE (Engeland:), als 'n n/aituurre&ervaa/t dm zijn ouden, schilderachtiger! toestand behouden
zou kunnen verschrikken, of die de censuur
zou kunnen stooten en zoodoende alleen kans
heeft om te behagen aan een kleinen kring van
intellectueelen. Hij schaaft al de verontrusten
de détails weg. Na deze eerste bewerking on
derwerpt hij het scenario aan het oordeel van
zijn kameraden.
Dan komt de supervisor no. 3 met zijn be
zwaren.
„Er komt ln deze geschiedenis een fatale
vrouw voor. Als tegenwicht hiervoor hebben
wij een eerzaam meisjes noodig. Zoek wat in
deze richting.... Het onderwerp gaat terug
naar het atelier. De scenarist van bureau 14
werkt op een tarief van vijfduizend franc per
dag, vindt een onschuldig meisje uit, dat het
jongste zusje zal zijn van den held van het
stuk. Nieuwe conferentie en overleg.
De supervisor no. 3 is tevreden, maar de
vice-president nog niet.
„Ik maak je attent op de plaats van hande
ling. Wij hebben laatst twee millioen besteed
aan een decor, dat wij niet gebruikt hebben,
en dat voorstelt een schitterend aspect op den
Bosphorus".
„Maar er komen geen Turken in heel de ge.
schiedenis voor."
„Doet er niet toe! Ga jij maar rusten, je
hebt genoeg gedaan aan het scénario, geef 't
nu maar aan Teddy."
Teddy van bureau 9 zal 't nu onder handen
nemen. Hij verdient maar veertig duizend
franc per week, maar hij is onbetaalbaar in
het pasklaar maken van scenario's. Binnen vijf
dagen is de fatale vrouw een Turksche ex-prln-
ses geworden, de held is veranderd in een
attaché bij het gezantschap en het sympathieke
meisje de aangenomen dochter van den gezant,
Men is uiterst tevreden, alles is nu goed. Dan
gaat het scenario naar de afdeeling dialogen.
Daar is een Ingenieur, pardon, een dramatisch
auteur,, die dialogen fabriceert tegen een ver.
laagd tarief van tienduizend franc per dag.
Als het scenario dan weer terugkomt, dreigt
de „metteur en scène" z'n hoed op te zetten
en heen te gaan, als hij niet even de schaar
mag zetten in de proloog.
Eindelijk is iedereen tevreden. Het oorspron
kelijk werk is onherkenbaar geworden.
Maar het zelfrespect van den schrijver, zijn
artistiek geweten?
De films van Hollywood worden net zoo ge
maakt als de wagens van Henry Ford.
George Duhamel heeft 't met zijn Amerl-
kaansche ervaringen den Yankees niet naar
den zin gemaakt, wij vreezen, dat Maurice
Dekobra 't er met zijn waarheidsgetrouwe
mededeelingen niet beter af zal brengen.
De optimist
,,Hoe oud is eigenlijk je zoon?"
„Die is, laat ik 's zien, acht en twintig".
„Is hij al zoo oud? Ik dacht eigenlijk dat
hij al ouder was. Wat is hij van beroep?
„Ja, wat zal ik je zeggen? Op het oogenblik
is hij nog niets".
,,Wat was hij vroeger?"
,,Om je de waarheid te zeggen, vroeger was
hij ook niks".
„Hij moet toch wat geleerd hebben".
,,Ja dat is 't juist. Hij heeft niets geleerd,
en daarom ls hij niets geworden".
„Maar heb je dan geen zorg daarover?"
„Och, waarom zou ik me kopzorgen maken!"
„Nou, dat weet ik nog niet. Als Ik vadeT
was en ik had een zoon, die acht en twintig
is, en er als vijf en dertig uitziet, dan zot
ik me toch wel bezorgd maken als hij nog
niets was".
,,Maar waarom dan? Zoolang hij nog niets
is, kan hij toch alles nog worden".
IJzeren logica
Gelezen in de „Nieuwe Haarl. Cour."
„De Haarlemsche Gemeentefinanciën. Over
de maand Maart 1931 werden ongeveer 300.000
kuib. meter gas meer afgeleverd dan over de
zelfde maand van het vorig jaar. De oorzaak
ligt in het grootere verbruik".
Dat kon 't zijn
Pteterse heeft een knoop ln z'n zakdoek. Hij
heeft ze al drie maanden lang in z'n zakdoek.
,,Als ik maar wist", zucht Pieterse, „waar die
knoop mij aan herinneren moet".
„Misschien dat 't meer dan tijd is om je zak-
doe kin de wasch te doen", meent z'n beste
vriend.
Zijn woorden zijn even kaal gesleten als de
broek op zijn magere knieën Hij heeft zijn
verhaal nooit veranderd, denzelfden klemtoon
en dezelfde zinswendingen gehandhaafd. Zijn
tijd-juiste opsomming van den bouw, den aan.
zet, de voleindiging en in een later jaar de
restauratie is levenloos als stilstaand water
onder een brug. Hij heeft met zijn verhaal
het zilveren Jubilé onopgemerkt gevierd,
lederen middag kunt ge hem ontmoeten aan
de Westzijde van den Dom te Keulen; om het
uur vat hij post aan den ingang der kleine
deur. Als niemand belangstelling toont voor
een bezoek aan den toren en voor zijn verve
loos betoog, speelt hij ln het portlersliuisje
schaak met zijn aflosser. Hij speelt goed en
met bezieling. Hij verliest altijd, hij is niet
handig. Na iedere partij legt hij zijn pijp neer,
en gaat buiten zien, of er bezoekers zijn. Hij
loopt een beetje gebogen en zijn haren worden
grijs aan de slapen. Zijn psychologie is een
voudig. Zijn dankbaarheid en uw welstand
zijn evenredig aan het quantum uwer fooi,
maar zijn verhaal blijft eender. Zijn eenige
trots is een aquarium met exotische visschen
en planten in het keukentje thuis. Hij ls kop.
pig en verwacht geen vragen. Engelsche dame3
stellen hem vragen, welke hij niet kan beani.
woorden. Maar Petri, de gids, wordt oud
Een gemengd gezelschap wacht voor het
deurtje. Engelschen, Duitschers, Amerikanen,
twee Fransche meisjes en een Hollandsch vrij
gezel. Petri kijkt over het Domplein, of er nog
iemand komt. Dan neemt de moeizame tocht
over de uitgesleten treden een aanvang. Het
is een steenen luchtkoker, waarin de trap zich
wentelt. In zijn verticale midden slingert zich
een touw op kleine afstanden voorzien van
leeren kogels, klaar voor den handgreep om
hot stijgen te vergemakkelijken.
Petri gaat voor. Hij weet, hoe de zon ieder
uur verder schuift langs de matglazen ven-
sters, hij kent de spiegeling van het licht door
de galmgaten, den gouden lichtval over de
blauwe treden, en de duisternis vijf' meter
hooger. Ook nu moet ik mijn plicht doen,
denkt hij, al ls mijn kleine Petri vanmorgen
gestorven. De aflosser kan het niet alleen af.
Wij klimmen ai hooger, al hooger; de men.
schen en straten wijken terug. Wij loopen door
kille gangen, langs deuren met het teeken
„Verboten Eintritt", waarachter een scheme
rige gaanderij moet zijn of een bergplaats voor
gebroken beelden, stoffig en vol spinrag.
Later kijken wij uit op de donkere bulten
van het Zevengebergte, het flitsend spoor van
den Rijn, op de glinsterende daken en op de
smalle straatjes der stad onder ons. Op onze
lippen dringt dan de bekentenis over onze
kleinheid en de nutteloosheid onzer strevin
gen. Petri heeft deze biecht meermalen ge
hoord, telkens als zijn discipelen lang genoeg
over de balustrade hadden getuurd. Hij glim
lacht zeer wijs. Het leven op den torentrans
en op den beganen grond is immers eender.
Wij komen in de klokkenkamer: het ge.
heimzinnig domein,- waar Petri den scepter
zwaait. Hier begint zijn verhaal. Ladies and
gentlemen, that is the bell, which meine
Damen und Herren, hier haben Sie wij
luisteren aandachtig naar den ouden man, zoo
als wij eens geluisterd hebben naar de vertel,
ling van vader bij een goedkoope prent van
St. Jozef. Vandaag zegt hij zijn boodschap heel
moeilijk. Daar zijn twee toegeknepen kinder,
handjes, die koud geworden zijn in de zijne en
daar is het wit vertrokken gezicht van zijn
vrouw met de puilende donkere oogen. Dit is
de Ursula-Glocke, vervolgt Petri en hij wijst op
een der kleinere klokken, noemt jaar en datum
van aflevering, maar hij denkt aan zijn kleine
meisje van denzelfden naam, dat nog van
niets weet. Alleen op groote feestdagen luiden
alle klokken tegelijkertijd; vroeger waren er
zestig man voor noodig, maar tegenwoordig
gaat het electrisch.
Petri zwijgt. Hij kijkt naar den graadmeter
en hij hoort de stilte in de kamer van zijn
kind. Als Hindenburg dood was, zouden alle
klokken luiden. Ik behoef de klok maar zestig
graden te heffen, dat is niet veel, ik ben sterk,
bedenkt bij. In ee.n hoek staat een kist met
touw, daarboven kniert het gebrandschilderd
venster open, het tocht een beetje. Ik moet
da klok nu gaan draaien, denkt Petri. Hij
klimt over de bouten balustrade en vat den
onderkant van de Sankt-Petrus-Glocke met
beide handen aan. Langzaam stuwt hij de pan
naar boven. Zestig graden is niet veel
Hoe stil ligt de kleine Petri in zijn bedje,
het smalle gezichtje met de fijne wenkbrauw
bogen en de saanigevouwen handjes. Hij zal
zeker wakker worden en Ursula zal hem ver.
tellen; Vader is in den toren en voor jou is
dit groot gelui.
Veertig graden heb ik al afgelegd, mompelt
Petri, het is een lange reis, ik moet tot in
den hemel reiken. Dikke zweetdruppels sprin
gen op zijn voorhoofd. Hij strekt de armen tot
palen tegen de bronzen kracht van het in
strument
„Das 1st ja groszartig, geit", zegt de Duitsc'her
tot zijn hijgende vrouw. „SIcher, seiir schön
diese Glockën", antwoordt zij, „aber es 1st
Zeit, wir mtissen hlnunter gehen". Petri kijkt
verdwaasd van den een naar den ander. Ich
verstehe nichtHindenburg la doch tot
und mein Kind Dan vindt hij zichzelf
terug: de oude vertrouwde klokkenkamer, de
bestofte grafieken en het gebrandschilderd
raam. „Sie haben recht", zegt hij, „wir mils-
sen hinunter gehen".
De veiligheidslanipen werpen een geheim
zinnig licht over de wenteltrap. Telkens moeten
wij ons vastgrijpen aan de knoesten in het
touw. In regelmatig tempo keeren wij terug
naar het oude hart. „Wir mtissen hinunter
gehen"
Op het Domplein speelt de muziekkapel
„Kölsche Lotterbove", een oude wals. In het
park is een crocus wit ontbloeid.
ED H.
De eerste „kwartjes-dag" is weer achter den
1 ug. Vrij inspannend voor de diergaarde be
woners; 't heeft zoo iets van een offlcieele
receptie, maar dan langdradig en tergend ver-
ve e" 's een ware invasie geweest;
moeders, met heele processie's ondeugende
kinderen, gewapend met den mondvoorraad
voor een halve week, hebben in lange rijen
voor de tralie s gedefileerd; karavanen van
buitenmenschen, die op den feestdag, dien we
bedoelen, het „dauwtrappen" vergaten en daar
om maar naar de stad gingen, hebben „paf'
gestaan voor de kooien en de banken langs
de wandelpaden hebben gezucht en gesteund
van het danig zitten. Alles bijeen was het een
„gebeurtenis".
Dies hebben wij Fantasia, de trouwe be
schermvrouwe van menige schrijverij, '11s op
interview gestuurd naar de slachtoffers van
die invasie, 't Verslag was goed, maar ouder
gewoonte te lang. Bovendien was het niet
vrij van een zekere tendenz, weshalve wij hier
alleen het objectief-zakelijke gedeelte weer
geven.
De apen konden geen copie leveren. Zij
hadden zich een indigestie gesnoept en waren
zeer verontwaardigd over den menschelijken
commentaar, dien zij hadden moeten aan-
hooren. Ze stuurden onze reportrix een afge
vaardigde met den volgenden bloeienden vol
zin; „Me binn'e allemaal ziek en me binne
verschrikkelijk woest, omdat we om den
anderen bezoeker te hooren kregen: „Wat
zijn die beesten vies en ,,'t Bijine toch net
menschen". De toon, waarop dit gezegd werd,
deed uitkomen, dat vooral de laatste uitlating
hun woede geprikkeld had. (Buiten verant
woordelijkheid der Redactie Fantasia had
vooral in verband hiermede nog gaarne
de apen-opinie gehoord over de uitdrukking
„aap, wat heb je mooie jongen", maar de kans
was verkeken. Met 'n grenzeloos dédain om
z'n apensnuit was de vertegenwoordiger ver
dwenen.
De roofdieren waren over het algemeen mil-
demgestemd over de bezoekers. Een dame met
een pruik en een heer zonder haren hadden
in spreekkoor den lof gezongen van de leeuwen
manen en de gevlekte panter had een heele
hymne gehoord over zijn prachtige huid. Niet
tegenstaande de vele complimenten liad hij zich
toch even niet kunnen bedwingen en had
tusschen zijn venijnige roofdlerentanden ge
sist: „En dat zonder poeder!" Roerend waren
zij 't er over eens, dat 't animal rationale den
eetlust van het animal niet mocht becritiseeren,
want een leeuwin had met een half oog liggen
loeren naar het zichtbaar slinken van den in
houd van een broodmandje.
De bloemen klaagden over gebrek aan be
langstelling. Juist de aankomende mannen-
generatie, voor wie ze zoo vaak als goedkoope
advocaten moesten fungeeren in voor het leven
beslissende kwesties, keurde haar geen blik
waardig. „Dan is het zoo gedaan met het: zegt
het met bloemen; schrijf dat maar gerust in
de krant", was het einde van de collectieve
klacht. -
De ijsberen leverden actueele copie. Voor hun
kooien immers waren de kansen overwogen
van de komende Noordpool-expeditles. Of Wil-
kins kans zou zien, ijsberen te torpedeeren
vanuit zijn Nautilus, of dr. Eckener ze met
zijn Zeppelin-anker uit de IJszee zou kunnen
ophengelen; of 't maar niet beter was, de
Poolzee in werkverschaffing droog te leggen;
of die dieren ook de begrijpelijke verontwaardi
ging onzer boeren zouden opwekken, door
alleen bevroren vleesch te eten, en zoo verder.
Intusschen popelden een paar bruine beren
van ongeduld, om hun ervaringen te luchten.
Eenige dames waren aan de lij-zijde langszij
hun kooi gekomen en hadden een hatelijke
opmerking geloosd over de ondraaglijke lucht,
die de dieren verspreidden. Waarop een der
gekooiden zich gelukkig achtte, dat de bezoek
sters aan lij lagen, 't Was toch nog erg ge
noeg, want de weeë odores geurden nog wel
tegen den wind ln.
In 't reptielengebouw werd nog naarstig ge
fluisterd over den mijnheer, die ongeduldig
had gezocht naar „dat rare dier, dat om 'n
haverklap van kleur verandert". Bij nader
onderzoek bleek, dat de heer die drukke kleur-
wisseling wenschte te bestudeeren. Ben en
ander kwam hem ln z'n loopbaan te pas. De
zeehonden en zeeleeuwen hadden lang in het
middelpunt der belangstelling gestaan; ze had
den echter niet te klagen. Terwijl de menschen
in zesdubbele rijen rond de afrastering hin
gen, hadden zij maar wellustig rond geduikeld
in hun ruime bassin. En bij den voedertijd had
de oude zeeleeuw door z'n traditioneels vang-
kunst dezelfde uitroepen aan de massa ont
lokt, als men bij vuurwerknummers pleegt te
vernemen.
Alleen hadden de dieren zich stomverbaasd
afgevraagd, hoe 't toch kwam, dat de groote
menschen meest vooropstonden in de gelederen
der kijkers, terwijl de kleuters ln de achterste
rijen jengelden, wijl ze niets konden zien. En
als kennissen elkaar toevallig ontmoetten,
heette het steeds, dat men juist om de kinderen
ter diergaarde ging.
De papagaaien hadden veel stof geleverd.
Br was een heel verhaal over twee oude dames,
die maar niet konden gecombineerd krijgen,
hoe een dier op zóó'n hoogen leeftijd als papa
gaaien bereiken, nog zóó mooi konde% zijn.
Hier was de reportrix echter hoogst tendentieus
geworden, weshalve de schaar in de copie
moest...... B.
Vuur maken en koffie zetten
De dichter Mörike was buitengewoon onhan
dig in alles wat huishoudelijke zaken betrof.
Dikwijls voeide hij zich, wanneer hij geen hulp
had, 'zoo verlaten als een kind, maar in alle
moeilijke omstandigheden triomfeerde zijn hu
mor en zijn grenzeloos kleine behoefte naar
materieele dingen. Clara zijn zuster, had hem
daarenboven aardig verwend ln zijn jonggezel
len tijd en aan haar liet hij gaarne de zorgen
voor zijn lichamelijk welzijn over. In een pe
riode van verlatenheid schreef Mörike in de
veertiger jaren het volgende:
„Ik denk, tot Claartje terugkeert, noch van
honger te sterven, noch te bevriezen, ofschoon
het vandaag niet veel scheelde. Bij mijn thuis
komst van Wermuthaus waai"- Clara achter
gebleven was, had ik verzuimd de dienstbode
te laten komen, verdiepte mij eerst in Al-
brecht Dürer, toen in een brief, die juist aan
gekomen was en bemerkte eindelijk dat het
vuur uitgegaan was en de maag om voedsel
riep.
Ik ging dus aan het werk, stak de keuken
lamp aan, nam houtjes enz tweemaal
scheen het dat het vuurtje heerlijk brandde
keek ik er echter 10 minuten later na, dan
was het weer nacht in de hel. Nu haalde ik een
karrevracht papier (de fijnste briefjes op post
papier, die ik zoo iets gegund had, bevonden
zich er onder)) en daar ging het er op los
zoo, dat het loeide in den schoorsteen. Wel
drie kwartier had ik tevoren de melk in den
oven gezet en mijn vinger, dien ik er van tijd
tot tijd bijwijze van thermometer instak altijd
met 2.3 gr. 'boven 0 er uitgetrokken, thans
dacht ze echter zichtbaar aan koken, ik zocht
ijlings naar koffie en had daarbij de keus tus
schen verschillende sappen, die dichtbij de
kachel stonden en er alle ongeveer hetzelfde
uitzagen, alleen op de tong merkelijk verschil
den. Met bewondering van één (dat een
heenostdrank scheen te zijn) bracht ik uit
een schoteltje vol koffiedrap door middel van
een zeef een heel geschikt brouwsel te voor
schijn volgens de kleur te oordeelen leek het
wel chocolade''.
Anders bedoeld
Een brave kerel werd de gelukkige vader
van een tweeling, en in zijn zenuwachtige
vreugde haastte hij zich naar bet telegraaf
kantoor en zond het volgende telegram aan z'n
zuster:
„Heden verblijd met een tweeling.
Morgen meert."
WAT DE ZEELEEUWEN EN DE ZEEHONDEN OP „KWARTJESDAG" ZAGEN
Van de vroegste tijden af kan men bij alle
cultuur-volken een streven waarnemen den voet
te beschermen tegen de invloeden der natuur
en de grondgedachte was dan ook bij alle
volken vrijwel dezelfde, alleen de wijze van
uitvoering verschilde. De Romeinen, wier be
schaving op West-Europa van grooten invloed
is geweest, hebben hun schoeisel ook naar
onze streken overgebracht.
Als oudste voetbekleeding hadden zij alleen
een dik stuk leer of hout in den vorm van een
zool, die door sierlijke banden aan den voet
werd bevestigd (sandalen).
Een dergelijke voetbekleeding gaf natuurlijk
wel bescherming tegen harde en ongelijke voor
werpen, waarmede de wegen waren bedekt,
doch niet tegen de wisselende weersgesteld
heden. Al spoedig verschijnt dan ook de schoen,
die den geheelen voet tot boven den enkel
bedekt en die op de wreef met een band werd
vastgeregen. De Romeinen kenden zelfs ver
schillende mode-variaties in hun schoenwerk.
De dames droegen vaak schoenen van gekleurd
of wit leer met garneering versierd. Soms ook
zelfs luxe-schoentjes met paarlen en edel-
steenen bezet en hoe meer de Romeinen in
beschaving en verfijning toenamen, des te
luxueuzer werd ook hun schoeisel en de wijze,
waarop liet werk vastgemaakt.
De verschillende standen droegen toen ver
schillend schoeisel en een Romein, die zich
van zijn standing bewust was. zou men nimmer
met sandalen op straat zien; zoodra lilj zich
in 'het openbaar vertoonde, droeg hij schoenen.
In het oude Rome bestond een aparte sehoen-
makerswijk. Het is niet te verwonderen, dat
althans een gedeelte van die Romelnsche be
schaving ook naar onze streken werd overge
bracht en dat na den val van het Romeinsclie
rijk in de Westersche streken ook 't schoei
sel een groote verandering onderging. Toch
bleef de schoen een groote plaats bekleeden in
de wijze, waarop het onderscheid der standen
werd aangeduid en het verschil in schoeisel ge
durende de middeleeuwen was heel wat groo-
ter dan nu.
De mode in het schoeisel werd aangegeven
door den adel en naarmate de welvaart van 4e
poorters grooter werd, gingen deze natuurlijk
tot na&perlj over. Aanvankelijk waB de schoen
een beschermingsmiddel een omhulsel van den
voet, maar naarmate de modegrillen toenamen,
moest de voet zich schikken naar den schoen,
met het logische gevolg, dat de voet misvormd
werd en menigeen zal aan den lijve hebben ge
voeld, „waar de schoen wrong"
Toen de mode met het versmallen van den
voet het uiterste had bereikt, ging men de gril
ligheid in de lengte zoeken en in de 14de eeuw
waren schoenen van een el werkelijk geen bij
zonderheid. Ontelbaar waren bovendien de va
riaties, die men ln deze puntschoenen kon aan
brengen. Vooral de omgebogen punten hadden
veel aftrek. Maar alweer veranderde de mode
en ln de 15de eeuw moesten de puntschoenen
het veld ruimen voor die van meer normale
afmetingen met breeden neus. Ook de ver
hoogde hak deed toen haar intrede.
De 16de eeuw bracht de laarzen met omge
slagen kappen, die tot aan den knie reikten en
tot op halve kuithoogte werden neergeslagen.
Later werden die kappen met kantwerk afge
zet en bovendien de wreef voorzien van aller
lei strikken, zoodat de naam „molewieken"
voor een dergelijk schoeisel, niet misplaatst
was.
De hooge hakken ontstonden onder de re
geering van Lodewijk XIV en het modenieuw-
tje was natuurlijk al heel spoedig ook naar ons
land overgewaaid, waar men in alles de Fran
sche mode trachtte na te volgen. Deze hakken
werden alleen gebruikt voor damesschoeuen
en hadden ongeveer de hoogte van den tegen-
woordigen blokhak. Onder Lodewijk XV werd
de rechte lijn van dezen hak sierlijk gebogen
en zoo ontstond het model, dat ook nu nog als
Louis XV hak bekend ls. Ook de tegenwoor
dige molière, gedoopt naar den dichter van
dien naam, stamt uit hetzelfde tijdperk.
Van schoenen naar schoenmakers en schoen
lappers is één stap. In sommige steden had
men afzonderlijke schoenmakers- en schoen
lappers-gilden, maar de lappers waren over het
algemeen niet erg in tel en de schoenmakers
achtten zich ver verheven boven de „pothuig-
mannekes".
In de kluchtspelen werden de lappers door
gaans als een vroolijk soort luidjes voorge
steld en menig jolig liedje is van hen in de
liedboekjes bewaard gebleven.