ARBEID EN KAPITAAL HET DRAMA IN DEN KERKTOREN IBAMSCHE; 1 I 9 m nr^d^TThet juist, dat de m M DONDERDAG 1EÏ lS3.i OF: OM ZIJN KNECHTS AAN ZICH TE BINDEN, ZOODAT ZIJ NIET NAAR EEN CONCURRENT ZOUDEN LOOPEN? FIETSBAJslDEN 1 I Ann va An ra» mnmatea *ga4£aeg NederlandBohe ^headers, die da .Serum ^varura-hfaM-anMng te Rome medeyterdag graf van Leo XIIL verzameld-op het door MGR. IGNAZ SEIPEL Ex-kanselier van Oostenrijk. I. De bekende staatsman, Mgr. Sei- pel, die als weinigen een kijk heeft op de hedendaagsche stroomingen en strevingen, schreef voor het Amerikaansche blad „Thought" een paar artikelendie door het Engelsche weekblad „The Uni. verse" werden overgenomen. Het leek ons d-e moeite waard de daar in vervatte gedachten over de verhouding van arbeid en kapitaal onder de oogen van onze lezers te brengen. Velen houden, dat het tot de eerste en aller, voornaamste taak behoort van onzen tijd of van de allernaaste toekomst, op een afdoende wijze de verhouding van arbeid tot kapitaal te regelen. Ik onderschrijf die meening. Arbeid en kapitaal zijn de twee pilaren, waar op ons heele economische leven steunt. Dat is altijd zoo geweest; maar pas de laatste eeuwen is hun karakter als pilaar van het economisch systeem volmaakt duidelijk en ziöhtbaar ge- worden voor eenieder. Leven en denken concentreeren zich op den dag van vandaag veel meer op de economische elementen dan vroeger, al is het ook waar, dat in vroegere perioden toen de maatschappij een heel andere struktuur vertoonde, de eco- nomische „ups and downs" van personen en families, ook aan aanhoudende veranderingen onderhevig waren. Vandaag echter is de eenige beslissende factor, die iemand een plaats aan wijst in de maatschappij, zijn verband met een van deze twee groepen: arbeid en kapitaal. Deze ontwikkeling heeft geleid tot de leer van klasseverschil en klassenstrijd. De wereld op een keerpunt Wij moeten er hij voegen, dat de ontwikkeling van het menschdom met groote schreden voert tot een bijna volledige unificatie van de econo mische systemen. De gewelddadige uitzonde ring van het Russisch bolsjewisme daargelaten, •bestaat er nauwelijks een enkele mogelijkheid, dat de economische omstandigheden en het leven der menschen zich op verschillende wijze in de verschillende deelen der wereld zullen ontwikkelen. Als gevolg hiervan is het dan ook niet meer mogelijk, dat verschillende systemen van bestaan met elkaar om den voorrang strijden of dat de wereld in de toe komst een ander systeem zal begunstigen. Als het tegenwoordige economische systeem veroudert, blijft er niets anders over dan een nieuw uit te vinden. Wij zijn van meening, dat ons leven op een keerpunt staat. Het donderend en wereld- schokkend gekraak van datgene, wat tijdens den 'oorlog en in de na-oorlogscke periode in elkaar gestort is, heeft ons deze opinie bijge bracht. Iedereen moet die tegenwoordige stroo- ming zien, of hij moet al zeer onverschillig zijn, of druk bezig met de schuldvraag van den oorlog en andere nuttelooze speculaties. Iedereen bemerkt, hoe het tegenwoordige ge slacht" "verwacht, dat de nieuwe revolutie zich het eerst zal vertonnen op economisch gebied, wijl de economische ellende de meest nijpende is, en het economisch element ook het meest werkelijke schijnt te zijn. Het tegenwoordig ge slecht vreest eensdeels voor en verlangt ander deels naar de komende verandering. Vele Katholieken zijn bevreesd Nu komt de vraag, hoe de katholieken over deze problemen denken. Laten we de vraag op de volgende wijze formuleeren: Welke houding nemen de katholieken aan? Op het oogenblik bestaat er onder hen geen eensgezinde meening. Vele katholieken zijn be vreesd. Christenen en vooral katholieken zijn con servatief van aard. Het christendom is een historische godsdienst, gebouwd op een histo risch feit, de verlossing van het menschdom door Christus. De Katholieke Kerk heeft tot taak het christelijk geloof en de leer der ge nade ongerept te bewaren. De Katholieke Kerk moet „conservare" bewaren, en is daardoor conservatief, behoudsgezind. Maar de Katholieke Kerk zelf is ^icb goed bewust van de scheidingslijn tusschen dat gene, wat het behouden waard is, en wat zon- der eenige schade losgelaten kan worden. Toch moeten katholieken voorzichtig te werk gaan. Uit de geschiedenis van den oorlog kunnen we leeren, dat niet iedere loopgraaf en niet iedere vooruitgeschreven post van een fort van even groot belang zijn: en toch leek het altijd ge. vaarlijk om een loopgraaf of zoo'n post op te geven, zonder eens goed nagedacht te hebben. Het' economisch systeem is echter meer dan een simpele voorpost. De diepte en heilzaam- 8te wetten, die het economisch leven regelen, zijn de wetten der moraal. Is het niet gevaar, lijk om te laten tornen aan datgene, wat zeker meer dan een gewone voorpost Is? Men kan een soldaat geen beteren raad geven dan om een eenvoudigen voorpost te verdedigen alsof er de heele oorlog van afhangt. Van den anderen kant moet een generaal toonen den veel groo teren moed te bezitten om op den juisten tijd het bevel te geven voor een ontruiming of een terugtocht. Vele katholieken zeggen: „daar zijn al ruïnes genoeg in de wereld. Laten we verdere Ineen stortingen vermijden". Inderdaad wij leven in een tijd, die de poli tieke orde niet onaangetast heeft gelaten; deze orde nu was voor hen, wier patriotisme een beetje in den godsdienst geworteld was, een deel van de heilige orde van zaken. Ook de sociale orde is het slachtoffer geworden van een grooten en diepen socialen ommekeer. Zal de hedendaagsche orde ineenstorten? De economische orde heeft zich echter tot nog toe sterker getoond. Zal ook die orde in eenstorten? Moet het begrip van eigendoms recht herzien worden? Moeten de bestaande verhoudingen tusschen arbeid en kapitaal om- vergeworpen worden? Wat zal er dan overblij. ven? Zal de heele strijd der hervormers zich niet saamtrekken op de Kerk en op den gods dienst zelf, zonder een daartusschen gelegen sterkte te ontmoeten die een aanval waard is? Zulk een vrees is te meer gegrond, wijl de kampioenen voor een sociale en economische omwenteling al moeite genoeg hebben om zich te verbergen achter het masker: dat godsdienst een privé-aangelegenheid is. Om die reden staan vele katholieken vlak tegenover iedere poging, die tot doel heeft het menschdom naar een nieuwe economische structuur te leiden. Van den anderen kant maken zich andere katholieken ernstig bezorgd over het feit, dat hun geloofsgenooten misschien conservatief zouden schijnen op zulk een gewichtig keer punt van de geschiedenis in onzen tijd. Het christendom is een historische godsdienst, om dat hij heel de geschiedenis omvat: die van het verleden en die van de toekomst. De Katho lieke Kerk is de algemeens Kerk, omdat zij bestemd is voor menschen van alle naties en van alle rassen In ieder tijdperk. Is zij ook niet bestemd voor alle klassen van iedere economi sche en politieke orde? Christus heeft een schat van geloof en ge nade aan de wereld gebracht. Deze schat wordt echter niet vggmeerderd. door welke bijdrage ook, voortkomende uit den menschelijken geest, al zouden die toevoegsels ook de meest eerbied waardige, nuttige en beproefde hervormingen bevatten. Een katastroof voorspeld Daarbij komt nog een andere vrees. Wat zal er het gevolg van zijn, als toekomstige geslach- ten alle of zoo goed als alle katholieken zien strijden aan den kant van degenen, die de oude sociale en economische orde verdedigen? Zal de Kerk daarvan geen ernstige schade onder vinden en zullen op deze wijze niet ontelbare zielen vervreemd worden van God en van Gods Kerk? Zij, die zoo gestemd zijn, vragen zeer onge duldig, dat de beste katholieken de propagan disten van een nieuwe orde zullen worden en de leiders op den weg naar die nieuwe orde. Zij voorspellen, dat tenzij de goede weg wordt ingeslagen, er ongekend groote afval zal ko men en de ineenstorting, niet van de Kerk zelf, maar van haar instellingen, die op den dag van vandaag in onze landen bestaan. Wie heeft gelijk? Het is altijd gemakkelijker de vraag te be antwoorden: wie heeft ongelijk? De fanatieken hebben altijd ongelijk. Het is een godslastering van katholieken te eischen, dat zij een of andere sociale en economische orde als even heilig zullen beschouwen als hun geloof en hun Kerk, of dat ze heide even krach tig zouden verdedigen. Van den anderen kant is het dwaas en verkeerd te verlangen, dat de Katholieken de bestaande, van ouds gegrond veste instellingen van het leven op aarde om ver zullen werpen, voordat er nieuwe en betere gereed zijn. Spelen met revolutie Ook de luie en onverschillige mensch heeft altijd ongelijk, omdat hij niet bereid is mee te werken aan de oplossing van sociale en econo- mische vraagstukken. De katholiek, die zoo doet, is veel meer schuldig. Het is niet in den haak zijn medemenschen niets anders te geven dan hoop op den hemel, als men hen reeds op aarde helpen kan. Menschen moeten gelukkig zijn èn in den hemel èn op aarde, zoover als God dat verlangt en voor zoover de mensch deze twee kan vereenigen. De moreele orde van het heelal is niet alleen een samenstel van gedachten en van wetten, be roemd om haar schoonheid en om haar conse quent en onaantastbaren ophouw. Die orde be staat om werkelijk op aarde in praktijk ge bracht te worden. Ook de ongeduldige mensch heeft evenzeer ongelijk. Hij verlangt er naar zidhzelf en zijn tijdgenooten in avonturen te werpen en hij rechtvaardigt dat door te beweren, dat men Eert verzekering sluiten, om de polis te beleggen, lleinde aan bedrijfskapitaal te komen Verder heb ik er niet meer op dat do dikke „WACHT MAAR, DAT ZAL IK JE BETAALD ZETTEN" Wat in een notitieboekje stond te lezen WAAROVER IN HET OPENBAAR GEEN MEDEDEELINGËN KONDEN GEDAAN WORDEN (Vervolg). De volgende getuige was J. Ruys van een verzekeringsmaatschappij in s-Gravenhage. De verdachte was bij hem gekomen, met de vraag of hij een verzekering kon sluiten, op zijn compagnon. De president: En hoe groot moest die verze kering zijn? De getuige: Er werd geen bepaald bedrag genoemd. De president: En wat hebt u toen gedaan? De getuige: Ik heb aangeraden een z.g. com pagnons-verzekering te sluiten. De president deelde daarop mede, dat uit de stukken blijkt, dat de verdachte in 1927 met drie verzekeringsmaatschappijen in ver binding heeft gestaan. Deze stukken werden door den griffier voorgelezen. Gehoord werd vervolgens de getuige E. Veg- ter, inspecteur van een levensverzekerings maatschappij in 's-Gravenhage, die op 20 Juni 1927 met den verdachte heeft geconfereerd over een te sluiten verzekering. De president: Wat was het Tesultaat van die onderhandelingen. De getuige: Zij zijn op niets uitgeloopen. Daarop verscheen do getuige J- A. A. Koo ien aannemer, voor het getuigonhekje. Deze getuige verklaarde dein verdachte ver schillende malen sommen gelde te hebben voor geschoten, die deze gebruikte om den leveran cier van de leien te betalen. De president: Heeft de verdachte hij u daar op sterk aangedrongen? De getuige: Als ha er niet op aangedrongen had, zou ik hem het geld zeker niet gegeven hebben. Hij had er toen formeel nog geen reoht op. De president: Kreeg u den indruk dat de verdachte erg om geld verlegen zat? Moest hij misschien groote betalingen doen? De getuige: Dat zou ik niet kunnen zeggen. Daarop was het de beurt van den getuige W. P. M. Femminck, directeur van een levens verzekering-maatschappij in 's-Gravenhagé, Om gehoord te worden. De president: Toen de verzekering tot stand gekomen was, had u er toen al over gespro ken met de beide compagnons? De getuige: Neen, alleen met den verdachte. De president: En wat deed A.? De getuige: Die liet blijkbaar alles aan zijn compagnon over. Ik kreeg niet den indruk dat hij zich er sterk voor interesseerde. De president (tot den verdachte): Waarom wilde u eigenlijk een verzekering sluiten? De verdachte: Ik wilde de polls beleggen, om zoodoende aan bedrijfskapitaal te komen voor een leihandel met Engeland en Noor wegen. De president: Maar was het dan niet beter om het geld gewoon bijeen te spanen? Hadt u zich vooraf vergewist van de grootte der hoe veelheid geld, die u op de polis kon krijgen, De verdachte: Ik zou van de bank van de waarde van de polis in geld kunnen krijgen. De president: Maar dat was op z'n hoogst tweeduizend gulden. De verdachte: Ik zei immers drie-kwart van de waarde van de polis. anders misschien te laat komt. Nog eens, wij weten dat de „vrienden van orde" in andere kampen spelen met een omwenteling om een omwenteling te voorkomen. Daarbij zijn er ook nog zoogenaamde proletarische christenen, die zooals ze gewoonlijk zeggen, klaar staan om te helpen en alle menschen in proletariërs te veranderen. Als die hervormers bezorgd zijn, dat zonder hun tusschenkomst de al-gemeene Kerk groote schade zou loopen, dan hebben zij dubbel ongelijk, dan zijn zij kleinmoedig en meenen zij Onzen Lieven Heer te hulp te moe- ten komen met hun menschelijke slimheid. De president: Jawel, maar de waard© van de polis is niet 't zelfde als de waarde van de premies! (tot den getuige). En hoe werd de betaling der premies geregeld? De getuige: De verdachte beloofde bij mij op kantoor te zullen komen betalen. De president: Er mocht dus niet bij hem ge disponeerd worden? De getuige: Neen, dat komt wel mqer voor. De president: Waarschijnlijk, wanneer men voor zijn huisgenooten of zijn personeel niet wil weten dat men verzekerd is. De getuige: Ja, of wanneer de contanten ont breken. De president constateerde dat de verdachte op 11 Maart 1929 van den aannemer een som van f 1100 heeft ontvangen. Den 23sten Maart heeft hij de achterstallige premies betaald tot een bedrag van 1000. Op 27 Maart werd de laatste premie voldaan, zoodat de schuld van den verdachte bij de verzekeringsmaatschappij geheel voldaan was. De president (tot den verdachte)Vooral die laatste betaling zal u niet gemakkelijk zijn gevallen, vermoed ik. De verdachte: Absoluut niet! Ik was heel goed hij kas. De president: Waarom hebt u dan juist in dien tijd een groot aantal voorwerpen laten beleenen? De verdachte: Dat heb ik zelf niet gedaan, maar iemand aan wien ik een bedrag van 150 schuldig was. Uit het verdere verhoor van den getuige, blijkt dat de verdachte later ock voornemens is geweest een verzekering te sluiten op het leven van een anderen compagnon, en wel tot een bedrag van acht ton. Een der rechters, mr. Hulsman stelde de vraag of de verdachte met den getuige gespro ken heeft over het hoofddoel der verzekering, dat volgens den verdachte bestond in het be leggen van een polis, en daarop geld op te ne men. De getuige beantwoordde deze vraag ont kennend. De verdachte zeide nog een verzekering te hebben willen sluiten, teneinde daardoor zijn knechts aan zich te binden, zoodat zij niet naar een concurrent zouden loopen. De president: En daarom dacht u er dus over een verzekering van acht ton te sluiten. Na de pauze werd allereerst gehoord, de ge tuige P. H. Gallé, directeur van het meteorolo- gisch instituut, die mededeeüngen deed omtrent het weer op den dag en het uur van den moord. Op dlem bewusten dag was het helder, zonnig weer. Onder dezelfde weersgesteldheid heeft de ge tuige van een huis in de Halmaheirastraat den koepel gadegeslagen. Men kon toen zeer duide lijk het luik boven in den koepel zien. Men zou menschen, die bij het luik stonden, hebben kun nen herkennen. Daarop werd gehoord mej. v. d. Veer, die zich herinnerde op den ochtend van den moord, even voordat deze plaats had, twee menschen gezien te hebben op den koepel der kerk, die daar met elkaar in een druk gesprek schenen gewikkeld. Getuige herkende den verdachte als een van deze personen. Mr. Kokosky (tot de getuige)Had de als werkman geltleede persoon, die u op den koepel zag, een pet op? De getuige: Heeft deze meneer het recht mij vragen te stellen. De vorige week is hij, hij mijn afwezigheid, in mijn woning doorgedrongen. Dat vind ik erg onbehoorlijk. De president: Laten wij dat nu maar buiten beschouwing laten en antwoordt u nu maar op de vraag van Mr. Kokosky. De getuige: Ik weet niet of de werkman een pet op had, maar wel herinner ik mij. dat hij een manchester pak droeg. De verdediger: Dat hebt u vroeger nooit ge zegd. De getuige: Ik heb gezegd, dat de man een werkmanspak droeg, en een werkmanspak is een manchester pak. Getuige verklaarde voorts, dat zij de beide personen, die de verdachte en de vermoorde ble ken te zijn, pertinent herkend had uit een stel foto's, dat haar was voorgelegd door de politie. De grootmoeder der vorige getuige, die daar op aan een verhoor werd onderworpen, ver klaarde eveneens twee mannen op den koepel te hebben gezien. De eene was dik, de ander had een gewoon postuur. Tezamen gingen zij door het luik in den koepel naar binnen. Tien minu ten later kwam de dikste van de twee weer naar huiten. De president: En toen? De getuig gelét. De president: Kunt u zeggen persoon de verdachte was? De getuige: Dat zou ik onmogelijk kunnen 202^011. De verdediger: Weet u nog hoe de twee man nen op den koepel gekleed waren? De getuige: Een van hen was als heer ge kleed. Dat. was de dikste. De andere was m werkmanskleediing. De yeTdediger: Wat had hij dan aan. De getuige: Dat weet ik met meir Voorts werd gehooid de getuige H. Wessem dorp die voor den verdachte verschillende voorwerpen heeft beleend, kort voor de mooid PlGaetu?gaed verklaarde in 1928 definitief bij den verdachte in dienst te zijn gekomen ais Le presidentWas A. de compagnon van den V6DeaCgetuige- Wij wisten niet heter dan dat hq gewoon knecht was. A. Het zich hierover n°De president: Hebt u wel eens gemerkt dat de verdachte en A. onaangenaamheid met elkaar h De6getuige: Ja, ik herinner woordenwisseling. Toen de verd^bte daaraf een einde maakte door weg te oope hem mompelen „wacht maar da taald zetten. Ik zal je doodgooien, (een andere krachtiger term werd gebruik. Re De president: En hoe was la Maart 1.929 verhouding tot den verdachte wat e re geld? u. De getuige: Ja, dat geld, dat was a tij TOeTtl De president: U bedoelt, dat hij niet altijd uw loon ten volle uitbetaalde. De getuige: Juist, ik moest dikwijls geld te goed houden. Ik deed dat, omdat ik wist dat er niets was. De president: Heeft U einde Maart 1929 een som van honderdvijftig gulden van den ver dachte ontvangen De getuige Neen. Voorts verklaarde de getuige, den dag voor den moord in gezelschap van den verdachte en van A. op den koepel te zijn geweest. Op den dag van den moord zelf heeft getuige den ver dachte tusschen tien en elf uur aangetroffen in de goot, die om den koepel heen loopt. Getuige klom langs den linkerkant van den koepel om hoog en keek, hoven gekomen, door het luik naar binnen. Toen zag hij A., in zittende hou ding op het steenen gewelf, onder het dak De president: Bent u toen naar hem toege gaan De getuige: Ja, maar A. kon zich nauwelijks meer bewegen en antwoordde niet op mijn vragen. De president En toen De getuige: Ik ging naar beneden, waar ik den verdachte ontmoette. „Nu is hij doodged.... heb ik tegen verdachte gezegd. Deze dreigde mij, dat ik nooit zou bekend maken, dat ik hem boven bij den koepel had gezien. Wanneer ik dat deed, zwoer hij, dat hij mij van moord zou beschuldigen. Hield ik echter mijn mond, dan beloofde hij mij, dat ik 't zoo goed zou hebben, als ik 't nog nooit had gehad. De verdachte: De heele roman, die Wessen- dorp hier vertelt is verzonnen De presidentWelke is dan uwe lezing van het gebeurde De verdachteIk heb Wessendorp met A naar hoven gestuurd en hen zelf beneden ge bleven. Op straat richtte ik mijn veldkijker naar de spits a n den koepel. Plotseling hoorde ik een luiden kreet en zag ik Wessendorp, met een hamer in de hand stoeien of vechten. Wat er precies aan de hand was kon ik echter niet ontdekken. De presidentJa, dat is allemaal mooi. Maar met dit verhaal bent u eerst voor den dag ge komen op 26 Januari van dit jaar. Daarvóór hebt u altijd heel andere verklaringen afge legd, zelfs kort na uw arrestatie op 28 October 1930. Toen hebt u evenals na het plegen van den moord gezegd, dat Wessendorp u, nadat het „ongeluk" ontdekt was, heeft aangetroffen in de spreekkamer van de pastorie. Wessendorp verklaarde precies hetzelfde. In uw beider no titieboekje stond hetzelfde te lezen, zoodat men min of meer tot de conclusie moest komen, dat het aldus tusschen u en Wessendorp was afge sproken. De verdachte: Twintig minuten nadat ik Wessendorp op den koepel had gezien, zag ik hem beneóen bezig zijn hamer schoon te maken. De president U was dus overtuigd van de schuld van Wessendorp. De verdachte Natuurlijk. De president Waarom hebt u dit dan niet aan de politie verteld De verdachte Ik dacht niet, dat A. sterven zou. Bovendien was ik bang, dat de politie, wanneer de moord bekend werd, er mij van zou verdenken. De presidentU begreep dus wel, dat het maar het beste was, dat de politie niet vernam, dat er nog iets anders dan een ongeluk was gebeurd. Overigens hebt u op 27 Februari jJ. aan den Oficier van Justitie geschreven, dat Wessendorp enkele maanden na den moord aan u heeft hekend, op het station te Breda, dat hij A. had vermoord. Waarom hebt u dat niet eer der bekend gemaakt De verdachte Ik durfde niet. Wessendorp. had gedreigd, dat hij in dit geval mijn vrouw en kinderen zou blindgooien. De president: Toen u met Wessendorp ge confronteerd werd hebt u gesproken van een laatste troef. Welke troef was dat? De verdachte: De bekentenis die Wessendorp mü heeft gedaan op het station te Breda! De president: O, en welke reden had Wes sendorp om A. te vermoorden? De verdachte: Hij was kwaad op A. omdat deze hem voor ontslag wilde voordragen. Mr. Smits (tot den getuige). Hoe was A. gekleed? De getuige: In een manchester-pak. Dat droeg hij altijd. De president (tot den verdachte): Bent u niet tot uw verhaal gekomen, nadat de inhoud van het rapport der deskundigen hekend was geworden? De verdachte: Ja. toen ik dat leerde kennen, stond het bij mij vast, dat ik de waarheid moest spreken De president: Dat bevestigt dus myn ge- dachte. De verdediger (tot den getuige)Er zou den bewusten dag alleen een steigertje boven aan den koepel gemaakt worden. Had u daarvoor het benoodigde materiaal? De getuige: Neen. De verdediger: Waarom ging u dan naar den koepel? De getuige: Natuurlijk om opmetingen te doen. Ik moest toch weten hoe groot de stel- SDemSe£r: Wat dacht u toen de verdach- De getuige: Ik wist niet wat ik denken moest Aanvankelijk dacht ik werkelijk aanjen onge- luk. Ik begreep wel dat de verdachte erg hang voor was, maar begrepen, dat hij A. met een hamer had neer- ik heb toch niet bepaald De De president (tot den getuige): Hoeveel herft de verdachte u korten tijd daarna uitbetaald, na getuig©' Duizend gulden, ie president: U had 500 van den verdachte to vorderen. Dit bedrag heeft de verdach echter verdubbeld, zoodat u dus 5°0 tocae- meerde voor uw zwijgen. Wat wéét u uw bekentenis aan den verdachte op het station ^DTÏÏtuige: Daarvan hoor ik nu voor 't eerst. De president: Hoeveel geld hebt u later nog van den verdachte ontvangen, behalve uw ar- "tfSige: Ik heb behalve de eerste vö£ honderd gulden nooit iets meer gekregen mL™uSTSiïSi dagen vtor den moord, niet verschillende dlngen. die aan den verdachte toebehoorden naar de bank van la®- Te SET*. De bank van leening heeft dachte u denzelfden dag een bedrag van heeft ter hand gesteld? De getuige: Ik heb niet meer dan vijf a tien gulden gekregen. H tt .n De verdediger (tot den getuige:Heeft Belgische bank niet eens 'n aanklac ge ingediend wegens verduistering. De getuige: Dat is juist. Maar die klacht te lugetrokke-n en op 't oogenblik is volging ingesteld tegen den directeur va bank inplaats van tegen mij. De president (tot den verdachte)is vrouw, dat u een verzekering van had gesloten op 't leven van uw compagnonT De verdachte: Neen, dat mocht zij niet we De president: Maar zij moest toch we me ken aan uw uitgaven, dat u plotseling groot bedrag rijker waart geworden. De verdachte: Daarover kan ik in t open haar geen mededeeling doen. Ik kan dat we tegenover mijn raadsman. De president schorst daarna de zitting o Vrijdagmorgen, negen uur. een DE GASKAMER TE UTRECHT Uitspraak van de Kroon In de gister gehouden vergadering van den Raad van State, afdeeling voor de Gesch:ine van Bestuur, is o.m. voorgelezen het volgen Kon. besluit: Tegen de door het Departement van Defensie voorgenomen oprichting van een gaskamer e Utrecht op 't Suikerterrein aan den Leidschen- weg en de Muntkade, waren hij Ged. Staten van Utrecht bezwaren ingediend namens he gemeentebestuur van Utrecht en door om wonenden, welke bezwaren ontleend waren aan vrees voor gevaar en schade aan de ge zondheid, voor hinder en schade aan eigen dommen. De commissie uit Ged. Staten heeft daarop aan de Kroon geadviseerd, de inrichting niet te plaatsen op het Suikerterrein, tenzij aan een plaatsing elders onoverkomelijke bezwaren zijn verbonden, in welk geval in overweging werd gegeven, in de inrichting alleen niet- giftige en niet-explosieve gassen te laten ver werken, en de inrichting niet te laten ge bruiken als bewaarplaats van gaspatronen. De Kroon heeft thans beslist, dat een ia- richting als de onderhavige gaskamer niet valt onder een der rubrieken, genoemd in art. 2 der Hinderwet, zoodat van toepassing van art. 26 dier wet ook geen sprake kan zijn. m

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 5