ARBEID EN KAPITAAL
HET DRAMA
IN DEN
KERKTOREN
IBAMSCHE;
1
I
9
m
nr^d^TThet juist, dat de
m
M
DONDERDAG
1EÏ lS3.i
OF: OM ZIJN KNECHTS AAN ZICH TE BINDEN, ZOODAT
ZIJ NIET NAAR EEN CONCURRENT ZOUDEN LOOPEN?
FIETSBAJslDEN
1 I
Ann va An ra» mnmatea *ga4£aeg NederlandBohe ^headers, die da .Serum ^varura-hfaM-anMng te Rome medeyterdag graf van Leo XIIL verzameld-op het
door
MGR. IGNAZ SEIPEL
Ex-kanselier van Oostenrijk.
I.
De bekende staatsman, Mgr. Sei-
pel, die als weinigen een kijk heeft
op de hedendaagsche stroomingen
en strevingen, schreef voor het
Amerikaansche blad „Thought"
een paar artikelendie door het
Engelsche weekblad „The Uni.
verse" werden overgenomen. Het
leek ons d-e moeite waard de daar
in vervatte gedachten over de
verhouding van arbeid en kapitaal
onder de oogen van onze lezers te
brengen.
Velen houden, dat het tot de eerste en aller,
voornaamste taak behoort van onzen tijd of
van de allernaaste toekomst, op een afdoende
wijze de verhouding van arbeid tot kapitaal te
regelen.
Ik onderschrijf die meening.
Arbeid en kapitaal zijn de twee pilaren, waar
op ons heele economische leven steunt. Dat is
altijd zoo geweest; maar pas de laatste eeuwen
is hun karakter als pilaar van het economisch
systeem volmaakt duidelijk en ziöhtbaar ge-
worden voor eenieder.
Leven en denken concentreeren zich op den
dag van vandaag veel meer op de economische
elementen dan vroeger, al is het ook waar,
dat in vroegere perioden toen de maatschappij
een heel andere struktuur vertoonde, de eco-
nomische „ups and downs" van personen en
families, ook aan aanhoudende veranderingen
onderhevig waren. Vandaag echter is de eenige
beslissende factor, die iemand een plaats aan
wijst in de maatschappij, zijn verband met een
van deze twee groepen: arbeid en kapitaal.
Deze ontwikkeling heeft geleid tot de leer van
klasseverschil en klassenstrijd.
De wereld op een keerpunt
Wij moeten er hij voegen, dat de ontwikkeling
van het menschdom met groote schreden voert
tot een bijna volledige unificatie van de econo
mische systemen. De gewelddadige uitzonde
ring van het Russisch bolsjewisme daargelaten,
•bestaat er nauwelijks een enkele mogelijkheid,
dat de economische omstandigheden en het
leven der menschen zich op verschillende
wijze in de verschillende deelen der wereld
zullen ontwikkelen. Als gevolg hiervan is het
dan ook niet meer mogelijk, dat verschillende
systemen van bestaan met elkaar om den
voorrang strijden of dat de wereld in de toe
komst een ander systeem zal begunstigen.
Als het tegenwoordige economische systeem
veroudert, blijft er niets anders over dan een
nieuw uit te vinden.
Wij zijn van meening, dat ons leven op een
keerpunt staat. Het donderend en wereld-
schokkend gekraak van datgene, wat tijdens
den 'oorlog en in de na-oorlogscke periode in
elkaar gestort is, heeft ons deze opinie bijge
bracht. Iedereen moet die tegenwoordige stroo-
ming zien, of hij moet al zeer onverschillig
zijn, of druk bezig met de schuldvraag van
den oorlog en andere nuttelooze speculaties.
Iedereen bemerkt, hoe het tegenwoordige ge
slacht" "verwacht, dat de nieuwe revolutie zich
het eerst zal vertonnen op economisch gebied,
wijl de economische ellende de meest nijpende
is, en het economisch element ook het meest
werkelijke schijnt te zijn. Het tegenwoordig ge
slecht vreest eensdeels voor en verlangt ander
deels naar de komende verandering.
Vele Katholieken zijn bevreesd
Nu komt de vraag, hoe de katholieken over
deze problemen denken. Laten we de vraag op
de volgende wijze formuleeren: Welke houding
nemen de katholieken aan?
Op het oogenblik bestaat er onder hen geen
eensgezinde meening. Vele katholieken zijn be
vreesd.
Christenen en vooral katholieken zijn con
servatief van aard. Het christendom is een
historische godsdienst, gebouwd op een histo
risch feit, de verlossing van het menschdom
door Christus. De Katholieke Kerk heeft tot
taak het christelijk geloof en de leer der ge
nade ongerept te bewaren. De Katholieke Kerk
moet „conservare" bewaren, en is daardoor
conservatief, behoudsgezind.
Maar de Katholieke Kerk zelf is ^icb goed
bewust van de scheidingslijn tusschen dat
gene, wat het behouden waard is, en wat zon-
der eenige schade losgelaten kan worden. Toch
moeten katholieken voorzichtig te werk gaan.
Uit de geschiedenis van den oorlog kunnen we
leeren, dat niet iedere loopgraaf en niet iedere
vooruitgeschreven post van een fort van even
groot belang zijn: en toch leek het altijd ge.
vaarlijk om een loopgraaf of zoo'n post op te
geven, zonder eens goed nagedacht te hebben.
Het' economisch systeem is echter meer dan
een simpele voorpost. De diepte en heilzaam-
8te wetten, die het economisch leven regelen,
zijn de wetten der moraal. Is het niet gevaar,
lijk om te laten tornen aan datgene, wat zeker
meer dan een gewone voorpost Is? Men kan een
soldaat geen beteren raad geven dan om een
eenvoudigen voorpost te verdedigen alsof er de
heele oorlog van afhangt. Van den anderen
kant moet een generaal toonen den veel groo
teren moed te bezitten om op den juisten tijd
het bevel te geven voor een ontruiming of een
terugtocht.
Vele katholieken zeggen: „daar zijn al ruïnes
genoeg in de wereld. Laten we verdere Ineen
stortingen vermijden".
Inderdaad wij leven in een tijd, die de poli
tieke orde niet onaangetast heeft gelaten; deze
orde nu was voor hen, wier patriotisme een
beetje in den godsdienst geworteld was, een
deel van de heilige orde van zaken. Ook de
sociale orde is het slachtoffer geworden van
een grooten en diepen socialen ommekeer.
Zal de hedendaagsche orde ineenstorten?
De economische orde heeft zich echter tot
nog toe sterker getoond. Zal ook die orde in
eenstorten? Moet het begrip van eigendoms
recht herzien worden? Moeten de bestaande
verhoudingen tusschen arbeid en kapitaal om-
vergeworpen worden? Wat zal er dan overblij.
ven? Zal de heele strijd der hervormers zich
niet saamtrekken op de Kerk en op den gods
dienst zelf, zonder een daartusschen gelegen
sterkte te ontmoeten die een aanval waard is?
Zulk een vrees is te meer gegrond, wijl de
kampioenen voor een sociale en economische
omwenteling al moeite genoeg hebben om zich
te verbergen achter het masker: dat godsdienst
een privé-aangelegenheid is. Om die reden
staan vele katholieken vlak tegenover iedere
poging, die tot doel heeft het menschdom naar
een nieuwe economische structuur te leiden.
Van den anderen kant maken zich andere
katholieken ernstig bezorgd over het feit, dat
hun geloofsgenooten misschien conservatief
zouden schijnen op zulk een gewichtig keer
punt van de geschiedenis in onzen tijd. Het
christendom is een historische godsdienst, om
dat hij heel de geschiedenis omvat: die van het
verleden en die van de toekomst. De Katho
lieke Kerk is de algemeens Kerk, omdat zij
bestemd is voor menschen van alle naties en
van alle rassen In ieder tijdperk. Is zij ook niet
bestemd voor alle klassen van iedere economi
sche en politieke orde?
Christus heeft een schat van geloof en ge
nade aan de wereld gebracht. Deze schat wordt
echter niet vggmeerderd. door welke bijdrage
ook, voortkomende uit den menschelijken geest,
al zouden die toevoegsels ook de meest eerbied
waardige, nuttige en beproefde hervormingen
bevatten.
Een katastroof voorspeld
Daarbij komt nog een andere vrees. Wat zal
er het gevolg van zijn, als toekomstige geslach-
ten alle of zoo goed als alle katholieken zien
strijden aan den kant van degenen, die de oude
sociale en economische orde verdedigen? Zal
de Kerk daarvan geen ernstige schade onder
vinden en zullen op deze wijze niet ontelbare
zielen vervreemd worden van God en van Gods
Kerk?
Zij, die zoo gestemd zijn, vragen zeer onge
duldig, dat de beste katholieken de propagan
disten van een nieuwe orde zullen worden en
de leiders op den weg naar die nieuwe orde.
Zij voorspellen, dat tenzij de goede weg wordt
ingeslagen, er ongekend groote afval zal ko
men en de ineenstorting, niet van de Kerk zelf,
maar van haar instellingen, die op den dag
van vandaag in onze landen bestaan. Wie heeft
gelijk?
Het is altijd gemakkelijker de vraag te be
antwoorden: wie heeft ongelijk?
De fanatieken hebben altijd ongelijk. Het is
een godslastering van katholieken te eischen,
dat zij een of andere sociale en economische
orde als even heilig zullen beschouwen als hun
geloof en hun Kerk, of dat ze heide even krach
tig zouden verdedigen. Van den anderen kant
is het dwaas en verkeerd te verlangen, dat de
Katholieken de bestaande, van ouds gegrond
veste instellingen van het leven op aarde om
ver zullen werpen, voordat er nieuwe en betere
gereed zijn.
Spelen met revolutie
Ook de luie en onverschillige mensch heeft
altijd ongelijk, omdat hij niet bereid is mee te
werken aan de oplossing van sociale en econo-
mische vraagstukken. De katholiek, die zoo
doet, is veel meer schuldig. Het is niet in
den haak zijn medemenschen niets anders te
geven dan hoop op den hemel, als men hen
reeds op aarde helpen kan. Menschen moeten
gelukkig zijn èn in den hemel èn op aarde,
zoover als God dat verlangt en voor zoover
de mensch deze twee kan vereenigen. De
moreele orde van het heelal is niet alleen een
samenstel van gedachten en van wetten, be
roemd om haar schoonheid en om haar conse
quent en onaantastbaren ophouw. Die orde be
staat om werkelijk op aarde in praktijk ge
bracht te worden.
Ook de ongeduldige mensch heeft evenzeer
ongelijk. Hij verlangt er naar zidhzelf en zijn
tijdgenooten in avonturen te werpen en hij
rechtvaardigt dat door te beweren, dat men
Eert verzekering sluiten, om de polis te beleggen, lleinde
aan bedrijfskapitaal te komen
Verder heb ik er niet meer op
dat do dikke
„WACHT MAAR, DAT ZAL IK JE
BETAALD ZETTEN"
Wat in een notitieboekje stond te lezen
WAAROVER IN HET OPENBAAR GEEN
MEDEDEELINGËN KONDEN GEDAAN
WORDEN
(Vervolg).
De volgende getuige was J. Ruys van een
verzekeringsmaatschappij in s-Gravenhage.
De verdachte was bij hem gekomen, met de
vraag of hij een verzekering kon sluiten, op
zijn compagnon.
De president: En hoe groot moest die verze
kering zijn?
De getuige: Er werd geen bepaald bedrag
genoemd.
De president: En wat hebt u toen gedaan?
De getuige: Ik heb aangeraden een z.g. com
pagnons-verzekering te sluiten.
De president deelde daarop mede, dat uit
de stukken blijkt, dat de verdachte in 1927
met drie verzekeringsmaatschappijen in ver
binding heeft gestaan. Deze stukken werden
door den griffier voorgelezen.
Gehoord werd vervolgens de getuige E. Veg-
ter, inspecteur van een levensverzekerings
maatschappij in 's-Gravenhage, die op 20 Juni
1927 met den verdachte heeft geconfereerd
over een te sluiten verzekering.
De president: Wat was het Tesultaat van die
onderhandelingen.
De getuige: Zij zijn op niets uitgeloopen.
Daarop verscheen do getuige J- A. A. Koo
ien aannemer, voor het getuigonhekje.
Deze getuige verklaarde dein verdachte ver
schillende malen sommen gelde te hebben voor
geschoten, die deze gebruikte om den leveran
cier van de leien te betalen.
De president: Heeft de verdachte hij u daar
op sterk aangedrongen?
De getuige: Als ha er niet op aangedrongen
had, zou ik hem het geld zeker niet gegeven
hebben. Hij had er toen formeel nog geen
reoht op.
De president: Kreeg u den indruk dat de
verdachte erg om geld verlegen zat? Moest hij
misschien groote betalingen doen?
De getuige: Dat zou ik niet kunnen zeggen.
Daarop was het de beurt van den getuige
W. P. M. Femminck, directeur van een levens
verzekering-maatschappij in 's-Gravenhagé, Om
gehoord te worden.
De president: Toen de verzekering tot stand
gekomen was, had u er toen al over gespro
ken met de beide compagnons?
De getuige: Neen, alleen met den verdachte.
De president: En wat deed A.?
De getuige: Die liet blijkbaar alles aan zijn
compagnon over. Ik kreeg niet den indruk dat
hij zich er sterk voor interesseerde.
De president (tot den verdachte): Waarom
wilde u eigenlijk een verzekering sluiten?
De verdachte: Ik wilde de polls beleggen,
om zoodoende aan bedrijfskapitaal te komen
voor een leihandel met Engeland en Noor
wegen.
De president: Maar was het dan niet beter
om het geld gewoon bijeen te spanen? Hadt u
zich vooraf vergewist van de grootte der hoe
veelheid geld, die u op de polis kon krijgen,
De verdachte: Ik zou van de bank van de
waarde van de polis in geld kunnen krijgen.
De president: Maar dat was op z'n hoogst
tweeduizend gulden.
De verdachte: Ik zei immers drie-kwart van
de waarde van de polis.
anders misschien te laat komt. Nog eens, wij
weten dat de „vrienden van orde" in andere
kampen spelen met een omwenteling om een
omwenteling te voorkomen. Daarbij zijn er ook
nog zoogenaamde proletarische christenen, die
zooals ze gewoonlijk zeggen, klaar staan om
te helpen en alle menschen in proletariërs te
veranderen. Als die hervormers bezorgd zijn,
dat zonder hun tusschenkomst de al-gemeene
Kerk groote schade zou loopen, dan hebben
zij dubbel ongelijk, dan zijn zij kleinmoedig en
meenen zij Onzen Lieven Heer te hulp te moe-
ten komen met hun menschelijke slimheid.
De president: Jawel, maar de waard© van de
polis is niet 't zelfde als de waarde van de
premies! (tot den getuige). En hoe werd de
betaling der premies geregeld?
De getuige: De verdachte beloofde bij mij op
kantoor te zullen komen betalen.
De president: Er mocht dus niet bij hem ge
disponeerd worden?
De getuige: Neen, dat komt wel mqer voor.
De president: Waarschijnlijk, wanneer men
voor zijn huisgenooten of zijn personeel niet
wil weten dat men verzekerd is.
De getuige: Ja, of wanneer de contanten ont
breken.
De president constateerde dat de verdachte
op 11 Maart 1929 van den aannemer een som
van f 1100 heeft ontvangen. Den 23sten Maart
heeft hij de achterstallige premies betaald tot
een bedrag van 1000. Op 27 Maart werd de
laatste premie voldaan, zoodat de schuld van
den verdachte bij de verzekeringsmaatschappij
geheel voldaan was.
De president (tot den verdachte)Vooral die
laatste betaling zal u niet gemakkelijk zijn
gevallen, vermoed ik.
De verdachte: Absoluut niet! Ik was heel
goed hij kas.
De president: Waarom hebt u dan juist in
dien tijd een groot aantal voorwerpen laten
beleenen?
De verdachte: Dat heb ik zelf niet gedaan,
maar iemand aan wien ik een bedrag van
150 schuldig was.
Uit het verdere verhoor van den getuige,
blijkt dat de verdachte later ock voornemens
is geweest een verzekering te sluiten op het
leven van een anderen compagnon, en wel tot
een bedrag van acht ton.
Een der rechters, mr. Hulsman stelde de
vraag of de verdachte met den getuige gespro
ken heeft over het hoofddoel der verzekering,
dat volgens den verdachte bestond in het be
leggen van een polis, en daarop geld op te ne
men. De getuige beantwoordde deze vraag ont
kennend.
De verdachte zeide nog een verzekering te
hebben willen sluiten, teneinde daardoor zijn
knechts aan zich te binden, zoodat zij niet
naar een concurrent zouden loopen.
De president: En daarom dacht u er dus
over een verzekering van acht ton te sluiten.
Na de pauze werd allereerst gehoord, de ge
tuige P. H. Gallé, directeur van het meteorolo-
gisch instituut, die mededeeüngen deed omtrent
het weer op den dag en het uur van den moord.
Op dlem bewusten dag was het helder, zonnig
weer.
Onder dezelfde weersgesteldheid heeft de ge
tuige van een huis in de Halmaheirastraat den
koepel gadegeslagen. Men kon toen zeer duide
lijk het luik boven in den koepel zien. Men zou
menschen, die bij het luik stonden, hebben kun
nen herkennen.
Daarop werd gehoord mej. v. d. Veer, die zich
herinnerde op den ochtend van den moord, even
voordat deze plaats had, twee menschen gezien
te hebben op den koepel der kerk, die daar met
elkaar in een druk gesprek schenen gewikkeld.
Getuige herkende den verdachte als een van
deze personen.
Mr. Kokosky (tot de getuige)Had de als
werkman geltleede persoon, die u op den koepel
zag, een pet op?
De getuige: Heeft deze meneer het recht mij
vragen te stellen. De vorige week is hij, hij mijn
afwezigheid, in mijn woning doorgedrongen.
Dat vind ik erg onbehoorlijk.
De president: Laten wij dat nu maar buiten
beschouwing laten en antwoordt u nu maar op
de vraag van Mr. Kokosky.
De getuige: Ik weet niet of de werkman een
pet op had, maar wel herinner ik mij. dat hij
een manchester pak droeg.
De verdediger: Dat hebt u vroeger nooit ge
zegd.
De getuige: Ik heb gezegd, dat de man een
werkmanspak droeg, en een werkmanspak is
een manchester pak.
Getuige verklaarde voorts, dat zij de beide
personen, die de verdachte en de vermoorde ble
ken te zijn, pertinent herkend had uit een
stel foto's, dat haar was voorgelegd door de
politie.
De grootmoeder der vorige getuige, die daar
op aan een verhoor werd onderworpen, ver
klaarde eveneens twee mannen op den koepel te
hebben gezien. De eene was dik, de ander had
een gewoon postuur. Tezamen gingen zij door
het luik in den koepel naar binnen. Tien minu
ten later kwam de dikste van de twee weer naar
huiten.
De president: En toen?
De getuig
gelét.
De president: Kunt u zeggen
persoon de verdachte was?
De getuige: Dat zou ik onmogelijk kunnen
202^011.
De verdediger: Weet u nog hoe de twee man
nen op den koepel gekleed waren?
De getuige: Een van hen was als heer ge
kleed. Dat. was de dikste. De andere was m
werkmanskleediing.
De yeTdediger: Wat had hij dan aan.
De getuige: Dat weet ik met meir
Voorts werd gehooid de getuige H. Wessem
dorp die voor den verdachte verschillende
voorwerpen heeft beleend, kort voor de mooid
PlGaetu?gaed verklaarde in 1928 definitief bij den
verdachte in dienst te zijn gekomen ais
Le presidentWas A. de compagnon van den
V6DeaCgetuige- Wij wisten niet heter dan dat
hq gewoon knecht was. A. Het zich hierover
n°De president: Hebt u wel eens gemerkt dat de
verdachte en A. onaangenaamheid met elkaar
h De6getuige: Ja, ik herinner
woordenwisseling. Toen de verd^bte daaraf
een einde maakte door weg te oope
hem mompelen „wacht maar da
taald zetten. Ik zal je doodgooien, (een andere
krachtiger term werd gebruik. Re
De president: En hoe was la Maart 1.929
verhouding tot den verdachte wat e re
geld? u.
De getuige: Ja, dat geld, dat was a tij
TOeTtl
De president: U bedoelt, dat hij niet altijd uw
loon ten volle uitbetaalde.
De getuige: Juist, ik moest dikwijls geld te
goed houden. Ik deed dat, omdat ik wist dat er
niets was.
De president: Heeft U einde Maart 1929 een
som van honderdvijftig gulden van den ver
dachte ontvangen
De getuige Neen.
Voorts verklaarde de getuige, den dag voor
den moord in gezelschap van den verdachte en
van A. op den koepel te zijn geweest. Op den
dag van den moord zelf heeft getuige den ver
dachte tusschen tien en elf uur aangetroffen
in de goot, die om den koepel heen loopt. Getuige
klom langs den linkerkant van den koepel om
hoog en keek, hoven gekomen, door het luik
naar binnen. Toen zag hij A., in zittende hou
ding op het steenen gewelf, onder het dak
De president: Bent u toen naar hem toege
gaan
De getuige: Ja, maar A. kon zich nauwelijks
meer bewegen en antwoordde niet op mijn
vragen.
De president En toen
De getuige: Ik ging naar beneden, waar ik den
verdachte ontmoette. „Nu is hij doodged....
heb ik tegen verdachte gezegd. Deze dreigde mij,
dat ik nooit zou bekend maken, dat ik hem
boven bij den koepel had gezien. Wanneer ik
dat deed, zwoer hij, dat hij mij van moord zou
beschuldigen. Hield ik echter mijn mond, dan
beloofde hij mij, dat ik 't zoo goed zou hebben,
als ik 't nog nooit had gehad.
De verdachte: De heele roman, die Wessen-
dorp hier vertelt is verzonnen
De presidentWelke is dan uwe lezing van
het gebeurde
De verdachteIk heb Wessendorp met A
naar hoven gestuurd en hen zelf beneden ge
bleven. Op straat richtte ik mijn veldkijker naar
de spits a n den koepel. Plotseling hoorde ik een
luiden kreet en zag ik Wessendorp, met een
hamer in de hand stoeien of vechten. Wat er
precies aan de hand was kon ik echter niet
ontdekken.
De presidentJa, dat is allemaal mooi. Maar
met dit verhaal bent u eerst voor den dag ge
komen op 26 Januari van dit jaar. Daarvóór
hebt u altijd heel andere verklaringen afge
legd, zelfs kort na uw arrestatie op 28 October
1930. Toen hebt u evenals na het plegen van
den moord gezegd, dat Wessendorp u, nadat het
„ongeluk" ontdekt was, heeft aangetroffen in
de spreekkamer van de pastorie. Wessendorp
verklaarde precies hetzelfde. In uw beider no
titieboekje stond hetzelfde te lezen, zoodat men
min of meer tot de conclusie moest komen, dat
het aldus tusschen u en Wessendorp was afge
sproken.
De verdachte: Twintig minuten nadat ik
Wessendorp op den koepel had gezien, zag ik
hem beneóen bezig zijn hamer schoon te maken.
De president U was dus overtuigd van de
schuld van Wessendorp.
De verdachte Natuurlijk.
De president Waarom hebt u dit dan niet
aan de politie verteld
De verdachte Ik dacht niet, dat A. sterven
zou. Bovendien was ik bang, dat de politie,
wanneer de moord bekend werd, er mij van
zou verdenken.
De presidentU begreep dus wel, dat het
maar het beste was, dat de politie niet vernam,
dat er nog iets anders dan een ongeluk was
gebeurd. Overigens hebt u op 27 Februari jJ.
aan den Oficier van Justitie geschreven, dat
Wessendorp enkele maanden na den moord aan
u heeft hekend, op het station te Breda, dat hij
A. had vermoord. Waarom hebt u dat niet eer
der bekend gemaakt
De verdachte Ik durfde niet. Wessendorp.
had gedreigd, dat hij in dit geval mijn vrouw
en kinderen zou blindgooien.
De president: Toen u met Wessendorp ge
confronteerd werd hebt u gesproken van een
laatste troef. Welke troef was dat?
De verdachte: De bekentenis die Wessendorp
mü heeft gedaan op het station te Breda!
De president: O, en welke reden had Wes
sendorp om A. te vermoorden?
De verdachte: Hij was kwaad op A. omdat
deze hem voor ontslag wilde voordragen.
Mr. Smits (tot den getuige). Hoe was A.
gekleed?
De getuige: In een manchester-pak. Dat
droeg hij altijd.
De president (tot den verdachte): Bent u
niet tot uw verhaal gekomen, nadat de inhoud
van het rapport der deskundigen hekend was
geworden?
De verdachte: Ja. toen ik dat leerde kennen,
stond het bij mij vast, dat ik de waarheid
moest spreken
De president: Dat bevestigt dus myn ge-
dachte.
De verdediger (tot den getuige)Er zou den
bewusten dag alleen een steigertje boven aan
den koepel gemaakt worden. Had u daarvoor
het benoodigde materiaal?
De getuige: Neen.
De verdediger: Waarom ging u dan naar
den koepel?
De getuige: Natuurlijk om opmetingen te
doen. Ik moest toch weten hoe groot de stel-
SDemSe£r: Wat dacht u toen de verdach-
De getuige: Ik wist niet wat ik denken moest
Aanvankelijk dacht ik werkelijk aanjen onge-
luk. Ik begreep wel dat de verdachte erg
hang voor was, maar
begrepen, dat hij A. met een hamer had neer-
ik heb toch niet bepaald
De
De president (tot den getuige): Hoeveel herft
de verdachte u korten tijd daarna uitbetaald,
na getuig©' Duizend gulden,
ie president: U had 500 van den verdachte
to vorderen. Dit bedrag heeft de verdach
echter verdubbeld, zoodat u dus 5°0 tocae-
meerde voor uw zwijgen. Wat wéét u uw
bekentenis aan den verdachte op het station
^DTÏÏtuige: Daarvan hoor ik nu voor 't eerst.
De president: Hoeveel geld hebt u later nog
van den verdachte ontvangen, behalve uw ar-
"tfSige: Ik heb behalve de eerste vö£
honderd gulden nooit iets meer gekregen
mL™uSTSiïSi dagen vtor den
moord, niet verschillende dlngen. die aan den
verdachte toebehoorden naar de bank van la®-
Te SET*. De bank van leening heeft
dachte u denzelfden dag een bedrag van
heeft ter hand gesteld?
De getuige: Ik heb niet meer dan vijf a tien
gulden gekregen. H tt .n
De verdediger (tot den getuige:Heeft
Belgische bank niet eens 'n aanklac ge
ingediend wegens verduistering.
De getuige: Dat is juist. Maar die klacht te
lugetrokke-n en op 't oogenblik is
volging ingesteld tegen den directeur va
bank inplaats van tegen mij.
De president (tot den verdachte)is
vrouw, dat u een verzekering van
had gesloten op 't leven van uw compagnonT
De verdachte: Neen, dat mocht zij niet we
De president: Maar zij moest toch we me
ken aan uw uitgaven, dat u plotseling
groot bedrag rijker waart geworden.
De verdachte: Daarover kan ik in t open
haar geen mededeeling doen. Ik kan dat we
tegenover mijn raadsman.
De president schorst daarna de zitting o
Vrijdagmorgen, negen uur.
een
DE GASKAMER TE UTRECHT
Uitspraak van de Kroon
In de gister gehouden vergadering van den
Raad van State, afdeeling voor de Gesch:ine
van Bestuur, is o.m. voorgelezen het volgen
Kon. besluit:
Tegen de door het Departement van Defensie
voorgenomen oprichting van een gaskamer e
Utrecht op 't Suikerterrein aan den Leidschen-
weg en de Muntkade, waren hij Ged. Staten
van Utrecht bezwaren ingediend namens he
gemeentebestuur van Utrecht en door om
wonenden, welke bezwaren ontleend waren
aan vrees voor gevaar en schade aan de ge
zondheid, voor hinder en schade aan eigen
dommen.
De commissie uit Ged. Staten heeft daarop
aan de Kroon geadviseerd, de inrichting niet
te plaatsen op het Suikerterrein, tenzij aan
een plaatsing elders onoverkomelijke bezwaren
zijn verbonden, in welk geval in overweging
werd gegeven, in de inrichting alleen niet-
giftige en niet-explosieve gassen te laten ver
werken, en de inrichting niet te laten ge
bruiken als bewaarplaats van gaspatronen.
De Kroon heeft thans beslist, dat een ia-
richting als de onderhavige gaskamer niet
valt onder een der rubrieken, genoemd in
art. 2 der Hinderwet, zoodat van toepassing
van art. 26 dier wet ook geen sprake kan zijn.
m