VLAMMEN VERTEREN HET
NED. PAVILJOEN TE PARIJS
m
■15SI Ji
18
- ««J
9
i 11
ÉBsP
EEN LEVENSWERK JAMMERLIJK VERNIETIGD
- e
MAANDAG 29 JUNI 1931
f
P I MM
sP»
De ramp.
De verslagenheid; een schok voor
den heer Moojen.
De oorzaak.
H. K. H. Prinses Juliana op de
plaats der ramp.
De Fransche belangstelling.
Sympathie voor de werkers.
De schade en de verzekering.
Op de plaats van de catastrofe.
Een paniek in liet Balineescke dorp.
De seinde voor ons ethnografisch
museum.
Wm 1
't&éSsp
fVan onzen correspondent.)
Parijs, 28 Juni 1931.
Ons trotsche paviljoen, naar het algemeen
oordeel het juweel der internationale koloniale
tentoonstelling van Vincennes, en zijn onschat
bare verzameling van kunste'en zwarte
vlek als een vlakgebrand veld, door slechts een
zwakke aschlaag bedekt ziedaar de ontzet
tende werkelijkheid.
Zoo deze catastrofe geen menschenlevens ge
kost heeft, en dat nog maar op het kantje af,
en de schade dus louter een materieele is, dan
is reeds een flauwe herinnering aan wat was,
voldoende, om het onherstelbare van wat ge
beurd Is jegens kunst en cultuurgeschiedenis te
doen peilen.
Onze rijkste verzamelingen, publieke en par
ticuliere, zijn zwaar getroffen, sommige geheel
weggevaagd. En ver boven de geldelijke becij
fering uit gaat het verlies van al datgene, wat
in een universeel bewonderde krachtsinspan
ning door moederland en koloniën was bijeen
gebracht en als een apotheose erkend voor
onze koloniale kracht.
Wat ons Bataafsch genootschap aan schatten
verliest; wat de heer Moojen, die zich zoo
gansch en al aan deze vertegenwoordiging op
deze wereldontmoeting had gegeven, vernietigd
ziet wat zoovele andere collecties aan kleinoo
diën van kunst zullen moeten missen, kan
zelfs door den tijd niet vergoed worden.
En dat vernietigingswerk is voltooid in nau
welijks tien minuten.
Omstreeks tien minuten voor vijf, Zondag
ochtend, terwijl het dus reeds volop dag was,
werd de zaalwachter, die zich in de groote hal
vlak bij den ingang, bevond, plotseling opge
schrikt door eenige doffe knallen als van gloei
lampjes, die springen, en die schenen te komen
uit een klein kamertje, naast den hoofdtoegang
en de „vestiaire" werd genoemd, omdat het als
zoodanig was gebruikt bij -de officieele recep
ties, en dat toegang gaf tot eenige dienstruim
ten, o.a. die, waar zich het schakeltableau van
<3e lichtdistributie bevond.
Meenend met inbrekers of andere indringers
te doen te hebben, sprong hij toe en opende
de deur. Een geweldige vlam deed hem terug
deinzen. Hij behield echter volkomen zijn tegen
woordigheid van geest, snelde naar buiten,
sloeg het brandalarm, tegenover het paviljoen,
in en snelde naar de achterzijde van het pavil
joen, om den heer Moojen, den gedelegeerd com
missaris en architect te waarschuwen.
Maar zoo snel sloeg binnen het vuur om zich
heen, dat het binnendoor reeds den achterkant
van het zoo diepe paviljoen bereikte en de heer
en mevrouw Moojen zich in nachtgewaad door
de ramen van het bestuursgebouw moesten
redden. Op bijna hetzelfde oogenblik lekten de
vlammen reeds op langs het dak.
De heer Moojen kon "slechts heel ons formi
dabel tentoonstellingsmonument als een prooi
van het vuur zien.
De onmiddellijk nabijgelegen hoofdpost van
de Farijsche brandweer, met den branddienst
voor de tentoonstelling belast, had in minder
dan geen tijd met al haar materiaal ons pavil
joen omsingeld en wegens het groot alarm ga
ven alle brandweerkazernes van het Oosten der
stad, en weldra die van de groote centrale pos
ten van heel Parijs, volle kracht, zooals de ka
zernes van Chaligny, Grenelle, Chateau-Landon,
Nationale, Rousseau, Port-Royal.
In de 7de minuut na het alarm waren 20
In de 12de minuut 50 stralen, onder zwaren
druk, op den onmetelijken vuurhaard gericht.
Maar kolonel Pouderoux en zijn generale staf
wisten reeds, dat geen menschelijke macht de
vuurzee zou kunnen bedwingen.
De immense massa hout, voor de constructie
verwerkt, de lichte bedekkingsmaterialen reeds
op zich zelf het gemakkelijkst voedsel voor het
vernielend element, gevoegd bij de enorme
luchtzuiging in de groote hallen en doorgangen,
dat alles gaf het vuur gemakkelijk werk. Hon
derd meters hoog laaiden de vlammen en von
ken op en weldra zag men in die hel de zestig
meter liooge meroes openbarsten en hun vlam-
meninhoud uitbrakend, overbuigen in de vuur
zee.
De gloed was zoo ondragelijk, dat op grooten
afstand de kruinen der boomen in een omme
zien afgeschroeid werden.
Het knekelhuis, op respectabelen afstand
niettemin, -de Bataksche duiventil, enkele Ita-
liaansche en andere kiosken, werden in een
omzien door den ontzettenden gloed verteerd
en de brandweer verdient bewondering, om den
onverschrokken moed, waarmee zij haar onmo
gelijke taak bleef voortzetten.
Het ging er om, de dichtstbijgelegen pavil
joens, waaronder in de eerste plaats het Ita-
liaansche, met zijn kunstschatten, te redden.
Echter belangrijk verder, juist naast de dier
gaarde, vloog reeds de „Hut van Oom Tom" in
brand en werd vernietigd.
Dat alles gebeurde sneller, dan bet neer te
schrijven is. Na tien minuten daalde reeds de
vuurkolom, die niet minder dan zeshonderd
vierkante meter oppervlakte had, en zag men
nog slechts de volslagen platte massa der ge
binten, tot het uiterste verkolend.
Om zes uur was er van het fiere monument
niets anders dan een dunne aschlaag over, die
de plaats aanwees, waar zoo veel schoons zoo
kortstondig verrezen is geweest.
Want van het werkelijke drama heeft de
vuurhaard niets doen zien, met het onmete
lijk vlammenmasker het versmelten der bron
zen en edele metalen, der juweelen en het uit-
wisschen der weefsels en schilderingen ver
bergend.
Alles, alles wist men verloren, de onschat
bare kunstgetuigenissen, de resultaten van ja
ren en jaren ethnologischen arbeid, tot zelfs de
gansche boekhouding van het paviljoen en de
plannen, die tot den opbouw van het geen be
scherming biedende hulsel hadden gediend.
mijn aanteekeningen Het was een zielig mo
ment, maar slechts één moment. Want, even
energiek als in de eerste oogenblikkén, over
ziet bij wat gebeuren moet, blijft hij een leider.
De autoriteiten van Parijs, die reeds de eerste
menschenstroomen zien komen, willen de asch-
vlek redderen om niet het fiere beeld der ten
toonstelling met die wonde te laten, maar de
lieer Moojen, die weet, wat aan gouden en zil
veren beelden is versmolten, weet het onmiddel
lijk te voorkomen. Er wordt besloten, het ge
teisterde gebied met een hooge afrastering te
omgeven, waarmee onmiddellijk aangevangen
wordt.
Wat bovendien schokt, is te weten, dat de
schatten van het Bataafsch Genootschap, de
gouden godenbeeldjes, de onvergelijkelijk zeld
zame coupes, bronzen, zilverwerken, de kis-
verzamelingen, de historische objecten en
kleinoodien verloren zijn.
De Scheurleerverzameling van muziekinstru
menten, de geleende voorwerpen van onze mu
sea, waaronder ook de verzameling van het
missiehuis te Tilburg, de gong van H. M. de
Koningin, zijn vernietigd. Voor goed verloren,
die schatten, wier cultureele belangrijkheid nog
zoo ver boven de materieele uitgaat. Zware slag
voor de beoefenaars der kunsthistorie, zware
slag ook voor het tentoonstellingswezen, die
nog meer de kunstschatten in de musea zal
doen opgesloten houden.
De verslagenheid was niet minder groot bij
de Fransche hooge autoriteiten dan bij de Ne
derlandsche. Minister Reynaud, maarschalk
Leyautey, goeverneur-generaal Olivier drukten
onzen gezant op roerende wijze hun deelneming
uit in de ramp, die de Nederlandsche en Neder-
landsch-Indische zoo grootsch opgezette parti
cipatie treft, maar ook de geheele tentoonstel
ling, wier juweel zij ons paviljoen zoo vaak
hebben genoemd.
De tijding werd in alle richtingen gelanceerd,
Batavia en Den Haag werden gewaarschuwd,
H. M. de Koningin, de bestuurders ln Neder
land, de getroffen genootschappen en verzame
laars.
De aanwezigen omringden den heer Moojen,
die zwaar geslagen is en een zoo zeer moei
zaam en hoogst verdienstelijk werk van een
kwart eeuw met één slag weggewischt ziet.
Het is schokkend hem aan te zien. Wij had
den hem om half één s nachts nog gesproken
bij den uitgang van de Opera en afspraken voor
bezoeken gemaakt. Nog gesproken van den
geweldigen indruk, dat het werk, hetwelk hij
heeft weten te bezielen, op alle Franschen en
vreemdelingen had gemaakt.
Men zal moeilijk kunnen waardeeren, wat hij
heeft gedaan om ons schitterend voor den dag
te doen komen.
Slechts enkele uren later, en we vonden hem
van al 2ijn kostbare verzamelingen beroofd.
„Alles, alles weg mijn levenswerk,
niet alleen de Indische verzamelingen en de
schilderijen, maar alles, alles, de twintig onuit
gepakte kisten met mijn verzamelingen van
Thibet en van Ohina, hier geborgenmijn
tweede werk over de Balische kunstal
Van den beginne af heeft één ding, mensche-
1 ijkerwijs gesproken, vastgestaan, n.-l., dat er
volgens de aanvankelijk,, deugdelijk gecontro
leerde indrukken geen reden bestaat, eenige
kwaadwilligheid in het spel te achten.
We zeggen dat met nadruk en in dezen vorm,
omdat, waar niet op een ernstige studie om
trent de oorzaken mag worden vooruitgeloopen,
de ware oorzaak op het oogenblik niet abso
luut is te determineeren, terwijl het tot de
psyohologie der massa behoort, tegenover een
zoo brutaal gebeuren het oor te leenen aan de
meest fantastische geruchten. Vooral in den
tijd, dat de afschuw van het communisme soms
tot een neurose leidt.
De eerste indruk is, dat een kortsluiting de
oorzaak moet worden genoemd, waar men bij
het summum van veiligheidsmaatregelen, dat
werd genomen, dus onder heeft te verstaan
één van die tekortkomingen, waaraan
de ontzaglijke vorderingen der electrotechniek
nog niet alle verweer heeft kunnen bieden.
De heer Moojen, laat van de voorstelling der
Wagner-vereeniging in de Opera terugkeerend,
had nog alles in orde bevonden. De electrische
toevoer van bet vernietigde hoofdpaviljoen is
sinds kwart voor elf in den avond uitgeschakeld
geweest. De uitschakeling is ook door de brand
weer geconstateerd kunnen worden. De prac-
tijk kan dus onder die omstandigheden geen
kortsluiting in de binnenleiding denkbaar
achten. Wat de buitenleiding betreft, die ook
den lichttoevoer der restaurants en der bijge
bouwen voedde, deze is Intact gebleven. Het
raadsel ligt dus vooral ln de vraag, wat er ge
beurd is in de verbinding tusschen toevoerka
bel buiten en schakelbord. Het woord is hier
aan de techinici.
De commissarissen van politie, Leriche en
Prillopot, en de procureur van de republiek
hebben onmiddellijk hun onderzoek ingesteld.
Zij hebben den waker, Spoorman, zeer helder
gevonden in zijn verklaringen en ook de mede-
deelingen van den heer Moojen en zijn tech
nische medewerkers, evenals de bemerkingen
van de ingenieurs van de Parijscke electrlci-
teitsdistributie hebben ben voorlooplg doen be
sluiten tot een kortsluiting als oorzaak van de
ramp, zoodat de heer Pressard, procureur van
de republiek, ons dan ook mededeelde, geen
termen te vinden voor een gerechtelijke in
structie.
Intussehen circuleerden op de tentoonstel
ling en in Parijs de meest fantastische geruch
ten, wier vermelding zelfs te dwaas zou zijn.
Even elf uur werd bericht oontvangen, dat
prinses Juliana op komst was. De prinses had
de tijding van den brand van bet paviljoen ont
vangen en was er zeer door aangegrepen.
Even half twaalf arriveerde Hare Konoinkl.
Hoogheid per auto voor de „Gespleten Poort",
vergezeld door de freules Van Tetz en Bentinck
en baroon Baud.
De aanblik van de gruwelijke leegte, waar
zij gisteren nog ons prachtig paviljoen had ge
zien, onotroerde haar zeer. Op de brandvlek
starend, trad zij op onzen gezant en den com
missaris Swart toe, haar woorden inhooudend.
Op enkele meters van den auto af, zag zij
den heer Moojen en mevrouw Moojen aanko
men ze trad hen onmiddellijk tegemooet,
drukte beiden lang en sprakeloos de hand en
haar ontroering beheerschend betuigde zij op
treffend hartelijke wijze haar deelneming aan
de getroffenen. Vervolgens wendde zij zich tot
de overige heeren om te zeggen, hoezeer de
ramp haar trof.
Men begaf zich, op haar verzoek, onmiddel
lijk naar het Balische dorp, waar H. K. H. zich
wilde vergewisschen van de zorgen, voor de
Bailneezen genomen.
Ze sprak langen tijd met den heer Soekawati
en begaf zich weer naar het Balische plein, om
de plaats van de ramp te aanschouwen en zich
omstandig omtrent het gébeurde te doen in
lichten.
,Het is wel ontzettend, al die schatten weg
gisteren was ik nog zoo blij, dat alles te kun
nen bewonderen zei Hare Koninklijke Hoog
heid.
Inderdaad had de prinses nof Zaterdag op
nieuw een intiem bezoek aan het hoofdpavil
joen gebracht en zich over de voornaamste
kunstobjecten door de bevoegde leiders laten
inlichten.
De Prinses vertrok oom half één.
De houding van de Fransche autoriteiten was
ook zeer treffend.
Maarschalk Lyautey en minister Reynaud
waren buitengewoon onder den indruk en zoch
ten vooral den heer Moojen en zijn medewer
kers te bemoedigen, zooals ook onze gezant, den
heer Loudon, die onmiddellijk ter plaatse was
geweest, zoo onovermoeid had gedaan.
Maarschalk Lyatey telegrafeerde vroeg in den
morgen aan H. M. de Kooningin; te Trois Epis
in Boven Savoye
,,Ben smartelijk bewogen door de vernieti
ging van het prachtige Hollandsche paviljoen,
en door het verlies van de onberekenbare
kunstschatten waarmee het gevuld was. Ik ver
zoek Uwe Majesteit mij te verloorloven, mij te
doen meevoelen in al het verdriet, dat Zij
ondergaat bij deze ramp, zoo wreed voor allen,
die zich hadden gewijd aan zulk een krachts
inspanning voor dat meesterwerk van onze
tentoonstelling, en ik verzoek Haar, mijn meest
eerbiedige in smart gebrachte hulde te willen
aanvaarden".
Minister Reynaud verzocht bij de eerste
ontmoeting onzen gezant zijn smartelijke ge
troffenheid te willen doen kennen aan onze
regeering en zond aan onzen minister van
koloniën, den heer de Graaf, het volgende
telegram
„Ik haast mij. aan uwe excellentie de uit
drukking van mijn levendige en smartelijke
sympathie uit te drukken bij den brand van
het hoofdpaviljoen van Nederlandsch-Indië,
dat wij samen geïnaugureerd hebben, en dat
een prachtig getuigenis was van het koloni-
seerend werk van uw land".
Minister-president Laval en de minister van
buitenlandsche zaken, Briand, hadden reeds
vroeg in den ochtend aan ons gezantschap be
zoeken doen afleggen om te doen blijken, hoe
zeer de ramp hen getroffen had.
Was ook de ontroering te Parijs zeer groot,
waar algemeen ons paviljoen tot het kroon
juweel der expositie werd geacht, de geheele
pers deed ook van haar ontroering blijken,
zooals te lezen valt in het belangrijkst orgaan
„Le Temps", die schrijft: „Het kataclisme,
dat Nederland treft, welks deelneming zoo
universeel geapprecieerd werd door de be
zoekers van de tentoonstelling, zal smartelijk
gevoeld worden door alle vrienden van de
schoonheid, de methode en de kolonisatie".
En elders schrijft hetzelfde blad, ook daar
mee in de algemeene tendenz der geheele
Partjsche pers blijvend: „Het Nederlandsche
paviljoen, dat zonder tegenspraak het meest
geslaagde ornament was, zoowel uit architecto
nisch oogpunt, als wegens de inwendige in
richting En in alle bladen vindt men
het equivalent der woorden van den „Echo de
Paris": „Voor alles moeten wij onzen Neder-
landschen vrienden, die zoo spontaan en zoo
edelmoedig hadden bijgedragen tot den luister
onzer tentoonstelling, al onze smartelijke
sympathie zeggen"
We hebben grootsch voor den dag willen
komen in deze wereld-apotheose van het
koloniaal beschavingswerk, we hebben aan
schouwd in welke aureool de vreemdeling ons
eeuwen koloniseeren ging plaatsen, en na de
blijde dagen van dit zoo pacifiek vlagvertoon,
zien we onze heerlijke collecties vernietigd of
van hun zooveel juweelen van kunst en historie
beroofd.
Op dit oogenblik moet de ervaring van bet
métier ons wel doen denken, hier werkend bij
de brandvlek, die men zelfs niet eens de puinen
van wat onze trotsche participatie was, kan
noemen, want het vuur heeft zelfs de asch
willen verteren, aan den indruk, dien een zoo
groot kunstschattenverlies in den lande zal
maken.
Het is menschelijk, tegenover het cultureel
verlies een gevoel van spijt niet te weerhouden,
dat ons museum,bezit voortaan nog angst-
valliger zal worden teruggehouden en aan de
tentoonstellingsmogelijkiheid een zwaren slag
zal worden toegebracht. Het is menschelijk, ook
de critiekbehoeften niet te weerhouden en te
denken aan een inroepen van verantwoordelijk
heden, dat door de bijzondere omstandigheden
dubbel schrijnend kan worden.
Zij, die hebben kunnen zien niet alleen hoe
geestdriftig en offervaardig hier is gewerkt
om een groot Nederlandsch belang te dienen,
maar ook met welk een bedachtzaamheid en
voorzorg er is gewerkt, zün 't aan bun taak
verplicht, op dit oogenblik van ontsteltenis te
herinneren aan de algemeene bewondering, die
de werkers te Vincennes in de dagen van de
glorie van ons paviljoen hebben gewekt.
Zij kunnen die groote diensten niet verkleind
zien, nu een boven het menschelijk werken uit
gaande macht hun arbeid heeft vernietigd.
De zeer zware reglementen, de voorschriften
waren niet malsch, zijn scrupuleus in acht ge
nomen. De diensten zijn nimmer verzwakt.
Maar zoo het vertrouwen in onze werkers het
kritisch onderzoek niet behoeft uit te sluiten,
daar ontslaat het noodlottige van het gebeurde
ons niet van den plicht ze van ons meevoelen
te verzekeren.
Daar ligt een navrante nutteloosheidin,
naa;r schadecijfers te raden. Het getrouw alleen
heeft ongeveer een half mllMoen gulden gekost
Qmitirent de verzekeringen zelfs is het moei
lijk becijferingen te geven. De Fransche bladen
spreken van 3 tot 5 millioen, maar het zijn
slagen in de ludhit.
De met de Pullman uit Nederland gekomen
commissarissen en zij, die te Parijs waren,
hebben Zondagavond onder voorzitterschap van
den gezant vergaderd. Het beste is, de
officieele gegevens af te wachten.
In de verzekering hebben we niet de vrije
hand gehad; het algemeen tentoonstellings-
bestuur had allen deelnemers een bepaalden
vorm van verzekering voorgeschreven bij den
door haar aangewezen maatschappij, die na
tuurlijk het stelsel van herverzekering heeft
toegepast.
Maar er zijn natuurlijk tal van moeilijke
ontwarringen te voorzien, vooral wat de col
lecties van het Bataafsch Genootschap betreft,
die zoo pas waren aangekomen en uitgepakt
en waarvan het ons niet bekend is, of de over
drachten hadden plaats gehad.
Naast de enquête der Fransche deskundigen
voor het opsporen van de oorzaak, gaat ook
een administratief onderzoek onder leiding
van een door den procureur aangewezen
magistraat, door vier experten bijgestaan, be
ginnen.
Door de vernieling van de administratie
lokalen is ook de geheele boekhouding ver
brand. De „inventarisatie" zal zich ook moeten
doen wachten en het zal een ontzettende lijst
zijn, de staat van wat door het vuur is vernield.
en elke nadering vau nieuwsgierigen te belet
ten, en slechts autoriteiten toe te laten en cor
respondenten der Nederlandsche bladen t«
I'arijs.
Om kwart over zes was het gevaar voor da
belendende paviljoens geweken. Maar tot ver
in het rond waren gazons en bosschages ver
brand.
Alleen het Bataksche adathuis en de beidfl
Nederlandsche restaurants, bij het meer g< 'e-
gen, waren gespaard, en tevens de gebouwen,
aan gene zijde van het Balische plein.
Ook daar had zich echter een hevig schouw
spel afgespeeld.
Het snelle om zich heen grijpen van het vuur
dreigde het Balineesche dorp te omsingelen,
waardoor de Balische muzikanten en danse
resjes in levensgevaar verkeerden. Blootsvoets,
zijn kwetsingen vergetend, was de heer Moojen
naar het dorp gesneld om alarm te maken, en
de Balineezen, opgeschrikt uit den slaap, zoch
ten eerst te vluchten door de in den buitenwand
van de afsluiting geslagen gaten, terwijl andera
groepen neerhurkten en in verslagenheid zaten.
Hun leider, het volksraadslid de heer Soeka-
wati, had ook een nooduitgang kunnen open
werken en de hulp, die van alle kanten aan
snelde, deed de onthutste kleurlingen ver
spreiden in verschillende paviljoens, doch het
was weldra mogelijk, ze bijeen te brengen en
voorloopig onder te brengen.
Het energiek werk der brandweer vormde
bij het administratiegebouw als het ware een
afrastering van waterstralen en daardoor werd
daar het vuur gestuit, geholpen door de wind
richting.
Ook de pendoppo en het paviljoen voor da
particuliere inzendingen voor verkeer, en toe
risme, enz. werden daardoor gespaard en zoo
is van de architectuur van het paviljoen, waar
op we zoo trotscb mochten zijn, een staal geble
ven.... Maar wat beteekent dat, bij wat ver
nield werd?
Had het groot alarm reeds aanstonds de
tentoonstellings- en poli'tie-au/toriteiten doen toe
snellen, ook onze gezant werd onmiddellijk ge
waarschuwd, evenals de Fransche minister van
koloniën, de prefect de heer Chiappe en de
hooge ambtenaren van het parket, de politie,
de tentoonstelling, de te Parijs aanwezige leden
vain ons sectiebestuur.
De commissarissen Farelicq, Leriche en
Philippon, hadden door een geweldige politie
macht de plaats van de ramp doen omsingelen
om de brandweer ongehinderd te doen werken
Onze Leidsche correspondent meldt:
Naar aanleiding van de ramp, welke het Ne
derlandsche paviljoen door den brand heeft *ge-
troffen, hclbben wij getracht eenige inlich
tingen te verkrijgen omtrent den omvang van
het verlies, dat 't rijks et'hnographisch museum
te Leiden, hetwelk eveneens een groot aan,tal
voorwerpen voor deze tentoonstelling in bruik
leen had afgestaan, heeft geleden.
De directeur, dr. H. H. Juynboll, tot wien
wij ons wendden, kon ons niet volledig inlich
ten, aangezien hij ongesteld is en het bed moet
honden.
Mevrouw Juynboll deelde ons echter namens
'liaar echtgenoot medie, dat het verlies van de
inzending van het museum voor deze tentoon
stelling een groot ongeluk beteekent.
De directie heeft, toen tot haar het ver-
zoek is gericht om haar medewerking voor deze
tentoonstelling te verleenen door het inzen
den van voorwerpen, daartoe aanvankelijk niet
willen besluiten juist met het oog op brand-
gevaar e.d. Op aandringen echter van hooger-
ihand heeft later de directie tot medewerking
'besloten.
Waaruit de inzending precies bestond, kon
men ons niet mededeelen, aangezien de con
servator van het museum, dr. C. C. Krieger, he
den naar Parijs is vertrokken en 'hij de lijst' der
voorwerpen ibij zicih heeft.
Het zijn er echter meer dan 300, waaronder
voorwerpen van zeer groote kunsthistorische
waarde zooals Hindoe-Javaansche plastieken
en bron/zen uit omstreeks de Sste tot de 14de
eeuw, o.a. een plastiek van Gamesha (de god
met den olifantsfcop enz.) (Van deze plastieken
zijn er drie of vier naar Parijs gezonden en
eveneens drie of vier 'bronzen, al zijn het geen
double, tites.
De overige voorwerpen zijn hoofdzakelijk
weefsels, vlechtwerk en gebruiksvoorwerpen,
waarvan het museum meerdere exemplaren be
zit.
De mooiste voarwerpen, waarvan men meer
dere exemplaren bezat, zijn echter dn het mu
seum gebleven,; met opzet heeft men deze
daar gehouden.
- iÉS® jT.
y -
g gb
m
m» -
WWKfc*. fw*m -■---nmir--
NEDERLAND'S TROTS OP
DL KOLONIALE IN y LAMM EN OPGEGAAN. W« on, „kleine. mondige volk op 't gebied v„„ kolonisatie had to. stand gebracht", detnonsttaerde het aoo sprekend op de kolontale tentoon.,«Hbtg. tot hetve.
n e ende vuur Zaterdagnacht in een oogenblik alles heeft vernield. De tragische resten van ons fiere paviljoen.