ZIJNE EXC. MGR. DR. WILLEM HUBERT NOLENS t EEN ZWAAR VERLIES VOOR KERK EN VADERLAND. mR PK m EEN LEVEN AAN GODSDIENST EN GEMEENSCHAP GEWIJD. VRIJDAG 28 AUGUSTUS M UTRIQUE FIDELIS. MGR. DR. WILLEM HUBERT NOLENS T. De lang-verwachte, maar toch diep-ont- toerende slag is gevallen. Zijne Excellentie, de Doorluchtige en Hoogeerwaarde heer Monseigneur Prof. Dr. W. H. Nolens is gisterenavond om 8 uur 20 in het gesticht van den H. Carolus Borromeus te 's Gravenhage zacht en kalm in den Heer ontslapen. Rond half vijf was de doodstrijd begon nen. Behalve eenige eerwaarde Zusters, naren bij het sterfbed aanwezig de zeer- e er waar de heer L. H J- Beijsens, pastoor der parochie van den H. Willibrordus, de geneesheer dr. L. C. M. Steger en de Twee de Kamerleden oud-minister Prof Mr. P. J. M. Aalberse en oud-minister ir. M. C. E. hongaerts. Zijn leven heeft de overledene aan Kerk en Vaderland gegeven. In dubbel opzicht zijn wij verplicht een vurig gebed te stor ten voor zijn ziel, dat haar spoedig het eeuwig Leven worde gegeven. „Onze dagen", zoo waarschuwt de psalm, waarmee hèt vierde boek in den hebreeuw- Bchen tekst opent, „duren zeventig jaren en op zijn hoogst tachtig jaar en hun heerlijkheid is niets dan kommer en zorg, want vlug gaan zij voorbij en zijn wij heengevloden (Ps. 90; Vuig. 89.) Ook voor den sterken Nolens heeft deze wet gegolden, want: „Wie is er die blijft leven en den dood niet ziet? Wij hadden gehoopt hem nog lang te zullen behouden, wij, Katholieken op de eerste plaats, <iiie aan hem zoo ontzaggelijk veel te danken hebben, maar ook het heele Nededandsche volk, dat in dezen priester een man verliest, die jarenlang zijn vaderland in en buiten de grenzen heeft gediend met een bekwaamheid, een toewijding en een onbaatzuchtigheid, welke spreekwoordelijk zijn geworden en die hem een blijvende plaats verzekeren in onze vaderlanidsohe historie. In hem waren inderdaad vereenigd de beste eigenschappen van ons ras: een Nederlander, die in den meest verheven zin van het woord hart had -voor religie en negotie. Een man, die krachtens zijn vrijwillig gekozen levens staat allereerst gewijde dienaar was van den Allerhoogste, maar die, toen de Voorzienig heid hem riep, heel zijn robuuste lichaams kracht en al zijn geestelijke bekwaamheid aanwendde om de bedrijvige gemeenschap te dienen: als leeraar, als hooglearaar, als eco noom, als socioloog, als diplomaat, als afge vaardigde des volks, als afgevaardigde der re geering, als vakvereenigingsleider, als journa list, als hoogeschool-cuirator, als voorzitter van gewichtige colleges, als leider van een politieke partij, als president van internationale samen komsten. Willem Hubert Nolens als zoon van eenvou dige ouders op 7 September 1860 te Venlo ge boren, daar de H.B.S. bezoekend, dan het col lege te Weert, het Klein Seminarie te Rol duc, het Groot Seminarie te Roermond, priester gewijd op 26 Maart 1887, leeraar te Roldnc in 1888 en tegelijk studeeremd aan 's rijks universiteit te Utrecht, waar hij op 12 Februari 1890 zoowel in de rechts- als in de staatswetenschappen doctoreerde, op stel lingen en op het proefschrift „De Leer van den H. Thomas van Aquino over het Recht' lid der Tweede Kamer sedert 13 November 1896; hoogleeraar aan de universiteit te Am sterdam van October 1909 tot 1928; geheim Kamerheer van den Paus in Juli 1904; eervol ontslagen van de geestelijke bediening sinds 1909 en protonotarius apostolicus (de hoogste titel voor een priester beneden het kardina laat) sinds 1916 curator van de Technische Hoogeschool van Delft; voorzitter van den Mijnraad; voorzitter van de commissie van advies voor de werkloosheidsverzekeringvoor zitter van den Werkloosheidsraadvoorzitter van den Hoogen Raad van Arbeid en tot voor kort lid van de Centrale commissie voor de Statistiek; permanente afgevaardigde en voor zitter van de Nederlamidsche delegatie ter Ar beidsconferentie; Minister van Staat; oom- mandeur van den Nederlan-dschen Leeuw, dra ger van het ordeteeken 1ste klasse van het Borstbeeld van Simon Bolivar van Venezuela in de opsomming ligt bet leven en het werk van den man, die met eerbiedige bewondering door de grootste politieke partij van Nederland als de leider jure suo werd beschouwd en wiens uitzonderlijke positie in Nederland door lederen niet-geestverwant even ondubbelzin nig als herhaaldelijk werd erkend. „Geheel en al het type van den Staatsman, speciaal gemaakt om in Holland (bedoeld schijnt Nederland) te slagen", schreef de Ga- zette de Hollande". Als man van kracht en be leid, schilderde hem de vrouw van een gewezen gezant in een Engelsch tijdschrift; „een model van een goed kamerlid en een voorbeeld voor ons allen", erkende mr. Rink; „van allen die inzicht hadden de radste, van allen, die ver stand hadden de nuchterste, van allen die kalm waren, de kalmste", zoo typeerde hem Roodhuyzen; als den man, die toonde, „dat het geloof en de godsdienst van Rome geenszins onvereenigbaar zijn met den wil om de sociale gerechtigheid te bevorderen en het lot der ar beiders te verbeteren.", zoo zag hem de socia listische ,,Peuple" ala „den trouwen wachter voor de juiste toepassing onzer constitutioneele beginselen", zoo huldigde hem „De Nederlan der"; als een „staatsman met gevoel van hooge verantwoordelijkheid", zoo prees hem „De Avondpost" als „de invloedrijkste staatsman in Nederland" en „een man van nationale be- teekenis", zag hem Oolijn als „doctor univer salis" werd hij in „Het Vaderland" aangeduid; als een leader of thougths" en een „leader of men" door wijlen mr. Dresselhuys beschreven; als „onkreukbare en onbaatzuchtige persoon lijkheid"zonder behoefte aan gezellig verkeer (zelfs op internationale conferenties), integendeel alles vermijdend, wat hem van de naarstige bestudeering der stukken zou kunnen afhouden, of zelfs maar afleiden", 200 typeerde hem zijn vriend prof. Aalberse in „Grotius, An- nuaire International". Wat hebben wij meer getuigen noodig Heden zullen de kranten schrijven, en de weekbladen zullen volgen en de tijdschriften van allerlei aard, uit velerlei kring in meer dan één taal en zij zullen zoeken opnieuw te zeggen wat bij zoo menige gelegenheid al werd her haald. Er is een „mystery of Newman" er is ook een mysterieuze Nolens, die zelf zoo dikwijls zei, dat de dingen veel simpeler waren dan niet- nuchtere menschen ze zagen en die toch in een sfeer van geheimzinnigheid gehuld bleef, ook voor scherpziende nuchterlingen, ook voor in timi tot het einde van zijn leven, waarvan de ondermijning zoo spoorloos begon en het ziekte proces zich bijna in volslagen stilte afspeelde in het groote, kloosterlijke huis, waar hij een zaam woonde in zijn groote kamers vol boeken en papieren, tusschen duizend herinneringen op en in de kasten, aan deuren en wanden, in de Iaden van zijn groot bureau aan de raam- zijde van een dier kamers geplaatst, niet het minst. Ontzaggelijke hoeveelheden werk, die aan ver schillende bekwame menschen een dagtaak zou den bezorgen, verrichtte dr. Nolens kalm, vlot, voortreffelijk en zonder ophef. In de Kamer was Nolens altijd present, be halve de laatste jaren in de avondvergaderin gen. Hij sprak alleen wanneer het noodig was, repliceerde zelden en interrumpeerde nooit. Hij was altijd zakelijk en hoffelijk, nooit kwetsend en niaar heel zelden persoonlijk. Hij was niet alleen de leider van de Katholieken, maar hij genoot het vertrouwen van de geheele rechter zijde en zijn invloed op de linkerzijde was groot. Nooit zou iemand zich een krenkend woord laten ontvallen tegen dezen priester; zijn per soon was door zulk een sfeer van respect om geven, dat niemand er aan zou denken, die te doorbreken. Zelden verscheen hij in de koffie- kam er haast geen lid was meer bank-vast dan hij, al liep hij graag eens naar den Voorzitter of naar een Minister. Men maakte dan dikwijls van elk der woorden die hij er sprak een soort advies, maar in de meeste gevallen maakte hij een grapje, lanceerde een meer of minder scher pe, soms wel eens persoonlijke opmerking of informeerde belangstellend, hoe lang het wel zou duren. Want hij had een woesten hekel aan breedsprakigheid. Zelfbeheersching en ge duld waren zijn groote karaktereigenschappen, maar hoe snel hij werkte, wisten de leden van zijn afdeeling, die immers altijd het eerst van alle klaar was. Wat in het Kamerlid o-pviel, was ook zijn sterk gouvernementeel besef. Tweemaal vlak achtereen redde hij in 1930 nog het ministe- rieele leven van Minister de Geer; hij zag er in denzelfden tijd niet tegenop zijn stem uit te brengen tegen een motie, welke hoogere sub sidie vroeg voor het Maastrichtsche orkest. Voor hem ging het algem-eene altijd boven het bijzondere: hij zou er niet aan denken een minister iets te vragen, laat staan zijn meening op te dringen over zaken van bestuur. Teveel hechtte hij aan zijn onafhankelijkheid en te diep was hij hem het besef geworteld dat het algemeen belang niet de som van particuliere belangetjes is en de Volksvertegenwoordiger geen baantjeskruier behoort te zijn. Voor hem was de politiek geen kwestie van handigheid, maar een zaak van hoogen, zedelijken ernst. Hij had zijn beginsel uitgelijnd als jongeman en week daarvan niet af. Zijn liefde voor so ciale gerechtigheid was geen bevlieging, maar gebaseerd op bet nuchter inzicht van zijn ont Mgr. Dr. Nolens zooals hij zich, gewapend met een actentasch, op reis placht te begeven. ledend verstand waaraan zich de, wel verscho len maar nimmer uitgedoofde liefde paarde van een groot hart, dat alleen zij hebben ge. kend die weten met welk een liefde hij over zijn ouders sprak, met welk een genegenheid hij kinderen beschouwde (kocht hij er op per. rons soms geen chocolade voor?) met welk een onbaatzuchtigheid hij alles weg gaf wat hij had, zoodat er waarlijk niet veel zal res. ten „Gerechtigheid en naastenliefde" dat was de leus, waarmee hij zijn hoogleeraarschap te Amsterdam aanvaardde. Recht en liefde waren ook de groote motoren van zijn werk als par lementariër en zijn arbeid op internationale congressen. Toen hij op de 8ste internationale arbeidsconferentie tot voorzitter werd gekozen, noemde prof. Malialm hem „een oprecht vriend der sociale rechtvaardigheid", prees de Fra-n- sche regeeringsgedele-geerde Fontaine hem als „een der stichters" dezer internationale con ferenties en zelf sprak hij, de Katholieke priester, op dien merkwaardigen Zondagmor gen, toen het nieuwe' Arbeidsbureau geopend werd, een woord, dat eigenlijk een geloofsbe lijdenis was, toen hij in d-i-t milien zeide: Men kan niet ontkennen: De besten onzer tijdgenooten worden gekweld door den dorst naar eenheid. In de wetenschap, in de kunst, in de godsdienstige gedachten streven zij, verzadigd van de analyse, naar de synthese. Hetzelfde zien wij geschieden op sociaal ge bied. Verzadigd van het individualisme stre ven zij naar solidariteit, die in werkelijkheid identiek is met de christelijke liefde, die zelf de gerechtigheid met zich brengt. Zij streven naar de solidariteit in de betrekkingen tus- scben individuen, tussc'hen collectiviteiten, tusschen sociale groepen en tusschen Staten om het ideaal te naderen van eenheid door gerechtigheid en door de levenwekkende banden der liefde. Indien het mij veroorloofd is te spreken in naam van de millioe-nen van hen die of schoon verschillend In de leer, toch zijn vereenigd door hetzelfde geloof in een god delijke voorzienigheid, die het menschelijke lot leidt en regelt, in naam van hen die door al hun menschelijke pogingen nederig ge looven de rol te vervullen van medearbe-'ders van God, in naam van hen eindelijk voor wie de Almachtige is de aanvang en het laatste doel, zoo druk ik dan in naam van al die millioenen mannen en vrouwen den wensch uit, dat de zegen van God almachtig moge rusten op het gebouw dat men thans inwijdt en op alle krachtsinspanningen en op alle werken ten gunste van den socialen vrede, waarvan dit nieuwe gebouw voortaan een der middelpunten zal zijn. En de particuliere berichtgever van de libe rale „N.R.Crt." liet daarop volgen: „De geheele zaal was merkbaar onder den indruk dezer woorden, die na een oogenblik van stilte ge volgd werden door een lang aanhoudend ap plaus, waarin de groote waardeering voor het bijna priesterlijk woord van monseigneur No- lens tot uiting kwam". Van hem kon Serrarens in ons blad getuigen, dat geen zoo grooten persoonlijken invloed in de internationale Arbeidsconferentie had als deze priester en van niet-katholleke zijde is dit getuigenis bevestigd. In hem zag men den volkomen onafhankelijken man, onafhankelijk zelfs van eigen Regeering, die hem in vol ver trouwen afvaardigde, want van instructies geven of ontvangen, zoo getuigde oud-Minister Aalberse, is bij Nolens nooit sprake geweest. Tot het einde toe heeft hij te Genève de be langen der zwakken verdedigd, en toen hij doodziek terugkwam, was hij voor 't laatst de advocaat geweest voor de mijnwerkers, wier eersten banid hijzelf in Nederland stichtte, rond trekkend als propagandist door dat Zuid-Lim burg, dat vooral aan hem zijn uitstekend in- j gerichte mijn-industrie dankt en de Maas-kana lisatie. Bij de verdediging van zijn Gemeentewet sprak Rudolf Thorbecke op 30 Mei 1851 in de Tweede Kamer het fiere woord: „Mijn geweten zegt mij, Mijne Heeren, dat ik nooit een woord heb gesproken, nooit gen regel De handteekening van Mgr. Dr. Nolens heb geschreven, nimmer een stap heb gedaan, om de gunst te bejagen betzij van het volk hetzij van een vorst. Verdienen desniettemin mijne woorden, verdient mijn daad populair te zijn. ik zal er mij over verblijden; maar ik kan aan populariteit niets opofferen van het geen ik meen te behooren tot naleving van de Grondwet, niets opofferen van hetgeen ik in het algemeen belang rekenZoo er dan populariteit moet wezen, dan vraag ik niet de populariteit, van het oogenbUk, maar ik vraag duurzame populariteitDe populariteit van den Minister heeft misschien voor het «ogenblik schade geleden, maar het zal zijn de duurzame populariteit van de zaak, en die roep ik in, aan die hecht ik waarde Deze populariteit heeft Nolens veroverd. Zoo was hij een levende apologie voor de Kerk en den stand waartoe hij behoorde. Zoo won hij de ondubbelzinnige hoogachting van allen, die met hem in aanraking kwamen en kon hij een Kleerekoper verleiden tot de typische bekente nis, dat hij bij dezen priester zou willen 'biechten Nu „is er geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet tot hoelang" (ps. 74,9), kan 'bet leger van meer dan een millioen zeggen die vol vertrouwen het politieke vaandel vol gen, dat door dezen grooten veldheer werd be waakt en ombesmeurd door bewogen tijden jarenlang is gedragen. Wat ons op staatkundig terrein rest is zijn weergaloos voorbeeld van onbezweken trouw aan Kerk en land, zijn liefde voor de volks gemeenschap, zijn genegenheid voor de weten schap, zijn eerlijkheid in den strijd, de vlekke loosheid van zijn leven, zijn zwoegen voor de handhaving van de eenheid der Katholieke Partij, welker vergaderingen hij inderdaad leidde „als een, die macht had". Thans heeft deze uitzonderlijke man het tijdelijke met het eeuwige verwisseld „vita mutatur non toilltur", bidt de Kerk immers. Ons, die hem vereerden en vertrouwden, rest de dulbbele plicht: God te bidden voor de izielerust van dezen trouwen dienstknecht en in zijn geest voort te arbeiden onversaagd en onbaatzuchtig in dienst van en trouw aan Kerk en Land: UTRIQUE FIDELIS! Willem Hubert Nolens werd geboren te Venlo op 7 September 1860, bezocht de lagere school, de drie-jarige H.B.S., het college te Weert (1874) en studeerde filosofie op het Seminarie van Rolduc in 1879 en 1880. In laatstgenoemd jaar deed hij staatsexamen en studeerde vervolgens rechten en staatsweten schappen aan de Rijksuniversiteit te Utrecht van 1880 tot 1884. Na het doctoraal examen in de rechtswetenschap werd van 1884 tot 1887 de studie in de theologie voortgezet op het Grootseminarie te Roermond, waar hij op 25 Maart 1887 de heilige priesterwijding ontving uit de handen van wijlen Monseigneur Fran- ciscus Boermans. Op 12 Februari 1890 promoveerde hij te Utrecht in de rechten en oum laude in de staatswetenschappen op het proefschrift „De Leer van den H. Thomas van Aquino over het Recht". Zijn promotor, professor de Louter, heeft zijn leerling, wien hij steeds groote be langstelling 'bleef betuigen, overleefd. In 1888 was de jong gewijde Nolens reeds tot professor te Rolduc benoemd, waar hij godsdienstleer, algemeene geschiedenis en staatswetenschappen doceerde aan de H.B.S. en bovendien nog aan de seminaristen-filosofen de moraal-fflosofie en de sociologie. In den tweeden jaargang van „Rolduc's Jaar boek" heeft een dankbare oud-leerling profes sor Nolens' werk beschreven en er o.a. aan herinnerd, dat deze de eerste was, die de so ciologie op den lesrooster der seminaries plaat ste en, hij gebrek aan handboek, zelf den korten leidraad voor zijn lessen opstelde en dien ook zelf overschreef om ze dan aan zijn leerlingen te overhandigen. In die dagen bezochten dr. Schaepman en dr. Kuyper Rolduc. Dr. Nolens bleef professor te Rolduc tot 1909. Hij bad reeds vijftien jaren het lidmaatschap der Kamer met het Rolducsche professoraat vereenigd. Alleen In gewijden weten, wat zulks te beteekenen had. „Ten tijde der Kamerzittingen, die niemand trouwer bijwoonde dan hij", aldus vertelt Di recteur v. d. Venne, „kwam de algevaardigde geregeld Vrijdagavond per laatsten trein alhier terug, ook in seizoenen, waarin het reizen en vopral een tocht per rijtuig van het station naar ons huis verre van aangenaam waren. Den volgenden morgen moest hij dan weer vroeg uit de veeren, om de H. Mis te lezen en de lessen te geven van een geheel bezetten Zaterdag; ook Maandags verscheen hij min stens een viertal uren in de klas, om dan im het avonduur weer de reis naar de residentie stad te aanvaarden". Op zes en dertigjarigen leeftijd, 13 Novem ber 1896, deed dr. Nolens zijn intrede in de Tweede Kamer als afgevaardigde van het district Venlo, waar bij bij enkele candidaat- stelling de opvolger werd van wijlen mr. J. H. L. Haffmans. Pas op 1 December 1897 hield dr. Nolens zijn maidenspeech, waarin hij aan de Regeering met grooten nadruk den eisoh stelde zich bezig te houden met de sociale wetgeving en waarin, wellicht voor de eerste maal, „Rerum Novarum" In de Kamer werd ontleed en tevens een geheel sociaal program werd ontvouwd. Aan Schaepman, dien Nolens zeer hoog acht te, wijdde deze in „ElsevteT's Geïllustreerd Maandschrift" (1903) een waardig „In Memo- riam" terwijl hij in die jaren ook veel bijdra gen schreef in de „Venlosche Grt." en in „Het Centrum" van Januari 1898 een reeks artike len plaatste over „Rerum Novarum". In het parlement 'behandelde dr. Nolens bij voorkeur de onderwerpen van sociale wetgeving, maar hij liet zich ook niet onbetuigd bij de behande ling der hooger onderwijswet in de zitting 1903 1904, bij welke gelegenheid dr. Nolens een, zooals Kuyper haar karakteriseerde, „korte, alles omvattende rede" hield, waarin de vrij making van het H.O. krachtig verdedigd werd. Ook het voorbereidend hooger en het bijzonder lager onderwijs hadden zijn voortdurende be langstelling. De klassieke opvoeding vond in hem een overtuigd voorstander en ook ver zekerde bij: „allerminst bestaat bij ons het verlangen om de openbare school het noodige te onthouden. Integendeel". schen Studentenalmanak van 1926 schreef, zestien jaar te hebben bekleed, legde Monseig neur Nolens het in September 1925 neer we gens overstelpende bezigheden. Want inmiddels was dr. Nolens, die op 1 October 1909 eervol ontslag uit de geestelijke bediening had gevraagd, van welke hij als Kamerlid reeds sinds 1896 was ontheven, nog: lid en voorzitter van den in 1919 op initiatief van Minister Aalberse tot stand gekomen Hoogen Raad van Arbeid en van verscheidene commissies uit dien Raad, zoo van commissies, welke de bedrijfsorganisatie en socialisatie be studeerden; voorzitter van den Werkloosheids- raad, de commissie van advies en de geschillen commissie; voorzitter van de Rijkscommissie voor werkverruiming; voorzitter van den Mijn- raad; curator van de Technische Hoogeschool sedert 1 Maart 1909; lid van de Cen. trale commissie voor de Statistiek (tot 11 Maart 1931). In 1915 zond de Regeering-Cort v. d. Linden dr Nolens naar Rome met de zeer speciale opdracht het herstel van het Nederlandsch ge zantschap bij den H. Stoel voor te bereiden. Paus Benedictus XV verhief daarop, op 23 Aug. 1916, dr. Nolens reeds in Juli 1904 tot geheim kamerheer van Paus Pius X benoemd tot protonotarius apostolicus. De Koningin schonk hem daarna het com. mandeurskruis van den Ned. Leeuw en be- noemde hem, die sinds Kolkman's dood leider der Katholieke fractie was, op 22 Aug. 1923 tot Minister van Staat. In 1927 vierde Mgr. Nolens onder buitenge wone belangstelling zijn veertigjarig priester- feest. Er werd een gedenkboek „Dr. Nolens samengesteld door de heeren prof. Aalberse, Ant v d. Venne, H. Erens, C. J. Kuiper, prof. Veraart, mr. Deckers en P. Serrarens. Een na- tionaal comité, onder voorzitterschap van Venlo's burgemeester, huldigde den Pnester- staatsman, bij deze gelegenheid door Minister- Snt De Geer, in „Pulchri Studiereen volksvertegenwoordiger „hij de gratie Gods ge- Het borstbeeld aan Mgr. Nolens aangebo- den by zijn 40-jarig priesterfeest Dr. Nolens' belangstelling ging zeer bijzonder naar Zuid-Limburg: hij was de groote pro motor van de wet-Lely, een der grondleggers van het staatsmijnbedrijf, de eigenlijke oprich ter en eerste groot-propagandist van den Katho lieken (eigenlijk ook van den protestantochen) Mijnwerkersbond. Tot 1909 was dr. Nolens bondsadviseur en hoe zijn hart aan deze orga nisatie hing, blijkt uit het feit, dat hij onder ihet opschrift „Herinneringen en wenschen" een bijdrage schreef voor het boek, dat de or ganisatie 'bij haar zilveren feest in 1926 uit gaf. Bekend is de rede van 14 Nov. 1907, waarin dr. Nolens in de Kamer positief stelling koos in den modernistenstrijd en de encycliek van Pius X, aangevallen door Troelstra, uiteen, zette en verdedigde. In 1918 werd dr. Nolens de kabinetsformatie opgedragen, maar, zooals verwacht was, wilde hij geen zitting nemen in een ministerie. Wel liet hij zich krachtig in de Kamer gelden én naar aanleiding van de revolutionnaire zin spelingen van mr. Troelstra én in verband met de zgn. annexatie-beweging in Limburg. Naar aanleiding daarvan sprak bij op 12 Dec. van dat jaar in de Kamer een emotie-volle rede uit, welke door „levendige teekenen van instemming" werd gevolgd, zooals de „Hande lingen" vereeuwigen. 19 Juni was de laatste dag der zitting 1930 1931. Het was ook de laatste keer, dat dr. Nolens de vergadering der Tweede Kamer be zocht, waar hij nooit ontbrak, tenzij, gelijk reeds aangestipt, den laatsten tijd in de avond vergaderingen op 11 November '25 was Nolens 's avonds aanwezig en viel het gezant schap bij den H. Stoel met het kabinet-Colijn of wanneer bij voor de regeering in het buitenland vertoefde. Op 11 October 1909 aanvaardde dr. Nolens, het ambt van buitengewoon hoogleeraar aan de universiteit te Amsterdam met de rede „Beteekenis en Omvang van de Arbeidswetge ving". Hij gaf daar college over de arbeidswet geving in verband met het administratief recht en de staathuishoudkunde. Na dit professo- raat, waarover mr. Muller ia dea Amsterdam- Ssiwlsi De laatste foto van Mgr. Nolens, die in den Haag werd opgenomen en door hem zelf 14 Maart 1931 werd gedateerd. Mgr. staat op de pier, waar hij zoo vaak van de zon en de frissche zeelucht genoot. noemd. Men schonk dr. Nolens zijn borstbeeld, vervaardigd door Tom Dupuis. Wat het werk van Mgr. Nolens op de interna tionale arbeidsconferenties betreft: dr. Nolens, die zijn princiepen o.a. heeft neergelegd in de inleiding op de in 1905 verschenen vertaling van Heirtiings „Natuurrecht en Sociale Poli tiek", bezocht het eerste internationaal con gres voor sociale wetenschappen, dat in 1897 ta ,Zürich werd gehouden door Katholieken en niet- Katholieken. Na het congres te Parijs in 1900 richtte hij met mr. Verdys, dr. Talma en de heeren Struwe en Tak een nationale vereeni- ging tot wettelijke bescherming van de arbei ders op. Hij werd dadelijk bestuurslid, was voorzitter sinds 1905, stichtte als zoodanig mee de internationale vereeniging, welke in 1901 ta Bazel werd opgericht, was voortdurend Neder landsch afgevaardigde en vertegenwoordigde sinds 1906 de Regeering op de congressen dezer organisatie. In de jaren 1907, 1908, 1909 en 1910 nam prof. Nolens actief deel aan de internationale congressen tegen de werkloosheid, te Parijs ge houden en tevens was hij een der baanbrekers van het comité voor Sociale Verzekering. Met Poincaré, den oud-president der Fransche repu bliek, presideerde hij in 1910 de internationale conferentie te Den Haag, zooals hij ook te Par rijs een der voorzitters was geweest. in 1918 had de eerste officieele Arbeidscon ferentie te Washington plaats, krachtens deel XIII van het verdrag van Versailles. Mgr. No lens was daar weer, op voordracht van Minister Aalberse, de Regeeringsgedelegeerde en hield er zijn geruchtmakende rede over den achturen- dag. Het was grootendeels zijn werk, dat de beroemde conventie met 83 tegen 2 stemmen tot stand kwam. Op de achtste Arbeidsconferentie in 1926, ge houden te Genève, werd Mgr. Nolens tot voor zitter gekozen en dat jaar hield hij ook de waar lijk priesterlijke toespraak bij de inwijding van het nieuwe Arbeidsbureau. Nog te kort geleden is het, dat dr. Nolens, alhoewel hij zich reeds ziek voelde, voor het laatst Genève bezocht en daar nog eens, en met succes, de belangen der mijnwerkers verdedigde, met zooveel opoffering van eigen kracht, dat hij geheel ondermijnd in het vaderland terugkeerde. Wijlen Mgr. Nolens bezit nog een broer, da heer Jean Nolens, te Venlo, en een zuster mèra Xavier, directrice der meisjes H. B. S. ta Heerlen.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 5