ZIJNE EXC. MGR. DR. WILLEM HUBERT NOLENS t
EEN ZWAAR VERLIES VOOR KERK
EN VADERLAND.
mR
PK
m
EEN LEVEN AAN GODSDIENST EN
GEMEENSCHAP GEWIJD.
VRIJDAG 28 AUGUSTUS M
UTRIQUE FIDELIS.
MGR. DR. WILLEM HUBERT NOLENS T.
De lang-verwachte, maar toch diep-ont-
toerende slag is gevallen.
Zijne Excellentie, de Doorluchtige en
Hoogeerwaarde heer Monseigneur Prof.
Dr. W. H. Nolens is gisterenavond om 8
uur 20 in het gesticht van den H. Carolus
Borromeus te 's Gravenhage zacht en kalm
in den Heer ontslapen.
Rond half vijf was de doodstrijd begon
nen. Behalve eenige eerwaarde Zusters,
naren bij het sterfbed aanwezig de zeer-
e er waar de heer L. H J- Beijsens, pastoor
der parochie van den H. Willibrordus, de
geneesheer dr. L. C. M. Steger en de Twee
de Kamerleden oud-minister Prof Mr. P. J.
M. Aalberse en oud-minister ir. M. C. E.
hongaerts.
Zijn leven heeft de overledene aan Kerk
en Vaderland gegeven. In dubbel opzicht
zijn wij verplicht een vurig gebed te stor
ten voor zijn ziel, dat haar spoedig het
eeuwig Leven worde gegeven.
„Onze dagen", zoo waarschuwt de psalm,
waarmee hèt vierde boek in den hebreeuw-
Bchen tekst opent, „duren zeventig jaren en
op zijn hoogst tachtig jaar en hun heerlijkheid
is niets dan kommer en zorg, want vlug gaan
zij voorbij en zijn wij heengevloden (Ps. 90;
Vuig. 89.)
Ook voor den sterken Nolens heeft deze wet
gegolden, want: „Wie is er die blijft leven en
den dood niet ziet?
Wij hadden gehoopt hem nog lang te zullen
behouden, wij, Katholieken op de eerste plaats,
<iiie aan hem zoo ontzaggelijk veel te danken
hebben, maar ook het heele Nededandsche
volk, dat in dezen priester een man verliest,
die jarenlang zijn vaderland in en buiten de
grenzen heeft gediend met een bekwaamheid,
een toewijding en een onbaatzuchtigheid,
welke spreekwoordelijk zijn geworden en die
hem een blijvende plaats verzekeren in onze
vaderlanidsohe historie.
In hem waren inderdaad vereenigd de beste
eigenschappen van ons ras: een Nederlander,
die in den meest verheven zin van het woord
hart had -voor religie en negotie. Een man,
die krachtens zijn vrijwillig gekozen levens
staat allereerst gewijde dienaar was van den
Allerhoogste, maar die, toen de Voorzienig
heid hem riep, heel zijn robuuste lichaams
kracht en al zijn geestelijke bekwaamheid
aanwendde om de bedrijvige gemeenschap te
dienen: als leeraar, als hooglearaar, als eco
noom, als socioloog, als diplomaat, als afge
vaardigde des volks, als afgevaardigde der re
geering, als vakvereenigingsleider, als journa
list, als hoogeschool-cuirator, als voorzitter van
gewichtige colleges, als leider van een politieke
partij, als president van internationale samen
komsten.
Willem Hubert Nolens als zoon van eenvou
dige ouders op 7 September 1860 te Venlo ge
boren, daar de H.B.S. bezoekend, dan het col
lege te Weert, het Klein Seminarie te Rol
duc, het Groot Seminarie te Roermond,
priester gewijd op 26 Maart 1887, leeraar te
Roldnc in 1888 en tegelijk studeeremd aan
's rijks universiteit te Utrecht, waar hij op
12 Februari 1890 zoowel in de rechts- als in
de staatswetenschappen doctoreerde, op stel
lingen en op het proefschrift „De Leer van
den H. Thomas van Aquino over het Recht'
lid der Tweede Kamer sedert 13 November
1896; hoogleeraar aan de universiteit te Am
sterdam van October 1909 tot 1928; geheim
Kamerheer van den Paus in Juli 1904; eervol
ontslagen van de geestelijke bediening sinds
1909 en protonotarius apostolicus (de hoogste
titel voor een priester beneden het kardina
laat) sinds 1916 curator van de Technische
Hoogeschool van Delft; voorzitter van den
Mijnraad; voorzitter van de commissie van
advies voor de werkloosheidsverzekeringvoor
zitter van den Werkloosheidsraadvoorzitter
van den Hoogen Raad van Arbeid en tot voor
kort lid van de Centrale commissie voor de
Statistiek; permanente afgevaardigde en
voor
zitter van de Nederlamidsche delegatie ter Ar
beidsconferentie; Minister van Staat; oom-
mandeur van den Nederlan-dschen Leeuw, dra
ger van het ordeteeken 1ste klasse van het
Borstbeeld van Simon Bolivar van Venezuela
in de opsomming ligt bet leven en het werk van
den man, die met eerbiedige bewondering door
de grootste politieke partij van Nederland als
de leider jure suo werd beschouwd en wiens
uitzonderlijke positie in Nederland door
lederen niet-geestverwant even ondubbelzin
nig als herhaaldelijk werd erkend.
„Geheel en al het type van den Staatsman,
speciaal gemaakt om in Holland (bedoeld
schijnt Nederland) te slagen", schreef de Ga-
zette de Hollande". Als man van kracht en be
leid, schilderde hem de vrouw van een gewezen
gezant in een Engelsch tijdschrift; „een model
van een goed kamerlid en een voorbeeld voor
ons allen", erkende mr. Rink; „van allen die
inzicht hadden de radste, van allen, die ver
stand hadden de nuchterste, van allen die
kalm waren, de kalmste", zoo typeerde hem
Roodhuyzen; als den man, die toonde, „dat het
geloof en de godsdienst van Rome geenszins
onvereenigbaar zijn met den wil om de sociale
gerechtigheid te bevorderen en het lot der ar
beiders te verbeteren.", zoo zag hem de socia
listische ,,Peuple" ala „den trouwen wachter
voor de juiste toepassing onzer constitutioneele
beginselen", zoo huldigde hem „De Nederlan
der"; als een „staatsman met gevoel van hooge
verantwoordelijkheid", zoo prees hem „De
Avondpost" als „de invloedrijkste staatsman
in Nederland" en „een man van nationale be-
teekenis", zag hem Oolijn als „doctor univer
salis" werd hij in „Het Vaderland" aangeduid;
als een leader of thougths" en een „leader of
men" door wijlen mr. Dresselhuys beschreven;
als „onkreukbare en onbaatzuchtige persoon
lijkheid"zonder behoefte aan gezellig
verkeer (zelfs op internationale conferenties),
integendeel alles vermijdend, wat hem van de
naarstige bestudeering der stukken zou kunnen
afhouden, of zelfs maar afleiden", 200 typeerde
hem zijn vriend prof. Aalberse in „Grotius, An-
nuaire International".
Wat hebben wij meer getuigen noodig
Heden zullen de kranten schrijven, en de
weekbladen zullen volgen en de tijdschriften
van allerlei aard, uit velerlei kring in meer dan
één taal en zij zullen zoeken opnieuw te zeggen
wat bij zoo menige gelegenheid al werd her
haald.
Er is een „mystery of Newman" er is ook
een mysterieuze Nolens, die zelf zoo dikwijls
zei, dat de dingen veel simpeler waren dan niet-
nuchtere menschen ze zagen en die toch in een
sfeer van geheimzinnigheid gehuld bleef, ook
voor scherpziende nuchterlingen, ook voor in
timi tot het einde van zijn leven, waarvan de
ondermijning zoo spoorloos begon en het ziekte
proces zich bijna in volslagen stilte afspeelde
in het groote, kloosterlijke huis, waar hij een
zaam woonde in zijn groote kamers vol boeken
en papieren, tusschen duizend herinneringen
op en in de kasten, aan deuren en wanden, in
de Iaden van zijn groot bureau aan de raam-
zijde van een dier kamers geplaatst, niet het
minst.
Ontzaggelijke hoeveelheden werk, die aan ver
schillende bekwame menschen een dagtaak zou
den bezorgen, verrichtte dr. Nolens kalm, vlot,
voortreffelijk en zonder ophef.
In de Kamer was Nolens altijd present, be
halve de laatste jaren in de avondvergaderin
gen. Hij sprak alleen wanneer het noodig was,
repliceerde zelden en interrumpeerde nooit. Hij
was altijd zakelijk en hoffelijk, nooit kwetsend
en niaar heel zelden persoonlijk. Hij was niet
alleen de leider van de Katholieken, maar hij
genoot het vertrouwen van de geheele rechter
zijde en zijn invloed op de linkerzijde was
groot.
Nooit zou iemand zich een krenkend woord
laten ontvallen tegen dezen priester; zijn per
soon was door zulk een sfeer van respect om
geven, dat niemand er aan zou denken, die te
doorbreken. Zelden verscheen hij in de koffie-
kam er haast geen lid was meer bank-vast dan
hij, al liep hij graag eens naar den Voorzitter
of naar een Minister. Men maakte dan dikwijls
van elk der woorden die hij er sprak een soort
advies, maar in de meeste gevallen maakte hij
een grapje, lanceerde een meer of minder scher
pe, soms wel eens persoonlijke opmerking of
informeerde belangstellend, hoe lang het wel
zou duren. Want hij had een woesten hekel
aan breedsprakigheid. Zelfbeheersching en ge
duld waren zijn groote karaktereigenschappen,
maar hoe snel hij werkte, wisten de leden van
zijn afdeeling, die immers altijd het eerst van
alle klaar was.
Wat in het Kamerlid o-pviel, was ook zijn
sterk gouvernementeel besef. Tweemaal vlak
achtereen redde hij in 1930 nog het ministe-
rieele leven van Minister de Geer; hij zag er
in denzelfden tijd niet tegenop zijn stem uit te
brengen tegen een motie, welke hoogere sub
sidie vroeg voor het Maastrichtsche orkest.
Voor hem ging het algem-eene altijd boven het
bijzondere: hij zou er niet aan denken een
minister iets te vragen, laat staan zijn meening
op te dringen over zaken van bestuur. Teveel
hechtte hij aan zijn onafhankelijkheid en te
diep was hij hem het besef geworteld dat het
algemeen belang niet de som van particuliere
belangetjes is en de Volksvertegenwoordiger
geen baantjeskruier behoort te zijn. Voor hem
was de politiek geen kwestie van handigheid,
maar een zaak van hoogen, zedelijken ernst.
Hij had zijn beginsel uitgelijnd als jongeman
en week daarvan niet af. Zijn liefde voor so
ciale gerechtigheid was geen bevlieging, maar
gebaseerd op bet nuchter inzicht van zijn ont
Mgr. Dr. Nolens zooals hij zich, gewapend
met een actentasch, op reis placht te
begeven.
ledend verstand waaraan zich de, wel verscho
len maar nimmer uitgedoofde liefde paarde
van een groot hart, dat alleen zij hebben ge.
kend die weten met welk een liefde hij over
zijn ouders sprak, met welk een genegenheid
hij kinderen beschouwde (kocht hij er op per.
rons soms geen chocolade voor?) met welk
een onbaatzuchtigheid hij alles weg gaf wat
hij had, zoodat er waarlijk niet veel zal res.
ten
„Gerechtigheid en naastenliefde" dat was
de leus, waarmee hij zijn hoogleeraarschap te
Amsterdam aanvaardde. Recht en liefde waren
ook de groote motoren van zijn werk als par
lementariër en zijn arbeid op internationale
congressen. Toen hij op de 8ste internationale
arbeidsconferentie tot voorzitter werd gekozen,
noemde prof. Malialm hem „een oprecht vriend
der sociale rechtvaardigheid", prees de Fra-n-
sche regeeringsgedele-geerde Fontaine hem als
„een der stichters" dezer internationale con
ferenties en zelf sprak hij, de Katholieke
priester, op dien merkwaardigen Zondagmor
gen, toen het nieuwe' Arbeidsbureau geopend
werd, een woord, dat eigenlijk een geloofsbe
lijdenis was, toen hij in d-i-t milien zeide:
Men kan niet ontkennen: De besten onzer
tijdgenooten worden gekweld door den dorst
naar eenheid. In de wetenschap, in de kunst,
in de godsdienstige gedachten streven zij,
verzadigd van de analyse, naar de synthese.
Hetzelfde zien wij geschieden op sociaal ge
bied. Verzadigd van het individualisme stre
ven zij naar solidariteit, die in werkelijkheid
identiek is met de christelijke liefde, die zelf
de gerechtigheid met zich brengt. Zij streven
naar de solidariteit in de betrekkingen tus-
scben individuen, tussc'hen collectiviteiten,
tusschen sociale groepen en tusschen Staten
om het ideaal te naderen van eenheid door
gerechtigheid en door de levenwekkende
banden der liefde.
Indien het mij veroorloofd is te spreken
in naam van de millioe-nen van hen die of
schoon verschillend In de leer, toch zijn
vereenigd door hetzelfde geloof in een god
delijke voorzienigheid, die het menschelijke
lot leidt en regelt, in naam van hen die door
al hun menschelijke pogingen nederig ge
looven de rol te vervullen van medearbe-'ders
van God, in naam van hen eindelijk voor wie
de Almachtige is de aanvang en het laatste
doel, zoo druk ik dan in naam van al die
millioenen mannen en vrouwen den wensch
uit, dat de zegen van God almachtig moge
rusten op het gebouw dat men thans inwijdt
en op alle krachtsinspanningen en op alle
werken ten gunste van den socialen vrede,
waarvan dit nieuwe gebouw voortaan een
der middelpunten zal zijn.
En de particuliere berichtgever van de libe
rale „N.R.Crt." liet daarop volgen: „De geheele
zaal was merkbaar onder den indruk dezer
woorden, die na een oogenblik van stilte ge
volgd werden door een lang aanhoudend ap
plaus, waarin de groote waardeering voor het
bijna priesterlijk woord van monseigneur No-
lens tot uiting kwam".
Van hem kon Serrarens in ons blad getuigen,
dat geen zoo grooten persoonlijken invloed in
de internationale Arbeidsconferentie had als
deze priester en van niet-katholleke zijde is
dit getuigenis bevestigd. In hem zag men den
volkomen onafhankelijken man, onafhankelijk
zelfs van eigen Regeering, die hem in vol ver
trouwen afvaardigde, want van instructies
geven of ontvangen, zoo getuigde oud-Minister
Aalberse, is bij Nolens nooit sprake geweest.
Tot het einde toe heeft hij te Genève de be
langen der zwakken verdedigd, en toen hij
doodziek terugkwam, was hij voor 't laatst de
advocaat geweest voor de mijnwerkers, wier
eersten banid hijzelf in Nederland stichtte, rond
trekkend als propagandist door dat Zuid-Lim
burg, dat vooral aan hem zijn uitstekend in- j
gerichte mijn-industrie dankt en de Maas-kana
lisatie.
Bij de verdediging van zijn Gemeentewet
sprak Rudolf Thorbecke op 30 Mei 1851 in de
Tweede Kamer het fiere woord:
„Mijn geweten zegt mij, Mijne Heeren, dat ik
nooit een woord heb gesproken, nooit gen regel
De handteekening van Mgr. Dr. Nolens
heb geschreven, nimmer een stap heb gedaan,
om de gunst te bejagen betzij van het volk
hetzij van een vorst. Verdienen desniettemin
mijne woorden, verdient mijn daad populair
te zijn. ik zal er mij over verblijden; maar ik
kan aan populariteit niets opofferen van het
geen ik meen te behooren tot naleving van de
Grondwet, niets opofferen van hetgeen ik in
het algemeen belang rekenZoo er dan
populariteit moet wezen, dan vraag ik niet de
populariteit, van het oogenbUk, maar ik vraag
duurzame populariteitDe populariteit
van den Minister heeft misschien voor het
«ogenblik schade geleden, maar het zal zijn
de duurzame populariteit van de zaak, en die
roep ik in, aan die hecht ik waarde
Deze populariteit heeft Nolens veroverd. Zoo
was hij een levende apologie voor de Kerk en
den stand waartoe hij behoorde. Zoo won hij
de ondubbelzinnige hoogachting van allen, die
met hem in aanraking kwamen en kon hij een
Kleerekoper verleiden tot de typische bekente
nis, dat hij bij dezen priester zou willen
'biechten
Nu „is er geen profeet meer, noch iemand
bij ons, die weet tot hoelang" (ps. 74,9), kan
'bet leger van meer dan een millioen zeggen
die vol vertrouwen het politieke vaandel vol
gen, dat door dezen grooten veldheer werd be
waakt en ombesmeurd door bewogen tijden
jarenlang is gedragen.
Wat ons op staatkundig terrein rest is zijn
weergaloos voorbeeld van onbezweken trouw
aan Kerk en land, zijn liefde voor de volks
gemeenschap, zijn genegenheid voor de weten
schap, zijn eerlijkheid in den strijd, de vlekke
loosheid van zijn leven, zijn zwoegen voor de
handhaving van de eenheid der Katholieke
Partij, welker vergaderingen hij inderdaad
leidde „als een, die macht had".
Thans heeft deze uitzonderlijke man het
tijdelijke met het eeuwige verwisseld „vita
mutatur non toilltur", bidt de Kerk immers.
Ons, die hem vereerden en vertrouwden,
rest de dulbbele plicht: God te bidden voor de
izielerust van dezen trouwen dienstknecht en
in zijn geest voort te arbeiden onversaagd en
onbaatzuchtig in dienst van en trouw aan
Kerk en Land:
UTRIQUE FIDELIS!
Willem Hubert Nolens werd geboren te
Venlo op 7 September 1860, bezocht de lagere
school, de drie-jarige H.B.S., het college te
Weert (1874) en studeerde filosofie op het
Seminarie van Rolduc in 1879 en 1880. In
laatstgenoemd jaar deed hij staatsexamen en
studeerde vervolgens rechten en staatsweten
schappen aan de Rijksuniversiteit te Utrecht
van 1880 tot 1884. Na het doctoraal examen in
de rechtswetenschap werd van 1884 tot 1887
de studie in de theologie voortgezet op het
Grootseminarie te Roermond, waar hij op 25
Maart 1887 de heilige priesterwijding ontving
uit de handen van wijlen Monseigneur Fran-
ciscus Boermans.
Op 12 Februari 1890 promoveerde hij te
Utrecht in de rechten en oum laude in de
staatswetenschappen op het proefschrift „De
Leer van den H. Thomas van Aquino over
het Recht". Zijn promotor, professor de Louter,
heeft zijn leerling, wien hij steeds groote be
langstelling 'bleef betuigen, overleefd.
In 1888 was de jong gewijde Nolens reeds
tot professor te Rolduc benoemd, waar hij
godsdienstleer, algemeene geschiedenis en
staatswetenschappen doceerde aan de H.B.S.
en bovendien nog aan de seminaristen-filosofen
de moraal-fflosofie en de sociologie.
In den tweeden jaargang van „Rolduc's Jaar
boek" heeft een dankbare oud-leerling profes
sor Nolens' werk beschreven en er o.a. aan
herinnerd, dat deze de eerste was, die de so
ciologie op den lesrooster der seminaries plaat
ste en, hij gebrek aan handboek, zelf den korten
leidraad voor zijn lessen opstelde en
dien ook zelf overschreef om ze dan aan zijn
leerlingen te overhandigen.
In die dagen bezochten dr. Schaepman en
dr. Kuyper Rolduc. Dr. Nolens bleef professor
te Rolduc tot 1909. Hij bad reeds vijftien
jaren het lidmaatschap der Kamer met het
Rolducsche professoraat vereenigd. Alleen In
gewijden weten, wat zulks te beteekenen had.
„Ten tijde der Kamerzittingen, die niemand
trouwer bijwoonde dan hij", aldus vertelt Di
recteur v. d. Venne, „kwam de algevaardigde
geregeld Vrijdagavond per laatsten trein alhier
terug, ook in seizoenen, waarin het reizen en
vopral een tocht per rijtuig van het station
naar ons huis verre van aangenaam waren.
Den volgenden morgen moest hij dan weer
vroeg uit de veeren, om de H. Mis te lezen en
de lessen te geven van een geheel bezetten
Zaterdag; ook Maandags verscheen hij min
stens een viertal uren in de klas, om dan im
het avonduur weer de reis naar de residentie
stad te aanvaarden".
Op zes en dertigjarigen leeftijd, 13 Novem
ber 1896, deed dr. Nolens zijn intrede in de
Tweede Kamer als afgevaardigde van het
district Venlo, waar bij bij enkele candidaat-
stelling de opvolger werd van wijlen mr. J. H.
L. Haffmans. Pas op 1 December 1897 hield
dr. Nolens zijn maidenspeech, waarin hij aan
de Regeering met grooten nadruk den eisoh
stelde zich bezig te houden met de sociale
wetgeving en waarin, wellicht voor de eerste
maal, „Rerum Novarum" In de Kamer werd
ontleed en tevens een geheel sociaal program
werd ontvouwd.
Aan Schaepman, dien Nolens zeer hoog acht
te, wijdde deze in „ElsevteT's Geïllustreerd
Maandschrift" (1903) een waardig „In Memo-
riam" terwijl hij in die jaren ook veel bijdra
gen schreef in de „Venlosche Grt." en in „Het
Centrum" van Januari 1898 een reeks artike
len plaatste over „Rerum Novarum". In het
parlement 'behandelde dr. Nolens bij voorkeur
de onderwerpen van sociale wetgeving, maar
hij liet zich ook niet onbetuigd bij de behande
ling der hooger onderwijswet in de zitting 1903
1904, bij welke gelegenheid dr. Nolens een,
zooals Kuyper haar karakteriseerde, „korte,
alles omvattende rede" hield, waarin de vrij
making van het H.O. krachtig verdedigd werd.
Ook het voorbereidend hooger en het bijzonder
lager onderwijs hadden zijn voortdurende be
langstelling. De klassieke opvoeding vond in
hem een overtuigd voorstander en ook ver
zekerde bij: „allerminst bestaat bij ons het
verlangen om de openbare school het noodige
te onthouden. Integendeel".
schen Studentenalmanak van 1926 schreef,
zestien jaar te hebben bekleed, legde Monseig
neur Nolens het in September 1925 neer we
gens overstelpende bezigheden.
Want inmiddels was dr. Nolens, die op 1
October 1909 eervol ontslag uit de geestelijke
bediening had gevraagd, van welke hij als
Kamerlid reeds sinds 1896 was ontheven, nog:
lid en voorzitter van den in 1919 op initiatief
van Minister Aalberse tot stand gekomen
Hoogen Raad van Arbeid en van verscheidene
commissies uit dien Raad, zoo van commissies,
welke de bedrijfsorganisatie en socialisatie be
studeerden; voorzitter van den Werkloosheids-
raad, de commissie van advies en de geschillen
commissie; voorzitter van de Rijkscommissie
voor werkverruiming; voorzitter van den Mijn-
raad; curator van de Technische Hoogeschool
sedert 1 Maart 1909; lid van de Cen.
trale commissie voor de Statistiek (tot 11
Maart 1931).
In 1915 zond de Regeering-Cort v. d. Linden
dr Nolens naar Rome met de zeer speciale
opdracht het herstel van het Nederlandsch ge
zantschap bij den H. Stoel voor te bereiden.
Paus Benedictus XV verhief daarop, op 23
Aug. 1916, dr. Nolens reeds in Juli 1904 tot
geheim kamerheer van Paus Pius X benoemd
tot protonotarius apostolicus.
De Koningin schonk hem daarna het com.
mandeurskruis van den Ned. Leeuw en be-
noemde hem, die sinds Kolkman's dood leider
der Katholieke fractie was, op 22 Aug. 1923
tot Minister van Staat.
In 1927 vierde Mgr. Nolens onder buitenge
wone belangstelling zijn veertigjarig priester-
feest. Er werd een gedenkboek „Dr. Nolens
samengesteld door de heeren prof. Aalberse,
Ant v d. Venne, H. Erens, C. J. Kuiper, prof.
Veraart, mr. Deckers en P. Serrarens. Een na-
tionaal comité, onder voorzitterschap van
Venlo's burgemeester, huldigde den Pnester-
staatsman, bij deze gelegenheid door Minister-
Snt De Geer, in „Pulchri Studiereen
volksvertegenwoordiger „hij de gratie Gods ge-
Het borstbeeld aan Mgr. Nolens aangebo-
den by zijn 40-jarig priesterfeest
Dr. Nolens' belangstelling ging zeer bijzonder
naar Zuid-Limburg: hij was de groote pro
motor van de wet-Lely, een der grondleggers
van het staatsmijnbedrijf, de eigenlijke oprich
ter en eerste groot-propagandist van den Katho
lieken (eigenlijk ook van den protestantochen)
Mijnwerkersbond. Tot 1909 was dr. Nolens
bondsadviseur en hoe zijn hart aan deze orga
nisatie hing, blijkt uit het feit, dat hij onder
ihet opschrift „Herinneringen en wenschen"
een bijdrage schreef voor het boek, dat de or
ganisatie 'bij haar zilveren feest in 1926 uit
gaf.
Bekend is de rede van 14 Nov. 1907, waarin
dr. Nolens in de Kamer positief stelling koos
in den modernistenstrijd en de encycliek van
Pius X, aangevallen door Troelstra, uiteen,
zette en verdedigde.
In 1918 werd dr. Nolens de kabinetsformatie
opgedragen, maar, zooals verwacht was, wilde
hij geen zitting nemen in een ministerie. Wel
liet hij zich krachtig in de Kamer gelden én
naar aanleiding van de revolutionnaire zin
spelingen van mr. Troelstra én in verband
met de zgn. annexatie-beweging in Limburg.
Naar aanleiding daarvan sprak bij op 12 Dec.
van dat jaar in de Kamer een emotie-volle
rede uit, welke door „levendige teekenen van
instemming" werd gevolgd, zooals de „Hande
lingen" vereeuwigen.
19 Juni was de laatste dag der zitting 1930
1931. Het was ook de laatste keer, dat dr.
Nolens de vergadering der Tweede Kamer be
zocht, waar hij nooit ontbrak, tenzij, gelijk
reeds aangestipt, den laatsten tijd in de avond
vergaderingen op 11 November '25 was
Nolens 's avonds aanwezig en viel het gezant
schap bij den H. Stoel met het kabinet-Colijn
of wanneer bij voor de regeering in het
buitenland vertoefde.
Op 11 October 1909 aanvaardde dr. Nolens,
het ambt van buitengewoon hoogleeraar
aan de universiteit te Amsterdam met de rede
„Beteekenis en Omvang van de Arbeidswetge
ving". Hij gaf daar college over de arbeidswet
geving in verband met het administratief recht
en de staathuishoudkunde. Na dit professo-
raat, waarover mr. Muller ia dea Amsterdam-
Ssiwlsi
De laatste foto van Mgr. Nolens, die in den
Haag werd opgenomen en door hem zelf
14 Maart 1931 werd gedateerd. Mgr. staat
op de pier, waar hij zoo vaak van de zon
en de frissche zeelucht genoot.
noemd. Men schonk dr. Nolens zijn borstbeeld,
vervaardigd door Tom Dupuis.
Wat het werk van Mgr. Nolens op de interna
tionale arbeidsconferenties betreft: dr. Nolens,
die zijn princiepen o.a. heeft neergelegd in de
inleiding op de in 1905 verschenen vertaling
van Heirtiings „Natuurrecht en Sociale Poli
tiek", bezocht het eerste internationaal con
gres voor sociale wetenschappen, dat in 1897 ta
,Zürich werd gehouden door Katholieken en niet-
Katholieken. Na het congres te Parijs in 1900
richtte hij met mr. Verdys, dr. Talma en de
heeren Struwe en Tak een nationale vereeni-
ging tot wettelijke bescherming van de arbei
ders op. Hij werd dadelijk bestuurslid, was
voorzitter sinds 1905, stichtte als zoodanig mee
de internationale vereeniging, welke in 1901 ta
Bazel werd opgericht, was voortdurend Neder
landsch afgevaardigde en vertegenwoordigde
sinds 1906 de Regeering op de congressen dezer
organisatie.
In de jaren 1907, 1908, 1909 en 1910 nam
prof. Nolens actief deel aan de internationale
congressen tegen de werkloosheid, te Parijs ge
houden en tevens was hij een der baanbrekers
van het comité voor Sociale Verzekering. Met
Poincaré, den oud-president der Fransche repu
bliek, presideerde hij in 1910 de internationale
conferentie te Den Haag, zooals hij ook te Par
rijs een der voorzitters was geweest.
in 1918 had de eerste officieele Arbeidscon
ferentie te Washington plaats, krachtens deel
XIII van het verdrag van Versailles. Mgr. No
lens was daar weer, op voordracht van Minister
Aalberse, de Regeeringsgedelegeerde en hield
er zijn geruchtmakende rede over den achturen-
dag. Het was grootendeels zijn werk, dat de
beroemde conventie met 83 tegen 2 stemmen
tot stand kwam.
Op de achtste Arbeidsconferentie in 1926, ge
houden te Genève, werd Mgr. Nolens tot voor
zitter gekozen en dat jaar hield hij ook de waar
lijk priesterlijke toespraak bij de inwijding van
het nieuwe Arbeidsbureau. Nog te kort geleden
is het, dat dr. Nolens, alhoewel hij zich reeds
ziek voelde, voor het laatst Genève bezocht en
daar nog eens, en met succes, de belangen der
mijnwerkers verdedigde, met zooveel opoffering
van eigen kracht, dat hij geheel ondermijnd
in het vaderland terugkeerde.
Wijlen Mgr. Nolens bezit nog een broer, da
heer Jean Nolens, te Venlo, en een zuster mèra
Xavier, directrice der meisjes H. B. S. ta
Heerlen.