I HET OFFER DES LEVENS HET BLAUWE SCHRIFT KIJKJES IN DEN DIERtNTUIN Ills Op zekeren avond bet zal ongeveer zestig jaar geleden zijn, waren er in de Bisschopsstad twee voorname Kerkvorsten in een ernstig ge sprek gewikkeld. De eene was de Bisschop, die wijd en zijd bekend was en thans op bezoek was. In den loop van het gesprek meende de Bisschop van het diocees zijn beroemden ga«t een vleiende opmerking te moeten maken door dezen te verzekeren, dat hij op een groei loou kon rekenen voor al het goede, dat hij voor zijn diocees en ver daarbuiten bewerkt had. Daarop antwoordde de vreemde Bisschop zeer ernstig: Hoogeerwaarde medebroeder, u vergist zich deerlijk, wanneer n meent, dat mijne ver diensten zoo groot zijn. Ik heb de vaste over tuiging, dat ik het goede, dat ik met Goda hulp volbracht had, nog met iemand asders deelen moet en dat ik er dan tenslotte nog het kleinste aandeel in heb. Dat begrijp ik niet goied, hernam de ander Bisschop- Ik wil Ti wel dit zeggen, antwoordde die eerste, dat ik weet, dat er iemand geweest is, die zijn geheele leven aan God opgeofferd heeft ten dat ik het aan dien persoon te danken heb dat ik priester geworden ben. t errast en vragend keek de vriend den spre ker aan. Deze echter vervolgde: Ik zal u alles vertellen en dlan moogt n zelf oordeelenik noem het een wonder. Zooals u weet, studeerde ik niet In de theo logie. Ik had mijn staatsexamen gemaakt en mijn eenigste gedachte was om zoo spoedig mogelijk een aanzienlijke, gewichtige plaats ln de wereld te veroveren, om eer en genoegen aanzien en geld te verwerven. Maar een buiten gewone gebeurtenis beeft mij van dezen weg teruggevoerd. Het was ln den Advent en de géheele Chris tenwereld bereidde zich voor op het heerlijke Kerstfeest. Op zekeren avond zat lk geheel alleen in mijne kamer.het begon al flink donker te wordenin de stille schemering kregen alle dingen rondom mij een onwezen- lijken vorm.... langzamerhand dreef IS ge heel weg op mijn gedachteneerzuchtige droomerijen en grootsebe pliannen voor de toe komst.... Op bet oogenblik weet ik nog niet of ik waakte of droomde.of het werkelijkheid wias of een droom, toen het volgende gebeurde. in elk geval.wat ik toen aanschouwde heeft een algeheele ommekeer in mijn ïeven te weeg gebracht.... Klaar en duidelijk zag ik den Goddelijken Heiland voor mij.... in stralende glorie., om- schreed hij langs de rijen, de eene na de an- geven dioor 'n schutterende wolk.... Hij toonde j dere werd aan hem voorgesteld en hij keek mij Zijn aanbiddellijk HartVoor Hem j iedere Zuster welwillend aan. Toen hij de knielde een kloosterzuster, die smeekemd die beide laatsten gezien had, schudde hij zachtjes BIETENCAMPAGNE. De paarden, die de suikerbieten vervoeren, doen zich te goed aan restantjes van hun vracht. mede, dat de Zusters allen In den refter bijeen waren en de Bisschoppen begaven zich er neen. Terwijl de eigien Bisschop eenige woorden tot de vergaderden richtte, liet de gast zijn oogen groetend en zoekend over de rijen zusters ^aan. Onbevredigd keek hij telkens weer opmeuw. Hij scheen niet te vinden wat hij zocht. Nu handen tot Hem uitstrekte.... Uit Zijn mond meende ik de woorden te hooren: „Zij bidt zonder ophouden voor n" Een oogemiblik zweeg de verteller.... Blijk baar kwam hij opniemw diep onder den in druk vlan het gebeurdetoen vervolgde hij: het mag een droombeeld geweest zijn of met. het was in elk geval Iets buitengewoons voor mij; want het schokte mij tot ln het diepste van mijn zied en Ik maakte op hetzelfde «ogen blik het besluit, om mij geheel aam God en Zijn heiligen Dienst te wijden. Ik trok mij terug In een klooster om daar 'n retraite te maken en hesprak alles mei mijn biechtvader. Hij keurde mijn besluit om pries ter te worden goed. Op drie en twdntigjarlgen leeftijd begon ik mijn theologische studiën en de rest weet u. Wanneer die kloosterzuster nog leefde, hoe oud zon zij dan naar uwe schatting onge veer zijn? vrofeg de Bisschop van het diocees. Toen ik baar ln dat geheimzinnig oogen blik zag, scheen zij mij ongeveer dertig jaar oud. was het antwoord. Dan zou zij nu ongeveer zeventig jaar tel len. Het is de vraag of zij nog ln leven is. En hebt u er eemiig vermoeden van door wie en waar voor u gebeden ls? Nooit heb lk daar ook maar eenlg ver moeden van gehadlk kan niet ander*, dan dagelijks tot God te bidden dat Hij haar wanneer zij tenmdngte nog leeft zegene en haar duizendvoudig vergalde wat zij aau mij gedaan beeft. Het was laat geworden. De belde Kerkvorsten namen afscheid om zich ter ruste te begeven. Voor zij scheidden zei de Bisschop tot zijn gast: De Zusters, bij wie u morgen de H. Mis gaat opdragen, hebben verzocht of u ook de H. Communie wilt uitreiken? Zeer gaarne, was het antwoord. Goeden nacht. Geloofd zij Jesus Christus! In alle vroegte stond de godvruchtige Bis schop aan het altaar ih de kloosterkapelen droeg het H. Misoffer op. Eindelijk was het vurige verbelde oogenblik gekomen. De Bisschop wendde zich tot de Zusters en bad met groot© nederigheid het: „O Heer, ik ben niet waardig". Dan daalde hij, voorafgegaan door zijn assistent, de trappen van het altaar af en deelde de H. Communie uit. Hij was aan het einde der laatste rij Nauwelijks hoog hij zich tot de knielende zus ter neer ofhij bleef als vastgenageld staan en beschouwde ontroerd hare gel aai strek Ken Onbeweeglijk stond hij daarplotseling be gon hij heftig te hevenDe assistent meen de dat de grijze Bisschop door een beroerte gietroffan werd en wilde den Kelk met H. Hostiën van hem overnemen. Maar de Bis schop had zich reeds hersteld .sloeg nog een, aandaobtigen blik op de Zuster, die daar voor hem knielde en die nauwelijks iets van de vertraging bemerkt had, boog zich dan met de H. Hostie over haar been en reikte haar de H. Communie. Rustig beëindigde hij de H. Mis en zijne dankzegging, die dezen dag buiten gewoon lang duurde. De Bisschop wiens gast hij was, kwain ook naar het klooster om te ontbijten. Na het ontbijt zei de vreemde Bisschop: Monseigneur, lk heb een verzoek. Hat Is u te voren reeds toegestaan, als het tenminste in mijne macht ligt. Wilt u toestaan, dat de Overste mij haar geheele convent voorstelt en dat ik misschien met de een of andere enkele woorden onder vier oogen kan spreken? Ik verwacht slechte goed van dit veTzoek pn zal direct de noodlge maatregelen nemen. BnfriaiQ oogen blikken la/ter deelde de Overste het hoofd en vroeg aan de Overste: Zijn alle Zusters daar? De aangesprokene ging snel de Zostein na en zei toen: Monseigneur, Ik liet ze wel alle roepen maar Inderdaadéén© Zuster ontbreekt, Zuster Zilta. Wat voor werk heeft ze? vroeg de Bls- Zij zorgt voor alles in den stal, antwoordde de Overste. Zij doet alles op voorbeeldige wijze en zij vergeet alles in haar ijver om dezen plicht zoo goed mogelijk te vervullen. Ik weesch de Zuster te zien, sprak de Bisschop. Na eentgen tijd trad de geroepene binnen en knielde neder om den zegen te ontvangen. Wederom verbleekte de Bisschop en weder om ging er een siddering door zijn geheele wezen. Nadat hij eenige vragen tot de Zuster gericht had, die zij hem nederig beantwoordde zeide hij zachtjes tot den Bisschop van het diocees: Deze Zuster zou ik graag eenige oogetn- blikken spreken. Nadat deze allen gezegend had, verliet hij met de Zusters de zaal. De vreemde Bisschop was nu alleen met Zuster Zita Zie mij eens aan! gebood de Bist chop, kent u mij? De Zuster keek op en zei dam rusrig. Ik heb Monseigneur nog nooit gezien. Kent u mij dam van een portret? Neen, Momseigneur. Hebt u wel eens gebeden of goede wer ken voor mij opgeofferd? Daar ben ik mij heelemaal niet vam be wust, want Ik heb van u, Manseigneur, nog nooit gehoord. Zwijgend bleef «ie Bisschop eenige oogen blik ken in gedachten staan. Dan vroeg hij plotseling verder: Welke godsvrucht beoefent gij het meest en het liefst, Zuster Zita? De godsvrucht tot t Goddellijk Hart van Jesus, was het zachte antwoord. Het schijnt dat u het zwaarste werk in het klooster hebt, ging de Bisschop voort. O, neem, Monseigneur, zet de Zuster le vendig, ofschoon ik niet kan ontkennen, dat bet mij vaak tegenstaat, dat komt omdat ik niet nederig genoeg ben. Plotseling zweeg zij, als wilde zij iets terughouden, wat haar op de lippen lag. En wat doet u dan. als die moeilijkheden komen? Smeekend hief de arme Zuster, die ln haar grof gewaad met de vereelte handen zoo dee moedig voor den Bisschop stond, het oog naar hem op, als wilde zij hem verzoeken om haar toch het antwoord te besparen Rustig en ernstig sprak de Bisschop echter: Zuster, ik vraag het mist uit nieuws gierigheid, zegt u het toch! Ik heb mij gewend gemaakt, om alle dingen die mij een overwinning kosten, uit liefde tot het Goddelijk Hart van Jesus zeer gaarne en ijverig te doen. En ik offer dai dan op voor een arme ziel, die het bier ln de wereld bijzonder noo-dig heeft. Wie de goede God daarvoor wij uitkiezen en Zijne genaden bewijzen, dat heb ik geheel aan Hem overge laten en dat wil lk ook niet weten. Ook het H. Uur, dat ik lederen avond van acht tot negen uur In aanbidding voor het Heilig Al taarsacrament houd, offer lk tot deze Intentie op En hoe bent u op de gedachte gekomen om al uwe verdiensten voor een geheel on be. kende ziel op te offeren? Dat heb ik altijd zoo gewild, ook reeds toen lk nog lm de wereld was, luidde het ant woord. Toen ik nog op school ging, loerde Miinheer Pastoor ons dat men voor zijne bloed- verwaaien moest bfcSfa» ztïjte vercnensie» opofferen. En bovendien was men verplicht veel te bidden voor hen, die ln gevaai zijn, hunne ziel te verliezen. Daar God echter alleen weet, wie dit vooral noodig heeft, is her ook veruit het beste, dat men zijne verdiensten in handen stelt van het Heilig Hart van jesus, opdat deze ten goede komen aan hen, diie God in Zijn Alwetendheid en Wijsheid daar voor uitkiest. Zoo heb ik het gedaan, besloot de Zuster, en ik ben er altijd van overtuigd geweest, dat God er wel de juiste zielen voor gevonden zal hebben. Hoe lang bent u in het klooster? Drie en dertig jaar, Monseigneur. Ontsteld zweeg de Bisschop even, toen her nam hij: Wanneer zljt gij geboren? Den December van het Jaar Monseigneur. Een kreet ontsnapte aan de lippen van den Bisschop, en geen wonder! Het was de dag zijner bekeeringToen had hij haai pre cies eender gezien als zij nu voor hem siond. En weet u heelemaal niet of uw gebod en offer verhoorimg beeft gehad bij God? Neen, Monseigneur. En wensoht u dat ook niet te weten? De goede God weet het, wanneer er iets goeds geschiedt en dat is voldoende, was het eenvoudige antwoord. Het was duidelijk te zien, dat de Bisschop zeer ontroerd was over den diepen eenvoud van die arme maagd in haar nederig kleed. Ga in Gods naam zoo met dit werk voort, sprak hij met een stem, die beefde van ont roering. De Zuster echter knielde reeds voor zijne voeten neer en bad om zijn zegen, rfoog en plechtig strekte de Bisschop zijne handen ten hemel en sprak bewogen doch krachtig: Zoo zegen lk u met al de kracht en al de macht waarmede een Bisschop zegenen kan. Ik zegen uwe ziel, ik zegen uwe handen en uwen arbeid, ik zegen uw gebed en uw offer, uwe overwinningen en uwe onderworpenheid, ik zegen u zeer bijzonder voor uw laatste uur, het stervensuur, en bid God dat Hij u dan met al Zijne vertroostingen zal bijstaan! Dat geve God de Vader, God de Zoon en God de H. Geest. Amen. sprak de arme Zuster rustig, stond op en ging heen. Tot in het diepste zijner ziel ontroerd, trad de hoog-beroemde Kerkvorst naar het venster, bleef diaar geheel alleen een tijdlang staan en trachtte zich te herstellen van de laatste emoties.... Hij staarde naar buiten.... de tranen rolden hem over het gezicht.... Na eenagen tijd verliet hij de kamer, nam afscheid van de Overste en keerde naar de woning van zijn bisschoppelijken vriend te rug. Tot dezen zeide hij: Nu is degene gevonden, aan wie ik mijne bekeering, roeping en volharding daarin te danken heb. Het is de geringste en armste Zuster van haar klooster. Nooit zal ik God voldoend» kunnen danken voor Zijne Barm hartigheid. Want de Zuster bid pas sedert vijf tien jaar voor mij: God heeft echter haar gebed echter reedis tevoren aangenomen. De dag, d'at zij het levenslicht aanschouwde was tegelijker tijd de dag mijner bekeering. Zoo is haar ge bed reeds lang te voren verhoord, want God wist, hoe zij laiter al haar hidden en werken tot deze intentie zou opofferen. Wat een wonderen wat een geheim der genaden! sprak de andere Bisschop. En wat' een leer en vermaning voor mij, voegde die vreemde Bisschop er aan toe. Wan- neeT ik ooit in de verzoeking zou komen, om trotsch te worden op successen, die ik soms behaal, dlan zul ik mij steeds de waarheid voor oogen houden: dat'hebt ge eigenlijk slechts te danken aan het gebed van een nederige maagd im den stal van het klooster. En wan neer een klein en gering werk mij vrijwel waardeloos mag toeschijnen, dian zegt mij dat zelfde feit, dat wat de geringste kloosterling ln nederige gehoorzaamheid jegens God en in zelfoverwinning doet en opoffert, diat heeft zoo veel waarde bij God, dat deze verdiensten een Bisschop aan de Kerk geschonken hebben. Geen geibed, geen offer en geen arbeid ter eere Gods verricht, zal zijn loon missen Menno Windels was dichter van beroep en had met zijn gedichten zelfs iets weten te ver dienen, wat heel wat zeggen wil voor een dichter. Hij kon ten minste zijn kamerhuur fatsoenlijk op 'tijd betalen en zichaelï ordentelijk kleeden. Er sc.hoot zelfs een fluweelen jasje op over. Maar ook dat, niet dat jasje, maa, zijn heele inkomen bevredigde hem op den duur niet. Zijn idealen strekten zich verder uit. Ze gingen veel hooger. Hij wilde beroemd worden. Niet na zijn dood. Dat gelukt aan vele dienters. Maar bij zijn leven en dat gelukt hoogst zelden Om beroemd te worden heb je geld noodig. Om geld draaft immers zelfs de roem. En om aan geld te komen, besloot hij te gaan trou wen. Niet zoo maar ln het wilde weg. Niet zonder liefde. Geen huwielijk uiit berekening aileein Dat kan een dichter nu eenmaal niet. Reeds eenige maanden had hij In Gesina van der Min het meisje meemen te zien, dat in staat, geschikt en genegen zou zijn, om hem bij te staan en te volgen op het doornig" pad naar dien roem. De oude heer van dei Min was een rijk geworden kruidenier, die zijn kren- tenweegsohaal aan den haak gehangen had en nu rentenierde. De koloniale wtaren hadden hem een aardig fortuintje bezorgd. Hij had zich van jongs af met veel geploe ter er bovenop gewerkt en was nog een man van den ouden stempel. Werken en zwoegen was voor hem het middel om geld te verdienen ge weest. Voor alle kunsten en wetenschappen samen had hij nog niet zooveel respect als voor de nieuwe methode om thee te mengen. Denke lijk omdat hij van dialt laatste wel, maar van kunsten en wetenschap geen verstand had. ZuSk eoort liefhebberijen waren goed voor menschen met geld, maar je kon er je boter ham, zelfs geen droge, mee verdienen. Maar ondanks dlie zekere bekrompenheid had hij een doodeerlijken en weldenkenden aard en daarop stelden Menno en Geslna at hun vertrouwen. De dichter, die zijn meisje wei, maar haar vader tot dan toe nog nooit gezien, althans nooit gesproken had en hem dius alleen kende van hooren zeggen, koos den zijns Inziens vei ligisten weg en wendde zich allereerst schrifte lijk tot den ouden heer, om zich als toekomsti- gen schoonzoon voor te stellen. In schitterende bewoordingen en met. dwin gende overtuigingskracht schilderde hij zijne verwachtingen voor de toekomst, zijn over- groote liefde voor Gesina en de wachtend» be roemdheid, waarin deze als zijne echtgenoot© eens deelen zou. Nu wachtte hij op het ant woord. Peinzend zat hij op zijn kamer en dacht over de mogelijkheid van dat antwoord na Als Ge- slma de zijne mocht worden, als ze met haar liefde hem de blanke rijksdaalders van haar moederlijk erfdeel en de bruidsgift van haar vader meebracht, dan zou bij zijn ^edlchtju kunnen la,ten drukken.... in pracht-ultgave. dan zouden er wel prijzende critieken vs krij gen zijndanzou zijn uitge Verder kwam hij nl.et, omdat zijn kostjuf- frouw hem stoorde, met de mededing dat er een beer was, die hem te spreken vroeg. En zonder te vragen, of het wel werkelijk zijn aanstaande schoonvader was, liet hij den bezoeker bij zich brengen. Er kwam een jonge man bij hem binnen, die zich stotterend en verlegen aandiende als een kunstbroeder, die het gewaagd had zich tot den beroemden dichter Memno Windeis te richten met het verzoek, zijn dtchtvoortftreng- selen te willen inzien en hem te vertellen of bij eenige kans op beroemdheid zou hermen. Menno Wirdels kreeg een opwelling van woede en voelde zich geneigd om den verstoorder af te smijten en dat was een heele hoogte, zijner zoete droomen van alle trappen tegelijk maar bijnia terzelfder tijd kwam zijn eigen ij delheid boven en hij nam met een genadig knikje het blauwe schrift, dat hem voorge houden werd, aan,, met de belofte, de ge dichten bij gelegenheid te zullen lezen en be- oordeelem. Waaruit blijkt, dat Menno Wirdels dicbtersbloed in de aderen had. Na het vertrek van den overgelukkig ge- maakten collega zette hij zich dan ook met een groeiend gevoel van eigenwaarde aan zijn schrijftafel en begon 't schrift ln te zien. Het was dan ook wel een voldoening, zoo voor vol te worden aangezien, niet waar? Toeh genoot hij er niet naar volle waardie van, want andere gedachten verdrongen die ijdelhetd van het heden en richtten al zijn aandacht op de glorie dier toekomst. En na een poosje dwarrelde bedien en toekomst zoo door een in zijn hoofd, dat hij er geen begin, noch een einde aan wist en dus besloot een eindje te gaan wandelen, om zijn hoofd wat op te fris se hen In diezelfde gedenkwaardige stonde stak van der Minne den brief vam zijn aanstaanden schoonzoon, na hem, te weten den brief, nog eens voor het laatst overgelezen te hebben in zijn borstzak. Zoohm hmmompelde hij in zichzelf. Dus.... een dichter komt om mijn dochter., en om haar geld.... Nee maar.... dat is me 'n goeie vangst! Heb ik daarvooT zoolang zitten hengelen? Alle duivelkatera nog en toe! Dat was een heel lange redeneering voor den ouden heer, die er niet van hieild ergens veel woorden over vuil te maken. Hij nam hoed en stok en stapte regelrecht naar de woning van den toekomstigen dlcbter-schoonzoon. Ik moet eerst diien kerel, die mijn Siep- tje het hoofd op hol brengt, eens bekijken, bromde hij. Want op slot van zaken moei het kind toch gelukkig worden Men ziet, de oude heer van der Minne was een strenge, goedhartige vader. Hij schelde vrij heftig aam de dichterlijke woning en hoerde van de kostjuffrouw, dat het haar erg ypeot. maar dat meneer net was uitgegaan. O, dat komt er niet op aan.Ik zal wel even wachten! Zonder veel complimenten ging hij de kamer van den aangebedene zijner dochter binnen en hij vond bet heelemaal niet onprettig, dat liij zoodoende eerst eens ongestoord kon rond neuzen. Je kunt immers zoo'n eigenaard 1 gen kijk op iemand krijgen Op het eensite gezicht beviel het vertrek hem wel. Het zag er netjes en zindelijk uit en er was geen spoor van wanorde te ontdekken, die È3 rich onwillekeurig voorgesteld had te zul len vinden op de kamer an een kunstenaar. Tenslotte belandde hij hij de schrijf tal en zette zich er voor neer. En natuurlijk -viel zijn blik meteen op het blauwe schrift, waarop met groote hanepoten geschreven stond: Mijn Gedichten; Ziezoo.... net wat ik hebben moet! Die zal me geen knollen voor citroenen verkoupen! Hij nam het schrift op en begon het in te zien. Maar het verveelde hem blijkbaar al gauw. En het wachten nog erger; Zonder eenige ge wetenswroeging stak hij het manuscript in zijn binnenzak, nam stto-k en hoed weer op en trok naar huis. Hij had de boodschap achter- gelaten, dat hij meneer verzocht dien rrnddas tegen vijf uur bij hem thuis v» komen thee drinken! Bij zijn thuiskomst, een half uur later, stond Menno Wirdels niet weinig verwonderd toon hij van zijn hospitia vernam, wie er bij hem op bezoek geweest was. Als dat miw geen n waad teeken was! Maar, van den anderen kant, hel kon net zoo goed een gunstig voorteeken zijn, Als de oude heer nietis van hem had willen weten, zou hij hem toch niieif op die thee ge vraagd hebben? Menno Wirdels zocht al zijn moed, zijn beste kleeren en zijn keurigste das bij elkaar en stond prompt om vijf uur op de stoep van het huls zijner geliefde en van zijn aanstaanden schoon papa. Gesina kwam zelf hem opendoen. Hoe staat het er mee, liefste? vroeg hij haar schichtig omhelzend uit vrees voor onbe scheiden vaderlijke blikken. Ik kan er niet wijs uit worden, Menno, antwoordde ze bedrukt. Vader doet zoo vreemd en toch is hij niet kwaad. Ga maar gauw naar hem toe. Ze schoof hem de aalon binnen, waar papa van der Minne met groot© stappen op en neer liep. Ga zitten, jongmensch! Menno zette zich op het uiterste puntje van een gewonen stoel en speelde zenuwachtig met zijn handschoenen. Hmzoodusdus u wilt mijn dochter trouwen? Ik zou mezelf meer dan gelukkig pi Ijzen. Ja.... hou daar maar over op.... dat geloof ik wel. Zeg liever eens, waar leef je eigenlijk van? Ik ben dichter enen lk heb een groote toekomst voor me! Dat je nog een toekomst hebt, dat zal lk je allerminst betwisten jonge manmaar dat je een dichter bent.vertel eens, wie heeft jou dat eigenlijk wijsgemaakt? Menno voelde, dat heit bloed hem van veront waardiging naar de wangen steeg, maar hij wist zich te bedwingen. Er stond to veel op het spel. Niet alleen de liefde! Mijnheer van der Min. zei nij phwihtig en met rustige zekerheid, mijn eigen Innigste en onwankelbare overtuiging zegt me, dut lk voor dichter in de wieg gelegd ben en boven dien heb Ik juist vanmorgen gehoora van iemand, die volkomen onbevooroordeeld was, dat mijn naam reeds wijd en zijd bekend te. Dat een echte dichter in het begin van zijn loopbaan met heel wat zwarigheden te kampen heeft, dat zult uzelf als man van inzicht, toch ook wel toegeven. M'n beate heer Wirdels, zei do oude ibeer, met meer warmte ln zijn stem dan hij zelf wel wilde tonnen, wanneer u werkelijk een dichter wa.s, met of zonder zwarigheden, dan zou het lang kunnen duren, eer Ik u de hand mijner dochter gaf. Want aan een dilchitei geef ik haar nooit of te nimmer!.... Maar.... u bent geen dichter!Neeneeblijft u nou maar rustig zitten. Ik ben wel maar een eenvoudige kruidenier geweest, maar ik ben toch niet zoo dom, dat lk geen gedicht lezen kan. En wat u daar zoo <xl aan eikaar gelijmd en geprutst hebt, dat is zulke flauwe en onzinnige praat, dat ls zoo'n gewauwel nee, nee blijf t nou bedaard manzoo'n Klefs dat ik er zelf misselijk vam geworden ben.... Kiik eens aan, u maakt een heel fatsoenlijken indruk op m,e.u komt mij zelfs vrij sol lede voor en me dunkt, alle hoop is nog niot ver loren. Enomdat mijn dochter u erg graag mag lijden.... hm.... ja, ze zegt het wel een beetje anders.... wil lk u een voorstel doen. Ik heb een paar dagen geleden, om een Hypo theek niet kwijt te raken, een bierbrouwerij moeten overnemen. Maar lk ben zelf te oud om me nog ln zaken te steken en daarom zou lk voor deze gelegenheid een oogje dlicht willen knijpen en u met mijn dochter die brouwerij willen geven op voorwaarde dat u me belooft op uw ©erewoord, dat u uw tegenwoordige vak er aan geven zult en dat u uzelf met hart en ziel aan uw nieuw© zaak zult wijden, la laat u de keus. Ais u niet wil.... hier zijn uw ge dichten.... don kunt u verder rijmen! Met die woorden nam de oude heer uit een laad je een blauw sehirft met het opschrift: Mijn Gedichten, en reikte dat met een waardig gebaar den jongen en bijna be» .-oden dichter over, die hem wezenloos aanstaarde. Werktuigelijk nam Menno het manu»lript aan, maar nauwelijks had hij er een blik op geworjven, of het scheen hem toe, dat hij bet ir. Keulen hoorde donderen. Wat een ellendige samenloop van oénatanddghedeh. Oogenblilckelijk begreep bij bet geheele ge val en duizend mogelijkheden verdrongen zicb voor zijn geest. Speelde het toeval hier geen vreeselijke rol? Moest hij zich aan d'at blinde toeval over- geven? Bierbrouwerij! Bierbrouwerij! Bierbrouwe rij! Ja of nee! Hier zijn uw gedichten! Bier brouwerij' Ik neem de bierbrouwerij aan! riep hij opeens in dwaze begeestering. U hebt gelijk., dat is een solide broodwinning, zonder veel risico! Wel beste jongen, dan krijg je mijn zegen er bij! zei die oude heer goedmoedig. Slentje.. Ja kind.... kom maar binnen! Het is voor mekaar, hoor! Ook een gezichtspunt. In den afgeloopen zomer kwam een een zaam Amerikaansch toerist in een verlaten hotel in Zwitserland. De man bestelde een glas melk, waarvoor hij 1 Zwitsersche frank 50 moest betalen. ,,Wat", vroeg de Amerikaan verwonderd, „ls de melk hier zoo schaarsch „Neen", lachte de gérant, „dat niet, maar wel deAmerikanen", Een gorilla kost een 12 tot 20.000 gulden. Voor een neushoorn kan men, ongeacht de waardevermindering van het pond sterling, tusschen de 15 en 25.000 gulden neerleggen en zeeolifanten noteeren ondanks da malaise toch altijd nog rond 30.000 gulden. Wanneer zulke kostbare^ dieren nu nog fratsen ever hun diëet gaan maken, en dat doen ze, dan begrijpt men, dat de directeur van een dierentuin ook wel eens op iets anders dan op louter rozen slaapt. In de meeste dierentuinen gaat het wel zoo als vroeger in de kazerne, op een unheimlich nachtelijk uur moet de bijkok zijn warme leger stede verlaten om de eerste voorbereidselen in de keuken te treffen. Maar ln de kazerne werd vroeger een eenvoudige soep bereid, die eiken dag precies evenveel gram beenderen, groenten, enz. bevatte en die verondersteld werd allen wel even goed te zullen smaken. Maar in een dierentuin, waar mein er een kleine 4000 pensiongasten op na houdt, zooals de Berlljnsche, van welke er geen dozijn denzelfden smaak hebben, heeft men met vele keukens te doen, ln elk van welke weer vele potten en pannen staan, die alle weer anders gevuld en op een verschillend tijdstip op het vuur gezet moeten worden 's Maandags hebben de wilde dieren in den Berlijnsche Zoo vastendag en krijgen ze paar- denvleeech. Een leeuw ls een tamelijk goed koop© kostganger wijl hij met mate weet te eten. Hij is met drie a vier K.G. tevreden, het geen hem niet belet ln de wildernis eiken nacht een zebra neer te slaan, die evenveel weegt als een goed volwassen hit. Een tijger kan veel meer aan, en een tijger, die uit de kou komt, zooals de Siberische variëteit, liidt met min der dan 10 K.G. per dag honger Het klaar maken van het middagmaal dezer groote dieren kost echter niet veel hoofd brekens. Men werpt hun de rauwe brokken voor de voeten en daarmede ls alles ln orde. De kleinere vleescheters zijn veeleischender. Voor hen moet het vleesch geschaafd worden en veelal nog gekookt op den koop toe. Zij krijgen er van tijd tot tijd een toetjetoe bij en eiken dag, ook een saus van levertraan. Deze saus is voor de dieren ln den aanvang een gru wel. Net dus als voor kleine kinderen. Maar zij hebben geen andere keus dan tusschen levertraan en hongerlijden en wanneer ze het met den honger een dag of wat hebben gepro beerd zoeken ze hun heil ln 's hemels naam maar bij de traan. Met welke zij zich ten slotte nok heelemaal verzoenen. Het opstellen van het vogelmenu vordert heel wat meer hoofdbrekens. Vogels hebben niet alleen diverse plulmagiën maar ook diverse magen en bij hun voedering komen de gekste dingen kijken. Er zijn er, die zich met vleesch tevreden stellen; anderen met visch. Dan moe ten er wormen en meelwormen zijn, gedroogde insekten, miereneleren, mals, rijst, aardnoten, haver, gerst, hennep en nog vele andere dingen. Een deel van dat voedsel moet gekookt worden en sommigen verlangen een mengeling van allerlei onsamenhangende Ingrediënten, die aan een Indische rijsttafel doet denken. Lijsters krijgen b.v. aardappelen en rijst maar van tijd tot tijd ook een beetje vleesch en Australische papegaaien eten graag rijstepap met een scheut honing er over heen. Sommigen eten alleen zaad, andere alleen insekten maar de meesten houden van variatie en het opstellen van het menu voor een volière met een paar honderd verschillende vogels erin ls op die manier eeo ding op zich zelf. De apen hebben ook hun speciale elscheo. Deze dieren zijn niet met één maaltijd per dag tevreden. Zij willen net als de menschen lunchen, dlneeren, en soupeeren, en elke maal tijd moet verschillend zijn. Hebben ze '8 morgens havermout en wittebrood gehad dan krijgen ze 's middags rijst, peenen, vruchten of zoo iets, terwijl het publiek voor verdere afwisse ling zorgt. Natuurlijk is de duurste van alle apen, de gorilla, ondanks zijn herkulische krachten, toch ook het teerste lid van de heele apenfamilie en dies wordt hij op culinarisch gebied verzorgd en vertroeteld en verpleegd als lage hij in een ziekenhuis. Hetzelfde kan van, den rinoceros gezegd warden. Deze in de wildernis altijd slecht geluimde, knorrige reuzen-ouwe-heer heeft daar de gewoonte met het geweld van een locomo tief op alles in te stormen, wat verdacht riekt (zien kan de kolos bijna niet), op hulzen, op menschen, op auto's en hij heeft zich daardoor de reputatie van een geweldenaar verworven, die over onmetelijke krachten beschikt. Maar ln den dierentuin is hij zoo teer als een kruidje roer me niet. Hij moet daar zijn 17 liter melk soep per dag hebben en nog een voer van het meest uitgekozen hooi en anders houdt hij het niet. Maar hij wordt in delikatesse toch nog overtroffen door den maanwolf, misschien de kieskeurigste aller bewoners van Artis, en die een dagelijksch menu van gebraden duiven met bananen krijgj met af en toe een kip er tusschen door. De visschen baren op het stuk van voeding maar weinig zorgen maar wel is het een kunst stuk voldoende waterbewoners ten gerieve van de vlschetende dieren bij elkaar te hengelen. Een zeeolifant eet b.v. tot 50 K.G. visch per dag en dat is omtrent evenveel als de beste hengelaar ooit bij elkaar gelogen heeft. Anders is het alweer met de afdeeling hooi, twijgen, enz. gesteld. Een olifant eet graag ge droogd riet, waar een antilope zijn neus weer vooi» optrekt, terwijl een buffel op zijn beurt ook weer iets anders wil hebben Een olifant verwerkt per dag 4 tot 5 centenaars voedsel, bestaande uit diverse soorten hooi, aangelengd roet knollen, brood, haver, enz. Een eland daarentegen wil weer frissche twijgen hebben. Men voedt hem daarom veelal met accaclatak- ken, waarvan een rantsoen voor den winter ge droogd wordt zonder dat dit den dieren groote vreugde bereidt. Afgezien van dit alles ls er nog het seizoen menu. In den tijd van de meikevers b.v. heerscht er ongelimiteerde vreugde bij de apen en bij allerlei kleine roofdieren, terwijl de visschen te hunner tijd weer gelukkig zijn met water vlooien of doode vliegen. En dan is er over dit alles heen nog de kunstmatige voeding met de reeds genoemde levertraan, met melkpre- paraten, met vitakalk en vlgantol, welke laat ste namen voor glstpreparaten staan, die op verschelden wijzen bereid zijn tot zelfs m*fe ultraviolette stralen toe.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 10