I
HET OFFER DES LEVENS
HET BLAUWE SCHRIFT
KIJKJES IN DEN
DIERtNTUIN
Ills
Op zekeren avond bet zal ongeveer zestig
jaar geleden zijn, waren er in de Bisschopsstad
twee voorname Kerkvorsten in een ernstig ge
sprek gewikkeld. De eene was de Bisschop, die
wijd en zijd bekend was en thans op bezoek
was. In den loop van het gesprek meende de
Bisschop van het diocees zijn beroemden ga«t
een vleiende opmerking te moeten maken door
dezen te verzekeren, dat hij op een groei loou
kon rekenen voor al het goede, dat hij voor
zijn diocees en ver daarbuiten bewerkt had.
Daarop antwoordde de vreemde Bisschop
zeer ernstig:
Hoogeerwaarde medebroeder, u vergist
zich deerlijk, wanneer n meent, dat mijne ver
diensten zoo groot zijn. Ik heb de vaste over
tuiging, dat ik het goede, dat ik met Goda
hulp volbracht had, nog met iemand asders
deelen moet en dat ik er dan tenslotte nog het
kleinste aandeel in heb.
Dat begrijp ik niet goied, hernam de ander
Bisschop-
Ik wil Ti wel dit zeggen, antwoordde die
eerste, dat ik weet, dat er iemand geweest is,
die zijn geheele leven aan God opgeofferd heeft
ten dat ik het aan dien persoon te danken heb
dat ik priester geworden ben.
t errast en vragend keek de vriend den spre
ker aan. Deze echter vervolgde:
Ik zal u alles vertellen en dlan moogt n
zelf oordeelenik noem het een wonder.
Zooals u weet, studeerde ik niet In de theo
logie. Ik had mijn staatsexamen gemaakt en
mijn eenigste gedachte was om zoo spoedig
mogelijk een aanzienlijke, gewichtige plaats ln
de wereld te veroveren, om eer en genoegen
aanzien en geld te verwerven. Maar een buiten
gewone gebeurtenis beeft mij van dezen weg
teruggevoerd.
Het was ln den Advent en de géheele Chris
tenwereld bereidde zich voor op het heerlijke
Kerstfeest. Op zekeren avond zat lk geheel
alleen in mijne kamer.het begon al flink
donker te wordenin de stille schemering
kregen alle dingen rondom mij een onwezen-
lijken vorm.... langzamerhand dreef IS ge
heel weg op mijn gedachteneerzuchtige
droomerijen en grootsebe pliannen voor de toe
komst....
Op bet oogenblik weet ik nog niet of ik
waakte of droomde.of het werkelijkheid
wias of een droom, toen het volgende gebeurde.
in elk geval.wat ik toen aanschouwde heeft
een algeheele ommekeer in mijn ïeven te weeg
gebracht....
Klaar en duidelijk zag ik den Goddelijken
Heiland voor mij.... in stralende glorie., om- schreed hij langs de rijen, de eene na de an-
geven dioor 'n schutterende wolk.... Hij toonde j dere werd aan hem voorgesteld en hij keek
mij Zijn aanbiddellijk HartVoor Hem j iedere Zuster welwillend aan. Toen hij de
knielde een kloosterzuster, die smeekemd die beide laatsten gezien had, schudde hij zachtjes
BIETENCAMPAGNE. De paarden, die de suikerbieten
vervoeren, doen zich te goed aan restantjes van hun vracht.
mede, dat de Zusters allen In den refter bijeen
waren en de Bisschoppen begaven zich er neen.
Terwijl de eigien Bisschop eenige woorden tot
de vergaderden richtte, liet de gast zijn oogen
groetend en zoekend over de rijen zusters ^aan.
Onbevredigd keek hij telkens weer opmeuw.
Hij scheen niet te vinden wat hij zocht. Nu
handen tot Hem uitstrekte.... Uit Zijn mond
meende ik de woorden te hooren: „Zij bidt
zonder ophouden voor n"
Een oogemiblik zweeg de verteller.... Blijk
baar kwam hij opniemw diep onder den in
druk vlan het gebeurdetoen vervolgde hij:
het mag een droombeeld geweest zijn of met.
het was in elk geval Iets buitengewoons voor
mij; want het schokte mij tot ln het diepste
van mijn zied en Ik maakte op hetzelfde «ogen
blik het besluit, om mij geheel aam God en
Zijn heiligen Dienst te wijden.
Ik trok mij terug In een klooster om daar 'n
retraite te maken en hesprak alles mei mijn
biechtvader. Hij keurde mijn besluit om pries
ter te worden goed. Op drie en twdntigjarlgen
leeftijd begon ik mijn theologische studiën en
de rest weet u.
Wanneer die kloosterzuster nog leefde,
hoe oud zon zij dan naar uwe schatting onge
veer zijn? vrofeg de Bisschop van het diocees.
Toen ik baar ln dat geheimzinnig oogen
blik zag, scheen zij mij ongeveer dertig jaar
oud. was het antwoord.
Dan zou zij nu ongeveer zeventig jaar tel
len. Het is de vraag of zij nog ln leven is. En
hebt u er eemiig vermoeden van door wie en
waar voor u gebeden ls?
Nooit heb lk daar ook maar eenlg ver
moeden van gehadlk kan niet ander*, dan
dagelijks tot God te bidden dat Hij haar
wanneer zij tenmdngte nog leeft zegene en
haar duizendvoudig vergalde wat zij aau mij
gedaan beeft.
Het was laat geworden. De belde Kerkvorsten
namen afscheid om zich ter ruste te begeven.
Voor zij scheidden zei de Bisschop tot zijn
gast:
De Zusters, bij wie u morgen de H. Mis
gaat opdragen, hebben verzocht of u ook de
H. Communie wilt uitreiken?
Zeer gaarne, was het antwoord. Goeden
nacht. Geloofd zij Jesus Christus!
In alle vroegte stond de godvruchtige Bis
schop aan het altaar ih de kloosterkapelen
droeg het H. Misoffer op.
Eindelijk was het vurige verbelde oogenblik
gekomen. De Bisschop wendde zich tot de
Zusters en bad met groot© nederigheid het:
„O Heer, ik ben niet waardig". Dan daalde hij,
voorafgegaan door zijn assistent, de trappen
van het altaar af en deelde de H. Communie
uit.
Hij was aan het einde der laatste rij
Nauwelijks hoog hij zich tot de knielende zus
ter neer ofhij bleef als vastgenageld staan
en beschouwde ontroerd hare gel aai strek Ken
Onbeweeglijk stond hij daarplotseling be
gon hij heftig te hevenDe assistent meen
de dat de grijze Bisschop door een beroerte
gietroffan werd en wilde den Kelk met H.
Hostiën van hem overnemen. Maar de Bis
schop had zich reeds hersteld .sloeg nog een,
aandaobtigen blik op de Zuster, die daar voor
hem knielde en die nauwelijks iets van de
vertraging bemerkt had, boog zich dan met de
H. Hostie over haar been en reikte haar de
H. Communie. Rustig beëindigde hij de H. Mis
en zijne dankzegging, die dezen dag buiten
gewoon lang duurde.
De Bisschop wiens gast hij was, kwain ook
naar het klooster om te ontbijten. Na het
ontbijt zei de vreemde Bisschop:
Monseigneur, lk heb een verzoek.
Hat Is u te voren reeds toegestaan, als
het tenminste in mijne macht ligt.
Wilt u toestaan, dat de Overste mij haar
geheele convent voorstelt en dat ik misschien
met de een of andere enkele woorden onder
vier oogen kan spreken?
Ik verwacht slechte goed van dit veTzoek
pn zal direct de noodlge maatregelen nemen.
BnfriaiQ oogen blikken la/ter deelde de Overste
het hoofd en vroeg aan de Overste:
Zijn alle Zusters daar?
De aangesprokene ging snel de Zostein na
en zei toen:
Monseigneur, Ik liet ze wel alle roepen
maar Inderdaadéén© Zuster ontbreekt,
Zuster Zilta.
Wat voor werk heeft ze? vroeg de Bls-
Zij zorgt voor alles in den stal, antwoordde
de Overste. Zij doet alles op voorbeeldige wijze
en zij vergeet alles in haar ijver om dezen
plicht zoo goed mogelijk te vervullen.
Ik weesch de Zuster te zien, sprak de
Bisschop.
Na eentgen tijd trad de geroepene binnen
en knielde neder om den zegen te ontvangen.
Wederom verbleekte de Bisschop en weder
om ging er een siddering door zijn geheele
wezen. Nadat hij eenige vragen tot de Zuster
gericht had, die zij hem nederig beantwoordde
zeide hij zachtjes tot den Bisschop van het
diocees:
Deze Zuster zou ik graag eenige oogetn-
blikken spreken.
Nadat deze allen gezegend had, verliet hij
met de Zusters de zaal. De vreemde Bisschop
was nu alleen met Zuster Zita
Zie mij eens aan! gebood de Bist chop,
kent u mij?
De Zuster keek op en zei dam rusrig.
Ik heb Monseigneur nog nooit gezien.
Kent u mij dam van een portret?
Neen, Momseigneur.
Hebt u wel eens gebeden of goede wer
ken voor mij opgeofferd?
Daar ben ik mij heelemaal niet vam be
wust, want Ik heb van u, Manseigneur, nog
nooit gehoord.
Zwijgend bleef «ie Bisschop eenige oogen
blik ken in gedachten staan. Dan vroeg hij
plotseling verder:
Welke godsvrucht beoefent gij het meest
en het liefst, Zuster Zita?
De godsvrucht tot t Goddellijk Hart van
Jesus, was het zachte antwoord.
Het schijnt dat u het zwaarste werk in
het klooster hebt, ging de Bisschop voort.
O, neem, Monseigneur, zet de Zuster le
vendig, ofschoon ik niet kan ontkennen, dat
bet mij vaak tegenstaat, dat komt omdat ik niet
nederig genoeg ben. Plotseling zweeg zij, als
wilde zij iets terughouden, wat haar op de
lippen lag.
En wat doet u dan. als die moeilijkheden
komen?
Smeekend hief de arme Zuster, die ln haar
grof gewaad met de vereelte handen zoo dee
moedig voor den Bisschop stond, het oog naar
hem op, als wilde zij hem verzoeken om haar
toch het antwoord te besparen
Rustig en ernstig sprak de Bisschop echter:
Zuster, ik vraag het mist uit nieuws
gierigheid, zegt u het toch!
Ik heb mij gewend gemaakt, om alle
dingen die mij een overwinning kosten, uit
liefde tot het Goddelijk Hart van Jesus zeer
gaarne en ijverig te doen. En ik offer dai dan
op voor een arme ziel, die het bier ln de
wereld bijzonder noo-dig heeft. Wie de goede
God daarvoor wij uitkiezen en Zijne genaden
bewijzen, dat heb ik geheel aan Hem overge
laten en dat wil lk ook niet weten. Ook het
H. Uur, dat ik lederen avond van acht tot
negen uur In aanbidding voor het Heilig Al
taarsacrament houd, offer lk tot deze Intentie op
En hoe bent u op de gedachte gekomen
om al uwe verdiensten voor een geheel on be.
kende ziel op te offeren?
Dat heb ik altijd zoo gewild, ook reeds
toen lk nog lm de wereld was, luidde het ant
woord. Toen ik nog op school ging, loerde
Miinheer Pastoor ons dat men voor zijne bloed-
verwaaien moest bfcSfa» ztïjte vercnensie»
opofferen. En bovendien was men verplicht
veel te bidden voor hen, die ln gevaai zijn,
hunne ziel te verliezen. Daar God echter alleen
weet, wie dit vooral noodig heeft, is her ook
veruit het beste, dat men zijne verdiensten in
handen stelt van het Heilig Hart van jesus,
opdat deze ten goede komen aan hen, diie
God in Zijn Alwetendheid en Wijsheid daar
voor uitkiest. Zoo heb ik het gedaan, besloot
de Zuster, en ik ben er altijd van overtuigd
geweest, dat God er wel de juiste zielen voor
gevonden zal hebben.
Hoe lang bent u in het klooster?
Drie en dertig jaar, Monseigneur.
Ontsteld zweeg de Bisschop even, toen her
nam hij:
Wanneer zljt gij geboren?
Den December van het Jaar
Monseigneur.
Een kreet ontsnapte aan de lippen van den
Bisschop, en geen wonder! Het was de dag
zijner bekeeringToen had hij haai pre
cies eender gezien als zij nu voor hem siond.
En weet u heelemaal niet of uw gebod en
offer verhoorimg beeft gehad bij God?
Neen, Monseigneur.
En wensoht u dat ook niet te weten?
De goede God weet het, wanneer er iets
goeds geschiedt en dat is voldoende, was het
eenvoudige antwoord.
Het was duidelijk te zien, dat de Bisschop
zeer ontroerd was over den diepen eenvoud
van die arme maagd in haar nederig kleed.
Ga in Gods naam zoo met dit werk voort,
sprak hij met een stem, die beefde van ont
roering. De Zuster echter knielde reeds voor
zijne voeten neer en bad om zijn zegen, rfoog
en plechtig strekte de Bisschop zijne handen
ten hemel en sprak bewogen doch krachtig:
Zoo zegen lk u met al de kracht en al de
macht waarmede een Bisschop zegenen kan.
Ik zegen uwe ziel, ik zegen uwe handen en
uwen arbeid, ik zegen uw gebed en uw offer,
uwe overwinningen en uwe onderworpenheid,
ik zegen u zeer bijzonder voor uw laatste uur,
het stervensuur, en bid God dat Hij u dan
met al Zijne vertroostingen zal bijstaan! Dat
geve God de Vader, God de Zoon en God de
H. Geest.
Amen. sprak de arme Zuster rustig, stond
op en ging heen.
Tot in het diepste zijner ziel ontroerd, trad
de hoog-beroemde Kerkvorst naar het venster,
bleef diaar geheel alleen een tijdlang staan en
trachtte zich te herstellen van de laatste
emoties.... Hij staarde naar buiten.... de
tranen rolden hem over het gezicht....
Na eenagen tijd verliet hij de kamer, nam
afscheid van de Overste en keerde naar de
woning van zijn bisschoppelijken vriend te
rug. Tot dezen zeide hij:
Nu is degene gevonden, aan wie ik mijne
bekeering, roeping en volharding daarin te
danken heb. Het is de geringste en armste
Zuster van haar klooster. Nooit zal ik God
voldoend» kunnen danken voor Zijne Barm
hartigheid. Want de Zuster bid pas sedert vijf
tien jaar voor mij: God heeft echter haar gebed
echter reedis tevoren aangenomen. De dag, d'at
zij het levenslicht aanschouwde was tegelijker
tijd de dag mijner bekeering. Zoo is haar ge
bed reeds lang te voren verhoord, want God
wist, hoe zij laiter al haar hidden en werken
tot deze intentie zou opofferen.
Wat een wonderen wat een geheim der
genaden! sprak de andere Bisschop.
En wat' een leer en vermaning voor mij,
voegde die vreemde Bisschop er aan toe. Wan-
neeT ik ooit in de verzoeking zou komen, om
trotsch te worden op successen, die ik soms
behaal, dlan zul ik mij steeds de waarheid
voor oogen houden: dat'hebt ge eigenlijk slechts
te danken aan het gebed van een nederige
maagd im den stal van het klooster. En wan
neer een klein en gering werk mij vrijwel
waardeloos mag toeschijnen, dian zegt mij dat
zelfde feit, dat wat de geringste kloosterling
ln nederige gehoorzaamheid jegens God en in
zelfoverwinning doet en opoffert, diat heeft zoo
veel waarde bij God, dat deze verdiensten een
Bisschop aan de Kerk geschonken hebben.
Geen geibed, geen offer en geen arbeid ter eere
Gods verricht, zal zijn loon missen
Menno Windels was dichter van beroep en
had met zijn gedichten zelfs iets weten te ver
dienen, wat heel wat zeggen wil voor een
dichter. Hij kon ten minste zijn kamerhuur
fatsoenlijk op 'tijd betalen en zichaelï ordentelijk
kleeden. Er sc.hoot zelfs een fluweelen jasje op
over.
Maar ook dat, niet dat jasje, maa, zijn
heele inkomen bevredigde hem op den duur
niet. Zijn idealen strekten zich verder uit. Ze
gingen veel hooger. Hij wilde beroemd worden.
Niet na zijn dood. Dat gelukt aan vele dienters.
Maar bij zijn leven en dat gelukt hoogst zelden
Om beroemd te worden heb je geld noodig.
Om geld draaft immers zelfs de roem. En om
aan geld te komen, besloot hij te gaan trou
wen.
Niet zoo maar ln het wilde weg. Niet zonder
liefde. Geen huwielijk uiit berekening aileein
Dat kan een dichter nu eenmaal niet.
Reeds eenige maanden had hij In Gesina van
der Min het meisje meemen te zien, dat in
staat, geschikt en genegen zou zijn, om hem
bij te staan en te volgen op het doornig" pad
naar dien roem. De oude heer van dei Min
was een rijk geworden kruidenier, die zijn kren-
tenweegsohaal aan den haak gehangen had en
nu rentenierde. De koloniale wtaren hadden hem
een aardig fortuintje bezorgd.
Hij had zich van jongs af met veel geploe
ter er bovenop gewerkt en was nog een man
van den ouden stempel. Werken en zwoegen was
voor hem het middel om geld te verdienen ge
weest. Voor alle kunsten en wetenschappen
samen had hij nog niet zooveel respect als voor
de nieuwe methode om thee te mengen. Denke
lijk omdat hij van dialt laatste wel, maar van
kunsten en wetenschap geen verstand had.
ZuSk eoort liefhebberijen waren goed voor
menschen met geld, maar je kon er je boter
ham, zelfs geen droge, mee verdienen.
Maar ondanks dlie zekere bekrompenheid had
hij een doodeerlijken en weldenkenden aard
en daarop stelden Menno en Geslna at hun
vertrouwen.
De dichter, die zijn meisje wei, maar haar
vader tot dan toe nog nooit gezien, althans
nooit gesproken had en hem dius alleen kende
van hooren zeggen, koos den zijns Inziens vei
ligisten weg en wendde zich allereerst schrifte
lijk tot den ouden heer, om zich als toekomsti-
gen schoonzoon voor te stellen.
In schitterende bewoordingen en met. dwin
gende overtuigingskracht schilderde hij zijne
verwachtingen voor de toekomst, zijn over-
groote liefde voor Gesina en de wachtend» be
roemdheid, waarin deze als zijne echtgenoot©
eens deelen zou. Nu wachtte hij op het ant
woord.
Peinzend zat hij op zijn kamer en dacht over
de mogelijkheid van dat antwoord na Als Ge-
slma de zijne mocht worden, als ze met haar
liefde hem de blanke rijksdaalders van haar
moederlijk erfdeel en de bruidsgift van haar
vader meebracht, dan zou bij zijn ^edlchtju
kunnen la,ten drukken.... in pracht-ultgave.
dan zouden er wel prijzende critieken vs krij
gen zijndanzou zijn uitge
Verder kwam hij nl.et, omdat zijn kostjuf-
frouw hem stoorde, met de mededing dat er
een beer was, die hem te spreken vroeg.
En zonder te vragen, of het wel werkelijk
zijn aanstaande schoonvader was, liet hij den
bezoeker bij zich brengen.
Er kwam een jonge man bij hem binnen,
die zich stotterend en verlegen aandiende als
een kunstbroeder, die het gewaagd had zich
tot den beroemden dichter Memno Windeis te
richten met het verzoek, zijn dtchtvoortftreng-
selen te willen inzien en hem te vertellen of
bij eenige kans op beroemdheid zou hermen.
Menno Wirdels kreeg een opwelling van woede
en voelde zich geneigd om den verstoorder
af te smijten en dat was een heele hoogte,
zijner zoete droomen van alle trappen tegelijk
maar bijnia terzelfder tijd kwam zijn eigen
ij delheid boven en hij nam met een genadig
knikje het blauwe schrift, dat hem voorge
houden werd, aan,, met de belofte, de ge
dichten bij gelegenheid te zullen lezen en be-
oordeelem. Waaruit blijkt, dat Menno Wirdels
dicbtersbloed in de aderen had.
Na het vertrek van den overgelukkig ge-
maakten collega zette hij zich dan ook met
een groeiend gevoel van eigenwaarde aan zijn
schrijftafel en begon 't schrift ln te zien. Het
was dan ook wel een voldoening, zoo voor vol
te worden aangezien, niet waar?
Toeh genoot hij er niet naar volle waardie
van, want andere gedachten verdrongen die
ijdelhetd van het heden en richtten al zijn
aandacht op de glorie dier toekomst. En na een
poosje dwarrelde bedien en toekomst zoo door
een in zijn hoofd, dat hij er geen begin, noch
een einde aan wist en dus besloot een eindje
te gaan wandelen, om zijn hoofd wat op te fris
se hen
In diezelfde gedenkwaardige stonde stak van
der Minne den brief vam zijn aanstaanden
schoonzoon, na hem, te weten den brief, nog
eens voor het laatst overgelezen te hebben in
zijn borstzak.
Zoohm hmmompelde hij
in zichzelf. Dus.... een dichter komt om mijn
dochter., en om haar geld.... Nee maar....
dat is me 'n goeie vangst! Heb ik daarvooT
zoolang zitten hengelen? Alle duivelkatera nog
en toe!
Dat was een heel lange redeneering voor den
ouden heer, die er niet van hieild ergens veel
woorden over vuil te maken. Hij nam hoed en
stok en stapte regelrecht naar de woning van
den toekomstigen dlcbter-schoonzoon.
Ik moet eerst diien kerel, die mijn Siep-
tje het hoofd op hol brengt, eens bekijken,
bromde hij. Want op slot van zaken moei het
kind toch gelukkig worden
Men ziet, de oude heer van der Minne was
een strenge, goedhartige vader. Hij schelde vrij
heftig aam de dichterlijke woning en hoerde
van de kostjuffrouw, dat het haar erg ypeot.
maar dat meneer net was uitgegaan.
O, dat komt er niet op aan.Ik zal wel
even wachten!
Zonder veel complimenten ging hij de kamer
van den aangebedene zijner dochter binnen en
hij vond bet heelemaal niet onprettig, dat liij
zoodoende eerst eens ongestoord kon rond
neuzen. Je kunt immers zoo'n eigenaard 1 gen
kijk op iemand krijgen
Op het eensite gezicht beviel het vertrek hem
wel. Het zag er netjes en zindelijk uit en er
was geen spoor van wanorde te ontdekken, die
È3 rich onwillekeurig voorgesteld had te zul
len vinden op de kamer an een kunstenaar.
Tenslotte belandde hij hij de schrijf tal en
zette zich er voor neer. En natuurlijk -viel
zijn blik meteen op het blauwe schrift, waarop
met groote hanepoten geschreven stond: Mijn
Gedichten;
Ziezoo.... net wat ik hebben moet! Die
zal me geen knollen voor citroenen verkoupen!
Hij nam het schrift op en begon het in te
zien. Maar het verveelde hem blijkbaar al gauw.
En het wachten nog erger; Zonder eenige ge
wetenswroeging stak hij het manuscript in
zijn binnenzak, nam stto-k en hoed weer op en
trok naar huis. Hij had de boodschap achter-
gelaten, dat hij meneer verzocht dien rrnddas
tegen vijf uur bij hem thuis v» komen thee
drinken!
Bij zijn thuiskomst, een half uur later, stond
Menno Wirdels niet weinig verwonderd toon
hij van zijn hospitia vernam, wie er bij hem op
bezoek geweest was. Als dat miw geen n waad
teeken was! Maar, van den anderen kant, hel
kon net zoo goed een gunstig voorteeken zijn,
Als de oude heer nietis van hem had willen
weten, zou hij hem toch niieif op die thee ge
vraagd hebben?
Menno Wirdels zocht al zijn moed, zijn beste
kleeren en zijn keurigste das bij elkaar en stond
prompt om vijf uur op de stoep van het huls
zijner geliefde en van zijn aanstaanden schoon
papa.
Gesina kwam zelf hem opendoen.
Hoe staat het er mee, liefste? vroeg hij
haar schichtig omhelzend uit vrees voor onbe
scheiden vaderlijke blikken.
Ik kan er niet wijs uit worden, Menno,
antwoordde ze bedrukt. Vader doet zoo vreemd
en toch is hij niet kwaad. Ga maar gauw naar
hem toe.
Ze schoof hem de aalon binnen, waar papa
van der Minne met groot© stappen op en neer
liep.
Ga zitten, jongmensch!
Menno zette zich op het uiterste puntje
van een gewonen stoel en speelde zenuwachtig
met zijn handschoenen.
Hmzoodusdus u wilt mijn
dochter trouwen?
Ik zou mezelf meer dan gelukkig pi Ijzen.
Ja.... hou daar maar over op.... dat
geloof ik wel. Zeg liever eens, waar leef je
eigenlijk van?
Ik ben dichter enen lk heb een groote
toekomst voor me!
Dat je nog een toekomst hebt, dat zal
lk je allerminst betwisten jonge manmaar
dat je een dichter bent.vertel eens, wie
heeft jou dat eigenlijk wijsgemaakt?
Menno voelde, dat heit bloed hem van veront
waardiging naar de wangen steeg, maar hij
wist zich te bedwingen. Er stond to veel op het
spel. Niet alleen de liefde!
Mijnheer van der Min. zei nij phwihtig
en met rustige zekerheid, mijn eigen Innigste
en onwankelbare overtuiging zegt me, dut lk
voor dichter in de wieg gelegd ben en boven
dien heb Ik juist vanmorgen gehoora van
iemand, die volkomen onbevooroordeeld was,
dat mijn naam reeds wijd en zijd bekend te.
Dat een echte dichter in het begin van zijn
loopbaan met heel wat zwarigheden te kampen
heeft, dat zult uzelf als man van inzicht, toch
ook wel toegeven.
M'n beate heer Wirdels, zei do oude ibeer,
met meer warmte ln zijn stem dan hij zelf
wel wilde tonnen, wanneer u werkelijk een
dichter wa.s, met of zonder zwarigheden, dan
zou het lang kunnen duren, eer Ik u de hand
mijner dochter gaf. Want aan een dilchitei geef
ik haar nooit of te nimmer!.... Maar.... u
bent geen dichter!Neeneeblijft
u nou maar rustig zitten. Ik ben wel maar
een eenvoudige kruidenier geweest, maar ik
ben toch niet zoo dom, dat lk geen gedicht
lezen kan. En wat u daar zoo <xl aan eikaar
gelijmd en geprutst hebt, dat is zulke flauwe
en onzinnige praat, dat ls zoo'n gewauwel
nee, nee blijf t nou bedaard manzoo'n Klefs
dat ik er zelf misselijk vam geworden ben....
Kiik eens aan, u maakt een heel fatsoenlijken
indruk op m,e.u komt mij zelfs vrij sol lede
voor en me dunkt, alle hoop is nog niot ver
loren. Enomdat mijn dochter u erg graag
mag lijden.... hm.... ja, ze zegt het wel een
beetje anders.... wil lk u een voorstel doen.
Ik heb een paar dagen geleden, om een Hypo
theek niet kwijt te raken, een bierbrouwerij
moeten overnemen. Maar lk ben zelf te oud
om me nog ln zaken te steken en daarom zou
lk voor deze gelegenheid een oogje dlicht willen
knijpen en u met mijn dochter die brouwerij
willen geven op voorwaarde dat u me belooft
op uw ©erewoord, dat u uw tegenwoordige vak
er aan geven zult en dat u uzelf met hart en
ziel aan uw nieuw© zaak zult wijden, la laat
u de keus. Ais u niet wil.... hier zijn uw ge
dichten.... don kunt u verder rijmen!
Met die woorden nam de oude heer uit een
laad je een blauw sehirft met het opschrift:
Mijn Gedichten, en reikte dat met een waardig
gebaar den jongen en bijna be» .-oden dichter
over, die hem wezenloos aanstaarde.
Werktuigelijk nam Menno het manu»lript
aan, maar nauwelijks had hij er een blik op
geworjven, of het scheen hem toe, dat hij bet
ir. Keulen hoorde donderen. Wat een ellendige
samenloop van oénatanddghedeh.
Oogenblilckelijk begreep bij bet geheele ge
val en duizend mogelijkheden verdrongen zicb
voor zijn geest.
Speelde het toeval hier geen vreeselijke rol?
Moest hij zich aan d'at blinde toeval over-
geven?
Bierbrouwerij! Bierbrouwerij! Bierbrouwe
rij! Ja of nee! Hier zijn uw gedichten! Bier
brouwerij'
Ik neem de bierbrouwerij aan! riep hij
opeens in dwaze begeestering. U hebt gelijk.,
dat is een solide broodwinning, zonder veel
risico!
Wel beste jongen, dan krijg je mijn zegen
er bij! zei die oude heer goedmoedig. Slentje..
Ja kind.... kom maar binnen! Het is voor
mekaar, hoor!
Ook een gezichtspunt.
In den afgeloopen zomer kwam een een
zaam Amerikaansch toerist in een verlaten
hotel in Zwitserland. De man bestelde een
glas melk, waarvoor hij 1 Zwitsersche frank
50 moest betalen.
,,Wat", vroeg de Amerikaan verwonderd,
„ls de melk hier zoo schaarsch
„Neen", lachte de gérant, „dat niet, maar
wel deAmerikanen",
Een gorilla kost een 12 tot 20.000 gulden.
Voor een neushoorn kan men, ongeacht de
waardevermindering van het pond sterling,
tusschen de 15 en 25.000 gulden neerleggen en
zeeolifanten noteeren ondanks da malaise toch
altijd nog rond 30.000 gulden. Wanneer zulke
kostbare^ dieren nu nog fratsen ever hun diëet
gaan maken, en dat doen ze, dan begrijpt
men, dat de directeur van een dierentuin ook
wel eens op iets anders dan op louter rozen
slaapt.
In de meeste dierentuinen gaat het wel zoo
als vroeger in de kazerne, op een unheimlich
nachtelijk uur moet de bijkok zijn warme leger
stede verlaten om de eerste voorbereidselen
in de keuken te treffen. Maar ln de kazerne
werd vroeger een eenvoudige soep bereid, die
eiken dag precies evenveel gram beenderen,
groenten, enz. bevatte en die verondersteld
werd allen wel even goed te zullen smaken.
Maar in een dierentuin, waar mein er een kleine
4000 pensiongasten op na houdt, zooals de
Berlljnsche, van welke er geen dozijn denzelfden
smaak hebben, heeft men met vele keukens
te doen, ln elk van welke weer vele potten en
pannen staan, die alle weer anders gevuld en
op een verschillend tijdstip op het vuur gezet
moeten worden
's Maandags hebben de wilde dieren in den
Berlijnsche Zoo vastendag en krijgen ze paar-
denvleeech. Een leeuw ls een tamelijk goed
koop© kostganger wijl hij met mate weet te
eten. Hij is met drie a vier K.G. tevreden, het
geen hem niet belet ln de wildernis eiken nacht
een zebra neer te slaan, die evenveel weegt
als een goed volwassen hit. Een tijger kan veel
meer aan, en een tijger, die uit de kou komt,
zooals de Siberische variëteit, liidt met min
der dan 10 K.G. per dag honger
Het klaar maken van het middagmaal dezer
groote dieren kost echter niet veel hoofd
brekens. Men werpt hun de rauwe brokken
voor de voeten en daarmede ls alles ln orde.
De kleinere vleescheters zijn veeleischender.
Voor hen moet het vleesch geschaafd worden
en veelal nog gekookt op den koop toe. Zij
krijgen er van tijd tot tijd een toetjetoe bij
en eiken dag, ook een saus van levertraan. Deze
saus is voor de dieren ln den aanvang een gru
wel. Net dus als voor kleine kinderen. Maar
zij hebben geen andere keus dan tusschen
levertraan en hongerlijden en wanneer ze het
met den honger een dag of wat hebben gepro
beerd zoeken ze hun heil ln 's hemels naam
maar bij de traan. Met welke zij zich ten slotte
nok heelemaal verzoenen.
Het opstellen van het vogelmenu vordert heel
wat meer hoofdbrekens. Vogels hebben niet
alleen diverse plulmagiën maar ook diverse
magen en bij hun voedering komen de gekste
dingen kijken. Er zijn er, die zich met vleesch
tevreden stellen; anderen met visch. Dan moe
ten er wormen en meelwormen zijn, gedroogde
insekten, miereneleren, mals, rijst, aardnoten,
haver, gerst, hennep en nog vele andere dingen.
Een deel van dat voedsel moet gekookt worden
en sommigen verlangen een mengeling van
allerlei onsamenhangende Ingrediënten, die aan
een Indische rijsttafel doet denken. Lijsters
krijgen b.v. aardappelen en rijst maar van tijd
tot tijd ook een beetje vleesch en Australische
papegaaien eten graag rijstepap met een scheut
honing er over heen. Sommigen eten alleen
zaad, andere alleen insekten maar de meesten
houden van variatie en het opstellen van het
menu voor een volière met een paar honderd
verschillende vogels erin ls op die manier eeo
ding op zich zelf.
De apen hebben ook hun speciale elscheo.
Deze dieren zijn niet met één maaltijd per dag
tevreden. Zij willen net als de menschen
lunchen, dlneeren, en soupeeren, en elke maal
tijd moet verschillend zijn. Hebben ze '8 morgens
havermout en wittebrood gehad dan krijgen
ze 's middags rijst, peenen, vruchten of zoo
iets, terwijl het publiek voor verdere afwisse
ling zorgt. Natuurlijk is de duurste van alle
apen, de gorilla, ondanks zijn herkulische
krachten, toch ook het teerste lid van de heele
apenfamilie en dies wordt hij op culinarisch
gebied verzorgd en vertroeteld en verpleegd als
lage hij in een ziekenhuis.
Hetzelfde kan van, den rinoceros gezegd
warden. Deze in de wildernis altijd slecht
geluimde, knorrige reuzen-ouwe-heer heeft daar
de gewoonte met het geweld van een locomo
tief op alles in te stormen, wat verdacht riekt
(zien kan de kolos bijna niet), op hulzen, op
menschen, op auto's en hij heeft zich daardoor de
reputatie van een geweldenaar verworven, die
over onmetelijke krachten beschikt. Maar ln
den dierentuin is hij zoo teer als een kruidje
roer me niet. Hij moet daar zijn 17 liter melk
soep per dag hebben en nog een voer van het
meest uitgekozen hooi en anders houdt hij het
niet. Maar hij wordt in delikatesse toch nog
overtroffen door den maanwolf, misschien de
kieskeurigste aller bewoners van Artis, en die
een dagelijksch menu van gebraden duiven met
bananen krijgj met af en toe een kip er
tusschen door.
De visschen baren op het stuk van voeding
maar weinig zorgen maar wel is het een kunst
stuk voldoende waterbewoners ten gerieve van
de vlschetende dieren bij elkaar te hengelen.
Een zeeolifant eet b.v. tot 50 K.G. visch per
dag en dat is omtrent evenveel als de beste
hengelaar ooit bij elkaar gelogen heeft.
Anders is het alweer met de afdeeling hooi,
twijgen, enz. gesteld. Een olifant eet graag ge
droogd riet, waar een antilope zijn neus weer
vooi» optrekt, terwijl een buffel op zijn beurt
ook weer iets anders wil hebben Een olifant
verwerkt per dag 4 tot 5 centenaars voedsel,
bestaande uit diverse soorten hooi, aangelengd
roet knollen, brood, haver, enz. Een eland
daarentegen wil weer frissche twijgen hebben.
Men voedt hem daarom veelal met accaclatak-
ken, waarvan een rantsoen voor den winter ge
droogd wordt zonder dat dit den dieren groote
vreugde bereidt.
Afgezien van dit alles ls er nog het seizoen
menu. In den tijd van de meikevers b.v. heerscht
er ongelimiteerde vreugde bij de apen en bij
allerlei kleine roofdieren, terwijl de visschen
te hunner tijd weer gelukkig zijn met water
vlooien of doode vliegen. En dan is er over dit
alles heen nog de kunstmatige voeding met
de reeds genoemde levertraan, met melkpre-
paraten, met vitakalk en vlgantol, welke laat
ste namen voor glstpreparaten staan, die op
verschelden wijzen bereid zijn tot zelfs m*fe
ultraviolette stralen toe.