Levenslange gevangenisstraf .DE QEHEIHZIMHIGE DERDE MAANDAG 19 OCTOBER 1931 HET DRAMA OP DE MAJELLA- kerk. DE CRISIS IN DEN LANDBOUW. COOP MELKFABRIEK FIJNAART. VERDERE BEZUINIGINGEN IN INDIE. Nog 59 millioen op de begrooting 1932. ECONOMISCHE COMMISSIE INGESTELD. FAILLISSEMENTEN. Voortgezette behandeling voor de Amsterdamsche rechtbank. Zaterdag zette de strafkamer der hooföstede- liike rechtbank onder groote belangstelling van balie en publiek de behandeling voort van de geruchtmakende strafzaak tegen den 46-.1arigen leidekkerspatroon J. G. M., verdacht van moord, subs, doodslag, meer subs, zware mishande ling. Wat de feiten betreft releveeren wij het vol gende Op 29 Maart 1929 speelde zich in den toren van de St. Gerardus Majella-kerk, aan het Am- bonplein, te Amsterdam, een drama af. De leidekker Leendert Arkenbout werd in ster venden toestand aangetroffen, zulks, naar men meende, tengevolge van een val van groote hoogte De brandweer moest te hulp komen en door middel van redlijnen werd de stervende op een brancard in het ruim van de kerk afge laten. Dienzelfden dag nog stierf de man in het O. L. Vrouwegasthuis. Anderhalf jaar later begon men te twijfelen of Arkenbout Inderdaad het slachtoffer van een ongeluk was en er waren redenen om den compagnon van den leidekker, J. G. M., te ver denken van het feit, dat hij den knecht had doen vallen of op een andere wijze zwaar lie a- melijk letsel had toegebracht. Het bleek, dat M. bij de Nationale een verzekering had afge sloten van 50.000. Dit was een z.g.n. compag- nonsverzekering, die wederkeerig is. t oor een anderen knecht trachtte M. nèt den dood van Arkenbout een verzekering te sluiten aanvan- kelijk van ƒ20.000, later van 50 000 en de derde maal van 80.000. Alle lukte dit, want de maatschappij wilde er niets van weten. M. werd gearresteerd, evenals de knecht, die mede op den toren was geweest. Laatstgenoemde werd echter spoediB op Vrije voeten gesteld. <- M. bleef ontkennen op 20 Me! stond hij te recht voor de rechtbank, verdedigd door F, A. ^Verdachte bleef tijdens de behandeling op 20 22 en 25 Mei ontkennen en trachtte de schuld op zijn knecht te werpen, die zich ook korten tijd in arrest heeft bevonden. Verschil- lende getuigen legden zeer bezwarende verkla- ringen af over de verhouding tusschen M. en Arkenbout. De deskundigen achtten unaniem een val uitgesloten, daar dan de verwondingen van anderen aard zijn geweest. In het zieken huis, waar het slachtoffer werd opgenomen, achtte men het een noodelooze kwelling om het noodverband door een nieuw te vervangen, daar men inzag, dat Arkenbout het niet over leven zou. Als doodsoorzaak werd opgegeven schedelbasisfractuur, hoewel, naar man zou mogen concludeeren uit een door get. desk. dr. Jak niet weersproken opmerking van den presi dent het verband na den dood niet werd verwij- werd. De kroongetuige Wessendorp heeft verklaard j£0dien zin, dat hierin een beschuldiging van vérd. als dader lag opgesloten. Omniddelijk na de opening der zitting nam ^.verdediger mi-. Kokosky het woord en bracht het Verzoek over van den verdachte, om een gedetineerde in het Huls van Bewaring, die met hem op straat zou hebben staan praten op het oogenblik, dat A. in den koepel van de kerk werd vermoord, alsnog te hooren. De officier van Justitie mr. Versteeg maak te hiertegen bezwaar, omdat deze gedetineerde waarvan verdachte den naam niet eens kent op dezelfde wijze door den verdachte is aan gespoord tot het afleggen van een bepaald ge tuigenis, als vroeger reeds is geschied met an dere gedetineerden. De verdachte verdedigde zich hiertegen on handig, door op t© merken dat de briefjes, die hij vroeger naar andere gedetineerden had trachten te smokkelen, slechts pro forma wa ren opgesteld om de betrouwbaarheid der be wakers op de proef te stellen. De verdediger mr. Kokosky handhaafde zijn verzoek om den gedetineerde te hooren en na raadkamer deelde de president mr. Huizinga mede, dgit de rechtbank het verzoek van den verdachte inwilligde. Gehoord werd daarna de getuige-destaindl- ge dr. Bakker, die met dr. Overbeek een on derzoek had ingesteld, naar verdaehtes geest vermogens. Getuige deelde mee, dat het rapport tot de conclusie komt, dat verdachte volkomen toe rekenvatbaar moet worden geacht. In zijn re deneeringen is hij altijd erg verward, doch deskundigen waren 't het er ook over eens, dat het hier voor een groot deel pose gold. Op verzoek van den officier werd daarop voorgelezen het briefje, dat de verdachte heeft geschreven aan een gedetineerde in het Huis van Bewaring, waarin hij den laatste aan spoort tot het afleggen van een valsche ver klaring. Daarna legde de verdachte verklaring af over den brief, dien hij aan zijn zoon had geschreven, en waafin de laatste werd aange spoord den kroongetuige te vermoorden. Hij beweerde, dat hij dezen brief niet in ernst had geschreven en ook niet het plan had gehad, hem aan zijn zoon te overhandigen. De officier maakte den verdachte erop op merkzaam, dat deze aan zijn vrouw had ge schreven, dat hij geen kans had gezien om den brief zijn zoon in handen te smokkelen. Dit schrijven moet dus wel ernstig worden opge vat. Daarop werd d© behandeling van d« zaak geschorst, totdat de nieuwe getuige in deze zaak, de bewuste gedetineerde in het Huis van Bewaring, zou verschijnen. Na de heropening van de zitting werd de gedetineerde in het huis van bewaring e B gehoord. M De president tot den getuige: Kent u De getuige: Ja, uit het huis van beyra g. De president: Hebt u hem vroeger noo moet? De getuige: Voorzoover ik weet niet. De president: Hebt u op Goeden Vrij ag het jaar 1929 met hem staan praten in De getuige: Dharvan herinner Ik me De president: Hebt u wel eens een berich j van hem ontvangen. De getuige: Ja. De officier: Stond daarin dat u een bepaalde getuigenis moest afleggen. De getuige: Dat heb ik eruit begrepen. Requisitoir. Daarop was het woord aan den officier van Justitie mr. Versteegh tot het uitbrengen van zijn requisitoir. Mr. Versteegh begon met een woord van hulde te brengen aan de Politie, die in deze zaak zulk uitstekend werk heeft ver richt. Met name bracht spr. dank aan de re chercheurs Veenstra en de Boer, alsmede aan commissaris Reysinga en hoofdinspecteur van Slobbe. Spr. laakte het optreden van den kroongetuige Wessendorp, die zooal hij niet onmiddellijk begrepen heeft, wat er gebeurd is jaar lang het geheim bewaard heeft en daarvan gebruik gemaakt heeft om verd. her haaldelijk geld af t© persen. Uitvoerig ging spr. na, hoe verdachte verwijdering teweeg bracht tusschen Arkenbout en zijn vrouw en zelf van zijn vrouw scheidde, teneinde een deel van hun eigendom machtig te worden. Deze scheiding bracht echter niet het ge hoopte profijt op, want verd. was niet in ge meenschap van goederen gehuwd. De ver dachte moest bij Arkenbout gaan inwonen en leefde geheel op kosten van zijn compagnon. De vrouw van den laatste stuurde het op insti gatie van verdachte ook op een scheiding aan. Spoedig echter werd het haar duidelijk, welke bedoelingen verd. koesterde ten opzichte van haar en haar man. Over de verhouding tusschen M. en Arken hout weten we uit de getuigenverklaringen 't volgende: Arkenbout was de knecht, om niet te zeg gen de slaaf van zijn compagnon. De laatste moest M. aan geld helpen. Wanneer dit niet goedschiks zou gaan, dan' zou M. ei wel iets op vinden, volgens zijn eigen verklaring. Te gen eenige getuigen heeft M. vqrklaard, dat, als het hem ging vervelen, nij Arkenbout wel van den toren zou smijten. Andere getuigen hebben verklaard, dat M. ook tegenover hen of in hun bijzijn over een dergelijke daad heeft gezinspeeld. Spreker ging de pogingen na, door M. gedaan, om het leven van zijn com pagnon te verzekeren. Het merkwaardige is wel, dat Arkenbout bij het afsluiten der ver zekering nog geen compagnon van M. was. Dat is hij eerst In Januari 1929 geworden. Boven dien is wel geblekeg, dat Arkenbout niets voor een verzekering voelde. Het afsluiten van een verzekering van 50.000 op zijn leven, was trouwens overbodig, want Arkenbout was geen leidekker, maar timmerman van zijn be roep. Wanneer Arkenbout een ongeluk kreeg, zou hij direct door den eersten den besten leidekker te vervangen zijn geweest, zonder dat het bedrijf er schade door geleden zou hebben. Verdachte verklaart zelf, dat hij de verzekering heeft afgesloten, om door het beleenen van de polis aan bedrijfskapitaal te komen. Dit is intusschen wel heel onnoozei, want hij zou zeker wel 6 a 7 jaar vrij hooge premiën hebben moeten betalen, alvorens een ber1i ijfskapitaal van 5 a 6 duizend gulden te kunnen krijgen. Welk belang kan derhalve M. gehad hebben bij het afsluiten van deze ver zekering? Hierop is slechts één antwoord mo gelijk. M. had alleen belang bij den spoedigen dood van Arkenbout. Van beteekenis is ook, dat de verdachte kort voor den dood van zijn compagnon alle achterstallige termijnen van de verzekerings premie tegelijk heeft betaald. De verdachte heeft beweerd, dat hij bang was, dat de ver zekering, wanneer er in 6 maanden niet be taald was, geroyeerd zou worden. Deze veron derstelling van den verdachte is op niets ge baseerd, want de polis bevat geen enkele des betreffende bepaling. Bepaald verdacht was deze premie-betaling, wanpeer men bedenkt, dat de verdachte zelfs zyn m€ubeien heeft moeten beleenen, om aan geld te komen. 1^1 gebeurde 0p Goeden Vrijdag van 1929 den dag waarop de moord werd ge pleegd, bezitten wij verschillede getuigenver klaringen dm ten sterkste wijzen op M.'s schuld. De getuige Wessendorp heeft ver- De verhooging van de invoertarieven en de landbouw. EEN NIEUW POMPSTATION. De al zeer ge vorderde werkem van heit nieuwe pompstation yoor het provinciaal water leidimgbedrijf te Bemnerboek klaard, dat de verdachte dien morgen ln ge zelschap van zijn compagnon In den koepel is geklommen. Andere getuigen hebben de twee mannen buiten op den koepel zien staan. De deskundigen zijn na een nauwgezet onderzoek tot de conclusie gekomen, dat Arkenbout op den binnenkoepel, in de nabijheid van het luik, Is doodgeslagen. De getuige Wessendorp vond het lichaam van Arkenbout Inderdaad bij het luik en toen hij dit aan M. medeüeelde, beval deze hem onder bedreiging, dat hij nooit mocht verraden, dat M. op den koepel was ge weest. De verdachte begaf zich daarna naar de pastorie en Wessendorp heeft hem daar opnieuw van het gebeurde in kennis gesteld, om daardoor voor den verdachte een alibi te scheppen. De verdachte heeft omtrent het gebeurde op Goeden Vrijdag 1929 verschillende uiteenloo- pende verklaringen afgelegd. Niet alleen zijn die verklaringen onderling met elkaar in strijd, maar zi) worden bovendien ook absoluut door de getuigenverklaringen unaniem weer sproken. De verdachte heeft gepoogd de schuld te werpen op den getuige Wessendorp, doch deze beschuldiging is zoo volkomen ongemoti veerd en zoo ongerijmd dat de verdachte beter had gedaan te zwijgen. Op verdaohte's schuld wijst ook het feit, dat M. negen maanden na den moord gepoogd heeft om een nieuwe verzekering af te sluiten op het leven van zijn nieuwen compagnon, maar nu een verzekering tot een bedrag van acht ton. Gelukkig is deze verzekering niet tot stand gekomen. Maar wel werd de aan dacht der politie erdoor getrokken. Het ge rechtelijk onderzoek is uiterst moeilijk ge weest, maar nu staat het wel vast, dat de verdachte de dader is van het gebeurde in de Gerardus Majellakerk. Ondanks die zekerheid vragen wij ons toch af hoe een mensch iets zoo onmenschelijks kan doen. Er Is maar een verklaring voor te vin den. Deze man hunkerde, hongerde naar geld en rijkdom en zag geen ander middel om dien honger te stillen dan een misdaad. En toen hij bemerkte dat die misdaad niet ontdekt werd, deed de geldhonger zich in steeds hevi ger mate gelden en beraamde hij een nieuw misdrijf. Zulk een man is een gevaar voor de samenleving en er kan geen twijfel over be staan, dat deze man niet In de maatschappij mag terugkeeren. Ten slotte eischte de officier tegen den ver- Ten slotte eischte de officier wegens moord, levenslange gevangenisstraf. Pleidooi. Des middags hield de verdediger mr. Ko kosky zijn pleidooi. Pleiter sloot zich volkomen aan aan de woorden door den officier gespro ken over de politie en bracht ook hulde aan den officier zelf voor diens logisch en keurig requisitoir. De verdachte, aldus vervolgde mr. Kokosky, heeft het den officier wel zeer gemakkelija gemaakt. Hij behoort tot die menschen, die wanneer zij ln staat van beschuldiging komen, in machtelooze woede degenen verpletteren willen, die hen in 't nauw brengen. De ver dachte, heeft 'n reeks onbedachte dingen ge zegd, die eenvoudig niet geloofwaardig zijn. Maar men moet dit verklaren uit zijn psycho logische gesteltenis en dit niet bezigen als een argument voor zijn schuld. Uitvoerig ging pleiter na, welke de verhou ding is geweest tusschen den verdachte en den getuige Wessendorp. Pleiter achtte de mogelijkheid niet uitgeslo ten dat de moord gepleegd was door den laatste. De knecht zou na het plegen van den moord tegen den verdachte hebben kun nen zeggen: „Als je je mond niet houdt, zeg ik dat jij 't gedaan hebt", want hij wist dat M. een verzekering had afgesloten op het leven van zijn compagnon. Daardoor zou het even eens mogelijk zijn geweest, dat de knecht den verdachte geld kon afpersen. Pleiter wilde hiermede niet beweren dat deze getuige Inder daad de schuldige was, doch wilde slechts twijfel wekken aan de juistheid van het requi sitoir. De Officier heeft zich in zijn requisitoir ook beroepen op de verklaringen van de geschei den vrouw van Arkenbout. Ter terechtzitting is echter wel gebleken dat deze vrouw, die vijf jaar geleden reeds van haar echtgenoot ge scheiden is, en haar man sindsdien nooit meer ontmoet heeft, een groote comediante was. Een beroep op haar verklaringen achtte plei ter dus niet juist. Wat de verzekering betreft, wees pi. er op dat er tusschen het sluiten ervan en den dood van Arkenbout een groote tijdsruimte ligt. Er is geen reden cm aan te nemen dat de ver dachte twee jaar te voren reeds rondliep met het plan om Arkenbout te vermoorden. De Of ficier heeft er op gewezen, dat de vermoorde bij het afsluiten van de verzekering nog geen compagnon van den verdachte was. Juridisch is dit wel juist, maar voor leeken en de verdachte is op juridisch gebied een leek waren Arkenbout en M. wel degelijk compag nons. De getuigenverklaringen, die in deze zaak zijn afgelegd en waarop de Officier van Justitie zich beroept, zijn niet allemaal betrouwbaar. Ik vraag voor mijn cliënt, aldus besloot plei ter, niet het medelijden van de rechtbank. Want als hij inderdaad de dader is, verdient hij geen medelijden. Maar misschien is bij de rechtbank zelf nu wel twijfel gerezen omtrent de schuld van den verdachte en ln dat geval zal zij er niet toe mogen besluiten dezen man voor altijd uit de maatschappij te -bannen. De president bepaalde de uitspraak op 30 October des morgens om tien uur. Een dreigend faillissement. De leden der Coöperatieve Melkfabriek te Fijnaart kwamen aldaar weer bijeen, teneinde een bespreking te houden over het koopcon tract van 1923 en de aan de leden gezonden circulaire betreffende het door de leden voor- loopig bijeen te brengen bedrag. Deze bijeenkomst had niet het karakter eener reglementaire vergadering. De stemming voor oprichting van een nieuwe Coöperatie was vrij algemeen gunstig, maar toen het er op aankwam koeien voor die nieuwe Coöperatie op te geven, bleek de animo allesbehalve groot. Tevoren waren een kleine 300 koeien ingeschreven, hier kwamen er nu nog een 170 èi 180 bil, zoodat men in totaal 462 koeien noteerde. Dit is echter slechts on geveer de helft van het benoodigde aaDtal. In aanmerking nemende den herhaalden aandrang, welke op de leden is uitgeoefend en het betrekkelijk gering resultaat dat zulks heeft opgeleverd, zoowel met betreding tot in schrijving van koeien als tot het bijeenbren gen van de voor de crediteuren benoodigde gelden, mag men wel zeggen dat het er met de melkfabriek somber voorstaat. Van bestuurszijde gaf men ons dan ook te kennen, dat het vrijwel zeker is, dat het binnenkort tot een faillissement zal komen, met al de ruïneerende gevolgen van dien. Alg. vergadering van het Kon. Ned. Landbouw-comité. In de Zaterdag voortgezette vergadering van net Kon Ned. Land bo uw comité heeft dr. J Oortwijn Botjes uit Oostwold gesproken over de voorgestelde verhooging van de invoertarie ven en de landbouw. De tariefwet, zeide spr., werkt als een ver bruiksbelasting en is ook als zoodanig bedoeld. Maar zij heeft ook een protectionistischen sant, welke hierin bestaat dat de verbruikers ook meer moeten betalen voor de in ons land gemaakte artikelen, indien deze artikelen bij invoer zijn belast. De Textielfabrikanten in Twente en Tilburg, de Maastrichtsche aarde- werkindustriëelen, de schoenfabrikanten, gloeilampenfabrikanten en talrijke andere industrleelen worden door ie tariefwet aardig beschermd. De verhouding van loon en pro ductieprijs wordt daardoor in deze industrie- en belangTijk beter dan ze zonder die bescher ming zou zijn. Onder de thans bestaande omstandigheden acht spr. deze bescherming bevorderlijk voor onze welvaart. Ons land Is echter bij een hef fingspercentage van 10 pet., tot een protec tionistisch land geworden, maar de landbouw is van deze protectie uitgesloten. Colijn en De Geer hebben zich bij de keuze der belaste arti kelen beiden vast gehouden aan den grondslag, die in 18621877 gegolden heeft. Toen werden alleen de algemeene voedingsmiddelen als eerste levensbehoeften beschouwd en op dien grond onbelast gelaten. Thans zal niemand echter kunnen volhou den dat een hemd, een jas, een paar schoenen, een la-np, een kachel of een bed geen eerste levensbehoeften zijn. Waar deze artikelen be last zijn is er geen enkele grond de producten, die de landbouw voortbrengt, niet bij de ta riefwet op te nemen. In 1862 en 1877 waren de landbouwpr<Jduc- ten bovendien abnormaal duur, thans zijn ze abnormaal goedkoop. Waar de industrie, welke artikelen voort brengt voor menschelijk gebruik door de ta riefwet wordt beschermd, hebben de landbou wers recht op dezelfde bescherming. Deze be scherming moet wondien gevraagd voor: L Vleesch. Ze kan worden verleend door afschaffing van den vleeschaccijns of door ver dubbeling van het bestaande invoerrecht op rund- en paardevleesch. Voor ander vleesch is 10 pet. voldoende. 2. Boter. Nederland is een boterexporteerend land, maar als in de toekomst de boterverkoop gecentraliseerd mocht worden zal van het in voerrecht kugnen worden geprofiteerd. Ook beschermt een invoerrecht tegen Siberische boter, die anders in komende jaren op onze markt geworpen zou kunnen worden. 3. Peulvruchten Op onze markten komen vrij geregeld boonen uit de Oostzeestaten en ook wel erwten uit Oost-Azië. Er is geen enkele reden deze onbelast te laten. 4. Tarwe en tarwemeel. Zoolang de Tarwe- wet duurt, kan opneming hiervan achterwege blijven, maar de tijdsduur van de Tarwewet bedraagt slechts drie jaar. 5. Suiker. Het compenseerend Invoerrecht mist volgens den Minister het beschermende- karakter. Daarom behoort boven dit Invoer recht 10 pet. te worden geheven als blijvende maatregel. Gedurende de crisis moet als tijde lijke maatregel dit percentage worden ver hoogd- 6. Groenten. 7. Mais en Maïsmeel, dienende voor de berei ding van glucose, dextrine en stroop. De belas ting zou hier geheven moeten worden in den vorm van een accijns op dextrine, glucose en stroop, van welken acijns deze producten moe ten worden vrijgesteld, indien ze worden ge maakt uit inlandsch aardappelmeel. Worden genoemde artikelen In de toekomst beschermd, zo-als de tariefwet ook de in dustrieel© producten beschermt, dan zou de voorgestelde verhooging van het heffingsper centage aanvaard kunnen worden. Geschiedt dit niet, dan moet op verwerping van het voor stel De Geer worden aangedrongen. Hierna volgde eenige gedachtenwisseling. Met algemeene stemmen werd aangenomen de motie van den heer H. D. Louwee, inzake den door de Regeering voorgestelden steun van de suikerbietenteelt voor 1932 en volgende jaren, waarin het Kon. Ned. Landbouwcomité de Regeering met den meesten aandrang ver zoekt het wetsontwerp zoodanig te wijzigen dat het onze akker bouwbedrijven daadwerke lijk gaat steunen, waardoor het automatisch de werkgelegenheid zal verruimen en waarin te kennen wordt gegeven, dat de noodige mid delen daartoe kunnen worden gevonden door een verho-glng van het invoerrecht of van den accijns op suiker. Vervolgens hield de heer J. Smid, oud-refe rendaris bij de Directie van den Landbouw, te Voorburg, een lezing over het onderwerp: „Waardoor zal de landbouwcrisis een nationale ramp worden?" Tenslotte werd de volgende motie voorge steld door het bestuur, met algemeene stem men aangenomen. „Het Kon. Ned. Landbouwcomité enz. spreekt als zijn meening uit dat voortgaande ontreddering en het loslaten van intensieve cultuur in den Ned. Landbouw zal leiden tot een nationale ramp; dringt er bij de Regeering met klem op aan haar standpunt inzake het verlee-nen van steun ten behoeve van het landbouwbedrijf te herzien door meer stelselmatig en meer af doende maatregelen tot stand te brengen me het uitgesproken doel voortgaande ex te nsi vee ring tegen te gaan en met name zoo spoedig mogelijk afdoende steunmaatregelen, vooral ten behoeve van den veenkolonialen akker bouw bekend te maken". - De voorzitter sloot daarna de bijeenkomst. SOERABAJA, 17 October. (ANETA). Het Soer. Handelsblad" verneemt, dat volgens het oordeel van de Begrootingscom- missie voor 1932 alsnog 59.000.000 aan ge wone uitgaven moet worden bezuinigd, oor- gesteld wordt deze 59 millioen als volgt verdeelen: pensioenen 13 millioen, verlofssa larissen en overtochtskosten 1 millioen, uit- keering aan locale ressorten en zelfbesturen 10 millioen, onaerwijssubsidies 1% million, andere uitgaven 16 millioen, bezoldigingen 6% millioen, leger en marine 12 millioen. In de jaren 1933 t/m 1935 zullen verdere bezuinigingen worden doorgevoerd De bezol digingen zullen in 1935 nog 13 millioen gul den worden teruggebracht. Ter adviseering van de regeering in economische en sociale aangelegenheden. BUITENZORG, 17 October. (ANETA). Onder den naam Economische Commissie is ingesteld een commissie, welke tot taak heeft om, na overleg voor zooveel noodig met de betrokken hoofden van Departementen en Gewestelijk Bestuur, der Regeering voor te lichten ten aanzien van de door de tijdsom standigheden naar voren gekomen vraagstuk ken van economischen en socialen aard. Tot lid-voorzitter van deze commissie is benoemd de heer C. W. Bodenhausen, vice-president van den Raad van Ned.-Indië. NEDERLAND-EXPRESSE. De speciale trein met post en passagiers in aansluiting op het motorschip Ohristiaan Huy- gons zal Dinsdagmorgen te 10.20 uur van Ge nua vertrekken. Aankomst Woensdagmorgen 21 October om 7.05 te Zevenaar, 7.37 te Arn hem, 8.48 te Utrecht, 9.49 uur ten den Haag (S.S.), 9.36 Amsterdam (W.P.), 9.51 Amster- dam (C.S.) en 10.01 te Rotterdam Maas. Opgegeven door v. d. Graaf Co. N.V. (Afd. Handelsinformaties). UITGESPROKEN ROTTERDAM, 16 October: A. J. de Waart, schilder, Aert van Nesstraat 18. R.c. mr. F. G. Schalkwijk. Cur. mr. O. de Jong. C. A. Bysters, caféhouder. R.c. mr. V. ir. Schalkwijk. Cur. mr. D. D. van Waardhuizen. W. J. M. Grauwen. Taanderstraat 101. R.c. mr. F. G. Schalkwijk. Cur. mr. G. L. Willings Gra- tPX3a j m van Lienden, koffiehuishouder, Kip straat 49. R.c. mr. F. G. Schalkwijk. Cur. mr. E. Haubrich. De handelsvennootschap onder de firma Ge zusters Driessen, gevestigd aan de le Middel landstraat 91a en hare leden J. A. Driessen en B. A. Driessen, le Middellandstraat 91a. R.c. mr. F. G. Schalkwijk. Cur. mr. G. A. de Zeeuw. C. C. P. Meyer, koopman, Zijdewindestraat 43a, zaak doende Zomerhofstraat 84. R.c. mr. F G. Schalkwijk. Cur. mr, C. Verdoorn. HOEK VAN HOLLAND. 16 October: M. P. van Vliet en P. M. van Vliet, landbouwsters, Bonneweg 50. R.c. mr. F. G. Schalkwijk. Cur, mr. S. C. Geldtelder. OPGEHEVEN ROTTERDAM, 16 October: A. A. van Son; E. B. van Dyk; G. A. van Aalst. GEëINDIGD: HILLEGERSBERG, 16 October: C. de Vries, gewoond hebbende te Hillegersberg. ROTTERDAM, 16 October: A. Kluit Azn.Th. L. Seltenryck. NEDERLANDSCHE FAILLISSEMENTS STATISTIEK. In de week van 1217 October 1931 zijn in Nederland uitgesproken 77 faillissementen. door WILHELM HOLT (Uit het Dultsch vertaald) 8). Neen, in aar ik was toen niet vrij om daarover ieite rJe berichten. De strengste ge heimhouding was mij opgelegd, wat natuur lijk nu tegenover u niet meer het geval Is. De professor heeft zijn gewone omgeving ver laten, omdat hij gisteren in zijn eigen omge ving bijna vergiftigd wae. De mededeel mg veroorzaakte ook bier zicht bar ontsteltenis Finite Werner moest: allies, wat hij aan gaande de vergiftiging wist> precies vertel len. Maar wat hij wist, was tot groote teleur- eteling vain de ondervragers maar heel wei nig. Daarna begon het verhoor van Anteon v. Gielen, diie natuurlijk hetzelfde vertelde als zijn vriend. Men had gehoopt, dat hij meer van het geval zou weten, dat den professor genoopt liadde stad te verlaten, maar hij wist er nieit' meer van dain Werner. Wat zij beiden wisten, dat hadden ze van zijn vader vernomen. Vermoedelijk was deze met de dochter vtan den ongelukkige, de eenige, die er meer van zou kunmen vertellen. Maar aangezien men Alice Evan niet in verhoor kon nemen, zou zeker de bankier on dervraagd zijn, alls hij aanwezig geweest was. Maar wijl hij op dat moment zich niet op den Beukenhof bevond moest het verhoor van de- Ben gewiohitiigen getuige verdaagd worden. lew am andlera. Want juitot waa het verhoor der belde huisknecht* geëindigd, toen de heer van Gielen binnenkwam. Hij verzocht, het hjk van zijn vermoorden vriend te mogen zien, wat hem natuurlijk toegestaan werd. Zichtbaar ontroerd stond hij eenige oogenbldk- ken bij het bed van den doode en blikte op hem neer, balde dan Zjjn vulstenu alsof hij den moordenaar bedreigen wilde en stelde zich daarna ter beschikking der heeren, om hun alle gewenschte inlichtingen, voor zoover hij kon, te geven. Mijnheer van Gielen, vroeg men hem, u kende dien vermoorde, nietwaar? Zeker, hij was mijn vriend. Een vriend, zooals iemand dat wordt, met wien men geregeld op bepaalde avonden ge zellig te zamen zit, of beetend er een inniger vriendschap? Ik leerde den professor jaren geleden in den kring, waar ik sleede verkeerde, kennen. Wij waren ook steedis samien bij hetzelfde spel, zooails ©enig© dier hoeren hier getui gen kunnen. Maar na verloop van tijd is daaruit een meer-innige vriendschap ont staan, alhoewel wij buiten onze geregelde speelavonden maar zelden bij elkaar kwamen. Maar toch nog al 'ne een keer, is 't niet? Zeker. Professor Evan deed sinds an derhalf jaar bijzondere, waardevolle proeven en onderzoekingen. Hij was niet zeer vermo gend mannen der wetenschap worden over 't algemeen niet koninklijk gesalariëerd en daarom gaf ik het geld, diat voor zijn proefne mingen noodig was. Daardoor werd de vriend schapsband tusschen ons belden van zelf enger. Dat is zeer begrijpelijk. Het strekt u tot ©ar, mijnheer van Glelen, dat u in het belang der wetenschap. Oho! zei de de bankier met "n elgenaar- dlgen glimlach, de heeren moeten mij niet verkeerd begrijpen. Evan was een man der wetenschap, hij heeft voor de wetenschap willen werken. Op 'n keer vertelde hij mij van een heel bijzondere zaak, en ik als zaken man dacht, dat de professor, ln geval hij werkelijk bereikte, wiat hij nastreefde, daar mee een ontdekking zou gedaan hebben, die zeer goed uitgebuit zou kunnen worden en een groot gewin zou afwerpen. Daarom heb ik hem aangemoedigd en meteen ook finan cieel in staat gesteld, zijn arbeid voort te zet ten. Zoowel bij als ik zouden eventueel pro- fiteeren van de daaruit voortvloeiende winst. Mijne bemoeiingen in dezen waren dus alles behalve belangloos. Maar deze bijzonderheden doen weinig ter zake. Professor Evan was mijn vriend en schonk mij meer vertrouwen dan anderen. Daarom verwachten wij ook van u waar devolle inlichtingen, die ons misschien op het spoor van den dader kunnen brengen. Ik vrees, dat ik u dusdanige inlichtingen nleit geven kan. Niets zou mij liever zijn dan het wel te kunnen doen. Mijnheer van Gielen, u weet toch, waar om de vermoorde gisteravond naar hier ge komen is? J'a, dat is helaas op mijn aanraden ge beurd. Kijk, Evan ontving vorige week een dreigbrief. Hij achtte dit niet van beteeke nis, maar ik heb hem, toen hij 't mij vertelde, aangeraden, de politie ervan in kennis te stel len. Dat is ons bekend. De professor heeft d'lt bij zijn aangifte medegedeeld. Goed. Gisterenmiddag kwam zjjn dochter hevig opgewonden bij mij, om me te zeggen, dat haar vader volgens gewoonte met haar thee gedronken en 'n paar droppels rum ln de thee gedaan hod. Hij dronk echter, maar 'n paar droppels thee, omdat ze hem niet smaakte. Hij schijnt zelf 'n zekeren argwaan gekoesterd te bobben, en toen hij even later zich niet wel voelde, oonstateerde hij zelf uiterst kalm, dat de rum vergiftigd was. Maar hij stelde zijn dochter aanstonds ge rust, want, daar hij met de vergiften zeer goed op de hoogte was, wist hij, dat de klei ne doaiis, die in de rum gemengd was, geen verdere schadelijke gevolgen voor hem zou hebben. Hij verbood zijn dochter, met iemand, wie dan ook, 'er over te spreken. Desniette genstaande stelde zij mij ervan in kennis. Ik was van meening, da- hij op staanden voet weer de- politie moest verwittigen, maar daar tegen verzette hij zich met ongewone hevig heid. Nu overreedde ik hem, ook met behulp van zijn dochter, om 'n paar dagen of weken verlof te namen. Want 't lag -och voor de hand, dat er onder zijn dienstpersoneel iemand was, dien mem niet vertrouwen kon en dat hij dus voortdurend in levensgevaar verkeerde, want de aanslag kon herhaald- wor den. Tem laatste Het hij zich overreden. Ik achtte het raadzaam, dat Iemand met hem meeging, om hem te beschermen en verzocht mijn zoon, dit te doen. En daar juist de heer Werner, 'n zeer goede vriend van ons, bij hem was, hoorde ook deze, eigenlijk tegen mijn zin, vam de zaak en kwam mede. Maar dat weten de heeren al. Maar alle voorzorgen zijn vergeefscii geweest Heeft de professor geweten, wie het ver gift in zijn rum gedaan heeft.? De heer van Glelen antwoordde niet direct Na eenig aarzelen zeide hij: Ik heb hem dat ook gevraagd, maar hij beweerde, dat hij geen vermoedens had. Maar. Nu? Maar ik kreeg den indruk 't was in derdaad niets meer dan 'n indruk, en de hee ren moeten niet al te veel waarde eraan hech ten dat de professor heel goed wist, wie hem zoo doodelijk haatte, maar dat hij 't niet zeggen wilde, ook mij, zijn besten vriend niet. Waarom gelooft U dat? Ik kreeg dien indruk, ik weet zelf niet waarom Heeft de vermoorde U nooit gesproken ovor persoonlijke vijanden, die hi) misschien gehad heeft? Neen. Kent U iemand, die voordeel tirekken kan van zijn dood? Neen, hoogstens ik zelf. U, mijnheer van Gielen? Ja, ziet U. de uitvinding, waarvan ik sprak, is nog niet perfect. Maar toch zal ik ze misschien uitbuiten. Wij zouden de winri. ge deeld hebben, terwijl ik ze nu voor mij zelf alleen kan opstrijken. Daarvan zal natuurlijk geen sprake zijn, want als mijn plan gelukt, dan zal Ik als fatsoenlijk man vanzelfsprekend bet aandeel, dat mijn vriend toekwam, aan zijn kinderen afstaan, ofschoon ik van rechtswege daartoe niet verplicht ben. Voor zoover ik west, kan dus niemand voordeel hebben van den dood van den professor. Een andere vraag. Waarom hebt U. toen de professor besloten had de stad te verlaten, juist dit landhuis uitgekozen? Omdat wij hierover vrije beschikking hadden. Wij, zegt U. Wie bedoelt U? Den professor en mij zelf. De zaak zit zoo: Professor Evan koesterde de hoop binnen zeer korten tijd klaar te komen met den arbeid aan zijn uitvinding. Hij zeide mij, dat luj ge durende de zomervaoantie ongeveer zes weken geheel ongestoord moest, kunnen w er keu. Ik kende den vroegeren bezitter van den Beuken hof, hij is naar 't buitenland gegaan, ik kocht dit landgoed vain hem en nam tevens in mijn dienst bet personeel over, dat hij als zeer be trouwbaar aanbeval. De Beukenhof stond dus als 't ware gereed, om den geleerde onderdak ie geven. En zoodoende was het van zelfspre kend, dat wij, toen hij de stad verlaten wilde, geen bet»»» keuze meenden te kannen doen. Ik vond 't natuurlijk zeer aangenaam, want mij was 't op de eerste plaats er om te doen, de uitvinding, waarvan ik U zooeven sprak, zoo gauw mogelijk perfect je zien. En ik wist, dat Evan een ijverig werker was en zich hier wederom geheel en al aan de zaak wijden zou. Een der detect!ven, die bij het verhoor tegen woordig waren, verzocht den rechter van in structie een vraag te mogen stellen, wat hem toegestaan werd. Mijnheer van Gielen, zeide hij, hebt u er bezwaar tegen, ons te zeggen wat voor 'n uit vinding het is, waarmee de vermoorde zich bezig hield? De bamkier stelde den rechter 'n weder vraag. Moet ik hierop antwoorden? Neen, antwoordde de rechter, tenzij door uw antwoord licht in de onderhavige zaak zou kunnen komen. Dat is niet het geval. Ik kan wel zeg gen, dat zijn proeven van chamiechen aard waren, zooals u wel reeds zult gedacht hefb- bi»:;. Maar wat wij nu precies willden uit vinden, dat is hier niet van belang, want wij hebben geen buitenstaanders in de zaak be trokken. En u zult begrijpen, dat ik het ge heim gaarne voor mij zelf houden wil. Dat begrijpen wij volkomen. Wij danken u voor uw zeer uitvoerige gegevens. Slechts dit nog: Bent u van meening, dat èn de schrij ver van den dreigbrief èn de persoon die Vergift gedaan heeft in de rum van den pro fessor èn de moordenaar een en diezelfde per soon is? Of dat ten minste dezelfde persoon er achtar steekt? Ja, daaraan heb ik geen oogenblik ge twijfeld. 't Is toch ondenkbaar, dat op eens verschilende personen den professor, die nooit iemand kwaad gedaan heeft, naar 't leven zouden staan. (Wordt vervolgd), j

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 7