Levenslange
gevangenisstraf
.DE QEHEIHZIMHIGE DERDE
MAANDAG 19 OCTOBER 1931
HET DRAMA OP DE MAJELLA-
kerk.
DE CRISIS IN DEN
LANDBOUW.
COOP MELKFABRIEK FIJNAART.
VERDERE BEZUINIGINGEN IN
INDIE.
Nog 59 millioen op de
begrooting 1932.
ECONOMISCHE COMMISSIE
INGESTELD.
FAILLISSEMENTEN.
Voortgezette behandeling voor de
Amsterdamsche rechtbank.
Zaterdag zette de strafkamer der hooföstede-
liike rechtbank onder groote belangstelling van
balie en publiek de behandeling voort van de
geruchtmakende strafzaak tegen den 46-.1arigen
leidekkerspatroon J. G. M., verdacht van moord,
subs, doodslag, meer subs, zware mishande
ling.
Wat de feiten betreft releveeren wij het vol
gende
Op 29 Maart 1929 speelde zich in den toren
van de St. Gerardus Majella-kerk, aan het Am-
bonplein, te Amsterdam, een drama af. De
leidekker Leendert Arkenbout werd in ster
venden toestand aangetroffen, zulks, naar men
meende, tengevolge van een val van groote
hoogte De brandweer moest te hulp komen
en door middel van redlijnen werd de stervende
op een brancard in het ruim van de kerk afge
laten. Dienzelfden dag nog stierf de man in
het O. L. Vrouwegasthuis.
Anderhalf jaar later begon men te twijfelen
of Arkenbout Inderdaad het slachtoffer van
een ongeluk was en er waren redenen om den
compagnon van den leidekker, J. G. M., te ver
denken van het feit, dat hij den knecht had
doen vallen of op een andere wijze zwaar lie a-
melijk letsel had toegebracht. Het bleek, dat
M. bij de Nationale een verzekering had afge
sloten van 50.000. Dit was een z.g.n. compag-
nonsverzekering, die wederkeerig is. t oor een
anderen knecht trachtte M. nèt den dood van
Arkenbout een verzekering te sluiten aanvan-
kelijk van ƒ20.000, later van 50 000 en de
derde maal van 80.000. Alle
lukte dit, want de maatschappij wilde er niets
van weten. M. werd gearresteerd, evenals de
knecht, die mede op den toren was geweest.
Laatstgenoemde werd echter spoediB op
Vrije voeten gesteld. <-
M. bleef ontkennen op 20 Me! stond hij te
recht voor de rechtbank, verdedigd door F, A.
^Verdachte bleef tijdens de behandeling op
20 22 en 25 Mei ontkennen en trachtte de
schuld op zijn knecht te werpen, die zich ook
korten tijd in arrest heeft bevonden. Verschil-
lende getuigen legden zeer bezwarende verkla-
ringen af over de verhouding tusschen M. en
Arkenbout. De deskundigen achtten unaniem
een val uitgesloten, daar dan de verwondingen
van anderen aard zijn geweest. In het zieken
huis, waar het slachtoffer werd opgenomen,
achtte men het een noodelooze kwelling om
het noodverband door een nieuw te vervangen,
daar men inzag, dat Arkenbout het niet over
leven zou. Als doodsoorzaak werd opgegeven
schedelbasisfractuur, hoewel, naar man zou
mogen concludeeren uit een door get. desk. dr.
Jak niet weersproken opmerking van den presi
dent het verband na den dood niet werd verwij-
werd.
De kroongetuige Wessendorp heeft verklaard
j£0dien zin, dat hierin een beschuldiging van
vérd. als dader lag opgesloten.
Omniddelijk na de opening der zitting nam
^.verdediger mi-. Kokosky het woord en bracht
het Verzoek over van den verdachte, om een
gedetineerde in het Huls van Bewaring, die
met hem op straat zou hebben staan praten
op het oogenblik, dat A. in den koepel van de
kerk werd vermoord, alsnog te hooren.
De officier van Justitie mr. Versteeg maak
te hiertegen bezwaar, omdat deze gedetineerde
waarvan verdachte den naam niet eens kent
op dezelfde wijze door den verdachte is aan
gespoord tot het afleggen van een bepaald ge
tuigenis, als vroeger reeds is geschied met an
dere gedetineerden.
De verdachte verdedigde zich hiertegen on
handig, door op t© merken dat de briefjes, die
hij vroeger naar andere gedetineerden had
trachten te smokkelen, slechts pro forma wa
ren opgesteld om de betrouwbaarheid der be
wakers op de proef te stellen.
De verdediger mr. Kokosky handhaafde zijn
verzoek om den gedetineerde te hooren en na
raadkamer deelde de president mr. Huizinga
mede, dgit de rechtbank het verzoek van den
verdachte inwilligde.
Gehoord werd daarna de getuige-destaindl-
ge dr. Bakker, die met dr. Overbeek een on
derzoek had ingesteld, naar verdaehtes geest
vermogens.
Getuige deelde mee, dat het rapport tot de
conclusie komt, dat verdachte volkomen toe
rekenvatbaar moet worden geacht. In zijn re
deneeringen is hij altijd erg verward, doch
deskundigen waren 't het er ook over eens, dat
het hier voor een groot deel pose gold.
Op verzoek van den officier werd daarop
voorgelezen het briefje, dat de verdachte heeft
geschreven aan een gedetineerde in het Huis
van Bewaring, waarin hij den laatste aan
spoort tot het afleggen van een valsche ver
klaring. Daarna legde de verdachte verklaring
af over den brief, dien hij aan zijn zoon had
geschreven, en waafin de laatste werd aange
spoord den kroongetuige te vermoorden. Hij
beweerde, dat hij dezen brief niet in ernst had
geschreven en ook niet het plan had gehad,
hem aan zijn zoon te overhandigen.
De officier maakte den verdachte erop op
merkzaam, dat deze aan zijn vrouw had ge
schreven, dat hij geen kans had gezien om den
brief zijn zoon in handen te smokkelen. Dit
schrijven moet dus wel ernstig worden opge
vat.
Daarop werd d© behandeling van d« zaak
geschorst, totdat de nieuwe getuige in deze
zaak, de bewuste gedetineerde in het Huis van
Bewaring, zou verschijnen.
Na de heropening van de zitting werd de
gedetineerde in het huis van bewaring e
B gehoord. M
De president tot den getuige: Kent u
De getuige: Ja, uit het huis van beyra g.
De president: Hebt u hem vroeger noo
moet?
De getuige: Voorzoover ik weet niet.
De president: Hebt u op Goeden Vrij ag
het jaar 1929 met hem staan praten in
De getuige: Dharvan herinner Ik me
De president: Hebt u wel eens een berich j
van hem ontvangen.
De getuige: Ja.
De officier: Stond daarin dat u een bepaalde
getuigenis moest afleggen.
De getuige: Dat heb ik eruit begrepen.
Requisitoir.
Daarop was het woord aan den officier van
Justitie mr. Versteegh tot het uitbrengen van
zijn requisitoir. Mr. Versteegh begon met een
woord van hulde te brengen aan de Politie, die
in deze zaak zulk uitstekend werk heeft ver
richt. Met name bracht spr. dank aan de re
chercheurs Veenstra en de Boer, alsmede aan
commissaris Reysinga en hoofdinspecteur van
Slobbe. Spr. laakte het optreden van den
kroongetuige Wessendorp, die zooal hij niet
onmiddellijk begrepen heeft, wat er gebeurd is
jaar lang het geheim bewaard heeft en
daarvan gebruik gemaakt heeft om verd. her
haaldelijk geld af t© persen. Uitvoerig ging
spr. na, hoe verdachte verwijdering teweeg
bracht tusschen Arkenbout en zijn vrouw en
zelf van zijn vrouw scheidde, teneinde een deel
van hun eigendom machtig te worden.
Deze scheiding bracht echter niet het ge
hoopte profijt op, want verd. was niet in ge
meenschap van goederen gehuwd. De ver
dachte moest bij Arkenbout gaan inwonen en
leefde geheel op kosten van zijn compagnon.
De vrouw van den laatste stuurde het op insti
gatie van verdachte ook op een scheiding aan.
Spoedig echter werd het haar duidelijk, welke
bedoelingen verd. koesterde ten opzichte van
haar en haar man.
Over de verhouding tusschen M. en Arken
hout weten we uit de getuigenverklaringen 't
volgende:
Arkenbout was de knecht, om niet te zeg
gen de slaaf van zijn compagnon. De laatste
moest M. aan geld helpen. Wanneer dit niet
goedschiks zou gaan, dan' zou M. ei wel iets
op vinden, volgens zijn eigen verklaring. Te
gen eenige getuigen heeft M. vqrklaard, dat,
als het hem ging vervelen, nij Arkenbout wel
van den toren zou smijten. Andere getuigen
hebben verklaard, dat M. ook tegenover hen
of in hun bijzijn over een dergelijke daad heeft
gezinspeeld. Spreker ging de pogingen na,
door M. gedaan, om het leven van zijn com
pagnon te verzekeren. Het merkwaardige is
wel, dat Arkenbout bij het afsluiten der ver
zekering nog geen compagnon van M. was. Dat
is hij eerst In Januari 1929 geworden. Boven
dien is wel geblekeg, dat Arkenbout niets
voor een verzekering voelde. Het afsluiten
van een verzekering van 50.000 op zijn leven,
was trouwens overbodig, want Arkenbout was
geen leidekker, maar timmerman van zijn be
roep. Wanneer Arkenbout een ongeluk
kreeg, zou hij direct door den eersten den
besten leidekker te vervangen zijn geweest,
zonder dat het bedrijf er schade door geleden
zou hebben. Verdachte verklaart zelf, dat hij
de verzekering heeft afgesloten, om door het
beleenen van de polis aan bedrijfskapitaal te
komen. Dit is intusschen wel heel onnoozei,
want hij zou zeker wel 6 a 7 jaar vrij hooge
premiën hebben moeten betalen, alvorens een
ber1i ijfskapitaal van 5 a 6 duizend gulden te
kunnen krijgen. Welk belang kan derhalve M.
gehad hebben bij het afsluiten van deze ver
zekering? Hierop is slechts één antwoord mo
gelijk. M. had alleen belang bij den spoedigen
dood van Arkenbout.
Van beteekenis is ook, dat de verdachte
kort voor den dood van zijn compagnon alle
achterstallige termijnen van de verzekerings
premie tegelijk heeft betaald. De verdachte
heeft beweerd, dat hij bang was, dat de ver
zekering, wanneer er in 6 maanden niet be
taald was, geroyeerd zou worden. Deze veron
derstelling van den verdachte is op niets ge
baseerd, want de polis bevat geen enkele des
betreffende bepaling. Bepaald verdacht was
deze premie-betaling, wanpeer men bedenkt,
dat de verdachte zelfs zyn m€ubeien heeft
moeten beleenen, om aan geld te komen.
1^1 gebeurde 0p Goeden Vrijdag
van 1929 den dag waarop de moord werd ge
pleegd, bezitten wij verschillede getuigenver
klaringen dm ten sterkste wijzen op M.'s
schuld. De getuige Wessendorp heeft ver-
De verhooging van de invoertarieven
en de landbouw.
EEN NIEUW POMPSTATION. De al zeer ge vorderde werkem van heit nieuwe pompstation
yoor het provinciaal water leidimgbedrijf te Bemnerboek
klaard, dat de verdachte dien morgen ln ge
zelschap van zijn compagnon In den koepel is
geklommen. Andere getuigen hebben de twee
mannen buiten op den koepel zien staan. De
deskundigen zijn na een nauwgezet onderzoek
tot de conclusie gekomen, dat Arkenbout op
den binnenkoepel, in de nabijheid van het
luik, Is doodgeslagen. De getuige Wessendorp
vond het lichaam van Arkenbout Inderdaad
bij het luik en toen hij dit aan M. medeüeelde,
beval deze hem onder bedreiging, dat hij nooit
mocht verraden, dat M. op den koepel was ge
weest. De verdachte begaf zich daarna naar
de pastorie en Wessendorp heeft hem daar
opnieuw van het gebeurde in kennis gesteld,
om daardoor voor den verdachte een alibi te
scheppen.
De verdachte heeft omtrent het gebeurde op
Goeden Vrijdag 1929 verschillende uiteenloo-
pende verklaringen afgelegd. Niet alleen zijn
die verklaringen onderling met elkaar in
strijd, maar zi) worden bovendien ook absoluut
door de getuigenverklaringen unaniem weer
sproken. De verdachte heeft gepoogd de schuld
te werpen op den getuige Wessendorp, doch
deze beschuldiging is zoo volkomen ongemoti
veerd en zoo ongerijmd dat de verdachte beter
had gedaan te zwijgen.
Op verdaohte's schuld wijst ook het feit, dat
M. negen maanden na den moord gepoogd
heeft om een nieuwe verzekering af te sluiten
op het leven van zijn nieuwen compagnon,
maar nu een verzekering tot een bedrag van
acht ton. Gelukkig is deze verzekering niet
tot stand gekomen. Maar wel werd de aan
dacht der politie erdoor getrokken. Het ge
rechtelijk onderzoek is uiterst moeilijk ge
weest, maar nu staat het wel vast, dat de
verdachte de dader is van het gebeurde in de
Gerardus Majellakerk.
Ondanks die zekerheid vragen wij ons toch
af hoe een mensch iets zoo onmenschelijks kan
doen. Er Is maar een verklaring voor te vin
den. Deze man hunkerde, hongerde naar geld
en rijkdom en zag geen ander middel om dien
honger te stillen dan een misdaad. En toen
hij bemerkte dat die misdaad niet ontdekt
werd, deed de geldhonger zich in steeds hevi
ger mate gelden en beraamde hij een nieuw
misdrijf. Zulk een man is een gevaar voor de
samenleving en er kan geen twijfel over be
staan, dat deze man niet In de maatschappij
mag terugkeeren.
Ten slotte eischte de officier tegen den ver-
Ten slotte eischte de officier wegens moord,
levenslange gevangenisstraf.
Pleidooi.
Des middags hield de verdediger mr. Ko
kosky zijn pleidooi. Pleiter sloot zich volkomen
aan aan de woorden door den officier gespro
ken over de politie en bracht ook hulde aan
den officier zelf voor diens logisch en keurig
requisitoir.
De verdachte, aldus vervolgde mr. Kokosky,
heeft het den officier wel zeer gemakkelija
gemaakt. Hij behoort tot die menschen, die
wanneer zij ln staat van beschuldiging komen,
in machtelooze woede degenen verpletteren
willen, die hen in 't nauw brengen. De ver
dachte, heeft 'n reeks onbedachte dingen ge
zegd, die eenvoudig niet geloofwaardig zijn.
Maar men moet dit verklaren uit zijn psycho
logische gesteltenis en dit niet bezigen als een
argument voor zijn schuld.
Uitvoerig ging pleiter na, welke de verhou
ding is geweest tusschen den verdachte en den
getuige Wessendorp.
Pleiter achtte de mogelijkheid niet uitgeslo
ten dat de moord gepleegd was door den
laatste. De knecht zou na het plegen van
den moord tegen den verdachte hebben kun
nen zeggen: „Als je je mond niet houdt, zeg
ik dat jij 't gedaan hebt", want hij wist dat
M. een verzekering had afgesloten op het leven
van zijn compagnon. Daardoor zou het even
eens mogelijk zijn geweest, dat de knecht den
verdachte geld kon afpersen. Pleiter wilde
hiermede niet beweren dat deze getuige Inder
daad de schuldige was, doch wilde slechts
twijfel wekken aan de juistheid van het requi
sitoir.
De Officier heeft zich in zijn requisitoir ook
beroepen op de verklaringen van de geschei
den vrouw van Arkenbout. Ter terechtzitting
is echter wel gebleken dat deze vrouw, die vijf
jaar geleden reeds van haar echtgenoot ge
scheiden is, en haar man sindsdien nooit meer
ontmoet heeft, een groote comediante was.
Een beroep op haar verklaringen achtte plei
ter dus niet juist.
Wat de verzekering betreft, wees pi. er op
dat er tusschen het sluiten ervan en den dood
van Arkenbout een groote tijdsruimte ligt. Er
is geen reden cm aan te nemen dat de ver
dachte twee jaar te voren reeds rondliep met
het plan om Arkenbout te vermoorden. De Of
ficier heeft er op gewezen, dat de vermoorde
bij het afsluiten van de verzekering nog geen
compagnon van den verdachte was. Juridisch
is dit wel juist, maar voor leeken en de
verdachte is op juridisch gebied een leek
waren Arkenbout en M. wel degelijk compag
nons.
De getuigenverklaringen, die in deze zaak
zijn afgelegd en waarop de Officier van Justitie
zich beroept, zijn niet allemaal betrouwbaar.
Ik vraag voor mijn cliënt, aldus besloot plei
ter, niet het medelijden van de rechtbank.
Want als hij inderdaad de dader is, verdient
hij geen medelijden. Maar misschien is bij de
rechtbank zelf nu wel twijfel gerezen omtrent
de schuld van den verdachte en ln dat geval
zal zij er niet toe mogen besluiten dezen man
voor altijd uit de maatschappij te -bannen.
De president bepaalde de uitspraak op 30
October des morgens om tien uur.
Een dreigend faillissement.
De leden der Coöperatieve Melkfabriek te
Fijnaart kwamen aldaar weer bijeen, teneinde
een bespreking te houden over het koopcon
tract van 1923 en de aan de leden gezonden
circulaire betreffende het door de leden voor-
loopig bijeen te brengen bedrag.
Deze bijeenkomst had niet het karakter
eener reglementaire vergadering.
De stemming voor oprichting van een
nieuwe Coöperatie was vrij algemeen gunstig,
maar toen het er op aankwam koeien voor die
nieuwe Coöperatie op te geven, bleek de animo
allesbehalve groot. Tevoren waren een kleine
300 koeien ingeschreven, hier kwamen er nu
nog een 170 èi 180 bil, zoodat men in totaal
462 koeien noteerde. Dit is echter slechts on
geveer de helft van het benoodigde aaDtal.
In aanmerking nemende den herhaalden
aandrang, welke op de leden is uitgeoefend
en het betrekkelijk gering resultaat dat zulks
heeft opgeleverd, zoowel met betreding tot in
schrijving van koeien als tot het bijeenbren
gen van de voor de crediteuren benoodigde
gelden, mag men wel zeggen dat het er met de
melkfabriek somber voorstaat.
Van bestuurszijde gaf men ons dan ook te
kennen, dat het vrijwel zeker is, dat het
binnenkort tot een faillissement zal komen,
met al de ruïneerende gevolgen van dien.
Alg. vergadering van het Kon.
Ned. Landbouw-comité.
In de Zaterdag voortgezette vergadering van
net Kon Ned. Land bo uw comité heeft dr. J
Oortwijn Botjes uit Oostwold gesproken over
de voorgestelde verhooging van de invoertarie
ven en de landbouw.
De tariefwet, zeide spr., werkt als een ver
bruiksbelasting en is ook als zoodanig bedoeld.
Maar zij heeft ook een protectionistischen
sant, welke hierin bestaat dat de verbruikers
ook meer moeten betalen voor de in ons land
gemaakte artikelen, indien deze artikelen bij
invoer zijn belast. De Textielfabrikanten in
Twente en Tilburg, de Maastrichtsche aarde-
werkindustriëelen, de schoenfabrikanten,
gloeilampenfabrikanten en talrijke andere
industrleelen worden door ie tariefwet aardig
beschermd. De verhouding van loon en pro
ductieprijs wordt daardoor in deze industrie-
en belangTijk beter dan ze zonder die bescher
ming zou zijn.
Onder de thans bestaande omstandigheden
acht spr. deze bescherming bevorderlijk voor
onze welvaart. Ons land Is echter bij een hef
fingspercentage van 10 pet., tot een protec
tionistisch land geworden, maar de landbouw
is van deze protectie uitgesloten. Colijn en De
Geer hebben zich bij de keuze der belaste arti
kelen beiden vast gehouden aan den grondslag,
die in 18621877 gegolden heeft. Toen werden
alleen de algemeene voedingsmiddelen als
eerste levensbehoeften beschouwd en op dien
grond onbelast gelaten.
Thans zal niemand echter kunnen volhou
den dat een hemd, een jas, een paar schoenen,
een la-np, een kachel of een bed geen eerste
levensbehoeften zijn. Waar deze artikelen be
last zijn is er geen enkele grond de producten,
die de landbouw voortbrengt, niet bij de ta
riefwet op te nemen.
In 1862 en 1877 waren de landbouwpr<Jduc-
ten bovendien abnormaal duur, thans zijn ze
abnormaal goedkoop.
Waar de industrie, welke artikelen voort
brengt voor menschelijk gebruik door de ta
riefwet wordt beschermd, hebben de landbou
wers recht op dezelfde bescherming. Deze be
scherming moet wondien gevraagd voor:
L Vleesch. Ze kan worden verleend door
afschaffing van den vleeschaccijns of door ver
dubbeling van het bestaande invoerrecht op
rund- en paardevleesch. Voor ander vleesch is
10 pet. voldoende.
2. Boter. Nederland is een boterexporteerend
land, maar als in de toekomst de boterverkoop
gecentraliseerd mocht worden zal van het in
voerrecht kugnen worden geprofiteerd. Ook
beschermt een invoerrecht tegen Siberische
boter, die anders in komende jaren op onze
markt geworpen zou kunnen worden.
3. Peulvruchten Op onze markten komen
vrij geregeld boonen uit de Oostzeestaten en
ook wel erwten uit Oost-Azië. Er is geen enkele
reden deze onbelast te laten.
4. Tarwe en tarwemeel. Zoolang de Tarwe-
wet duurt, kan opneming hiervan achterwege
blijven, maar de tijdsduur van de Tarwewet
bedraagt slechts drie jaar.
5. Suiker. Het compenseerend Invoerrecht
mist volgens den Minister het beschermende-
karakter. Daarom behoort boven dit Invoer
recht 10 pet. te worden geheven als blijvende
maatregel. Gedurende de crisis moet als tijde
lijke maatregel dit percentage worden ver
hoogd-
6. Groenten.
7. Mais en Maïsmeel, dienende voor de berei
ding van glucose, dextrine en stroop. De belas
ting zou hier geheven moeten worden in den
vorm van een accijns op dextrine, glucose en
stroop, van welken acijns deze producten moe
ten worden vrijgesteld, indien ze worden ge
maakt uit inlandsch aardappelmeel.
Worden genoemde artikelen In de toekomst
beschermd, zo-als de tariefwet ook de in
dustrieel© producten beschermt, dan zou de
voorgestelde verhooging van het heffingsper
centage aanvaard kunnen worden. Geschiedt
dit niet, dan moet op verwerping van het voor
stel De Geer worden aangedrongen.
Hierna volgde eenige gedachtenwisseling.
Met algemeene stemmen werd aangenomen
de motie van den heer H. D. Louwee, inzake
den door de Regeering voorgestelden steun van
de suikerbietenteelt voor 1932 en volgende
jaren, waarin het Kon. Ned. Landbouwcomité
de Regeering met den meesten aandrang ver
zoekt het wetsontwerp zoodanig te wijzigen
dat het onze akker bouwbedrijven daadwerke
lijk gaat steunen, waardoor het automatisch
de werkgelegenheid zal verruimen en waarin
te kennen wordt gegeven, dat de noodige mid
delen daartoe kunnen worden gevonden door
een verho-glng van het invoerrecht of van den
accijns op suiker.
Vervolgens hield de heer J. Smid, oud-refe
rendaris bij de Directie van den Landbouw, te
Voorburg, een lezing over het onderwerp:
„Waardoor zal de landbouwcrisis een nationale
ramp worden?"
Tenslotte werd de volgende motie voorge
steld door het bestuur, met algemeene stem
men aangenomen.
„Het Kon. Ned. Landbouwcomité enz.
spreekt als zijn meening uit dat voortgaande
ontreddering en het loslaten van intensieve
cultuur in den Ned. Landbouw zal leiden tot
een nationale ramp;
dringt er bij de Regeering met klem op aan
haar standpunt inzake het verlee-nen van
steun ten behoeve van het landbouwbedrijf te
herzien door meer stelselmatig en meer af
doende maatregelen tot stand te brengen me
het uitgesproken doel voortgaande ex te nsi vee
ring tegen te gaan en met name zoo spoedig
mogelijk afdoende steunmaatregelen, vooral
ten behoeve van den veenkolonialen akker
bouw bekend te maken". -
De voorzitter sloot daarna de bijeenkomst.
SOERABAJA, 17 October. (ANETA).
Het Soer. Handelsblad" verneemt, dat
volgens het oordeel van de Begrootingscom-
missie voor 1932 alsnog 59.000.000 aan ge
wone uitgaven moet worden bezuinigd, oor-
gesteld wordt deze 59 millioen als volgt
verdeelen: pensioenen 13 millioen, verlofssa
larissen en overtochtskosten 1 millioen, uit-
keering aan locale ressorten en zelfbesturen
10 millioen, onaerwijssubsidies 1% million,
andere uitgaven 16 millioen, bezoldigingen 6%
millioen, leger en marine 12 millioen.
In de jaren 1933 t/m 1935 zullen verdere
bezuinigingen worden doorgevoerd De bezol
digingen zullen in 1935 nog 13 millioen gul
den worden teruggebracht.
Ter adviseering van de regeering in
economische en sociale
aangelegenheden.
BUITENZORG, 17 October. (ANETA).
Onder den naam Economische Commissie is
ingesteld een commissie, welke tot taak heeft
om, na overleg voor zooveel noodig met de
betrokken hoofden van Departementen en
Gewestelijk Bestuur, der Regeering voor te
lichten ten aanzien van de door de tijdsom
standigheden naar voren gekomen vraagstuk
ken van economischen en socialen aard. Tot
lid-voorzitter van deze commissie is benoemd
de heer C. W. Bodenhausen, vice-president
van den Raad van Ned.-Indië.
NEDERLAND-EXPRESSE.
De speciale trein met post en passagiers in
aansluiting op het motorschip Ohristiaan Huy-
gons zal Dinsdagmorgen te 10.20 uur van Ge
nua vertrekken. Aankomst Woensdagmorgen
21 October om 7.05 te Zevenaar, 7.37 te Arn
hem, 8.48 te Utrecht, 9.49 uur ten den Haag
(S.S.), 9.36 Amsterdam (W.P.), 9.51 Amster-
dam (C.S.) en 10.01 te Rotterdam Maas.
Opgegeven door v. d. Graaf Co. N.V.
(Afd. Handelsinformaties).
UITGESPROKEN
ROTTERDAM, 16 October: A. J. de Waart,
schilder, Aert van Nesstraat 18. R.c. mr. F. G.
Schalkwijk. Cur. mr. O. de Jong.
C. A. Bysters, caféhouder. R.c. mr. V. ir.
Schalkwijk. Cur. mr. D. D. van Waardhuizen.
W. J. M. Grauwen. Taanderstraat 101. R.c. mr.
F. G. Schalkwijk. Cur. mr. G. L. Willings Gra-
tPX3a j m van Lienden, koffiehuishouder, Kip
straat 49. R.c. mr. F. G. Schalkwijk. Cur. mr.
E. Haubrich.
De handelsvennootschap onder de firma Ge
zusters Driessen, gevestigd aan de le Middel
landstraat 91a en hare leden J. A. Driessen en
B. A. Driessen, le Middellandstraat 91a. R.c. mr.
F. G. Schalkwijk. Cur. mr. G. A. de Zeeuw.
C. C. P. Meyer, koopman, Zijdewindestraat
43a, zaak doende Zomerhofstraat 84. R.c. mr. F
G. Schalkwijk. Cur. mr, C. Verdoorn.
HOEK VAN HOLLAND. 16 October: M. P.
van Vliet en P. M. van Vliet, landbouwsters,
Bonneweg 50. R.c. mr. F. G. Schalkwijk. Cur,
mr. S. C. Geldtelder.
OPGEHEVEN
ROTTERDAM, 16 October: A. A. van Son; E.
B. van Dyk; G. A. van Aalst.
GEëINDIGD:
HILLEGERSBERG, 16 October: C. de Vries,
gewoond hebbende te Hillegersberg.
ROTTERDAM, 16 October: A. Kluit Azn.Th.
L. Seltenryck.
NEDERLANDSCHE FAILLISSEMENTS
STATISTIEK.
In de week van 1217 October 1931 zijn in
Nederland uitgesproken 77 faillissementen.
door
WILHELM HOLT
(Uit het Dultsch vertaald)
8).
Neen, in aar ik was toen niet vrij om
daarover ieite rJe berichten. De strengste ge
heimhouding was mij opgelegd, wat natuur
lijk nu tegenover u niet meer het geval Is.
De professor heeft zijn gewone omgeving ver
laten, omdat hij gisteren in zijn eigen omge
ving bijna vergiftigd wae.
De mededeel mg veroorzaakte ook bier zicht
bar ontsteltenis
Finite Werner moest: allies, wat hij aan
gaande de vergiftiging wist> precies vertel
len. Maar wat hij wist, was tot groote teleur-
eteling vain de ondervragers maar heel wei
nig. Daarna begon het verhoor van Anteon v.
Gielen, diie natuurlijk hetzelfde vertelde als
zijn vriend. Men had gehoopt, dat hij meer
van het geval zou weten, dat den professor
genoopt liadde stad te verlaten, maar hij
wist er nieit' meer van dain Werner. Wat zij
beiden wisten, dat hadden ze van zijn vader
vernomen. Vermoedelijk was deze met de
dochter vtan den ongelukkige, de eenige, die
er meer van zou kunmen vertellen.
Maar aangezien men Alice Evan niet in
verhoor kon nemen, zou zeker de bankier on
dervraagd zijn, alls hij aanwezig geweest was.
Maar wijl hij op dat moment zich niet op den
Beukenhof bevond moest het verhoor van de-
Ben gewiohitiigen getuige verdaagd worden.
lew am andlera. Want juitot waa het
verhoor der belde huisknecht* geëindigd, toen
de heer van Gielen binnenkwam. Hij verzocht,
het hjk van zijn vermoorden vriend te mogen
zien, wat hem natuurlijk toegestaan werd.
Zichtbaar ontroerd stond hij eenige oogenbldk-
ken bij het bed van den doode en blikte op
hem neer, balde dan Zjjn vulstenu alsof hij
den moordenaar bedreigen wilde en stelde zich
daarna ter beschikking der heeren, om hun
alle gewenschte inlichtingen, voor zoover hij
kon, te geven.
Mijnheer van Gielen, vroeg men hem, u
kende dien vermoorde, nietwaar?
Zeker, hij was mijn vriend.
Een vriend, zooals iemand dat wordt, met
wien men geregeld op bepaalde avonden ge
zellig te zamen zit, of beetend er een inniger
vriendschap?
Ik leerde den professor jaren geleden in
den kring, waar ik sleede verkeerde, kennen.
Wij waren ook steedis samien bij hetzelfde
spel, zooails ©enig© dier hoeren hier getui
gen kunnen. Maar na verloop van tijd is
daaruit een meer-innige vriendschap ont
staan, alhoewel wij buiten onze geregelde
speelavonden maar zelden bij elkaar kwamen.
Maar toch nog al 'ne een keer, is 't
niet?
Zeker. Professor Evan deed sinds an
derhalf jaar bijzondere, waardevolle proeven
en onderzoekingen. Hij was niet zeer vermo
gend mannen der wetenschap worden over
't algemeen niet koninklijk gesalariëerd en
daarom gaf ik het geld, diat voor zijn proefne
mingen noodig was. Daardoor werd de vriend
schapsband tusschen ons belden van zelf enger.
Dat is zeer begrijpelijk. Het strekt u tot
©ar, mijnheer van Glelen, dat u in het belang
der wetenschap.
Oho! zei de de bankier met "n elgenaar-
dlgen glimlach, de heeren moeten mij niet
verkeerd begrijpen. Evan was een man der
wetenschap, hij heeft voor de wetenschap
willen werken. Op 'n keer vertelde hij mij van
een heel bijzondere zaak, en ik als zaken
man dacht, dat de professor, ln geval hij
werkelijk bereikte, wiat hij nastreefde, daar
mee een ontdekking zou gedaan hebben, die
zeer goed uitgebuit zou kunnen worden en
een groot gewin zou afwerpen. Daarom heb
ik hem aangemoedigd en meteen ook finan
cieel in staat gesteld, zijn arbeid voort te zet
ten. Zoowel bij als ik zouden eventueel pro-
fiteeren van de daaruit voortvloeiende winst.
Mijne bemoeiingen in dezen waren dus alles
behalve belangloos. Maar deze bijzonderheden
doen weinig ter zake. Professor Evan was
mijn vriend en schonk mij meer vertrouwen
dan anderen.
Daarom verwachten wij ook van u waar
devolle inlichtingen, die ons misschien op
het spoor van den dader kunnen brengen.
Ik vrees, dat ik u dusdanige inlichtingen
nleit geven kan. Niets zou mij liever zijn dan
het wel te kunnen doen.
Mijnheer van Gielen, u weet toch, waar
om de vermoorde gisteravond naar hier ge
komen is?
J'a, dat is helaas op mijn aanraden ge
beurd. Kijk, Evan ontving vorige week een
dreigbrief. Hij achtte dit niet van beteeke
nis, maar ik heb hem, toen hij 't mij vertelde,
aangeraden, de politie ervan in kennis te stel
len.
Dat is ons bekend. De professor heeft d'lt
bij zijn aangifte medegedeeld.
Goed. Gisterenmiddag kwam zjjn dochter
hevig opgewonden bij mij, om me te zeggen,
dat haar vader volgens gewoonte met haar
thee gedronken en 'n paar droppels rum ln
de thee gedaan hod. Hij dronk echter, maar
'n paar droppels thee, omdat ze hem niet
smaakte. Hij schijnt zelf 'n zekeren argwaan
gekoesterd te bobben, en toen hij even later
zich niet wel voelde, oonstateerde hij zelf
uiterst kalm, dat de rum vergiftigd was.
Maar hij stelde zijn dochter aanstonds ge
rust, want, daar hij met de vergiften zeer
goed op de hoogte was, wist hij, dat de klei
ne doaiis, die in de rum gemengd was, geen
verdere schadelijke gevolgen voor hem zou
hebben. Hij verbood zijn dochter, met iemand,
wie dan ook, 'er over te spreken. Desniette
genstaande stelde zij mij ervan in kennis. Ik
was van meening, da- hij op staanden voet
weer de- politie moest verwittigen, maar daar
tegen verzette hij zich met ongewone hevig
heid. Nu overreedde ik hem, ook met behulp
van zijn dochter, om 'n paar dagen of weken
verlof te namen. Want 't lag -och voor de
hand, dat er onder zijn dienstpersoneel
iemand was, dien mem niet vertrouwen kon
en dat hij dus voortdurend in levensgevaar
verkeerde, want de aanslag kon herhaald- wor
den. Tem laatste Het hij zich overreden. Ik
achtte het raadzaam, dat Iemand met hem
meeging, om hem te beschermen en verzocht
mijn zoon, dit te doen. En daar juist de heer
Werner, 'n zeer goede vriend van ons, bij
hem was, hoorde ook deze, eigenlijk tegen
mijn zin, vam de zaak en kwam mede. Maar
dat weten de heeren al. Maar alle voorzorgen
zijn vergeefscii geweest
Heeft de professor geweten, wie het ver
gift in zijn rum gedaan heeft.?
De heer van Glelen antwoordde niet direct
Na eenig aarzelen zeide hij:
Ik heb hem dat ook gevraagd, maar hij
beweerde, dat hij geen vermoedens had. Maar.
Nu?
Maar ik kreeg den indruk 't was in
derdaad niets meer dan 'n indruk, en de hee
ren moeten niet al te veel waarde eraan hech
ten dat de professor heel goed wist, wie
hem zoo doodelijk haatte, maar dat hij 't niet
zeggen wilde, ook mij, zijn besten vriend niet.
Waarom gelooft U dat?
Ik kreeg dien indruk, ik weet zelf niet
waarom
Heeft de vermoorde U nooit gesproken
ovor persoonlijke vijanden, die hi) misschien
gehad heeft?
Neen.
Kent U iemand, die voordeel tirekken kan
van zijn dood?
Neen, hoogstens ik zelf.
U, mijnheer van Gielen?
Ja, ziet U. de uitvinding, waarvan ik
sprak, is nog niet perfect. Maar toch zal ik ze
misschien uitbuiten. Wij zouden de winri. ge
deeld hebben, terwijl ik ze nu voor mij zelf
alleen kan opstrijken. Daarvan zal natuurlijk
geen sprake zijn, want als mijn plan gelukt,
dan zal Ik als fatsoenlijk man vanzelfsprekend
bet aandeel, dat mijn vriend toekwam, aan zijn
kinderen afstaan, ofschoon ik van rechtswege
daartoe niet verplicht ben. Voor zoover ik
west, kan dus niemand voordeel hebben van
den dood van den professor.
Een andere vraag. Waarom hebt U. toen
de professor besloten had de stad te verlaten,
juist dit landhuis uitgekozen?
Omdat wij hierover vrije beschikking
hadden.
Wij, zegt U. Wie bedoelt U?
Den professor en mij zelf. De zaak zit
zoo: Professor Evan koesterde de hoop binnen
zeer korten tijd klaar te komen met den arbeid
aan zijn uitvinding. Hij zeide mij, dat luj ge
durende de zomervaoantie ongeveer zes weken
geheel ongestoord moest, kunnen w er keu. Ik
kende den vroegeren bezitter van den Beuken
hof, hij is naar 't buitenland gegaan, ik kocht
dit landgoed vain hem en nam tevens in mijn
dienst bet personeel over, dat hij als zeer be
trouwbaar aanbeval. De Beukenhof stond dus
als 't ware gereed, om den geleerde onderdak
ie geven. En zoodoende was het van zelfspre
kend, dat wij, toen hij de stad verlaten wilde,
geen bet»»» keuze meenden te kannen doen.
Ik vond 't natuurlijk zeer aangenaam, want
mij was 't op de eerste plaats er om te doen,
de uitvinding, waarvan ik U zooeven sprak,
zoo gauw mogelijk perfect je zien. En ik wist,
dat Evan een ijverig werker was en zich hier
wederom geheel en al aan de zaak wijden zou.
Een der detect!ven, die bij het verhoor tegen
woordig waren, verzocht den rechter van in
structie een vraag te mogen stellen, wat hem
toegestaan werd.
Mijnheer van Gielen, zeide hij, hebt u er
bezwaar tegen, ons te zeggen wat voor 'n uit
vinding het is, waarmee de vermoorde zich
bezig hield?
De bamkier stelde den rechter 'n weder
vraag.
Moet ik hierop antwoorden?
Neen, antwoordde de rechter, tenzij door
uw antwoord licht in de onderhavige zaak zou
kunnen komen.
Dat is niet het geval. Ik kan wel zeg
gen, dat zijn proeven van chamiechen aard
waren, zooals u wel reeds zult gedacht hefb-
bi»:;. Maar wat wij nu precies willden uit
vinden, dat is hier niet van belang, want wij
hebben geen buitenstaanders in de zaak be
trokken. En u zult begrijpen, dat ik het ge
heim gaarne voor mij zelf houden wil.
Dat begrijpen wij volkomen. Wij danken
u voor uw zeer uitvoerige gegevens. Slechts
dit nog: Bent u van meening, dat èn de schrij
ver van den dreigbrief èn de persoon die
Vergift gedaan heeft in de rum van den pro
fessor èn de moordenaar een en diezelfde per
soon is? Of dat ten minste dezelfde persoon
er achtar steekt?
Ja, daaraan heb ik geen oogenblik ge
twijfeld. 't Is toch ondenkbaar, dat op eens
verschilende personen den professor, die nooit
iemand kwaad gedaan heeft, naar 't leven
zouden staan.
(Wordt vervolgd), j