OVERPEINZINGEN ACHTER EEN BIERGLAS. ,la interview in den raadskelder. De K. LM.-volière DONDERDAG 22 OCTOBER 193Ï WIJZIGING VAN HET WONING- BESLUIT. Overdracht van woningen. Voorschotten en krotopruiming. INGEZONDEN. LAAT HET NU UIT ZIJN. MAN DOOR EEN TRAM DOODGEREDEN. PSYCHOPAATH AANGEHOUDEN, Wat den journalist van den geleerde en den kunstenaar onderscheidt zijn instelling op het werkelijke leven. Geef ieder der drie een opdracht over „Bier" te schrijven, en zij zullen onmiddellijk drie verschillende richtingen gaan. De geleerde begeeft zich naar de stadsbiblio theek en verzamelt zich litteratuur, de kunste naar begeeft zich in het eigen ik en zwelgt in zijn fantasieën, de journalist begeeft zich naar een gezellig café en bestelt zich een glas Pils. Verre ervan, dat het bier bij hem de inspiratie wekken moet, die bij de twee anderen door de boeken en het innerlijke vuur wordt teweeg gebracht. Maar hij is op de eerste plaats „chroniqueur" van de realiteit in al haar vormen en daarom moet hij uitgaan van het leven zelf. Met deze overweging begeef ik mij, vrijwel onmiddellijk na ontvangst van het vleiende verzoek een bijdrage over „Bier" te willen schrijven, naar den Raadskelder, waar men het beste bier tapt van de stad. Als ik bier drink, voel ik mij op een geheim zinnige manier één met het volk. Wijn, de oude, zware, donkere, is de mooiste en nobelste drank, die bestaat, maar men moet hem niet iedere® dag drinken. Wijn maakt hoogmoedig, hij Is een koningsdrank. Als ik ouden wijn drink, fonkelend diep-rood in het licht en zwaar van de vruchtbaarheid der aarde, voel ik mij verbonden aan de trot- sche en vermetele ridders, die met een paai en een zwaard 'n veldslag wonnen en de over ■winning vierden in wilde feestgelagen, waar zij den rooden wijn genoten uit hand-gedreven zilveren bokalen. Ik voel mij verwant dan aan de hovelingen, die in costuums van zwart fluweel of kleurige zijde met veel kant en goud-brokaat het hof maakten aan edel vrou wen, hen aanblikkend over den rand van het kristallen wijnglas; of die schaakspeelde® in een afgelegen kamer van het paleis, zwijgend en het voorhoofd gefronst, slechts nu en dan zich inschenkend uit den kaia me den koninklijken Bourgogne. Wijn is de drank van heerschers, hij is het bloed der schepping en stamt uit het paradijs. Doch het paradijs is ons verloren gegaan, zijn weelderigheid is naar alle windstreken verstrooid en geen onzer is nog waard het donkere bloed der schepping iederen dag te drinken. Hier en daar, op bevoorrechte plekken der aarde, waar de lucht nog blauw is en de zon jong als in eerste dagen van de wereld, bloeien de rijpe, volle druiven tegen de bergen, „oud of violet, als een verdwaalde herinnering aan het Eden. Maar in de meeste landen is de grond karig en hard en de mensch moet er zijn brood ver dienen in het zweet zijns aanschijns. En overal, waar hij gerst zaaide en boekweit en koren voor zijn brood, daar brouwde hij zich ook het bier, dat hem een koele dronk was na het werk. Als wijn het symbool is van de gaven der natuur, da® is bier het symbool van den menschelyken arbeid. De wijn hebben wij gekregen, het bier heb ben wij ons veroverd. Daarom als ik bier drink voel ik mij één met het volk, met alle menschen, die een voudig zijn. Kijk rond u heen in den raadskelder, kijk rond u heen in de wereld en zie of biei niet de drank van het volk is: de handelsreiziger drinkt het, genietend van zijn rust, met matige en berekende teugen; de klerk drinkt het met nadruk en een lichten trots om zijn levens durf; de student giet het quasl-onverschillig in zijn keelgat; de militair drinkt het achte loos, alsof Iedere levensgenieting hem vanzelf sprekend is; de dikke zakenman drinkt het met gulzige slokken en geniet van de prikke ling in zijn keel; de nog dikkere burgerjuf frouw drinkt het met suiker en heele kleine slokjes; de winkelier drinkt het met genot, hij vindt het erg lekker en veegt na iederen slok met de tong züA lippen langs; en in de volkskroegen drinken het de arbeiders, de werkers, de sjouwers met wilde, onbeheeirschte teugen of voorzichtig-zuinig, alnaar hun tem perament. Aan hen allen voel ik mij verwant, als ik achter mijn pot bier zit, ik voel mij stoer en noest, lid van mijn volk. Maar ik voel meer. Als ik den blauwsteenen bierpot in de hand neem en het bier als voed sel in mijn mond proef, dan voel ik mij Germaan. Het is misschien een groote dwaasheid en misschien een beetje dom, zooals alle fanta- seeren dwaasheid en een beetje dom is, maar op een donkere en onbestemde wijze voel ik dan iets in me van de woeste en gevaarlijke kerels, die met enkele dierenvellen om het lichaam en een hoofdbedekking, door koehorens versierd in de maagdelijke bosschen naar wild jaagden, die 's avonds roekeloos dobbel den bij groote vuren en uit schalen het bier en de mede dronken, die hun vrouwen overdag gebrouwen hadden. Ik houd van het bier, omdat de Grieken en Romeinen het verachtten als een barbaren- drank, ik houd van de ruige, ontembare kerels, die het dronken en het liever hadden dan den Romeiinschen wijn, ik houd van de wilde bar baren, die het decadente keizerrijk omver lie pen: ze zijn mijn voorvaderen en dronken bier. Ik weet van bier weinig, maar ik houd ervan: het is een Germanendrank In deze en zulke overpeinzingen stoort mij Aristocrates. Ik schaam me: een slecht journalist, die zich zelf aan lyrische fantasieën kwijtraakt. Ben ik niet gekomen om aan de werkelijkheid zelf mijn Indrukken op te doen en informatiën in te winnen bij menschen, die over bier meer weten dan Ik Hier heb ik er zoo een; AristocTates. Een vreemde naam en een vreemd persoon. Hij is lang, mager en bleek, en draagt slechts donker blauwe pakken met wijnroode dassen. Daarbij een fijns horlogeketting en een gouden polskettinkje. Hij heeft een tamelijk hooge faussetstem en zijn praten maakt zenuwachtig; hij weet alles, daarom Is hij zeer vermoeid. Ik mag hem graag, <x>k omdat lk mij zelf voor zijn tegendeel houd: ik weet weinig, maar bemin het leven. Hij is mijn encyclopedie: de helft van wat ik schrijf, stamt van hem. Dit is niets bijzonders, de meeste journalisten ontleenen driekwart van hun geschrijf aan dommere figuren. „Ga Bitten", noodig lk hem alt „Jouw oom heeft een bierbrouwerij en jij weet alles. Ik heb je noodig, ik moet over bier schrijven". „Een beetje vulgair, niet?" Hij steekt zich een sigaret aan uit een matzilveren koker. Men vraagt zich af, wat deze figuur in een Raadskelder zoekt, waar alle steenen van de ruigheid eu stoerheid der vaderen spreken. „Vulgair? Omdat de massa het drinkt? schud ik het hoofd. „De massa is een tikje dom, maar ze is zeer interessant. Ik vind bier niet vulgair. Het blonde bier van de oude Germanen, het schuimende krachtige „Niets weten is gelukkig zijn, valt Aristo crates nog schamper in de rede. „Jammer ge noeg maakt het een slechte® indruk. De Ger manen dronken inderdaad bier. Tacitus zegt het en Plinius zegt het en dus moeten we het wel gelooven. Maar het was een beroerd vocht, dat ze dronken: papachtig en zoet en het bedierf gemakkelijk. Met boomschors, zwammen en verschillende kruide® trachtten ze er meer smaak aan te geven, maar het heeft niet veel geholpen. Ober, een kleintje koffie! „Vind gij ons bier lekker?" acht ik mij ver plicht te Informeeren. „Ik vind géén bier lekker. Jullie bier is mij te bitter en bovendien houd ik niet van quanti- teiten. Maar de wetenschap zegt, dat het lek- ker is, en dat het bier van de Germanen niet lekker was". Wat heeft deze man er eigenlijk aan roet in mijn bier te gooien. Ik ben verontwaardigd. „De wetenschap, mijn beste, moest zich liever niet met bier bemoeien. De wijsheid van de kan is nu eenmaal een andere dan die der boeken. Als de oude Germanen bier dron- ken, dan deden ze dat, omdat ze het lekker vonden en anders hadden ze het laten staan. En wat het snelle bederf aangaat, laten wij ons biertje soms anderhalf uur wachten? Naar den duivel met de wetenschap: wij zullen de oude Germanen als de uitvinders van het bier blijven eeren!" „Het waren de uitvinders niet", zegt Aristo crates mat, over zijn kopje koffie heen. „De oudste berichten over bier stammen uit Egypte. 3000 jaar vóó Christus was het bier daar de nationale drank. Uit beeldjes en schilderingen kan men de geheele ontwikkeling der bierver- vaardiging nagaan. Men ziet eruit, dat de Egyptenaren een soort van lagerbier vervaar digde®, dat in luchtdicht-afgesloten vaten verzonden werd". „Gebotteld in de brouwerij", mompel ik bij mezelf, 3000 jaar vóór Christus!" „Omstreeks 1300 vóór Christus maken de papyri voor 't eerst toespelingen op het feit, dat iemand zich aan bier bedronken heeft". „Een net volk", kan ik niet nalaten op te merken. „1700 jaar bierconsumptie vóór het eerste geval van dronkenschap. Heel netjes". Niettemin ben ik ontzaglijk gehinderd. Het idee, dat die kerels met malle, smalle lenden schortjes, hun Toet-Ankh-Amen-hoedjes en de gemaniereerde houding van hun armen en beenen aan rieten tafeltjes in de schaduw der pyramiden ons Germaansche bier zaten op te drinken, vind ik belachelijk. Ik gun den Egyp tenaar het bier niet. „Ook de Grieken kenden het bierbrouwen", vervolgde Aristocrates onmeedoogend. „Ze namen het van de Egyptenaren over. Uit de geschriften van Archilochus, een Parisch poeët, weten we, dat zij reeds ongeveer 650 v. Chr. met de bierbrouwerij op de hoogte waren. Maar ze hielden er niet van, evenmin als de Romeinen". „Ik weet het, zeg ik, blij dat lk even kan meepraten. „Het was hun ondergang. De Ger manen liepen hen onder den voet". „Je schijnt de Germanen als de bierdrinkers bij uitstek te beschouwen. Weet je, dat in Rusland, in China, in Japan, het bier van een heel hoogen ouderdom is? Dat de inboorlingen van Nubië het kennen, van Abyssinië en van verschillende andere deelen van Afrika? Dat het gebrouwen wordt door de Zu-id-Afrikaan- sch-e kafferstammen?" „Ze hebben gelijk", knik ik beleefd, „het is een heerlijke drank". v Maar Aristocrates wil peraé al m!Jn musies verstoren. „Het Is geen heerlijke drank", zegt hij koel. „Het is heel iets anders dan jouw bier. Jouw bier is pas ontstaan, toen men de hop als bierkruid ging gebruiken. Dat was zoo ongeveer in de achtste eeuw na Christus. In het jaar 768 vinden wij een schenkings oorkonde van Pepijn den Korten voor 't eerst een hop-tuin vermeld vlak bij het klooster Preisingi® Duitschland. In Engeland wendde men de hop pas aan in de 13e eeuw. Sindsdien gaat het met de brouwkunst crescendo". „Eindelijk!" verzucht lk opgelucht. „Een donker, ober!". „Weet ge hoe het donker aan zijn goeden naam komt^ neemt Aristocrates het gesprek weer op. Door het keurvorstelijke hof in Munchen Dat schiep ln <Je 17e na(Jat men eerst brouwers uit Hannover, toentertijd een bekend bierland, had laten overkomen, een strenge landsheerlijke bierorganisatie. Het recht om te brouwen werd wettelijk aan be paalde burgers toegekend, adel en kloosters bezaten het als privilege. Het was aan de brouwers verboden om te eniigreeren. Door deze strenge bepalingen beieefde de bierbrou werij in Miinchen een geweldigen bloei en verkreeg een wereldnaam. Het bier werd hoe langer hoe beter dank zij ook de wetenschap". „De wetenschap?" „De wetenschap, die zich ondanks jou toen met het bier bemoeide. De opbloei van de chemische wetenschappen aan het einde der 18e eeuw heeft buitengewoon bevruchtend op het brouw-wezen ingewerkt. En weet je, dat in de 19e eeuw de beroemde Louis Pasteur de blerbereiding geweldig verbeterd heeft, door dat hij de gisting van het bier onder lucht- afsluiting tot stand wist te brengen en het geheele proces kiemvrij maakte". „Het valt me van hem mee", zeg ik. „Ik heb hem steeds voor een melkdeskundige gehou den. Maar waarom niet evengoed gepasteuri seerd bier als gepasteuriseerde melk. Ook een geleerde houdt op zijn tijd van een goed biertje. Ik heb een Hollandsch professor ge kend, die „Vertel me gee® bderverhalen uit Holland", onderbreekt Aristocrates me bruusk. „Hollan ders zijn geen bierdrinkers". „Nou, hoor eens!" stuif lk op. „Wij Hol landers „Hollanders zijn geen bierdrinkers", zegt Aristocrates met nadruk. „De Hollander drinkt gemiddeld 25 20 liter bier per jaar. Vijf en „Alle vogels vliegen" De likkebroers in een Oud-Hollandsche Taveerne. twintig liter per hoofd en per jaar, wat is dat? Een halve liter in de week, één glaasje bier op Zaterdagavond. Weet je, dat de Belgen ongeveer zeven keer zooveel drinken? Bijna 200 liter per jaar. Iederen dag een flink glas bier minstens". „Belgen leven en sterven ln een café, hoor ik gekrenkt. Het kan hem niet schelen. Zelf houdt hij niet van bier, toch wil hij erop gaan roemen om mijn illusies te knakken. „In sommige Duitsche steden wordt er per hoofd en per jaar van drie tot' vijfhonderd liter bier gedronken, vrouwen en kinderen meegerekend. München met ongeveer 500 liter voorop. Weet je wat dat beteekent? Dat is anderhalve liter per dag voor iedere Münche- naar, voor iedere Münchensche vrouw, voor ieder Münchener ldnd, tot de zuigelingen toe. Daar doet een Hollander drie weken over". „Geen wonder, dat ze zoo dik worden", schamper ik, in mijn nationalen biertrots ge kwetst. „Praat me niet over Holland als bierland", vervolgt hij verachtelijk. „Weet ge hoeveel bier Duitschland produceert? Zeven en zestig millioen Hectoliter per jaar. En België? Zestien millioen Hectoliter per jaar. En wij Nog geen twee millioen, mij® waarde, nog geen twee millioen En weet je hoeveel bierbrouwerijen Hier wordt het mij te machtig. Alles goed en wel, maar noch mij, noch mijn lezers be hoeven de laatste romantische illusies ontno men te worden. Ik kan hot niet helpen, ik houd van bier, voor mij zal het wel steeds de stoere Germanendrank blijven. „Mijn beste Aristocrates", zeg ik vriendelijk. „Je wordt te zwaarwichtig. Mi;n publiek vindt hier lekker. Het wil geen zwaar-op-de-handsche artikelen, het verlangt iets luchtigs en op wekkends. Iets dat het verhemelte prikkelt". „Zet ze limonade voor hoont hy kortaf. Hij Is beleedigd. Zoo zijn de menschen: ze overstelpen je met onaangenaamheden en als je vriendelijk vraagt, of ze er mee op willen houden, worden ze verbolgen, omdat je hen niet apprecieert. Hij steekt een sigaret op en slaat den mat zilveren koker met een heftigen klap dicht. Hij staat op. „Bonjour!" zegt hij. „Tot morgen", groet ik terug. Ik zal zijn raad aangaande de limonade niet opvolgen. „Ober, nog een donker!" bestel ik mij zeer beslist. En onder de zware gewelven va® den Raadskelder, waar de geur van het bier uit heden en verleden de trillende neusvleugels binnendringt, begin ik langzaam te schrijven aan mijn bierartikel. V. D. In het Staatsblad is verschenen een Ko®. besluit tot aanvulling en nadere wijziging van het Woning-besluit. Hieraan wordt het volgende ontleend: Aan art. 7 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende als volgt: ^Indien in de statute® of in de akte aan het bestuur der vereeniging, vennootschap of stiohting de bevoegdheid is voorbehouden, één of meer woningen in eigen dom over te dragen, kan die overdracht alleen plaats vinden aan bewoners van de over te dragen woningen en onder doos onzen minis ter van Arbeid. Handel en Nijverheid goed gekeurde bepalingen". In art. 17 worden na het derde lid twee nieuwe leden ingevoegd luidende als volgt: „Voorschotten voor den bouw van wonin gen kunnen worden gegeven: a. voorzoover die bouw strekt tot voorziening in woning behoefte. die ontstaat door het opruimen vah krotten b. tot voorziening in de behoefte aan een voudige arbeiderswoningen voorzoover aanne melijk is, dat het particulier bouwbedrijf niet in die behoefte voorziet; c. voor den bouw van eenvoudige arbeiders woningen, bestemd om door opschuiving krot- opruiming te verkrligen, indien aannemelijk Is, dat bet particulier bouwbedrijf de woningen niet bouwt. Voor de toepassing van dit en het volgende artikel kunnen met krotten gelijk worden ge steld noodwoningen, keten, woonwagens, woon schepen, plaggenhutten en dergelijke". Artikel 18 wordt gelezen als volgt: „Bijdragen uit 's Rijks kas. als bedoeld in artikel 38 derde Ud van de Woningwet kun nen slechts worden verstrekt ter tegemoetko ming in de ongedekte jaaiiijksche kosten, ver oorzaakt door de opruiming van krotten of de verbetering van woningen of in een onver mijdelijk jaarlijksch tekort op de exploitatie va® woningen ter vervanging van krotten. Het jaarlijksch exploitatie-tekort mag een door onze-n minister van Arbeid, Handel en Nijver heid te bepalen bedrag niet te boven gaan. De bijdragen worden ln maximum toege kend tot ee® bepaald bedrag zijnde de helft van de geraamde ongedekte jaarlijksche kosten of van de geraamde jaarlijksche tekorten onder voorwaarde, dat de gemeente een gelijk be drag bijdraagt. Ten aanzien van gemeenten, wier financieele toestand niet toelaat, de helft bij te droge®, kunnen onze ministers van Ar beid, Handel en Nijverheid en van Finan ciën een bijzondere regeling treffen. Het juiste bedrag va® de bijdragen in de tekorten wordt jaarlijks vastgesteld door onze ministers va® Arbeid, Handel en Nijverheid en van Finan ciën, in verband met de uitkomsten van de exploitatie. De woningen, bestemd voor krotbewoners en in bet tekort van welker exploitatie het Rijk bijdraagt, mogen niet worden verhuurd aan personen, die tot dusver een gelijkwaardige of een betere woning bewoonden of die, komen de uit een mindere woning, naar het oordeel van onzen minister van Arbeid, Handel en Nijverheid een bijdrage niet noodig hebben, tenzij die minister voor het verhuren aan der gelijke personen toestemming heeft gegeven. Een bijdrage voor de huisvesting van krot bewoners in reeds bestaande woningen zal ln geval van opschuiving slechte kunnen worden gegeven ten behoeve van de exploitatie der laatste bedoeld door de opschuiving vrijge komen oude woningen, mits die zijn gekocht of gebouwd met een Rijks- of gemeentelijk voorschot. Een bijdrage ten behoeve van anderen dan de bewoners van het krot, dat in verhand met de toekenning van de bijdrage wordt opgeruimd zai in geval van opschuiving, slechts worden gegeven, indien de krotbewoners wel de volle huur van de door hen te betrekken oude woning, doch de bewoners van die oude wouing niet de volle huur van de Rijksvoor schot gebouwde nieuwe woning kunnen be- talen. Bijdragen voor de huisvesting van krotbewo ners worden als regei alleen gegeven, wanneer de stichting van da woningen voor welker exploitatie zij dienen, gepaard gaat niet op ruiming van ten ministe evenveel krotten, als het aantal woningen, waarvoor een bijdrage wordt verleend. De bijdragen worden verminderd of ingetrok ken wanneer de omstandigheden, dat moge lijk'maken, indien blijkt, dat de voorgescho ten gelde® niet op richtige wijze in het bela®g der volkshuisvesting worden aangewend, in dien de opruiming van de krotten niet wordt doorgezet, of wanneer de voorwaarden waar onder de bijdrage zijn verleend, niet worden nageleefd. DESERTIE Dinsdag stond voor den Krijgsraad te 's Her togenbosch terecht de reserve le luit. mr. M. Th. M. uit Den Haag, van de 3e schoolbatterij 4e reg. veldart.. waarn. griffier bij de recht bank te Dordrecht. Hij wordt beklaagd opzettelijk in zijn gar nizoen Ede afwezig te zijn gebleven na het hem verleend verlof. Bekl. had toen hij voor herhalingsoefeningen werd opgeroepen, uitstel gevraagd en uit het antwoord had hij begrepen, dat de oproeping gewijzigd was in uitstel. In- tusschen nam beklaagde de functie waar van griffier hij de rechtbank. Hij ontving schrifte lijk, telegrafisch en telefonisch oproeping om zich bij zijn korps te voegen, doch liij gaf er geen gevolg aan, altijd nog maar in de overtui ging dat de eerste oproeping gewijzigd was. Hij wist heel goed dat er voor zijn militaire toekomst veel van af hing in strijd met zijn plicht te handelen en zou dan ook liever voor- deelen bij de rechtbank hebben verloren dan iets te misdoen tegen den militairen plicht. Beklaagde beriep er zich nog op dat door andere meesters in de rechten de brief, welke de wijziging inhield gelezen was zooals bekl. die zelf gelezen en begrepen had. Met volle gerustheid had hij zijn taak aan de rechtbank te Dordrecht waargenomen, waar hij door afwezigheid van andere leden niet kon gemist worden. De aud.-mil. vond de houding van bekl. zeer raadselachtig. Toen hij eenmaal in de impasse was geraakt heeft hij gedaan als een kat, die in 't nauw zit en hij heeft toen allerlei rare sprongen gemaakt om te ontkomen aan de mogelijkheid dat zijn militaire loophaan door zijn eigen houding zou worden geschaad. In plaats van de militaire overheden te raadple gen, is hij naar anderen gegaan. Voor een meester ln de rechten en reserve eerste luite nant aoht spr. de handeling van beklaagde brutaal of diom. Spr. aoht desertie en onge hoorzaamheid bewezen, maar wil toch clemen tie gebruiken. Eiseh 100 boete. In zijn pleidooi verzocht beklaagde dat de Krijgsraad bij het vonnis een omschrijving zou willen geven van de gronden waarop de ver oordeeling steunt. Hij hoopt dat de smetten van deserteur te zijn bij de vrijspraak van hem zullen worden weggenomen. NAAR HET VERRE OOSTEN Mijne heeren, sprak de directeur geest driftig, terwijl hij met gerekte nek naar boven keek en zag, hoe het vliegtuig koers koos naar het verre Oosten, mijne heeren, klinkt dat uitgelaten ronken van de motoren ons niet in de ooren als het knetterende, schaterende gejubel van de leeuwerik Recht naar hoogere sferen gestegen, verdwijnt hij tusschen wolken en ochtendnevel, en zijn juichende lied zingt hij naar beneden. Ziet, de zon breekt door; en kijk onze „kist" daar schitterend hangen op breede zilveren vleugels in het zwerk. Weet iemand onzer een betere vergelijking voor dezen blauw om floersten vogel der techniek dan die met een zilver-reiger f Good luck; goede reis; scheer als een zwaluw over ons vlakke land, fiere trekvogel; vlucht en vliedt en kom weer even graag en voorspoedig terug Wij zijn 'm reeds uit het gezicht kwijt, mijne heeren, straks ontvangen we al weer zijn telegram uit Boedapest en morgen uit Athene; dan heeft hij het vriendelijk karak ter van den vertrouwden zwaluw uit de ons bekende streken alweer lang verloren en ver anderd, en hij heeft hoog en trotsch als een adelaar tusschen de witte toppen en boven de grauwe ravijnen der bergen gehangen, ma jesteitelijk, deze koning der luchten, koning van onze monarchie, koning van onze natie, koning van onze trots. (Applaus). En het duurt amper tien dagen, of in de Oost wordt uitgekeken naar dat sneeuwwit vogelijn, deze moderne duif met zijn brief in den bek, den zoo hevig verlangden, den zoo ijlings gebrachten brief uit het vaderland. (Ontroering). Op het vliegveld van Batavia en Bandoeng komt hij neergestreken, zoo voorzichtig, en zoo verwacht als die andere vaderlandsche vogel van goed nieuws en van de beste gaven, die weldoener met zijn gespreide vleugels, de ooievaar. Doch wij, mijne heeren, laten wij hier niet blijven klappen als een ekster. Laten wij ons blijven bezinnen. Laten wij niet als in de fabel, ons door ons zelf of door anderen te gauw vleien met vermeende ga ven; laten wij waakzamer en wakker blijven; zijn we voorzichtig en gaan we niet als de raaf, het lied zingen, waartoe wij niet gebekt zijn. We zouden onzen roem laten vallen, en anderen zouden hem weten op te vangen. Wij moeten met doortastendheid doorwer ken; het is nog pionierswerk; we moeten doen als de specht. Wij moeten niet te vroeg, meenen, mijne heeren, dat onze eigen uil een valk zal zijn „Ik ben er", interrumpeerde opeens de onder directeur. „Denken wij al niet lang na over een populaire serie namen voor onze machines. U hebt met uw geestdriftige toespraak van den wijden hemel, die moeder- en dochter- land overkoepelt, een wereldvolière gemaakt voor onze vogels. Ik heb ze genoteerd, mijn heer de directeur; het zijn de leeuwerik, de reiger, de duif, de ooievaar, de adelaar, de raaf, de specht, de ekster, de uil, de valk, en de zwaluw „Alle vogels vliegen", riep de adjunct-onder directeur met zijn handen fladderend in de hoogte enthousiast. ,Leve de democratie", prees de eerste secre taris. „Weliswaar hebben de voor den leek onoplosbare letterraadsels van onze vlieg tuigen, een groot respect gesuggereerd voor de mysteries van ons lioogvliegersbedrijf, maar nu broederlijk naast de missive voor den gou verneur-generaal de minnebrief in den post zak schuilt van haar, die straks met de hand schoen trouwen zal, en deze zich vlijt naast de prentbriefkaart van het liefje van den ko loniaal, mocht er toch wol wat anders op ge vonden". „Wij" steekt de man met het potlood zijn neus ineens tusschen de koppen, „wij" zegt hij autoritair, „hebben 't al lang opgegeven, om 't publiek het hoofd duizelig te maken, met hleroglyphen als P.H.A.E.D. en P.H.A.E.N. en schreven van het zooveelste postvliegtuig; maar hoe realiseerde Jan Publiek, die de eerste tochten naar Insulinde gevolgd heeft met die spanning, waarmee hij de loterijlijst leest, de vlucht van een vier en twintigste postvliegtuig Dus mijnheer, zegt u 't nog eens: de leeuwerik, de reiger, de duif...." „Als ik ook nog wat in het midden mag brengen", zei mijnheer Burger met zijn bol hoed, „dlam prijs ik het, mijne heeren, dat u ze niet genoemd hebt, de vliegmachines be doel ik, met namen, die we op bioscopen vin den, of van die romantische flauwe-je-weet-wel naampies, als de gouden vlinder, of de blauwe komeet, of zoo. Dat had toch ook gekunnen hè En toen zei de piccolo nog: „je kin je alleen nog vergissen, en meenen, je valk 'n uil te zijn; verondersteld, dat de een Rutbawells en de andere Ghaza passeert Toen gingen de heeren, na het stichten van de K.L.M.-volière nagr de stationsrestau ratie (Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.) INT. SOCIETY FOR CONTEMPORARY MUSIC. Het Muziekfeest 1932 der International So ciety for Contemporary Music zal einde Juni te Weenen plaats vinden. De internationale jury bestaat uit Nadia Boulangeir, Ernest An- sermet, Aloys Haba, Heinz Ties-sen en Anton Webern. De inzendingen, te beoordeelen door de Sec tie Holland, worden vóór 20 November inge wacht door den heer Sem Dresden, 212 Ko ninginneweg, Amsterdam-Z. Zij kunnen bestaan uit werken voor symphonie-orkest, kamer orkest (20 a 22 man), kam-ermuziekwerken en liederen (géén koorwerken.) NIEUWE OPERA VAN WOLF FERRARI. In de Staatsopera te Berlijn had gisteravond de eerste opvoering plaats van de komische opera „Schalkhafte Sitse" van Ermanno Wolf Ferrari, den componist van „de Juweelen der Madonna". ARTHUR SCHNITZLER Naar een Wolff-telegram uit Weenen meldt, is Arthur Schnitzler gisterenavond aan eon beroerte overleden. Arthur Schnitzler werd in 1862 te Weenen geboren, studeerde aldaar in de medicijnen, was van 18861888 als arts verbonden aan het algemeene ziekenhuis te Weenen en later als assistent aan de algemeene polikliniek. Schnitzler is echter uitsluitend bekend ais tooneelechrii ver en nevelUet. Zwarte en zware wolkeu hebben zich saam ge- trokken boven de hoofden van duizenden noeste werkers, van werkgevers en werknemers. Een geheele stand, die van land- en tuinbou wers. dreigt ten onder te gaan Wat is er door de boeren en tuinders gedaan om de crisis het hoofd te bieden. Zij hebben, en doen dit nog. gewerkt, gezwoegd en geploeterd; zij hebben getracht zich zelf te helpen, door organisatie, veilingwezen, coöperatie, voorlichting, rationalisatie. Eigen hulp schijnt niet meer te baten, de orga nisaties hebben zich tot het uiterste ingespannen. Hoeveel woorden zyn er al geschreven en gespro ken, hoeveel vergaderingen zyn er al belegd en zullen er nog belegd worden, hoeveel commissies zyn er al in het leven geroepen, hoeveel bespre kingen hebben er a! plaats gevonden met Kamer fracties en Regeering, en het gevolg is een steeds dieper wegzinken in de economische zee. Meer nog dan andere tuinbouwcentra wordt West-Friesland getroffen. De aardappelziekte is een ramp geworden, wyl dit een onzer hoofd culturen is. Uit Obdam worden in gewone om standigheden 350 wagons verzonden, dit jaar slechts 45. Uit Grootebroek-Bovenkarspel 1700 wagons minder dan in normale jaren. Een slechte bollenoogst met matige prezen en nu ten slotte de doodsteek door een ongekend lagen prijs der bloemkool. Zaterdag j.l. werden te Grootebroek 184.500 bloemkoolen verveild. De opbrengst bedroeg geen 1,50 cent per stuk. Dergelijke prijzen zijn niet alleen niet loonend, zii zijn vernietigend. Massa's bloemkool van superieure kwaliteit waardeloos, massa's men- schenvoedsel aan verrotting prijsgegeven. Hoe veel geld, arbeid, zorg, inspanning, vergeefs be steed. De toestand is hopeloos. Hoe zullen de reke ningen van kunstmesthandelaar, middenstander, betaald worden? Wat zal er van de landhuren terecht komen? Hoe zuilen de loonen der arbei ders betaald worden? Is het niet teekenend en diep ellendig, dat velen daartoe reeds nu niet meer in staat zijn? Nu op een moment, dat er werk in overvloed gedaan moet worden. Is het den tuinders euvel te duiden, dat zij ontevredenen worden, dat er een geest over hen komt van wrevel en verzet? Boeren en tuinders verlangen hulp en steun, nu hun eigen middelen en die der organisaties grootendeels hebben gefaald, van onze regeering. Wat de organisaties gedaan hebben? Plaatse lijk, gewestelijk, landelijk, hebben zij vergaderin gen belegd. Zy hebben een urgentie-program op gesteld een program van wenschen en verlan gens een landbouwprogram gegeven in Den Haag, in de meening dat er een op het Departe ment van B. Z. en Landbouw ontbrak. Wat is er van de wenschen der organisaties terechtgekomen? Wat is er voor den landbouw gedaan? Iets. Wat is er voor den tuinbouw ge daan? Niets. De adviezen van de commissie-Lovink heeft de regeering practisch gesproken naast zich neergelegd. Heeft men de tarieven voor het vervoer van land- en tuinbouwproducten verlaagd? Men heeft met den meest bekwamen spoed een commissie ter bestudeering en overweging in het leven ge roepen. Het sehynt een Titanenstudie, want na een Jaar arbeid is de commissie nog niet gereed. Zy ruste in vrede. Liever land- en tuinbouw den grond in, zoo sehynt men te redeneeren, dan de gegarandeerde procenten der aandeelhouders in gevaar gesteld. Waarom niet de spoorvrachten verlaagd en een eventueel verlies gedekt door een algemeene crisisbelasting, waaraan ieder zonder uitzonde ring meedraagt. Of komt anders de zoo hoog geroemde kapitaal vorming in gevaar, die grootendeels naar het buitenland vlucht, en zoo dikwyls dient om tegen Nederland te concurreeren. (Men de.ike aan de 140.000.000 leening aan Duitschland, welke voor het grootste deel gediend heeft tot perfection- neering van den Duitschen tuinbouw). De artikelen van mr. van Haastert in de R.K. Boerenstand, die doelden op een mogelyke split sing in de R.K. Staatspartij en de tot standko- ming van een R.K. zelfstandige agrarische groep, hebben heel wat stof opgejaagd. Maar dit is zeker, indien Regeering en Kamer niet actiever optre den, heeft men de oorzaak daartoe niet weggeno men, want thans worden de belangen van land en tuinbouw schromelyk verwaarloosd. Indivi dueel wordt en werd er door de Kamerleden flink gewerkt, maar de R.K. Kamerfractie heeft in wetsvoorstellen haar activiteit nog niet ge toond. By de ramp der aardappelziekte hebben de organisaties de handen in elkaar geslagen. De commissie voor schadepaling heeft haar advies aan de Regeering gegeven, maar nu nog wachten de gedupeerden op de toekenning van een rente loos voorschot 1.000.000 is aangevraagd. Op ver schillende wyzen heeft men by Landbouw op bespoediging aangedrongen, maar tot nu toe nog geen -enkele toezegging. Moet het Ministerie van Financiën ook hier beslissen? Het is gee'n tyd meer voor commissies, over wegen, bestudeeren en aarzelen, er dienen^ daden gesteld te worden, spoedig en afdoende dient er geholpen te worden. Er staan hoogere belangen dan een sluitende begrooting op het spel, als men niet meer rekening houdt met de levens belangen van land- en tuinbouw. Steeds hooger bouwt men de tariefmuren. Het beginsel van vryhandel wordt een beginsel van wanorde en verdrukking. Ieder bouwt, maar Nederland blyft werkeloos toezien; steeds meer ingebouwd en afgedamd wordt onze export, met als gevolg een prijzenniveau, dat het bestaans recht van land- en tuinbouw wegvaagt Woorden zyn er genoeg gesproken, maar laten Regeering en Kamerleden indachtig zyn de woor den van Thorbecke: „Wacht op onze daden". HET BESTUUR DER VEILINGS- VEREENIGING „DE TUINBOUW" TE GROOTEBROEK. (Van redactiewege ingekort.) Woensdagmiddag is te Amsterdam een werkman van ongeveer 50 jaar bij het overste ken van het Damrak d-oor een wagen van lijn 24 overreden. Toen de man onder den opge- vijzelden wagen was weggehaald, bleken de levensgeesten reeds geweken te zijn. Het noodlottige ongeval moet aan eigen onvoor zichtigheid zijn te wijten; de bestuurder gat tijdig signalen en remde zoo spoedig mogelijk. Te Kerkrade is Dinsdagavond gearresteerd de 20-jarige H. H„ die sedert Maart j.l. uit de psychopathen-inrichting te Leiden ontvlocht was. Het bleek, dat hij weer verscheidene in braken langs de grens had gepleegd. Hoofdaalmoezenier Noordman aan boor4 van Hr. Ms. van Nes, waarop hij de reÉ naar Wettdndië meemaakt. t

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 7