X
!!If
3
I"
HET AVONTUUR VAN
JEREM1AS WEZELING
EEN SINTERKLAASDROOM
mm
ST. NICOLAAS OP KOMST
I - fj
IÉ
i i
DE BANKETBAKKER OP
SINT NICOLAAS
SINTERKLAAS-INSPIRATIES
-
pi
vt'
-
jgpfv - V - «fei y* f
Twee dagen Voor strooiavond
Jeremias Wezeling, schuchter notaris-
Merk. prompt en accuraat mensch, leunde
niet bedrukt gelaat op de tafel m zijn een
voudige kamer, die hij van de weduwe Mul
Ier had gehuurd.
De weduwe Muller mocht zich verheugen
in het bezit van een allerliefste, bekoorlijke
vroolijke dochter, Meta...
•t Was stil in de kamer. Het zuchten van
Jeremias verbrak nauwelijks de rust.
Meta was bezig de tafel te dekken. Lief,
bescheiden, had ze Jeremias van terzijde al
eens ter sluiks aangekeken.
Wat kijkt u bedroefd, mijnheer Weze-
1]'jeremias beefde. Ach wat dolgraag had hit
dat lieve handje, dat daar bezig was met
het tafelgerei, gepakt als een anker, waar
aan hij zich zou mogen vastklemmen. Maar...
Jeremias durfde niet en zuchtte heel diep.
terwijl hij het hoofd naar 't venster keerde
Ach juffrouw Meta, ik ben ongelukkig
heel erg ongelukkig...
Dat spijt me zeer, mijnheer Wezeling.
antwoordde het lieve kind bedroefd.
Met groote dikke tranen op de wangen
verliet Meta onhoorbaar het vertrek.
Jeremias Wezeling was alleen.
Och Heere, Heere, zuchtte hij, nu ook
dit nog.
Zonder het eten aan te raken bleef Jere
mias in diep gepeins verzonken. Vier weken
geleden had hij 1000 gulden uit de loterij
gewonnen en daar had je 't lieve leven
aan den gang.
Het leek wel een orkaan.
Van alle kanten doken vrienden als padde
stoelen uit don grond.
Zelfs een lieftallige jongedame, die hij
alleen nog maar bij haar voornaam, Sera
phine, kende, was zeer beminnelijk voor
hem geweest.
En nu was alles weg,, de lieftallige Sera
phine, zijn vrienden, alleswant de 1000
gulden waren tot op 200 geslonken, die hij
Dog uit zijn roes had kunnen redden.
Maar dat was nog niet het ergste.
Het gaat, zoo 't gaat, lispelde Jeremias,
maar ik ben verloren. Morgen komen ze
me halen en stoppen me in de gevangenis
Een krachtig energiek bellen knetterde
door het huis.
Met een sprong was Jeremias in de gang,
in de hal en gluurde door het smalle deur
raampje. Geen twijfel meer mogelijk. Daar
buiten blonk Iets.
Het uniform van een dienaar der wet, die
vergezeld was van iemand, wiem men mei
een oogopslag aanzag, dat hij tot de ge
lederen dier geheimzinnige mannen behoor
de, die bet detectiven-corps vormen.
Politie en recherche, fluisterde Jere
mias ontzet.
Als op vleugelen rende hij de gang in.
waar hij juist de weduwe tegen het lijl
liep, toen zij wilde gaan opendoen.
Lieve juffrouw Muller, och red me,
't is een misverstandU moet me ver
bergen, gauw anders ben ik verloren
Later zai ik u alles vertellen
De weduwe was een goedhartig mensch.
weshalve ze 't niet over haar hart kon ver
krijgen, dit dringend verzoek af te wijzen
Jeremias kreeg een schuilplaats in een
ruime kleerkast, waar het zeer sterk naar
carbol riekte.
Dan slofte ze naar de deur.
Twee martiale figuren traden binnen.
Mijnheer Wezeling? Och Heere, ne*
die is uitgegaanWou u hier wachten?
Nou, hij komt meestal heel laat thuis...
Het scheen de twee niet bijzonder te in
teresseeren, wat de weduwe Muller op
lepelde.
Nou, als we Wezeling moeten hebben,
dan zullen we 'm wel vinden, 't heeft zoo'n
haast niet, merkte de brigadier op. We ko
men wel weer terug.
Dicht vdeld de deur.
Bibberend van angst werd Jeremias uit
zijn benauwde schuilplaats bevrijd.
Maar nu moest hij opbiechten en dat deed
hij met veel omhaal.
Hij verhaalde het avontuur van de 1000
gulden en van de brasserij der laatste
dagen en ook van Seraphine.
Meta, die bij deze biecht, van Jeremias
tegenwoordig was, kleurde hevig hij het
hooren van dit avontuur.
Dat is nu allemaal goed en wel, op
perde de weduwe, maar wat moet de politie
bier?
Ja, dat is 't *m juist, verzuchtte de
boetvaardige.
Op 't bureau is een brief met veel
geld verloren geraakt, die ook door mijn
banden is gegaan... en u begrijpt, üe laatste
dagen van brasserij hebben een sterke ver
denking tegen mij doen rijzen. Maar waar
achtig, ik ben onschuldig, totaal onschul
dig. Gelooft u mij toch lieve juffrouw, lieve
Metal
Ze weenden 'n trio.
Ik ga niet naar de gevangenis, ik wil
niet naar de gevangenis. Ik vlucht. Nog
200 gulden heb ik. Ik ga van de eene plaats
naar de andere, net zoolang, tot de werke
lijke dief gepakt is, anders... och Heere,
Heere....!
In Vliegende haast werd een reisplanne
tje gemaakt- Een koffer bezat Jeremias niet;
de weduwe leende hem een keurig antiek
koffertje, met veel perlemoer versierd en
met een reusachtig opschrift: „Tot weer
z:ens.
Sneedjes brood werden klaargemaakt en
met margarine besmeerd, waarop eenige
plakjes oude kaas kwamen te rusten. Dat
alles, met eenige noodzakelijke kleeding-
stukken werd in het koffertje gepakt.
Het afscheid was roerend.
De weduwe ging aan de deur kijken, of
er geen onraad was. Meta deed niets dan
huilen, terwijl Jeremias haar handje streel
de. Dat streelen werkt® geruststellend, maar
toch bleef Meta maar snikken, want anders
mocht Jeremias misschien ophouden met
streel en...
Jeremias was verdwenen.
Een verschrikkelijke vlucht begon.
Zijn dagen had hij tot nog toe zoo rustig
gesleten, dal hij nu meende in de hel te
zijn. Overal in de straten, waarlangs hij
vluchtte, de jaskraag hoog apgeslagen, de
noed diep over de oog-en getrokken, dacht
hij, dat het halve menschdom detectives
varen en de andere helft er voor leerde.
Slechts zuigelingen zouden hem voorloo-
pig met rust laten. Het verwonderde hem.
dat hij zonder eenige moeite een kaartje-
voor den trein naar X. kreeg.
X. was een gat.
In een heel klein hotelletje belandde hij.
Hij had de vaste overtuiging er dien nacht
nog vermoord te zullen worden.
Maar nauwelijks op een der gangen geko
men, zakte hij van schrik bijna ineen.
In een nabijzijnde kamer verdween juist
de geheimzinnige detective.
Hals over ko-p rende Jeremias naar be
neden, 't koffertje achter zich aan slee-
1 ende, betaalde de kamer, die hij nog niet
sens gebruikt had en vloog naar 't station
Voort ging het weer, nam net volgend
plaatsje.
Daar bracht hij in een nog nietiger hotelle-
tje een varschrikkel ijken nacht door, ge
kweld door allerhande nachtmerries.
Als dat nog langer zoo duurt, word
ik gek, redeneerde Jeremias, toen hij klap
pertandend ontwaakte.
Hij liet een kop koffie brengen en ver
slond een paar sneedjes brood met kaas,
bet koffertje... het brood, door Meta's lieve
vingertjes aangeraakt-
Juist wilde hij behoedzaam de deur ope
nen, maar zijn beenen weigerden bijna hun
dienst.
Voor hem stonden de detec-tieve en de bri
gadier-
Alles omverwerpend, greep Jeremias het
koffertje, vluchtte door een andere deur,
rende langs gangen, trappen en binnen
plaatsjes, tot hij eindelijk, hijgend den weg
bereikte.
Hij spreng in het eerste het beste rijtuig
dat hij ontmoette, beloofde den koetsier een
fabelarhige fooi, als hij reed wat hij kon
en liet zich doodmoe in het wagentje neer
vallen.
Maar zijn hart stond stil, zijn achtervol
gers hadden een auto.
Het werd een wilde jacht. Op 't laatste
oogenblik bereikte Jeremias het station,
gooide den koetsier zijn geld toe, vloog naar
binnen, langs tourniquets, zonder op het
razen en tieren der stationsbeambten te
letten en sprong in de laatste coupé van een
zich juist in beweging zettenden trein.
Bij een gehucht sprong hij er uit en
strompelde naar een herberg.
Jeremias opende de deur... daar zaten de
detectieve en de brigadier.
Zij sprongen op hem toe en hielden hem
niet beide handen vast.
Eindelijk! Ezel, die je bent! donderde
de brigadier, die zijn kalmte verloren had
Jeremias zakte vernietigd op een stuel
U heeft t ons we] moeilijk gemaakt,
om u te vinden, mijnheer Wezeling, merkte
de detective op.
Waarom vluchtte u feitelijk?
Jeremias' verbazing steeg ten top.
Ja, de kwestie is deze, ging de geheim
zinnige man onverstoorbaar verder.
Wij vermoeden dat uw gejaagdheid
haar oorzaak vindt in 't feit, dat eenige
dagen geleden een brief met geldswaarde
van het notariskantoor, waar u werkzaam
is. was verdwenen.
Jeremias knikte, spreken kon hij niet.
De zaak is opgehelderd, lichtte de detec
tive toe. De brief is teruggevonden. U had
hem zelf in de geheime iade der safe ge
borgen.
Waarachtig... ik was 't vergeten, steun
de Jeremias.
Om uw eerlijkheid, die door de verden
king in discrediet was gebracht, volkomen
te herstellen, heeft de notaris besloten, u
tot zijn particulier secretaris te bevorderen
met belangrijke salarisverhooging.
Jeremias zat kaarsrecht.
Zijn kleur keerde terug.
Ja, 't was zoo, hij had den brief in der
haast opgeborgen, toen hij met Seraphine
uit moest.—
Jeremias kreeg een gevoel, alsof hem twee
flesschen wijn waren ingegoten. Zijn hart
klopte hoorbaar.
Dat hem zoo iets kon overkomen.
Maar... maar hoe kon u mij tocli tel
kens zoo vinden?- bracht hij uit..
De detective glimlachte.
Met zulk een voorwereldlijke reistasch
kent men u uit honderdduizenden,
Jeremias moest 't bekennen.
En bovendien, vervolgde de detective
kalm, het taschje riekt, nou... h'm... niet
bijzonder frisch...
Dat zijn de sneedjes brood met kaas-
viel Jeremias ineens uit,. Ze zijn door Meta
klaargemaakt Och, die goeie, lieve Meta
Wat een oplossing, wat een buitenkansje.
Dat zal mijn lieveling 't eerst weten...!
.Wat 'n surprise!.
Nu lag hij in zijn bed en kon niet sla
pen. Kon niet slapen. Hij deed zijin oogen
wel dicht, maar het gaf niets, llij bleef zoo
wakker als 's morgens, bij het opstaan. Hij
moest aldoor denken aan morgen, den
grooten dag, Sinterklaas, en aan.-., en
aan. dat hondje wat hij gister zoo ge
plaagd had. Zou Sinterklaas het weten?
Natuurlijk. Sinterklaas wist alles, alles.
Hij draaide en woelde in zijn witte bed
van de eene zijde op de andere. De slaap
wou maar niet komen.
De maan, die hoog aan den hemel stond
zag het, en reeg medelijden met hem.
Nee, zei de maan, en ze lachte meit
haar volle zilveren gezicht tegen de ster
ren, nee, dat kan ik niet aanzien. Als-ie van
nacht niet slaapt hóeft ie morgen niets
aan den mooien dag, zoo moe als ie is. Dat
mag ik niet laten gaan, hij moet slapen.
D'ie maan wist niets van dat hondje af,
want dat was overdag gebeurd en toen
was de maan er niet.
Ze riep een van haar allermooiste s-tra-
lenkindertjes en wees haarden jongen in
het witte bed-
Ga daar eens heen, Zilvertje, zei ze
en laaf hem maar eens wat zien.
O, graag, zei Zilvertje Dag Moe! en
weg was ze, de lucht door naar het huis,
waar de jongen, die niet slapen kon, woon
de.
Ze vond een kiertje in heit gordijn en
„pts" daar zat ze op het hoofdkussen bij
den jongen.
Dag! zei Zilvertje, en ze aaide den jon
gen over de haren.
Dag, Zilvertje! zei de jongen, en hij
was heelemaal niet verwonderd, dat Zilver
tje daar bij hem op het hoofdkussen zat.
'tWas net of hij haar al Ik weet het niiet
hoe lang kende Hij vond het wel aardig
van haar, om zoo eens bij hem op bezoek
te komen. Vooral nu hij niet slapen kon.
Of sliep hdj eigenlijk wel?
Hij had zijn oogen dicht, hoor, maar
toch dacht ie, dat ie alles zag in de kamer,
en nee maar, niet alleen in de kamer,
maar er buiten ook. Hij kon zoo maar door
de muren heen zien, zoo ver hij wou. De
muren leken wel veranderd in groote rui
ten.
Dal dacht je niet, hè, zei Zilvertje, dat
je door alles heen kon kijken.
Wat is het mooi buiten, zei de jon
gen, in antwoord op de yraag van Zilver
tje. Hij merkte niet eens, dat het eigenlijk
geen antwoord was op Zilvertje's vraag.
O, ja zei Zilvertje, X is heel mooi.
Wat schittert de sneeuw prachtig en
wat is het licht.
Dat doet mijn moeder, antwoordde Zil
vertje.
Waarom maakt ze alles zoo licht?
Voor Sinterklaas natuurlijk, begrijp je
dat niet? Hoe zou hij anders den weg vin
den?
O, ja, zuchtte de jongen. Zeker, hij
begreep het wel Het was voor den goe
den» bisschop, dat de maan daar zoo hel
der stond te schijnen. En nog eens zeide
hij:
Wat is het mooi, met al die sneeuw
op de boomen en op de daken.
Je ziet nog lang niet alles, zei Zilver
tje. Van uit je bed kun je maar een heel
klein eindje kijken. Wat daar achter die
boomen is, zie je niet eens
Wat is daar dan, Zilvertje?
Wat ben je een nieuwsgierig Aagje.
Wou je dat zoo graag weten? Ja? Ga
dan maar me, dan gaan we er een kijkje
nemen.
O, graag, zei de jongen en hij vond het
heelemaal niet vreemd met Zilvertje mee
te gaan.
Welnee, aamkleeden hoeft niet, zei Zil
vertje. Als je met mij uitgaat, heb je geen
last van de kou- En niemand kan je zien
hoor, ze kijken zóó door je heen, net als
door mij.
Natuurlijk, dat begreep de jongen ook
wel. Hè, dat was leuk, ze gingen de deur
niet uit. Welnee, ze stapten zoo maar door
den muur heen Loopen was heit eigenlijk
niet wat ze deden, 't leek wel of ze vlogen
De jongen voelde eens aan zijn schou
ders of hij soms vleugels had, maar daar
schrok hij toch een beetje, wamt hij merkt
dat ie niet. alleen geen vleugeltjes, maar
ook geen schouders had. Eigenlijk had ie
heelemaal niets.
Dait is niets, hoor, zed Zilvertje, die
zijn verwarring zag, je schouders liggen
lekker in je bed en je hoofd en ie handen
en je voeten ook, die slapen allemaal.
O, zei de jongen, geruststellend.
Kijk, zei Zilvertje, daar heb je van
die boomen, die je uit je bed zag. Zie je
wel, dat ze veel grooter zijn dan je dacht?
Ja, we gaan er maar over heen, dat is
veel aardiger, vindt je niet? Je hebt zeker
nog nooit boomen gezien uit de hoogte?
Nee, van zóó. hoog niet.. Alleen maar
van de duinen af.
Zóó hoog, zóó hoog, zei Zilvertje,
zóó hoog, zijn we niet hoor, maar honderd
duizend meter.
Wie komen daar aan, Zilvertje?
Sinterklaas en Pieterman. Willen we
eons kijken waar ze heen gaan? 'k Dacht
het wel, giug Zilvertje door, naar het huis
waar de dierenplager woont- Nou, die zal
er van lusten. Hoor Piet eens met zijn
ketting rammelen O, o, hij maakt den zak
al open; daar moet de dierenplager ze
ker in.
Verschrikkelijk beefde de jongen.
Verdiende loon, zei Zilvertje. Had je
maar eens moeten zien, hoe-ie de dieren
tergt. Verdiende loon. Moet-ie zelf maar
eens voelen wat het is.
Floep! daar stond Pieterman boven op
het dak van het huis. Hij vroeg iets aan
Sinterklaas, maar de jongen verstond niet
wat.
ja, knikte de bisschop bedroefd.
Joep! daar verdween Pieter in den schoor
steen en even later, zie, daar was-ie weer,
met den zak met den dierenplager er in
op zijn rug.
O, o, wat schreeuwde die jongen. En
spartelen in dien zak, nee maar.
Den kleiman jongen stond het huilen na
der dan het lachen- Was dat niet verschrik
kelijk? Moest die jongen voor straf mee
naar Spanje?
Wat beef je, zei Zilvertje.
Pieterman zette den zak met den jon
gen er in op den grond neer, vóór Sin
terklaas, en begon den zak dicht te bin
den. Maar Sinterklaas wenkte, dat hij dit
niet doen zou.
Vragend keek Pieter naar den bisschop
op.
Maak open, beduidde Simt Nicola as.
Daar kwam de arme dierenplager te
voorschijn, dn zijn ondergoed. Hij beefde
en bibberde van angst en durfde Sinter
klaas niet eens aankijken.
Zou ik vergiffenis krijgen, Zilvertje?
vroeg de jongen.
Zilvertje scheen niet op te merken, dat
de jongen „ik" zei, en het scheen, dat
ze ook niet zag, dat „hij" de dierenplager
Was, die daar bibberend en snikkend voor
Sinterklaas stond.
Maar het jongetje zag wel, dat hij het
zelf was.
Wat is er met dien jongen? vroeg
Sinterklaas ernstig.
Dierenplager, antwoordde Pieter kort.
EÉet gezicht van Sinterklaas werd zeer
treurig,
Laat de getuigen komen, zei Sinter
klaas.
Nauwelijks had de bisschop dit gezegd,
of daar kwamen ze aan: hondjes, kattem,
vogels, vlinders, rupsen, wormen, slak
ken, kikkers, torren, sprinkhanen, en nog
veel andere kleine diertjes meer. De een
had een buil, de ander liep mank, die
had geen vleugels meer, een ander was
blind, van weer een ander waren de poo-
ten uitgetrokken, alle waren ze op de een
of andere manier verminkt Ze weeklaag
den luid en ze wezen naar den bibberen
den dierenplager. die daar in de sneeuw
voor Sinterklaas stond.
Gebruik je roe maar, Pieter, zei Sin
terklaas streng.
Niet zoodra had de bisschop dit gezegd,
of Pieterman haalde een roe te voorschijn,
zoo groot, zoo groot, mee maar, tleek wel
een denneboom. Hij lei den spartelenden
dierenplager over de knie en „klap! klap!
klap!" ging het, ,k'Lits, klets, klots!'...
Pts! deed Zilvertje en weg was ze naar
haar moe-' 't Was hoog tijd, want de maan
was juist, van plan onder te gaan.
„Klits! klots klet-s!" ging de roe, en o.
gelukkig, toem werd de jongen wakker.
Hij vertelde alles aan zijn moeder, vam
dat hondje, en wat hij gedroomd had, en
dat hij nooit weer, nooit weer
Moeder streek hem over zijn krulleboi en
zei niet haar lieve, zachte stem:
Dat is goed jongen, en kijk nu maar
eens, wat Sinterklaas gebracht heef.
SS» -S4
I
■ut/ff hh
VOL VERWACHTING KLOPT ONS HART
WIE DE KOEK KUUGT. WIE DE GARD
Jan Boerhout schreef o.m. in het „Hbld.":
Tijdens de jaarlijksche luchtvaart van
Sint Nicolaa.s over ons land komt het, meer
nog dan gewoon, vöor den dag, welk een
belangrijke rol de banketbakker in het leven
der menschen speelt Een hoofdrol heeft hij
en zijn optreden komt al in het eerste
levenstooneel.
Dadelijk na de blijde gebeurtenis krijgt
de banketbakker een telefoontje over de
muisjes, gladde of ruige dezen keer. Een
lid van het Nederiandsch Verbond heeft
wellicht bezwaar togen het „Naissance" dat
op het sierlijk toegestrikte zakje prijkt, maar
de inhoud heeft onveranderd den Holland-
schen naam behouden. Zelfs de uitnememd-
sto Hagenaar zou geen beschuitjes met non-
pareile willen eten, maar met muisjes. On
veranderd toch niet deze naam. Vroeger
heetten de gesuikerde anijskorreltjes voluit
zooals de voortbrengseltjes der muizen ge
noemd worden en kleine broertje zou ze
zelve geproduceerd hebben. Nu is de naam
verfatsoenlijkt en broertje is onschuldig aan
de daad.
gard gekregen had, kreeg den koek.
De koekbakkende kloosterlingen maakten
later „panis piperatus" en dat zijn ook peper
koeken, omdat ze met deze Specerij gekruid
worden. Twee soorten koek van geheel ver
schillenden oorsprong kregen zoo eenzelfden
naam.
Zwarte Plot's gard brengt ons vanzelf
op zijn baas, onzen goeden Sinterklaas, bij
wiens feest de banketbakker zeker een
hoofdrol vervult.
Hoe men den ouden bisschip van Mijra
op Wodan's schimmel heeft gezet en hem
„stunts laat verrichten, waar Tom Mix
tegenop zou zien, enkel maar om de kinde
ren aan lekkers te helpen.
Ook is ons vele malen door geleerden heel
geleerd uitgelegd hoe de bloedige menschen
en later dierenoffers onzer heidensche voor
vaderen vervangen werden door offerkoeken,
welke dan al spoedig door de gekerstende
offeraars smakelijk werden opgepeuzeld in
plaats naar de graven der afgestorvenen
gebracht of bij de heilige boomen neerge-
Ook op een zakje, dat in latere levens
periode komt, staat vaak een vreemd woord
Mariage", maar de inhoud blijft niettemin
cht Hollandsch bruidsuikers heeten.
Naissance en mariage, tusschen deze twee
momenten zijn er ontelbare waarbij de ban
keibakker niet gemist kan worden.
De meer gevorderde zuigeling grijpt al
zich het tandelooze mondje beerjijk mee
gretig naar een stukje Savoye biscuit om
'te besmoezolen. Dit gebak hebben wij van
de Fransche émigró's der zeventiende eeuw
Worden de kinderen grooter, dan hebben
zij bij hun spel mopjés, kriekjes of peper
nootjes, lekkers, dat nu veelal vervangen
wordt door de droge, weinig smakende bis
cuitjes van Engelsriie herkomst. Voor de
pepernootjes is dit jammer, want zij zijn
een koekbakkerspnxluct van eerbiedwaardi-
gen ouderdom. Waar men van peper nooit
gehoord had, bakte men al peperkoeken en
pepernootjes. Ze hebben met peper niets
uit te staan.
Onder onze Germaansche voorouders was
het gebruik om, tegen dat de Midwinter
feesten zoowat ten einde liepen, elkander
lustig, maar tevens wel gevoelig met roe
den van irerketakken te bewerken. Ouders
rosten genoeglijk hu kinderen af, verloofden
deden het elkander; zulke kastijdingen zou
den geluk aanbrengen. Het geluk kwam al
dadelijk in den vorm van koek en kleine
koekjes. Het elkander mot roeden slaan
heette „pfeffern" en de koek, die er onaf
scheidelijk van was, „Pfefferkuchen", en
wat de kinderen kregen, waren Pfeffer-
nüiszclien", pepemootjes.
Aan dit zonderling gebruik herinnert nog
de gard, die zwarte Piet met zich om
draagt en die dan eigenlijk niet ter be
straffing dient. Het zou dus niet zijn: „Wie
den koek krijgt of de gard", want wie de
Vijf-en-dertig nette briefje»
Liggen op mijn schrijfbureau,
Met verzoeken om een liedje
Bij 'n Sinterklaas-cadeau.
En die brieven om een versje
Zijn misschien wel int'ressant
Daarom laat ik ze maar dienen
Voor een liedje in de kram.
d'Eerste brief was vam 'n meisje.
En dat vroeg me om een lied.
Ik, zoo schreef ze, kan van alles,
Maar 'n versje maken niet;
't Behoefde niet zoo lang te wezen,
Honderd regels was al goed,
En ze zei „U bent 'n lieverd
Als U dat nou voor me doet".
Nummer twee was van 'n jongen,
Dien ik nog van vroeger ken,
En hij schreef: Ik heb 'n meisje,
Waar ik dol verliefd op ben.
Hij vroeg dus 'n zalig lieaje
Over echtelijke trouw,
Elk coupletje moest beginnen
Met: „ik hou zooveel van jou".
De derde brief was van de vrienden
Van 'n ouwe vrijgezel,
Veel kan ik er niet van zeggen,
(Maar U snapt het zeker wei),
Als hij 't liedje heeft gelezen.
Wordt hij groen van ergernis.
En bestaat de kans dat Herman
Morgen overleden is.
Toen ik vijf-en-dertig liedjes
Bij elkaar gerijmeld bad,
Kwam ik plots tot de ontdekking
Dat ik haast te slapen zat.
Eén lied had ik nog vergeten:
Voor mijn meisje, zonderling!
Maar diat komt nog wel in orde,
Morgenavondmondeling!
HERMAN.