X !!If 3 I" HET AVONTUUR VAN JEREM1AS WEZELING EEN SINTERKLAASDROOM mm ST. NICOLAAS OP KOMST I - fj IÉ i i DE BANKETBAKKER OP SINT NICOLAAS SINTERKLAAS-INSPIRATIES - pi vt' - jgpfv - V - «fei y* f Twee dagen Voor strooiavond Jeremias Wezeling, schuchter notaris- Merk. prompt en accuraat mensch, leunde niet bedrukt gelaat op de tafel m zijn een voudige kamer, die hij van de weduwe Mul Ier had gehuurd. De weduwe Muller mocht zich verheugen in het bezit van een allerliefste, bekoorlijke vroolijke dochter, Meta... •t Was stil in de kamer. Het zuchten van Jeremias verbrak nauwelijks de rust. Meta was bezig de tafel te dekken. Lief, bescheiden, had ze Jeremias van terzijde al eens ter sluiks aangekeken. Wat kijkt u bedroefd, mijnheer Weze- 1]'jeremias beefde. Ach wat dolgraag had hit dat lieve handje, dat daar bezig was met het tafelgerei, gepakt als een anker, waar aan hij zich zou mogen vastklemmen. Maar... Jeremias durfde niet en zuchtte heel diep. terwijl hij het hoofd naar 't venster keerde Ach juffrouw Meta, ik ben ongelukkig heel erg ongelukkig... Dat spijt me zeer, mijnheer Wezeling. antwoordde het lieve kind bedroefd. Met groote dikke tranen op de wangen verliet Meta onhoorbaar het vertrek. Jeremias Wezeling was alleen. Och Heere, Heere, zuchtte hij, nu ook dit nog. Zonder het eten aan te raken bleef Jere mias in diep gepeins verzonken. Vier weken geleden had hij 1000 gulden uit de loterij gewonnen en daar had je 't lieve leven aan den gang. Het leek wel een orkaan. Van alle kanten doken vrienden als padde stoelen uit don grond. Zelfs een lieftallige jongedame, die hij alleen nog maar bij haar voornaam, Sera phine, kende, was zeer beminnelijk voor hem geweest. En nu was alles weg,, de lieftallige Sera phine, zijn vrienden, alleswant de 1000 gulden waren tot op 200 geslonken, die hij Dog uit zijn roes had kunnen redden. Maar dat was nog niet het ergste. Het gaat, zoo 't gaat, lispelde Jeremias, maar ik ben verloren. Morgen komen ze me halen en stoppen me in de gevangenis Een krachtig energiek bellen knetterde door het huis. Met een sprong was Jeremias in de gang, in de hal en gluurde door het smalle deur raampje. Geen twijfel meer mogelijk. Daar buiten blonk Iets. Het uniform van een dienaar der wet, die vergezeld was van iemand, wiem men mei een oogopslag aanzag, dat hij tot de ge lederen dier geheimzinnige mannen behoor de, die bet detectiven-corps vormen. Politie en recherche, fluisterde Jere mias ontzet. Als op vleugelen rende hij de gang in. waar hij juist de weduwe tegen het lijl liep, toen zij wilde gaan opendoen. Lieve juffrouw Muller, och red me, 't is een misverstandU moet me ver bergen, gauw anders ben ik verloren Later zai ik u alles vertellen De weduwe was een goedhartig mensch. weshalve ze 't niet over haar hart kon ver krijgen, dit dringend verzoek af te wijzen Jeremias kreeg een schuilplaats in een ruime kleerkast, waar het zeer sterk naar carbol riekte. Dan slofte ze naar de deur. Twee martiale figuren traden binnen. Mijnheer Wezeling? Och Heere, ne* die is uitgegaanWou u hier wachten? Nou, hij komt meestal heel laat thuis... Het scheen de twee niet bijzonder te in teresseeren, wat de weduwe Muller op lepelde. Nou, als we Wezeling moeten hebben, dan zullen we 'm wel vinden, 't heeft zoo'n haast niet, merkte de brigadier op. We ko men wel weer terug. Dicht vdeld de deur. Bibberend van angst werd Jeremias uit zijn benauwde schuilplaats bevrijd. Maar nu moest hij opbiechten en dat deed hij met veel omhaal. Hij verhaalde het avontuur van de 1000 gulden en van de brasserij der laatste dagen en ook van Seraphine. Meta, die bij deze biecht, van Jeremias tegenwoordig was, kleurde hevig hij het hooren van dit avontuur. Dat is nu allemaal goed en wel, op perde de weduwe, maar wat moet de politie bier? Ja, dat is 't *m juist, verzuchtte de boetvaardige. Op 't bureau is een brief met veel geld verloren geraakt, die ook door mijn banden is gegaan... en u begrijpt, üe laatste dagen van brasserij hebben een sterke ver denking tegen mij doen rijzen. Maar waar achtig, ik ben onschuldig, totaal onschul dig. Gelooft u mij toch lieve juffrouw, lieve Metal Ze weenden 'n trio. Ik ga niet naar de gevangenis, ik wil niet naar de gevangenis. Ik vlucht. Nog 200 gulden heb ik. Ik ga van de eene plaats naar de andere, net zoolang, tot de werke lijke dief gepakt is, anders... och Heere, Heere....! In Vliegende haast werd een reisplanne tje gemaakt- Een koffer bezat Jeremias niet; de weduwe leende hem een keurig antiek koffertje, met veel perlemoer versierd en met een reusachtig opschrift: „Tot weer z:ens. Sneedjes brood werden klaargemaakt en met margarine besmeerd, waarop eenige plakjes oude kaas kwamen te rusten. Dat alles, met eenige noodzakelijke kleeding- stukken werd in het koffertje gepakt. Het afscheid was roerend. De weduwe ging aan de deur kijken, of er geen onraad was. Meta deed niets dan huilen, terwijl Jeremias haar handje streel de. Dat streelen werkt® geruststellend, maar toch bleef Meta maar snikken, want anders mocht Jeremias misschien ophouden met streel en... Jeremias was verdwenen. Een verschrikkelijke vlucht begon. Zijn dagen had hij tot nog toe zoo rustig gesleten, dal hij nu meende in de hel te zijn. Overal in de straten, waarlangs hij vluchtte, de jaskraag hoog apgeslagen, de noed diep over de oog-en getrokken, dacht hij, dat het halve menschdom detectives varen en de andere helft er voor leerde. Slechts zuigelingen zouden hem voorloo- pig met rust laten. Het verwonderde hem. dat hij zonder eenige moeite een kaartje- voor den trein naar X. kreeg. X. was een gat. In een heel klein hotelletje belandde hij. Hij had de vaste overtuiging er dien nacht nog vermoord te zullen worden. Maar nauwelijks op een der gangen geko men, zakte hij van schrik bijna ineen. In een nabijzijnde kamer verdween juist de geheimzinnige detective. Hals over ko-p rende Jeremias naar be neden, 't koffertje achter zich aan slee- 1 ende, betaalde de kamer, die hij nog niet sens gebruikt had en vloog naar 't station Voort ging het weer, nam net volgend plaatsje. Daar bracht hij in een nog nietiger hotelle- tje een varschrikkel ijken nacht door, ge kweld door allerhande nachtmerries. Als dat nog langer zoo duurt, word ik gek, redeneerde Jeremias, toen hij klap pertandend ontwaakte. Hij liet een kop koffie brengen en ver slond een paar sneedjes brood met kaas, bet koffertje... het brood, door Meta's lieve vingertjes aangeraakt- Juist wilde hij behoedzaam de deur ope nen, maar zijn beenen weigerden bijna hun dienst. Voor hem stonden de detec-tieve en de bri gadier- Alles omverwerpend, greep Jeremias het koffertje, vluchtte door een andere deur, rende langs gangen, trappen en binnen plaatsjes, tot hij eindelijk, hijgend den weg bereikte. Hij spreng in het eerste het beste rijtuig dat hij ontmoette, beloofde den koetsier een fabelarhige fooi, als hij reed wat hij kon en liet zich doodmoe in het wagentje neer vallen. Maar zijn hart stond stil, zijn achtervol gers hadden een auto. Het werd een wilde jacht. Op 't laatste oogenblik bereikte Jeremias het station, gooide den koetsier zijn geld toe, vloog naar binnen, langs tourniquets, zonder op het razen en tieren der stationsbeambten te letten en sprong in de laatste coupé van een zich juist in beweging zettenden trein. Bij een gehucht sprong hij er uit en strompelde naar een herberg. Jeremias opende de deur... daar zaten de detectieve en de brigadier. Zij sprongen op hem toe en hielden hem niet beide handen vast. Eindelijk! Ezel, die je bent! donderde de brigadier, die zijn kalmte verloren had Jeremias zakte vernietigd op een stuel U heeft t ons we] moeilijk gemaakt, om u te vinden, mijnheer Wezeling, merkte de detective op. Waarom vluchtte u feitelijk? Jeremias' verbazing steeg ten top. Ja, de kwestie is deze, ging de geheim zinnige man onverstoorbaar verder. Wij vermoeden dat uw gejaagdheid haar oorzaak vindt in 't feit, dat eenige dagen geleden een brief met geldswaarde van het notariskantoor, waar u werkzaam is. was verdwenen. Jeremias knikte, spreken kon hij niet. De zaak is opgehelderd, lichtte de detec tive toe. De brief is teruggevonden. U had hem zelf in de geheime iade der safe ge borgen. Waarachtig... ik was 't vergeten, steun de Jeremias. Om uw eerlijkheid, die door de verden king in discrediet was gebracht, volkomen te herstellen, heeft de notaris besloten, u tot zijn particulier secretaris te bevorderen met belangrijke salarisverhooging. Jeremias zat kaarsrecht. Zijn kleur keerde terug. Ja, 't was zoo, hij had den brief in der haast opgeborgen, toen hij met Seraphine uit moest.— Jeremias kreeg een gevoel, alsof hem twee flesschen wijn waren ingegoten. Zijn hart klopte hoorbaar. Dat hem zoo iets kon overkomen. Maar... maar hoe kon u mij tocli tel kens zoo vinden?- bracht hij uit.. De detective glimlachte. Met zulk een voorwereldlijke reistasch kent men u uit honderdduizenden, Jeremias moest 't bekennen. En bovendien, vervolgde de detective kalm, het taschje riekt, nou... h'm... niet bijzonder frisch... Dat zijn de sneedjes brood met kaas- viel Jeremias ineens uit,. Ze zijn door Meta klaargemaakt Och, die goeie, lieve Meta Wat een oplossing, wat een buitenkansje. Dat zal mijn lieveling 't eerst weten...! .Wat 'n surprise!. Nu lag hij in zijn bed en kon niet sla pen. Kon niet slapen. Hij deed zijin oogen wel dicht, maar het gaf niets, llij bleef zoo wakker als 's morgens, bij het opstaan. Hij moest aldoor denken aan morgen, den grooten dag, Sinterklaas, en aan.-., en aan. dat hondje wat hij gister zoo ge plaagd had. Zou Sinterklaas het weten? Natuurlijk. Sinterklaas wist alles, alles. Hij draaide en woelde in zijn witte bed van de eene zijde op de andere. De slaap wou maar niet komen. De maan, die hoog aan den hemel stond zag het, en reeg medelijden met hem. Nee, zei de maan, en ze lachte meit haar volle zilveren gezicht tegen de ster ren, nee, dat kan ik niet aanzien. Als-ie van nacht niet slaapt hóeft ie morgen niets aan den mooien dag, zoo moe als ie is. Dat mag ik niet laten gaan, hij moet slapen. D'ie maan wist niets van dat hondje af, want dat was overdag gebeurd en toen was de maan er niet. Ze riep een van haar allermooiste s-tra- lenkindertjes en wees haarden jongen in het witte bed- Ga daar eens heen, Zilvertje, zei ze en laaf hem maar eens wat zien. O, graag, zei Zilvertje Dag Moe! en weg was ze, de lucht door naar het huis, waar de jongen, die niet slapen kon, woon de. Ze vond een kiertje in heit gordijn en „pts" daar zat ze op het hoofdkussen bij den jongen. Dag! zei Zilvertje, en ze aaide den jon gen over de haren. Dag, Zilvertje! zei de jongen, en hij was heelemaal niet verwonderd, dat Zilver tje daar bij hem op het hoofdkussen zat. 'tWas net of hij haar al Ik weet het niiet hoe lang kende Hij vond het wel aardig van haar, om zoo eens bij hem op bezoek te komen. Vooral nu hij niet slapen kon. Of sliep hdj eigenlijk wel? Hij had zijn oogen dicht, hoor, maar toch dacht ie, dat ie alles zag in de kamer, en nee maar, niet alleen in de kamer, maar er buiten ook. Hij kon zoo maar door de muren heen zien, zoo ver hij wou. De muren leken wel veranderd in groote rui ten. Dal dacht je niet, hè, zei Zilvertje, dat je door alles heen kon kijken. Wat is het mooi buiten, zei de jon gen, in antwoord op de yraag van Zilver tje. Hij merkte niet eens, dat het eigenlijk geen antwoord was op Zilvertje's vraag. O, ja zei Zilvertje, X is heel mooi. Wat schittert de sneeuw prachtig en wat is het licht. Dat doet mijn moeder, antwoordde Zil vertje. Waarom maakt ze alles zoo licht? Voor Sinterklaas natuurlijk, begrijp je dat niet? Hoe zou hij anders den weg vin den? O, ja, zuchtte de jongen. Zeker, hij begreep het wel Het was voor den goe den» bisschop, dat de maan daar zoo hel der stond te schijnen. En nog eens zeide hij: Wat is het mooi, met al die sneeuw op de boomen en op de daken. Je ziet nog lang niet alles, zei Zilver tje. Van uit je bed kun je maar een heel klein eindje kijken. Wat daar achter die boomen is, zie je niet eens Wat is daar dan, Zilvertje? Wat ben je een nieuwsgierig Aagje. Wou je dat zoo graag weten? Ja? Ga dan maar me, dan gaan we er een kijkje nemen. O, graag, zei de jongen en hij vond het heelemaal niet vreemd met Zilvertje mee te gaan. Welnee, aamkleeden hoeft niet, zei Zil vertje. Als je met mij uitgaat, heb je geen last van de kou- En niemand kan je zien hoor, ze kijken zóó door je heen, net als door mij. Natuurlijk, dat begreep de jongen ook wel. Hè, dat was leuk, ze gingen de deur niet uit. Welnee, ze stapten zoo maar door den muur heen Loopen was heit eigenlijk niet wat ze deden, 't leek wel of ze vlogen De jongen voelde eens aan zijn schou ders of hij soms vleugels had, maar daar schrok hij toch een beetje, wamt hij merkt dat ie niet. alleen geen vleugeltjes, maar ook geen schouders had. Eigenlijk had ie heelemaal niets. Dait is niets, hoor, zed Zilvertje, die zijn verwarring zag, je schouders liggen lekker in je bed en je hoofd en ie handen en je voeten ook, die slapen allemaal. O, zei de jongen, geruststellend. Kijk, zei Zilvertje, daar heb je van die boomen, die je uit je bed zag. Zie je wel, dat ze veel grooter zijn dan je dacht? Ja, we gaan er maar over heen, dat is veel aardiger, vindt je niet? Je hebt zeker nog nooit boomen gezien uit de hoogte? Nee, van zóó. hoog niet.. Alleen maar van de duinen af. Zóó hoog, zóó hoog, zei Zilvertje, zóó hoog, zijn we niet hoor, maar honderd duizend meter. Wie komen daar aan, Zilvertje? Sinterklaas en Pieterman. Willen we eons kijken waar ze heen gaan? 'k Dacht het wel, giug Zilvertje door, naar het huis waar de dierenplager woont- Nou, die zal er van lusten. Hoor Piet eens met zijn ketting rammelen O, o, hij maakt den zak al open; daar moet de dierenplager ze ker in. Verschrikkelijk beefde de jongen. Verdiende loon, zei Zilvertje. Had je maar eens moeten zien, hoe-ie de dieren tergt. Verdiende loon. Moet-ie zelf maar eens voelen wat het is. Floep! daar stond Pieterman boven op het dak van het huis. Hij vroeg iets aan Sinterklaas, maar de jongen verstond niet wat. ja, knikte de bisschop bedroefd. Joep! daar verdween Pieter in den schoor steen en even later, zie, daar was-ie weer, met den zak met den dierenplager er in op zijn rug. O, o, wat schreeuwde die jongen. En spartelen in dien zak, nee maar. Den kleiman jongen stond het huilen na der dan het lachen- Was dat niet verschrik kelijk? Moest die jongen voor straf mee naar Spanje? Wat beef je, zei Zilvertje. Pieterman zette den zak met den jon gen er in op den grond neer, vóór Sin terklaas, en begon den zak dicht te bin den. Maar Sinterklaas wenkte, dat hij dit niet doen zou. Vragend keek Pieter naar den bisschop op. Maak open, beduidde Simt Nicola as. Daar kwam de arme dierenplager te voorschijn, dn zijn ondergoed. Hij beefde en bibberde van angst en durfde Sinter klaas niet eens aankijken. Zou ik vergiffenis krijgen, Zilvertje? vroeg de jongen. Zilvertje scheen niet op te merken, dat de jongen „ik" zei, en het scheen, dat ze ook niet zag, dat „hij" de dierenplager Was, die daar bibberend en snikkend voor Sinterklaas stond. Maar het jongetje zag wel, dat hij het zelf was. Wat is er met dien jongen? vroeg Sinterklaas ernstig. Dierenplager, antwoordde Pieter kort. EÉet gezicht van Sinterklaas werd zeer treurig, Laat de getuigen komen, zei Sinter klaas. Nauwelijks had de bisschop dit gezegd, of daar kwamen ze aan: hondjes, kattem, vogels, vlinders, rupsen, wormen, slak ken, kikkers, torren, sprinkhanen, en nog veel andere kleine diertjes meer. De een had een buil, de ander liep mank, die had geen vleugels meer, een ander was blind, van weer een ander waren de poo- ten uitgetrokken, alle waren ze op de een of andere manier verminkt Ze weeklaag den luid en ze wezen naar den bibberen den dierenplager. die daar in de sneeuw voor Sinterklaas stond. Gebruik je roe maar, Pieter, zei Sin terklaas streng. Niet zoodra had de bisschop dit gezegd, of Pieterman haalde een roe te voorschijn, zoo groot, zoo groot, mee maar, tleek wel een denneboom. Hij lei den spartelenden dierenplager over de knie en „klap! klap! klap!" ging het, ,k'Lits, klets, klots!'... Pts! deed Zilvertje en weg was ze naar haar moe-' 't Was hoog tijd, want de maan was juist, van plan onder te gaan. „Klits! klots klet-s!" ging de roe, en o. gelukkig, toem werd de jongen wakker. Hij vertelde alles aan zijn moeder, vam dat hondje, en wat hij gedroomd had, en dat hij nooit weer, nooit weer Moeder streek hem over zijn krulleboi en zei niet haar lieve, zachte stem: Dat is goed jongen, en kijk nu maar eens, wat Sinterklaas gebracht heef. SS» -S4 I ■ut/ff hh VOL VERWACHTING KLOPT ONS HART WIE DE KOEK KUUGT. WIE DE GARD Jan Boerhout schreef o.m. in het „Hbld.": Tijdens de jaarlijksche luchtvaart van Sint Nicolaa.s over ons land komt het, meer nog dan gewoon, vöor den dag, welk een belangrijke rol de banketbakker in het leven der menschen speelt Een hoofdrol heeft hij en zijn optreden komt al in het eerste levenstooneel. Dadelijk na de blijde gebeurtenis krijgt de banketbakker een telefoontje over de muisjes, gladde of ruige dezen keer. Een lid van het Nederiandsch Verbond heeft wellicht bezwaar togen het „Naissance" dat op het sierlijk toegestrikte zakje prijkt, maar de inhoud heeft onveranderd den Holland- schen naam behouden. Zelfs de uitnememd- sto Hagenaar zou geen beschuitjes met non- pareile willen eten, maar met muisjes. On veranderd toch niet deze naam. Vroeger heetten de gesuikerde anijskorreltjes voluit zooals de voortbrengseltjes der muizen ge noemd worden en kleine broertje zou ze zelve geproduceerd hebben. Nu is de naam verfatsoenlijkt en broertje is onschuldig aan de daad. gard gekregen had, kreeg den koek. De koekbakkende kloosterlingen maakten later „panis piperatus" en dat zijn ook peper koeken, omdat ze met deze Specerij gekruid worden. Twee soorten koek van geheel ver schillenden oorsprong kregen zoo eenzelfden naam. Zwarte Plot's gard brengt ons vanzelf op zijn baas, onzen goeden Sinterklaas, bij wiens feest de banketbakker zeker een hoofdrol vervult. Hoe men den ouden bisschip van Mijra op Wodan's schimmel heeft gezet en hem „stunts laat verrichten, waar Tom Mix tegenop zou zien, enkel maar om de kinde ren aan lekkers te helpen. Ook is ons vele malen door geleerden heel geleerd uitgelegd hoe de bloedige menschen en later dierenoffers onzer heidensche voor vaderen vervangen werden door offerkoeken, welke dan al spoedig door de gekerstende offeraars smakelijk werden opgepeuzeld in plaats naar de graven der afgestorvenen gebracht of bij de heilige boomen neerge- Ook op een zakje, dat in latere levens periode komt, staat vaak een vreemd woord Mariage", maar de inhoud blijft niettemin cht Hollandsch bruidsuikers heeten. Naissance en mariage, tusschen deze twee momenten zijn er ontelbare waarbij de ban keibakker niet gemist kan worden. De meer gevorderde zuigeling grijpt al zich het tandelooze mondje beerjijk mee gretig naar een stukje Savoye biscuit om 'te besmoezolen. Dit gebak hebben wij van de Fransche émigró's der zeventiende eeuw Worden de kinderen grooter, dan hebben zij bij hun spel mopjés, kriekjes of peper nootjes, lekkers, dat nu veelal vervangen wordt door de droge, weinig smakende bis cuitjes van Engelsriie herkomst. Voor de pepernootjes is dit jammer, want zij zijn een koekbakkerspnxluct van eerbiedwaardi- gen ouderdom. Waar men van peper nooit gehoord had, bakte men al peperkoeken en pepernootjes. Ze hebben met peper niets uit te staan. Onder onze Germaansche voorouders was het gebruik om, tegen dat de Midwinter feesten zoowat ten einde liepen, elkander lustig, maar tevens wel gevoelig met roe den van irerketakken te bewerken. Ouders rosten genoeglijk hu kinderen af, verloofden deden het elkander; zulke kastijdingen zou den geluk aanbrengen. Het geluk kwam al dadelijk in den vorm van koek en kleine koekjes. Het elkander mot roeden slaan heette „pfeffern" en de koek, die er onaf scheidelijk van was, „Pfefferkuchen", en wat de kinderen kregen, waren Pfeffer- nüiszclien", pepemootjes. Aan dit zonderling gebruik herinnert nog de gard, die zwarte Piet met zich om draagt en die dan eigenlijk niet ter be straffing dient. Het zou dus niet zijn: „Wie den koek krijgt of de gard", want wie de Vijf-en-dertig nette briefje» Liggen op mijn schrijfbureau, Met verzoeken om een liedje Bij 'n Sinterklaas-cadeau. En die brieven om een versje Zijn misschien wel int'ressant Daarom laat ik ze maar dienen Voor een liedje in de kram. d'Eerste brief was vam 'n meisje. En dat vroeg me om een lied. Ik, zoo schreef ze, kan van alles, Maar 'n versje maken niet; 't Behoefde niet zoo lang te wezen, Honderd regels was al goed, En ze zei „U bent 'n lieverd Als U dat nou voor me doet". Nummer twee was van 'n jongen, Dien ik nog van vroeger ken, En hij schreef: Ik heb 'n meisje, Waar ik dol verliefd op ben. Hij vroeg dus 'n zalig lieaje Over echtelijke trouw, Elk coupletje moest beginnen Met: „ik hou zooveel van jou". De derde brief was van de vrienden Van 'n ouwe vrijgezel, Veel kan ik er niet van zeggen, (Maar U snapt het zeker wei), Als hij 't liedje heeft gelezen. Wordt hij groen van ergernis. En bestaat de kans dat Herman Morgen overleden is. Toen ik vijf-en-dertig liedjes Bij elkaar gerijmeld bad, Kwam ik plots tot de ontdekking Dat ik haast te slapen zat. Eén lied had ik nog vergeten: Voor mijn meisje, zonderling! Maar diat komt nog wel in orde, Morgenavondmondeling! HERMAN.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1931 | | pagina 15