UIT BIADEIT En
TIJDSCHRIFTEN
ONMISBAAR
■SUES
Wonen te water
W£ WILLEN WEER DE
KERSTKRIBBE
jlPP
,JAVA IN ONZE KUNST".
DE ONBEGRIJPELIJKE
ENGELSCHE MENTALITEIT.
ONS LAGER ONDERWIJS.
HET NIEUWE BOEK
GERARD BROM.
VAN
EEN KRING GESTICHT
1 1 1 11
BERT HINKLER'S GROOTE
VLUCHT.
De R 100 wordt afgeslacht.
(Van onzen correspondent
Londen, 7 December 1931.
Hoe lang moet een vreemdeling wel In Enge
land wonen om de Engelsche geestesgesteld
heid te leeren begrijpen?
Ik zeg niet: te leeren kennen, maar te leeren
begrijpen.
Een goed opmerker slaagt er na korter ot
langer tijd in de mentaliteit der Engelschen te
leeren kennen, maar weinig vreemdelingen
brengen het ooit zoover, dat zij haar ook wer
kelijk gaan begrijpen.
Heden wordt te Londen de beroemde Britsche
vlieger, de Australiër Bert Hinkler, verwacht.
Zaterdag heeft hij Madrid verlaten om de laat
ste étappes af te leggen van zijn vlucht van
New York naar Londen via Jamaica, Venezuela,
Brazilië en de Westkust van Afrika.
Dezen tocht heeft hij volbracht in een Brit
sche baby-vliegmachine van slechts 120 P.K.
Hij vertrok uit New York tegen het eind van
October, legde zonder onderbreking de 1600
mijlen lange route naar Jamaica af, vloog Van
daar naar Maracaibo, in Venezuela, en vervol
gens over Trinidad naar Fort Aleza in Brazilië.
Van het enkele honderden mijlen Zuiderlijker
gelegen Natal stak hij over naar Bathurst aan
de Westkust van Afrika, een route van 1850
mijlen, langer dus dan die van Newfoundland
naar de Westkust van Ierland.
Hinkler is de eerste vlieger die het Zuidelijke
deel van den Atlanttschen Oceaan in Oostelijke
richting overgestoken is; ook is hij, behalve
Lindbergh, de eenige die een ,,solo"-vlucht over
den Oceaan gemaakt heeft.
De snelheid van zijn kleine machine een
Puss Moth bedraagt slechts 105 mijlen per
uur. Ofschoon zij toegerust is met extra ben
zine-tanks, kan zij hoogstens iets meer dan
2000 mijlen afleggen zonder benzine in te ne
men. Bij het oversteken van den Zuidelijken
Atlantischen Oceaan had Hinkler dus niet veel
meer dan 150 mijlen „speling", hetgeen wil
zeggen dat hij tengevolge van tegenwind en
andere omstandigheden hoogstens dit aantal
mijlen zou kunnen „verliezen" zonder om te
komen. Maar op heel dien langen tocht over
den Oceaan is hij niet éénmaal van zijn koers
afgeweken; hij heeft bewezen, dat een speling
van slechts acht procent voor een volmaakt
navigator geen te groot risico oplevert.
Hij heeft een feit volbracht, dat in menig op
zicht ongeëvenaard is en meer dan één record
gevestigd, en hiervoor zal hij heden bij zijn aan
komst op het vliegveld van Hanworth gehul
digd worden door den minister van luchtvaart,
lord Londonderry en andere op den voorgrond
tTedende persoonlijkheden uit de Britsche avia
tiek. Maar gedurende heel de maand, dat zijn
koene en toch zoo wei-overwogen tocht geduurd
Leeft, is hiervoor ter nauwernood eenige open
bare belangstelling merkbaar geweest. Het over
steken van den Zuidelijken Oceaan in de ge
vaarlijkste richting en zonder begeleiders is
niet verheerlijkt als een der grootste daden,
ooit door een Britsch vlieger volbracht. Eerst
in de laatste dagen wordt de aandacht erop ge
vestigd dat wat Hinkler gedaan heeft, in vele
opzichten onvergelijkelijk was en het prestige
der Britsche aviatiek aanmerkelijk zal verster
ken. En toch is het twijfelachtig, of zelfs thans
het publiek den grooten vlieger ook maar in
de verste verte naar waarde schat.
Wij zien, hoe in andere landen van de pres
taties van vliegeniers en luchtschepen gebruik
gemaakt wordt om het nationale prestige over
heel de wereld te versterken hoe propaganda
gevoerd wordt weken vóór de tocht een aan
vang neemthoe heel een volk, met zijn over
heden aan het hoofd, terugkeerende vliegers
huldigt en bejubelt, niet zoozeer omdat zij een
groot stuk volbracht hebben als wel omdat hun
prestatie een treffende propaganda geweest is
voor het volk, waartoe zij behooren.
Niets van die geestdrift Is in Engeland merk
baar. Eerst op het allerlaatste oogenblik be
gint men zich bewust te worden van wat Hink
ler gedaan heeft, maar in al die weken, die
achter ons liggen, is niets gedaan om de aan
dacht der wereld te vestigen op het feit dat
een Britsch "vlieger een der moeilijkste tochten
volbracht, die ooit ondernomen zijn.
Een eigenaardige geestesgesteldheid, niet
waar ij kunnen gemakkelijk oonstateeren,
dat zij bestaat, maar het is heel moeilijk haar
te begrijpen. Terwijl Hinkler, zonder dat het
publiek in Engeland er eenigen ophef van
maakte, over 1850 mijlen Oceaan vloog, werd
het luchtschip R 100, dat een jaar geleden nog
alle bestaande luchtschepen in afmetingen
overtrof, door het departement van luchtvaart
voor afbraak verkocht, en thans Is men in de
loodsen van Cardington druk bezig het schip,
dat millioenen gekost heeft, te onttakelen.
Vrijdag heb ik het grootendeels vernielde ge
raamte gezien. Het was een hartbrekende aan
blik. Nog geen twee jaar geleden was ik aan
boord geweest van de R 100, dat wonder van
ijdelheid, lichtheid en hechtheid, en had ik ge
sproken met zijn enthousiaste en hoopvolle be
manning. En al die geestdrift en al die ver
wachting zag ik Vrijdag herleid totoud
roest.
De R 100 heeft, afgezien van zijn proeftoch
ten over en rondom de Britsche eilanden,
slechts één groote reis volbracht. In den zo
mer van 1930 voer zij van Engeland naar Ca
nada en terug. Ook dit was nog slechts een
proef, maar zij beantwoordde aan de hoogste
verwachtingen. De stabiliteit van het schip
bleek ongeëvenaard te zijn. Bij het vertrek
uit Canada plaatste een der opvarenden een
boordevol glas water op een tafel bij aankomst
te Cardington was geen droppel water over den
rand gegaan.
Eerst de Canadeesche tocht van de R 100
wekte een vertrouwen in luchtschepen op, dat
bier vóór dien tijd nimmer bestaan had, en de
voorstanders van het systeem zouden het pleit
ten slotte gewonnen hebben, indien al hun ver
wachtingen niet de bodem ingeslagen was ge
worden door het jammerlijke vergaan van de
R 101.
Waren luchtschepen voor Engeland geweest,
wat zij reeds een kwart eeuw voor Duitsch
land waren, namelijk het symbool van een
nationaal streven en het voorwerp van natio
nale® trots, dan zou zelfs de ramp van het
vorige jaar niet hebben kunnen beletten dat
de proefnemingen, hoe kostbaar en gevaarlijk
ook, voortgezet werden. Maar in nationaien zin
beteekenden luchtschepen voor de Enge'sehen
maar heel weinig, en de regeering die zich,
na het gebeurde met de R 101, verstout had
nieuwe tochten met de R 100 te doen onder,
nemen, zou door de openbare kritiek verplet
terd zijn geworden.
Toch is het twijfelachtig of in eenig ander
land, na een onheil, gelijk zich met de R 101
afgespeeld had, geen nieuwe en nog krach,
tiger pogingen in het werk zouden zijn ge
eteld, al ware het slechts ter wille van de
opaAe eer". Was er niet mins teas itm
EEN BRAND-RAMP. Het mijnstadje Hopewell iin Pemsylvainia werd door een zware brand
openbanre gebou wen werdien verwoest. De brand, gezien van de spoorbrug af.
geteisterd. Alle
fortuinlijker mededinger geweest, n.l. Duitsch.
land, dan had Engeland kunnen aanvoeren,
dat de taak, welke het had pogen te volbren
gen, nog onmogelijk was. Want ook indien
men zich vereenigt met het standpunt dat
de Zeppelin-industrie een geweldigen voor.
sprong dankt aan het feit, dat zij onder het
keizerrijk militaire industrie was, en dat ook
thans haar politiek-propagandistische waarde
grooter is dan haar praktisch nut, dan kan
men toch onmogelijk ontkennen dat zij, door
welke omstandigheden dan ook, zich ontwik
keld heeft tot een zoodanige hoogte dat haar
praktische beteekenis voor de toekomst- on
loochenbaar is. Maar Engeland laat het ter.
rein geheel over aan Duitschland. Dat men ln
het buitenland spreekt van een Engelsch
„fiasco" is iets, waarover niemand zich hieT
schijnt te bekommeren, en poogt dit „fiasco"
ook niet te verklaren of te verontschuldigen.
Men beschouwt het zelfs niet als een „fiasco".
Van naijver op de Duitsohe luchtvaarders is
niets te bespeuren. Zoo vaak zij hier komen,
worden zij op sportieve wijze verwelkomd en
onthaald, maar dat Engeland alle verdere po
gingen om zich op dit gebied met Duitsch.
land te meten, opgegeven heeft, is iets dat een
ieder volkomen koud schijnt te laten.
En toch had Engeland op het gebied der
luchtscheepvaart reeds een roemrijke traditie
gevestigd. Het waren Engelschen, wijlen sir
John Alcock en sir Arthur Whitten Brown
die in een Engelsch luchtschip, de R 34, het
eerst den Oceaan overstaken, en wel in beide
richtingen. Dit feit werd volbracht ln 1919,
toen zulk een tocht oneindig veel gevaarlijker
was dan toen in 1924 een tweede schip dit
maal een Zeppelin de reis in één richting
maakte.
Met ijskoude onverschilligheid geven de En
gelschen alle verdere pogingen op.
Hun R 100, die zulk een prachtigen tocht
volbracht heeft, wordt afgeslacht omdat het
onderhoud van het schip, nu het toch niet
meer gebruikt wordt, in een tijd van bezuini-
ging niet verantwoord kan worden.
En geen Engelsch hart dat een „pang" voelt.
Begrijpt gij die mentaliteit Ik niet. Maar
het is voldoende haar te kennen, om veel te
begrijpen van wat in Engeland gebeurt en
niet gebeurt.
In vrijwel elke stad vindt men buiten een
woonwagenkamp ook een bepaalde wijk waar
het den menschen geoorloofd is hunne woon-
schepen te meeren.
En dat de hiervoor bestemde wijk als regel
„aan den buitenkant" van de stad gelegen is,
is heel logisch, ook al omdat de door ons be
doelde woonschepen over het algemeen geen
erg florissanten indruk maken: immers uit
luxe zijn de menschen er niet toe gekomen.
Indien u Hector Malot's „Alleen op de We
reld" gelezen hebt en den tocht door Frankrijk
Per woonschip hebt gevolgd, dan zou het be
treden van het overgroote deel der woonsche
pen u geweldig ontnuchteren. Door alle eeuwen
heen zijn er menschen geweest, die niet alleen
hun huis maar ook hun tehuis op een schip
hadden en vrijwel hun geheele leven op het
water doorbrachten.
Hoe lang al. Dat valt niet met zekerheid te
zeggen. Wel weten wij, dat reeds lang voor
ie egin onzer jaartelling, de scheepvaart een
hoogen trap had bereikt. Herodotus verhaalt
reeds, dat 700 jaar vóór Christus, Necho, de
koning van Egypte zijn Phoeniciërs uitzond
om heel Afrika rond te zeilen
Zij trokken welgemoed uit op de lange reis-
toen hun koren begon op te raken, landden
zij, zaaiden, wachtten den oogst af en trok
ken weer verder. Hun reis duurde 3 jaar, een
lange reis dus doch hoewel gedurende dien
tijd hun schip hun huis was, hun tehuis was
het toch niet.
Sprekende voorbeelden van het laatste vindt
men in China en Britsch-Indië. De zelfde
schepen, die Narco Polo, zes eeuwen geleden
aantrof op de groote Chineesche rivieren lig.
gen er nu nog zóó dicht op één als men zelfs
in onze grootste en drukste havens niet ziet
en men vindt ze letterlijk bij duizenden langs
elke bevaarbare rivier in het Hemelsche Rijk.
Elk vaartuig herbergt drie of vier gezinnen
zoodat bijvoorbeeld alleen op de Liao-rivier,
de voornaamste handelsader uit Mandsjoerije,
circa 100.000 gezinnen hun werkelijk tehuis
op het water hebben. Stroomafwaarts drijven
zij gemakkelijk, doch stroomopwaarts moeten
ze getrokken worden.
In onze oogen zijn deze jonken, sampans en
hoe ze verder mogen heeten, onhandige schui-
ten, doch de Chineezen weten er uiterst han
dig mede te manoeuvreeren en zij zien er niet
in het minst tegen op er de groote oceanen
mede te bevaren.
Zoo zijn zij dan ook de eersten geweest, die
het groote plan van Oolumbus, zij het dan
ook in omgekeerde richting, volvoerden; die
vanuit Azië Europa hebben bereikt, terwijl
Columbus, op zoek naar het land van Indlë,
struikelde over Amerika en meende, dat hij
werkelijk zijn doel bereikt had.
De volgende aaeedato 1wwjjsi, |U w w-
d wannend Chinees met zijn drijvend hols af
en toe ook in onze streken verzeild raakte.
Toen de groote Londensche tentoonstelling
van 1851 werd geopend door koningin Victoria,
trad uit het volk plotseling een Chinees in
volle oostersche pracht te voorschijn en wierp
zich aan de voeten der koningin. Deze laatste
denkende, dat zij met den een of ander hoog-
geplaatsten oosterling te doen had, die in
stilte gekomen was om de wonderen van het
Westen te aanschouwen, gaf bevel, dat aan
den zoon van het Hemelsche Rijk een passen
de plaats in haar gevolg zou worden gege-
ven. En in den optocht rond het gebouw wan-
delde onze Chinees tusschen den Aartsbis
schop van Canterbury en den hertog van
Wellington, glimlachende en buigende naar
alle kanten. Den volgenden dag was de pret
echter uit: de zoogenaamde aanzienlijke
Oosterling bleek een doodgewone bootbewo
ner te zijn, die zijn jonk over de stille en
Atlantische Oceaan geleid had en haar nu ten
toonstelde op de Theems.
De echte bootbewoners zijn niet tót China
beperkt.
Ook Siam bijvoorbeeld heeft zijne rivieren
bedekt met dit eigenaardig volkje. Vele eiland,
bewoners van de stille Zuidzee brengen het
grootste gedeelte van hun leven in booten
door, de parelvisscheirs uit de Australische
wateren evenzoo en ook de Eskimo's. Daar
in het barre, verre Noorden vindt men wel
de allerstoutmoedigste dezer natuurvolken, die
de open zeeën bevaren in kleine, één persoons
bootjes. De Eskimo is, om het zoo eens uit
te drukken, met zijn kajak vergroeid. In volle
zee slaapt hij er in en wanneer hij door een
groote golf al eens ondersteboven geworpen
wordt dan 'richt hij zichzelf en zijn boot weer
op met een gemakkelijkheid, die menig sciff-
roeier hem zal benijden.
De Zuidzee-eilander is vooral bekend om
de groote snelheden, die hij met zijn prauw
kan bereiken. Natuurlijk draagt ook Japan
het zijne bij tot de overwinning over de wa
teren.
En toch vond men daar tot voor korten tijd
een wet, die de scheepvaart sterk aan banden
legde. Het varen werd wel sterk aangemoe
digd doch tevens was men verplicht de boot
zóó te bouwen, „dat zij moest omslaan wan
neer het land uit het gezicht verdween".
Ten slotte vermelden we nog een volks,
stam, die zijn geheele leven op het water door-
brengt en toch geen eigenlijke boot bouwt. Dit
zijn de S'hans van Midden-Azië.
Deze bouwen een groot, lang vlot en zetten
hierop hun armoedige hut. En met dit eigen
aardige product van hun vernuft bevaren zij
niet alleen de kalme benedenrivieren, neeu,
men ziet ze met ongeloofelijke behendigheid
de zwaarste stroomversnellingen overwinnen;
weer een bewijs te meer hoe de mensch zich
op allerlei manieren, ook aan de moeilijkste
omstandigheden heeft leeren aanpassen.
jryflP
HET UITTREDEN VAN SCHMIDT
Onder den titel „Betreurenswaardig besluit"
wijdt het „Volk" een beschouwing aan het
uittreden van den leider der oppositie in de
S.D.A.P. uit het partijbestuur. Het blad herin
nert aan zijn initiatief van twee jaren ge-
leden om er op aan te dringien den heer
Schmidt in het partijbestuur te kiezen, zulks
om de verwijdering tusschen partijgenooten te
overbruggen en de eenheid in goede kameraad
schap te versterken.
Het blad schrijft dan o.m.;
Aanvankelijk hebben wij groot genoegen
van ons initiatief beleefd. Er waren duide
lijke verschijnselen van een enger snoeren
van de partijbanden. Van weersizijden maakte
de toenadering snelle vorderingen. Het meest
sprekende teeken hiervan was wel de stich
ting van het partij weekblad „De Sociaal-
Democraat'', met gelijktijdige opheffing van
het links-socialistische weekblad „De Socia
list",.
Het gevaar der scheuring scheen op de
gelukkigste wijze voorkomen.
Echter trad spoedig weder een steeds toe
nemende verscherping in. Wij voor ons mee-
nen die verscherping te moeten toe schrij
ven aan den indruk, dien de economische
crisis op de linkerzijde maakte. In elk ge
val werd de toon van dien kant van week
tot week heftiger tegen de partijleiding, die
over het geheele front op steeds scherper
wijze werd aangevallen. Geen vergadering
van het partijbestuur ging voorbij, of er
waren van Schmidt eenige in sterke termen
geuite grieven tegen de partijleiding of tegen
onderdeelen van haar.
In de jongste vergadering van het Partij
bestuur waren er zelfs drie of vier breed uit
gemeten bezwaren zijnerzijds aanhangig.
De afwijzing door het Partijbestuur van
Schmidt's standpunt gaf hem daarop tot zijn
uittreden aanleiding.
Wij behoeven na het voorafgaande niet te
zeggen, hoezeer wij dit besluit bejammeren.
Wij voorzien er verkeerde dingen van voor
de partij. Wij vreezeu ervan, dat het op
nieuw tot een matelooze verscherping der
tegenstellingen zal leiden en dat de partij-
eenheid hiertegen op den duur niet bestand
za ijken. In verband met de verschijnse
len van nieuwe linkergroepsvorming, in het
partijbestuur besproken, en in verband ook
met het toch uitgeven van een weekblad
„De Socialist na de verschijning van „De
Sociaal Democraat", moeten wij verklaren
ongerustheid over 't verdere verloop van deze
betreurenswaardige ontwikkeling niet te
kunnen onderdrukken.
Het Partijbestuur, dat in belangrijke mate
de zich verscherpende gebeurtenissen als
crisisverschijnsel zag en mede daarom er
op uit was, de partijeenhedd veilig door dezen
bewogen tijd heen te loodsen, liet het aan
velerlei tegemoetkomendheid niet ontbreken.
Het heeft niet zoo mogen zijn.
In de laatste aflevering van de „Gids"
schrijft de heer A. Feberwee, voorstander van
het openbaar onderwijs, een artikel: „Ons door
schijn-democratie verknoeide lager onderwijs",
dat de volgende stelling verdedigt:
De eerste en grootste oorzaak van onzin
nige geldverspilling met verslechtering van
het onderwijs moet men zoeken bij het Open
baar Lager Onderwijs der groote steden. Hier
woont de massa der O.O.-leerlingen en het is
volgens de wettelijke bepalingen het Open
baar Onderwijs, dat de kosten voor het Bij
zonder Onderwijs in hoofdzaak bepaalt. Het
is dus niet de L.O.-wet en de pacificatie, die
(ongerekend administratieve correcties ter-
wille van onderwijs en financiën) herziening
behoeven. Onverschilig of men de zeer gun
stige leerlingenschaal van de Wet-1920 weer
volkomen herstelt, of tot die van de bezuini-
ging-Colijn met 48 leerlingen terugkeert, of
nu de vigeerende schaal-Zijlstra aanhoudt, of
de thans ontworpen wet aanvaardt met 45
leerlingen per onderwijzer, de duurte en ver
slechtering zullen doorgaan, zoolang de scha-
blonen-„democratie" het openbaar onderwijs
der groote steden blijft beheerschen.
De schrijver richt zich dan voornamelijk
tegen de te kleine openbare scholen in onze
groote steden. Ofschoon wij den schrijver niet
in alles kunnen volgen, is zijn opzet toch merk
waardig genoeg om hier even naar voren te
brengen.
GINDS EN HIER
De a.r. „Rotterdammer", de krasse maat
regelen besprekend van overheidswege ln
Duitschland genomen, om orde en rust te
handhaven, trekt een parallel met ons land.
Wie tegen dit optreden van Brtining be
zwaren wil aanvoeren, ga gerust zijn gang,
wij vermeten ons niet thans een oordeel te
geven, omdat we er diep van doordrongen
zijn, dat de gewone maatstaf thans ondeug
delijk is. In ons land doen we het bij voor
keur nog anders.
Hier verlaat een Kamerlid de vergadering
met de mededeeling, dat hij naar Twente
gaat om de arbeiders op te ruien; en hef
blijft de „geachte afgevaardigde" die met
onderscheiding behandeld wordt.
Hier belegt men op de Kerstdagen tallooze
vergaderingen, waar bet revolutionnaire
woord zal bulderen en de ether zal vol zijn
van hoon op Christendom, Vorstenhuis en
regeering. En niemand zal er aan denken
om deze beroerders van ons volk den mond
te snoeren.
Hoogstens brengen we het zoo ver als de
Enschedesche predikanten, om openlijk een
Adventsboodschap tot het Twentsche volk in
al zijn geledingen te richten.
Maar verder komen we dan ook niet.
Eerlijk gezegd, we hopen ook van harte, dat
we niet verder behoeven te gaan. Noodver
ordeningen zijn geen begeerenswaardige ob
jecten; slechts hooge uood kan ze recht
vaardigen.
Doch dit neemt niet weg, dat de vrijheid
ten onzent dikwijls heel dicht de losbandig
heid nadert en dat men het criterium van
strafbaarheid: revolutionnaire actie, versto
ring der openbare orde en strijd met de
goede zeden wel vaak heel ver wegschuift.
De Duitsehe noodverordening moge al
thans voor hen, die tot het uiterste dringen,
een waarschuwing zijn.
„Hoe heeft de Nederlandsche geest
het leven, met name de volks
aard en het landschap in
Java opgenomen
Wel zeiden zal de gastvrijheid, die de Bond
van Nederlandsch-Indische kunstkringen jaar-
Iijks aan conférenciers en kunstenaars bewijst,
zoo royaal en zinrijk beloond zijn als dooi
den Nijmeegsehen hoogleeraar Prof. Dr
Gerard Brom. Hij heeft het vorig jaar een
voordrachtreis door onze overzeesche bezittin
gen gemaakt en kwam met vele plannen
thuis. Een daarvan is een jaar later al uitge
voerd ook. Het is een studie over „Java in
onze kunst", met vele illustraties zeer onlangs
bij Brusse te Rotterdam verschenen.
Het boek gaat niet de sporen na van de
moederlandsche cultuur in de Oost, maar ver.
zamelt de indrukken van de Oost op ons volk.
„Hoe heeft de Nederlandse geest het leven,
met name de volksaard en het landschap in
Java opgenomen Aldus formuleert de
schrijver de vraag, waarop hij met zijn boek
de beantwoording gezocht heeft.
Gerard Brom gaat* het geheele gebied der
kunsten na: literatuur, beeldende kunst en
tooneel. Hij begint bij de vroegste sporen van
koloniale literatuur en kunst in den compag.
niestijd en beschrijft de „ontdekking van
Java bij de auteurs van de negentiende eeuw.
De „Max Havelaar" neemt daarna een heel
hoofdstuk in beslag. Een beschouwing over
de z.g. tempo doeloe uit sociaal en cultureel
oogpunt gaat vooraf aan de behandeling van
den nieuwen tijd met schrijvers als Couperus,
Borel, Augusta de Wit, Feber en schilders als
Toorop, Bauer, Nieuwenkamp en Isaac Israëls.
Dit typische brok kunstgeschiedenis vat
Gerard Brom samen in een onderhoudend en
geestig essay, waarmee hij ook den lezer weet
te boeien die zonder eenige Persoonlijke be
trekking met Indië in het onderwerp overi
gens maar matig belangstelt.
Dat onderwerp verleidt noodzakelijk tot
allerlei detail-onderzoek naar een schilder
hier en een schrijver daar en al weet Brom
aan iedere kleinigheid nog wel een interes-
santen kant te vinden, het kan den schijn heb-
ben dat hij zijn beperkte stof wel wat al te
veel eer bewijst. We meenen echter niet mis
te zijn, wanneer we dit essay over „Java in
onze kunst" beschouwen als een aanloop naar
meer en ander „koloniaal" werk.
Een meer deskundig medewerker komt op
dit boek nog nader terug, maar ter kenschat
sing geven wij hier al vast een enkel citaat
over Isaac Israëls' „Indische" werk, waarin
Brom's persoonlijke manier van schilderijen
zien en karakteriseer en bijzonder gelukkig
tot haar recht komt.
„ofschoon hij alleen figuur schilder
de, was het hem niet om portret, niet om
modelé, nog minder om karakter van de
Oosterlingen te doen, maar om hun kleurige
verschijning in het trillende licht. Harts-
tochtelik liet hij de zon bij golven over zijn
doeken plassen, waar met vegen en smeren
iets van een kop of lijf in kwam te drijven.
Het baadje trok hem meer dan de persoon,
die er toevallig in mocht steken, behalve
de manier waarop iemand zich onder de
wemeling van tinten bewoog. Een mens
werd even weinig bezield als belijnd gege-
ven, want hij was enkel drager van toon-
accenten. Zou Isaac enige betekenis aan de
ziel van het Oosten kunnen hechten, dan
was die ziel belichaamd in het duizelende
licht op oranje, zalmkleur, paars en klater-
klaar wit, zooals hij het feestelik in de
Soenda-landen opzoog. Het binnenste van
de Javaan raakte hem eenvoudig niet, wat
ten overvloede bleek, wanneer hij zich aan
een of andere persoon li kheid in de Vorsten-
landen waagde.
....Ten slotte blijft het Indies werk toch
Tsaac, zooals hij zich al dertig, veertig jaar
vermenigvuldigde; en dan blijken kleurvlek,
alleen niet te voldoen om het Oosten op te
roepen. Hij schreeuwt, bij wijze van spre
ken, Hollands tegen de Javanen, maar hoe
harder hij schreeuwt, hoe meer ze zich ver-
bergen. Zijn geweldige streek slaat Indië
van hem af
Israëls komt zó weinig van zijn Europees
procédé, een meesterlik gehanteerd, maar
een langzamerhand wel bekend en op den
duur vrij verouderd procédé los, dat hij
zijn Haags atelier blijkt mee te dragen als
een slakkehuis, waar hij na het uitsteken
van zijn voelhorens weer veilig binnen
kruipt.
Het Oosten is voor Isaac één groot
zonnebad geweest, waar zijn ogen van de
morgen tot de avond in zwelgden. Maar wie
levenslang de trillende beweging zocht, kan
zich onmogelijk verdiepen in de rust die
het element van het Oosten uitmaakt Hij
vergist zich hopeloos, als hij het starre- mas
kergezicht van een danseres met dezelfde
vliegende strepen en streken schetst, waar
mee het haastig, zenuwachtig straattype in
Europa hem impressies voor een ogenblik
mocht geven. Deze Hollander verliest in het
zonnig Oosten niet zijn grauwe ondertoon
waardoor Java een verblindende zand
woestijn wordt met hier en daar de gil vaD
een rooie kabaja. Zijn aandacht begint bij
de lucht en eindigt bij de lucht, want licht
weerkaatsing is zijn enig doel. De bodem
met zijn groei, het land met de menschen
boeit hem alleen, voor zoover het een bruik
baar middel voor dat doel levert. Geen
meesterhand bedekt daarom het feit dat
zo'n materialisme en het naturalisme
was niets anders dan toegepast materia'ts
me met het wezen van het Oosten vloekt.
nfi hoofdzaak is daar evenmin met senot
zieke ogen als met hebzuchtige handen t<
grijpen. Deze uitkomst is de grote winst
van het vlot, knap, lekker werk, dat Isaac
Israëls op Java schilderde."
Het book van Gerard Brom is opgedragen
aan den Bond van Nederlandsch-Indische
Kunstkringen „in dank voor een nog meer
den vaderlandse gastvrijheid in de Oos moes
son 1930".
Patei Perpetuus Palant verzoekt ons het
volgende op te nemen:
De hedendaagselie tijdgeest dringt brutaal
door in heel onze samenleving. Alles valt hij
aan. wat uitgesproken christelijk, katholiek is.
Van ons innig, heilig Kerstfeest heeft hij in
vele gezinnen slechts 'n stuitende oanaliteit
gelaten, 't Goddelijk Kind moest weg, daar
voor 'n kerstman met huist en maretakken,
die zilveren appels brengt en snoep.'
'n Christelijk gemoed komt in opstand bij
zoo'n profanatie van 't allerheiligste Kerst
mysterie.
Daarom verlangen wij de oude, katholieks
Kerstviering, zooals Franciscue van Assisië ze
ons te Greccio heeft geleerd. We willen weer de
kerstkribbe m >ns gezin En die kerstkribbe
bouwen wij zelf voor onzen kleinen Koning,
thuis.
Zoo wordt Christus, vooral in den kersttijd,
't lichtende middelpunt van ons gezin. Want
dat innig tatereel van 't goddelijk Kind in da
kribbe, omringd door Maria, Joseph, Engelen
en herders, zal voor kinderen en ouderen 'n
stille, maar vruchtbare meditatie zün.
't Arme Kind liggend op 'n handvol stroo zal
den welgestelde® soberheid leeren. den armen
sterkte om 't moeilijke leven moedig te dragen.
Zoo brengt de kerstkribbe zegen in huis.
Om nu de heerlijke gewoonte, 'n kerstkribbe
in be-t gezin t-e plaatsen, zoo krachtig mogelijk
te bevorderen, hebben we 'n Kring gesticht tot
bevordering van de katholieke kerstviering.
Hoe die tqt stand is gekomen, zal u onze
secretaris zeggen, die hierbij 't woord krijgt.
Reeds eenige jaren is er ln ons land, bij de
Katholieken, een merkbare drang te bespeu
ren, om de Kerstkribbe weer in eere te her
stellen.
Het was in 1927, dat het Sint Janspatronaat
te Arnhem, voor het eerst kerstfiguurtjes ging
uitzagen. Op de tentoonstelling der Patrona
ten te Arnhem in 1928 werden deze tentoon
gesteld. Eenigen tijd later ontving ik van
Z. H. Exc. Mgr. Hopmans een schrijven om
inlichtingen voor het maken van Kerst
kribben.
Naar aanleiding van de tentoonstelling te
Arnhem, heeft de weleerw. heer A. van Hof
slot, kapelaan te Renkum, in den winter van
'28 een cursus geopend, waar jongens, onder
leiding van eenige heeren, beeldjes leerden
uitzagen en stalletjes timmeren. Ze werden bij
de jongens thuis opgesteld. De resultaten wa
ren verrassend, niet alleen de jongens, maar
ook de ouders waren met de Kribbe ingeno
men en in menig huisgezin hebben vader en
moeder, als om strijd, medegebolpen en het
mooiste plaatsje uitgezocht.
Middelerwijl was ook de R. K. Vrouwenbond
te Breda met de propaganda begonnen en met
veel succes.
De ondervinding te Renkum opgedaan was
ons een aansporing om verder te gaan en in
het najaar van 1930, heeft zich daar een co
mité gevormd met het doel, een tentoonstel
ling van Kerstkribben te houden. Deze ten
toonstelling ie een groot succes geworden. Hon
derden, van heinde en ver, hebben baar be
zocht. Ze bestond uit drie afdeelingen:
1) Kribben gemaakt door Jongens van het
patronaat;
2) Kribben vervaardigd door leden van Jon
ge Werkman, Werklieden Ver. en anderen;
3) Kribben van Kunstenaars, uit binnen- en
buitenland.
Maar niet alleen de parochie Renkum en
R. K. Vrouwenbond te Breda hebben geijverd
voor de Kribbe, ook de paters Franciscanen
en pater Schieffer, voorzitter van den Duit-
schen Kettelerbund in Limburg, hebben niet
stil gezeten. Zoo zijn in „De Tertiaris" van
Augustus 1930 en Maart '31, belangrijke arti
kelen verschenen. Pater Schieffer heeft in
1929 met zijn mannen Kerstkribben gemaakt
eu in 1930 te Heerlen een tentoonstelling en
Kribbenavonden gehouden. Vele anderen heb
ben propaganda gemaakt en zoo kunnen we
zeggen dat in Nederland de Kribbebeweging
in vallen gang is.
In September en October IJ. kwamen bjj mij
reeds brieven in, om inlichtingen over het ma
ken van kribben, bet organiseeren van Kribbe-
avonden, kerstspelen enz. Begin November
had de stroom van brieven zoo'n omvang aan
genomen, dat het beantwoorden niet bij to
houden was. Toen heeft Direktor Friedr.
Dücker, voorzitter van de „Landesgemein-
schaft der Krippenfreunde" mij het voorstel
gedaan om een dergelijke vereeniging in Hol
land op te richten. Met pater Schieffer hebben
wij toen het een en ander besproken. Hierop
werden eenige personen uitgenoodigd tot een
bespreking en zoo kwamen te Arnhem op 23
November 1.1. bijeen: pater dr. Hugo Dausond
O.F.M. geestelijk adviseur van de „Landesge-
meinschaft der Krippenfreunde in Rheiuland
und Westfalen", pater P. Schieffer, voorzitter
van den Deutschen Kettelerbund in Limburg,
pater Perpetuus Palant O.F.M. commissaris
der Derde Orde te Weert, m-ej. Chr. Bak, di
rectrice ^van het centr. Bureau v. Dioc. R. K.
Vrouwenbonden, de heeren Bernard Verhoe
ven en Huh. Herkuileijns.
Allen waren het er over eens, dat er iets
gedaan moest worden en het resultaat van de
bespreking was: de oprichting van den Kring
tot bevordering van de Katholieke Kerstvie
ring".
Doel en streven:
1. Hij beoogt het zuiver begrip voor en de
religieus en cultureel waardige viering van
het Kerstmysterie op te wekken en te bevor
deren.
2. De middelen hiertoe z(jn: tentoonstellin
gen van voorbeelden van Kribbekunst, onder
richt in het zelf bouwen van kribben, Kerst-
kribbefeesten, Kerstspelen, voordrachten, licht
beelden en verspreiding van Kerstliteratuur.
3. De Kring steunt op Katholieke vereenigin-
gen en Katholieken, die als persoonlijk lid
kunnen toetreden, ook indien zij lid van een
aangesloten vereeniging zijn
4. Voorloopig zijn gekozen als voorzitter: pa
ter Pei petuus Palant O.F.M., Weert, secretaris:
Hub Herkuleijns, Heelsum (parochie Renkum)
ledereen, die artikelen te leveren diensten »e
bewijzen heeft, weet thans wel, dat de ^ECLARüE
hem daarbij helpen kan. Artikelen maakt zij be
kend; op dienstprestaties vestigt zij de aandacht
Daarom hoort de reclame thuis in het exploitatie
plan van haast ieder bedrijf, dat met bekendheid,
omzet, verkoop, winst, iets te maken heett.