DE ANTWERPEN— RIJN-VERBINDING.
HET ALBERT KANAAL.
DE WERKEN WORDEN NIET
OPGEGEVEN.
BILDERDIJK.
De helpende hand
WELKE BELANGEN VOOR ROT
TERDAM OP HET SPEL
STAAN.
UITERSTE VOORZICHTIGHEID
GEBODEN.
1831 18 December 1931.
VRIJDAG DECEMBER 193Ï
BIJ ZIJN EEUWGETIJDE.
doelm atige
advertentiën
KATHOLIEKE CIJFERS IN ENGELAND
VERTRAGING VAN EEN OF TWEE
JAAR ECHTER WAAR
SCHIJNLIJK.
STAATSMINISTER SEGERS OVER
DEN STAND DER WERKEN,
WEER STUDENTEN-HERRIE
TE LEUVEN.
Inleiding van mr, Lichtenauer voor de
Kath. Werkgevers-vereeniging.
Op eene buitengewone ledenvergadering van
Kring Rotterdam der Aig. R. K. Werkgevers-
vereeniging, welke o.m. ook werd bijgewoond
door den Katholieken wethouder van Rotter
dam en Eerste Kamerlid, den heer F. L. D.
Nivard, heeft mr. W. F. Lichtenauer, adjunct
secretaris der Kamer van Koophandel en Fa
brieken voor Rotterdam en omstreken, Woens
dagavond eene inleiding gehouden over „de
AntwerpenRijn verbinding".
Mr. Lichtenauer begon zijn lezing met een
korte historische schets van het oude midden
rijk van Lotharius binnen het stroomgebied
der drie groote rivieren. In alle tijden hebben
aan de mondingen dezer rivieren, die den ge
makkelijksten en goedkoopeten weg waren
naar het hart van Europa, belangrijke havens
gelegen. Evenals in der eeuwen loop hebben
deze havens een gemeenschappelijk belang
tegen Oost en West te verdedigen en vormen
naar dien gedachtengang inderdaad de haven-
trits, welke Minister van Karnebeek bij de
verdediging van het ongelukkige verdrag van
1925 met een, men sou haaet zeggen profetl-
schen blik voor onze verbaasde oogen opriep
De utopie van Van Karne
beek.
Verbaasde oogen! Want de mannen van de
praktijk in Rotterdam waren verbaasd van
die eenheid te vernemen. Daar toch gevoelde
men dagelijks aan den lijve, dat, al moest
zoowel Antwerpen als Rotterdam hard vech
ten op de buitenfronten, daarom van een
practisch bondgenootschap geen sprake was.
Alvorens te zamen met Rotterdam de havens
van Frankrijk en Duitechland leeg te zuigen,
ligt het eerder in de lijn van Antwerpen zich
in concurrentie met Rotterdam verderen voor
uitgang te verschaften op voorheen door Rot
terdam beheersoht terrein. Sterker: daartoe
heeft Antwerpen tot op zekere hoogte een
bondgenootschap gesloten met een dier vijan
den, welke Min. Van Karnebeek met zijn gees
tesoog zag als een gemeenschappelijk te be
strijden vijand.
Wij moeten voor ons zelf zorgen; niemand
helpt ons om ons zelfs wil en het bondgenoot
schap met de Scheldehaven, waarvan Min. Van
Karnebeek droomde, achten wij een utopie,
z(j het dan, dat wij hopen op vriendschappe
lijke, zakelijke relaties, die met een eerlijken
«concurrentiestrijd vereenigbaar zijn.
T egcnwoordige rol der
drie havens.
Deze laat zich als volgt samenvatten. Am-
sterdam: vooral stuggoed, geschraagd door den
daar gevestigden kolonialen handel, sterk door
geregeld© Seheepslijnen zoowel over zee als
op den Rijn, doelbewust doorwerkend op ver
werving van ruimeren Invloed op den Rijn
dooT havengeldenpolitiek en kanaalplan.
Rotterdam: het gunstigst gelegen aan den
Rijnmond, geheel geoutilleerd voor de massale
verschepingen, op zee de overwegende tramp
vaart, het groote middelpunt der Rijnscheep
vaart aan den benedenloop, arm aan stukgoed,
steunend op een betrekkelijk minder ontwik
kelde vaderlandsche industrie, bij het verwer
ven van de buitenlandsche industrie-producten
steeds meer belemmerd door de bescherming
van de nationale havens, daardoor ook slechts
in geringe mate nitvoerhaven.
Antwerpen: veel dieper landinwaarts gele
gen en daardoor dichter bij de industrieele
gebieden, voorzien van een schitterend spoor
wegnet, steunend op een zeldzaam hoog ont
wikkelde binnenlandsche industrie, die vooral
halffabrikaten. -'aar toch ook veel kostelijke
eindproducter aflevert, naar gelegenheid en
naar hartelust zijn graantje meepikkend in de
industrieel© gebieden van Noord- en Oost-
Frankrijk, van Rijn- en Roergebied, Zwitser
land; beschikkend over een zeldzaam groot
aantal afvaarten van geregeld© lijnen naar
alle doelen van de wereld, vereenigd in confe
rences, maar daarnaast een groot aantal out
siders als tegenwicht op de vrachtenmarkt,
buiten de groote productielanden van grond
stoffen, een der zeldzame voorbeelden van een
haven met een actieve balans: haar uitvoer is
grooter dan haar invoer. In alles drus het
tegendeel van Rotterdam.
Als wij erts en steenkool buiten beschou
wing laten, dan werd in 1930 uitgevoerd over
Antwerpen 10 millioen tons, over Rotterdam
4 millioen.
Antwerpen's strooptocht
op het Rotterdamsche erf
deel.
Antwerpen voelt echter de concurrentie met
de Zuidelijke havens en het opdringen der
Duitsche Noordzeehavens en ziet vandaar uit
naar versterking van zijn positie. Zijn nieuwe
groote havenplannen hebben niet het minst de
bedoeling om een grooter aandeel te verkrijgen
in de massale vervoeren, vooral van het erts,
het Rotterdamsch artikel bij uitnemendheid.
Antwerpen wil zich een grooter aandeel in
de Rijnvaart verwerven. Niet dat dit thans
zoo klein is. Van het stukgoed kwam aan Bel
gië in 1929 3.(00.000 tons, tegen Rotterdam
E.165.000 tons. Rotterdams overwegende posi
tie is in de massale vervoeren, welke vooral
in vergelijking met vóór den oorlog sterk zijn
gestegen. Daardoor is het percentsgewijs aan
deel van Belgie wat gedaald, hetgeen aanlei
ding gaf tot klachten over achteruitgang van
den Antwerpschen Rijnhandel en de noodza
kelijkheid om een betere verbinding te ver
krijgen. Nu de massale vervoeren zijn gedaald,
is het aandeel van Antwerpen weer gestegen.
Voor grooter aandeel in de massale vervoe
ren begeert Antwerpen een weg, die korter en
gemakkelijker is, waardoor een einde zal ko
men aan den toestand, dat de vracht per ton
van Ruhrort naar Antwerpen ƒ0,15 tot 0,30
meer dan naar Roterdam bedraagt.
Wordt aan dit verlangen voldaan, dan dreigt
voor Roterdam een groot gevaar. Antwerpen
zet daarbij een welvaartsbron in, die slechts
22 Rotterdam zijn hoofdbron van bestaan,
welke 80 van zijn zeevaart uitmaakt.
Voor Roterdam is de positie op den Rijn
alles, voor Antwerpen ligt de hoofdaantrek
kingskracht elders.
De Nederlandsche in- en uitvoer, die hun
weg over zee via Rotterdam nemen, steunen
op het door voer verkeer van en naar den Rijn
over deze haven. In Antwerpen is de positie
omgekeerd. De Belgische in- en uitvoer vor
men er de basis voor het vervoer over zee en
het doorverkeer van en naar den Rijn steunt
daarop; het verricht er thans een zeer be
geerde aanvullende functie.
Kortom Antwerpen behoudt zijn hoofd
macht en breidt zijn secundaire invloedssfeer
uit. Rotterdam ziet zijn slagader bedreigd. Het
gaat bierbij dus niet om een gradueel verschil,
maar om het bestaan van Rotterdam.
Men heeft wei beweerd een nieuwe vaar
weg tusscben twee punten is steeds in bei
der voordeel. Maar men ziet voorbij dat wat
Antwerpen heeft gevraagd niet is een nieuwe
vaarweg tusschen Rotterdam en Antwerpen,
maar tusschen Antwerpen en Ruhrort, die ons
op eenigen afstand passeert en bedoelt onze
relaties met Ruhrort af te tappen.
Van ivaar de Rijnhaven-
pretentie
Hoe komt Antwerpen aan de Rijnhavenpre
tentie Zoodanige pretenties worden moeizaam
opgebouwd en groeien in den loop der jaren,
ja, der eeuwen. Van deze ontwikkeling gaf
mr. Lichtenauer een gedetailleerd overzicht.
Omstreeks 1910 beginnen alle kwesties weer
te herleven in verband met de kanalisatie
van de Maas. Na den oorlog heeft België we
ten af te dwingen het recht van bet graven
van een kanaal door Duitschland naar den
Rijn en tegelijk is opgedoken het Moerdijk-
Kanaal. Welke rol heeft België daarbij ge
speeld Welke Frankrijk Bij deze vragen
stond spr. uitvoerig stil en wees daarbij op
het feit, dat Frankrijk als conditie voor den
vrijdom van de surtaxes het vrij sleepen van
en naar Dordrecht eiscbtc, totdat net Moerdijk
kanaal zou zijn geg"aven. En België accep
teerde dit, hoewel met Nederland niets was
overeengekomen
Sedert de afwijzing van het beruchte Moêr-
dijk-kanaal, hetwelk den afstand van Antwer
pen naar den Rijn met 60 K.M. wilde verkor
ten en Rotterdam zon getroffen hebben in zijn
hartader, heeft Nederland meegewerkt aan de
verbetering van de kanalen in Limburg, aan
verbetering van de brug bij Vlake en aan ver
betering van den vaargeul in het Hellegat.
Nog net geoorloofde con-
cesiie.
De kunst om aan België zooveel mogelijk
tegemoet te komen, maar een „tot hier toe en
niet verder" toe te roepen, als men komt vragen
wat met onze levensbelangen onvereenigbaar
is, die kunst heeft onze Regeering aanvanke
lijk goed verstaan.
Thans biedt de Nederlandsche Regeering
geering aan om den nieuwen vaarweg te hand
haven, maar daarnaast den ouden te herstel
len en ook dezen in overeenstemming te
brengen met de eischen van de moderne
scheepvaart.
Dat ls dus een belangrijke concessie van Ne
derlandsche zijde, intusschen beteekent zij niet
principieel het aanvaarden van een nieuw be
ginsel. Een vaarweg langs Eendiacht en Kreek
rak, maar dan ook zonder eenig toevoegsel,
blijft geheel binnen het kader van 1839. Hij
verkort den afstand van Dordrecht tot Antwer
pen van 128 tot 93 K.M., hij is dus voor ons
nadeeliger dan de bestaande, maar hij is na-
deelig in het nog net geoorloofde.
Wie is de vragende partij?
Met het plan-Konijnenburg was het hik van
den dam en heeft ieder naar hartelust tracé's
bedacht on gepubliceerd. Het ongeluk is, dat
daardoor de verhouding tusschen Nederland en
België geheel is omgekeerd. Thans is het
langzamerhand zóó geworden, dat er in Ne
derland nog slechts over wordt gediscussieerd,
welk tracé men aan België moet aanbieden. In
de Nederlandsche gedachtenwereld heeft Bel
gie geleidelijk aan aanspraak gekregen op een
verkorte verbinding met den Rijn door Zee
land enzoo noodig daar in de buurt.
Er zijn nu reeds niet minder dan 9 tracé's,
welke mr. Lichtenauer hierna achtereenvolgens
besprak. Uitvoerig stond spr. stil bij het plan
van Minister Beelaerts van Blokland, waarte
gen reeds van verschillende zijden verzet ls ge
rezen, ook van de zijde van de West-Brabant-
sche medestanders van Minister van Karne
beek, omdat Brabant bij een aansluiting van
den strekdam in de Schelde zou afgesloten
worden van de open zee.
Intusschen heeft de Brabantsche critiek al
weder aanleiding gegeven tot nieuwe plannen,
die minister Bongaerts herhaaldelijk heeft uit
eengezet en kortgeleden in de vergadering
van de Bredasche Kamer van Koophandel in
verband met een Bergen-op-Zoom-zeebaven.
Bergen op Zoom zeehaven.
Hoe staan wij tegen dit laatste Er zijn
reeds veel te veel havens in Nederland en er
is veel geld verspild om er nog meer te maken.
Intusschen kunnen wij geen redelijk bezwaar
maken om een streek, die dat noodig meent
te hebben, nog een local© haven te geven,
zooals Harlingen, Delfzijl en Terneuzen, die
wel onaangename concurrenten kunnen zijn
(kunstmeststoffen), doch niet versplinterend
werken op het groote transitoverkeer.
Als bewezen is, dat dit noodig is zal Rot
terdam zioh niet verzetten tegen zoo'n haven,
maar laat men niet met vuur spelen door het
belang van een Nederlandsche streek te kluis
teren aan een internationalen vaarweg, die
vooral buitenlandsche belangen dient. La<ten
we ons met Brabant samen verzetten tegen
een voor haar belangen verkeerde internatio
nale regeling, maar laten we dan ook voor
die belangen een nationale oplossing zooken.
Dat moet toch kunnen.
Ten slotte waarschuwde spr. om niet voor
een frontverandering in de economische poli
tiek van België, welke morgen aan den dag
weer veranderen kan, concessies i.z. de ka
naalverbinding te doen, welke voor altijd zul
len gelden. Niet in halsstarrige weigering van
wat wij kunnen geven, maar in een juist be
sef van de grenzen, waartoe wij mogen gaan,
moeten wij de kracht vinden, om ieder, die
meer wil, toe te roepen: tot hiertoe en niet
verder, want dan raakt ge aan de levens
belangen van Rotterdam en Amsterdam, dus
van Nederland, (applaus).
Brabant en Rotterdam.
Bij de rondvraag, waaraan door eenige per
sonen werd deelgenomen, kwam de heer dr.
van der Poel, die voor dezen lezingavond naar
Rotterdam was overgekomen, wijzen op het
parallel loopen van de belangen van Brabant
er. Rotterdam op dit oogenblik, in tegenstel
ling met 1925. Ook Brabant verzet zich tegen
het doortrekken van het kanaal, dus tegen het
grootere nadeel van Rotterdam. Een gezamen
lijke actie achtte spr. zeer gewenscht, omdat
bij oneenigheid wellicht tot stand komt, wat
beider belangen ernstige schade toebrengt. Spr.
stelde de vraag of het niet op den weg lag
van de Katholieke Werkgeversvereeniging
dit contact te brengen.
Als voorzitter van de Kath. Werkgevers-
vereeniging, kring Rotterdam, sprak de heer
W. G. A. M. van der Lugt een woord van
dank aan den bekwamen inleider
„Voorgesteld, waarschijnlijk als lid
eener Oommissie van wege het Insti
tuut, vroeg Napoleon den misschien
naauwlijks uit de verte hem bekenden
Hollandsehen Dichter: Etes-vous connu
dans la République des lettrest Even
waardig als vaardig was het antwoord:
Du: moins j'ai fait ce que j'ai dü pour
Vètre".
Da Costa: „De Mensch en de Dich
ter Willem Bilderdijk".
Hij bezat kwaliteiten, die hem als voor
bestemd maakten tot het universeel en ver
heven dichterschap, waar een nationale cultuur
in een bepaalde periode der geschiedenis haar
hoogste uitdrukking in vindt.
Wanneer men er aan vasthoudt, dat een
groote poëzie de weerklank heeft te zijn van
een leven, dat in het algemeen groot is geleefd,
dan zou Bilderdijk de critiek niet behoeven
te vreezen. Eijn vele zwakheden die bekend
genoeg Zijn, laten de hoofdtrekken van zijn
beproefd bestaan onbelemmerd spreken en zij
vertoonen onmiskenbaar een zekere magnani-
miteit. En niet om het seigneuriale van zijn
gebaar, evenmin om zijn onmacht in het kleine
en stoffelijke, zijn onbaatzuchtig geldelijk be
heer, dat hem zoo duur te staan is gekomen.
(„Reeds sedert Maandag heb ik Opium moeten
gebruiken omdat ik geen brood had", schreef
hij in 1810 in Amsterdam). Dit waren begelei
dingsverschijnselen van een werkelijken adel
dom, door da Costa omschreven als „een zekere
grootsche opvatting van het leven in alles,
eene soort, zoo gy wilt, van loslating van het
stoffelijke hier, van vasthoudendheid aan
zekere misschien i d e e 1 e beginselen daar,
eene ridderlijkheid in denken en handelen,
die liever de lijdende, dan de ongerechtige
partij is, en voor begrippen van eer en fijn
gevoel niet alleen verdrukking en miskenning,
maar ook minachting en bespotting verkiest...."
Als verder dat groote dichterschap niet
enkel gelegen is in een gevoelige en krachtige
emotionaliteit, maar evenzeer een ontwikkeld
denk-leven veronderstelt, dan zou Bilderdijk
gerust kunnen zijn. Want hij mag dan geen
eigenlijk wijsgeer en op menig gebied der
wetenschap niet meer dan een geniaal dilet
tant geweest zijn, hij was een weelderige geest,
in rijkdom van ideëen stond hij als een reus
onder zijn tijdgenooten.
En ten slotte: aan inspiratie in den zin van
drang tot scheppen heeft het Bilderdijk niet
ontbroken. Zijn denkbeelden in hun wisseling
en opeenvolging en onderlingen strijd hebben
hem al evenzeer tot schrijven aangezet als de
lotgevallen van zijn bewogen leven, met de
verbanning uit het vaderland en de groote
godsdienstig-zedelijke crisis van het Londen-
sche intermezzo. En los daarvan, daarvóór
en daarna toont Bilderdijk zich onverstoorbaar
van een overstelpende vruchtbaarheid. Hij
mocht zeggen aangetoond te hebben „hoezeer
Poëzy voor mijn ziel een noodwendige uitgol
ving ls" want als een eindelooze en onoverzien
bare stroom vloeiden bij hem de verzen aan,
tientallen jaren lang, van zijn jeugd, tot aan
zijn dood op hoogen leeftijd toe.
Met dat al kan men niet zeggen, dat Bilder
dijk erin geslaagd is van zijn groot dichter
schap een algemeene overtuiging te vestigen.
Bij zijn leven was de waardeering voor zijn
werk al niet heel groot. „De Boekhandel nam
noode de uitgaaf der talrijke Bundels op zich",
zegt zijn biograaf. En de hoop op later, dié
tot publicatie aanspoorde, ls beschaamd. Geest
driftige bewonderaars heeft Bilderdijk nu na
honderd jaar nog evenzeer als bij zijn leven,
maar hij wordt minder gelezen dan ooit en
de talrijke pogingen tot een gedeeltelijk eer
herstel hebben er weinig aan kunnen veran
deren.
Er moeten daarvoor andere oorzaken zijn
dan door de vrienden van Bilderdijk worden
aangevoerd, die ze bij voorkeur buiten den dich
ter en zijn werk zoeken bij bepaalde gebreken
van ons volk of eigenaardigheden van den
tegenwoordigen literairen smaakt. Deze opvat
ting is niet houdbaar. Degene, die Bilderdijk
bij zijn opgang in den weg heeft gestaan, is
op de eerste plaats Bilderdijk zelf geweest.
Want al heeft hij dan de kwaliteiten gehad
voor het groote dichterschap, andere eigen
schappen hebben de werkelijke bevestiging
daarvan in een schoon en onaantastbaar poë
tisch oeuvre verijdeld.
Eén der voornaamste oorzaken van deze mis
kenning is niet ver te zoeken; zij dringt zich
bij de lezing der verzen dadelijk op. Het is
de poëtische hoofdzonde, waartegen Verlaine
zich keert wanneer hij den dichter aanspoort
om de welsprekendheid den strot af te bijten.
Bilderdijk heeft daar nooit aan gedacht. Hij
heeft veeleer op een matelooze manier de wel
sprekendheid bij zichzelf aangewakkerd en ge
koesterd en daarmee haalde hij een doodsvijand
van zijn poëzie binnen haar streng en heilig
rijk.
De welsprekendheid berust op het onmiddel
lijk contact met den levenden mensch en haar
middelen zijn daarop berekend. Niet in staat
tot de betoovering, die van woord en stemklank,
mimiek en gebaar uitgaat, is de poëzie op een
veel meer zuiver-geestelijke werking aangewe
zen. Welsprekendheid is constructie, poëzie is
stroom, welsprekendheid is een bouwen, poëzie
is een zingen, welsprekendheid is een van bui
ten overheerschen, poëzie een van binnen door
dringen.
Het cultiveeren van de welsprekendheid in
het vers heeft de poëzie van Bilderdijk ontzag
lijk geschaad. De invloed van Cats, dien aarts-
redeneerder, door hem in zijn jeugd verslonden
en zeer vereerd, is hem noodlottig geweest.
Met zijn z.g. „parade-verzen" heeft hij zich in
een gevaar begeven, waarin hij is vergaan. Het
is een irriteerende breedsprakigheid, die het
overgroots deel van Bilderdijk's langere verzen
ongenietbaar maakt. De noodelooze herhalin
gen, de neiging tot opsommen (zelfs in de zoo
geroemde „Floris IV": „zij zag....", „zij zag...."
enz.), het vasthouden van ieder motiefje tot
het als een uitgerekte pees alle spanning ver
liest, van deze en dergelijke euvels heeft Bil
derdijk zich maar zelden vrij weten te houden,
het ineest nog in zijn kleinere gedichten, in
zijn bewerkingen en vertalingen, in enkele
van zijn romancen. Daarom ls bij de beschou
wing van Bilderdijk's leesbaarheid het beeld
niet zoo verkeerd, dat Geerten Gossaert op
andere gronden verwerpt, het beeld n.l. van
zijn oeuvre als een geweldige ertsklomp, die
maar een heele kleine en moeilijk te vinden
hoeveelheid inhoudt van edel metaal, d.w.z.
zuivere poëzie*
Want ook waar de redenaar wat inbindt, Is
het Bilderdijlcsche vers nog niet in staat zijn
vlucht te nemen. Er is nog een soort ballast,
die op zeer aardsche wijze deze poëzie ge
kluisterd houdt, ook, en vooral, in de meer
persoonlijke, intieme, on-rhetorische ontboe
zemingen. Wat daar ontbreekt is iets wat men
„smaak" kan noemen, maar wat we in dit
geval liever aanduiden met: gevoel voor maat.
(Het gemis aan goeden smaak verleidt Bilder
dijk b.v. in zijn didactische poëzie tot aller
lei verbluffende mededeelingen, maar daar-
Mr. -Willem Bilderdijk, naar de schildèrij
van CII. Hodges.
Over behoeven we het niet te hebben). Dat
veel ontastbaarder en des te noodlottiger pc
brek. aan maatgevoel verstoort niet zelden
Bilderdijk's beste verzen. „Stout" is het woord
dat in de critiek van zijn bewonderaars zeer
vaak voorkomt, maar „grof" mag het heeten
telkens vraar een onbetoomde en ruwe kracht
haar doel voorbijschiet. Hoe Bilderdijk ook zijn
taal beheerschte, hij was niet fijngevoelig in
het wegen der woorden. Hij stapelde ze cp tot
ze bezweken onder elkanders zwaarte. Men leze
b.v. „Levenspijn" uit dat verschrikkelijke jaar
1810t de aanhef al dadelijk is zoo dik on
plomp, dat deze uitbarsting van toch wel dege
lijk diep en-reëel leed zich niet verheffen kan
tot iets wat een klaagzang kan heeten. Als de
dichter van zichzelf zegt, dat hij
steeds, in 't diepst van 't hart met wond
op wond verscheurd
is, dan doet hij niets dan zich overschreeuwen,
zich uitputtenin ijselijkheid: „steeds", in
't „diepst" van 't hart, „wond op woud", alsof
,;in,ketenen van staal al hortend voortgesleurd"
te wórdeh van den voorafgaanden regel al niet
erg genoeg is! Het zijn deze en dergelijke for-
ceeringén' die hij Bilderdijk niet te tellen zijn.
die de lezing van zijn verzen zoo vermoeiend
en...„ ontmoedigend maakt.
Wanneer de faLricatie, of de
roorraad uwer artikelen,den
omzet, den verkoop over
treffen, geeft aan een serie
dan eem de kans U te
helpen, deD aftrek ower
producten te vergrooten.
middelen, de werken één of twee jaar te ver
tragen.
Hier kwam de journalist er weer tusschen:
Zullen wij, in dat geval, niet gehandicapt wor
den door het bouwen van het Julianakanaal,
dat in 1935 moet opgeleverd worden?
Neen, antwoordde Segers. want om deze
handicap te voorkomen, voorzien wij het op
een tonnenmaat van 600 ton brengen der
capaciteit der Kempische kanalen en dit moet
tegen 1935 een voldongen feit zijn. Op dat
moment zullen wij beschikken over het ka
naal van Luik naar Klein-Lanaeken, en de in
uitvoering zijnde onderneming, langs de cu-
clave van Maastricht tot Briegden voo-r sche
pen van 1350 ton. Men zal Briegden met Neer-
haeren verbinden en hier vandaan zullen de
kanalen gecalibreerd worden voor schepen
van 600 ton. Hierdoor f&l voorkomen worden
dat het verkeer van Luik en van ons hinter
land door het Julianakanaal voor Rotterdam
zou afgenomen worden.
Bladen hebben geschreven, dat is aangedron
gen geworden op de calibreering van het rac-
cordement BriegdenNeerhaeren en van de
Kempische kanalen, voor schepen van 1350 ton
doch dit is onjuist een dergelijke oplossing is
in de commissie niet eens ter sprake gekomen.
Om te beginnen zouden wij daarmede niet, voor
wat de Kempische kanalen betreft, gereed
kunnen komen vóór den datum van 1935. Bo
vendien zou het veranderen dezer kanalen, om
ze voor schepen van 1350 ton bevaarbaar te
maken op een som van honderd millioen francs
na, zooveel kosten als de voltooiing van geheel
het Albertkanaal.
Als men de bestaande kanalen op 1350 ton
zou inrichten en men het Albertkanaal zou op
geven, dan zou het traject tusschen Antwer
pen en Luik met 30 K.M. verlengd worden,
de Kempische steenkoolmijnen zouden niet vlot
kunnen bediend worden en wij zouden niet
beschikken over dien schitterenden „indus-
trieelen boulevard" welke het Albertkanaal
zal zijn. Wij zouden dan ook geen directe mid
denverbinding hebben voor het Oosten en het
Westen des lands en wij zouden het Maasbek
ken niet met de Brabantsche kanalen kunnen
verbinden.
Een met 30 K.M. verlengd traject zou een
supplementaire vracht van frs. 2,50 per ton
met zich brengen, wat de Belgische industrie
per jaar 25 millioen francs zou kosten. De
verbindingen op een kaliber van 600 ton zijn
voldoende. Voorzichtigheidshalve echter zal
men tusschen Briegden en Neerhaeren de
grondwerken op zoodanige wijze laten uitvoe
ren, dat schepen van 1350 ton het zullen kun
nen bevaren er zullen daar echter geen kunst
werken en sluizen worden gebouwd.
De voorziene grondwerken vergen maar een
supplementaire uitgave van 20 millioen franc
en daar kan men de toekomst niet van laten
afhangen. Het nieuw gedeelte van het kanaal
van Briegden door de zandgronden van Eijgen-
bilsen en dat het moeilijkste is van het ge-
heele tracé, moet zoo spoedig mogelijk ge
maakt worden. De kosten hiervan, zijnde 40
millioen francs, blijven beneden de aanvanke
lijke schatting. Het feit, dat wij dit gedeelte
laten uitvoeren, wijst eT ten overvloede op. dat
wij het Albertkanaal definitief willen late©
uitvoeren.
Of er voldoende financieele middelen voor
radig zijn, vroeg nog de persman.
Ja, zeide Segers. Wij beschikken over de
noodige credieten om de in uitvoering zijnde
werken tusschen LixheKlein Lanaeken tot
Briegden te laten voltooien en om tegen 1935
de oude kanalen van 450 ton in te richten op
600 ton, vanaf Neerhaeren en ook om de on
misbare verbinding BriegdenNeerhaeren te
laten maken. Ook voor het deel tot Eygenbil-
sen hebben wij voldoende geld. Als de crisis
blijft voortduren zullen wij 200 millioen francs
per jaar te kort hebben gedurende 1933, 1934
en 1935 om de werken zoo actief te doen uit
voeren als wij zouden willen, van Eygenbilsen
naar Hasselt en Herenthals. Hierdoor zal de
opleving van het kanaal vermoedelijk met één
jaar vertraagd worden. Doch dit zeg ik U als
conclusiehet Albertkanaal moet er komen
en het zal er komen
Tot zoover dit interview, dat wij, hier ob-
jectiviteitshalve volledig hebben weergegeven.
Laten wij hier, aan de hand van eigen inlich
tingen aan toevoegen, dat men in technisch©
kringen eerder rekent op een vertraging van
zeker twee jaar.
Onze Londensche oorrespondent schrijft ons-
In de „Catholic Directory" worden, behalve
de jaarcijfers, ook statistische vergelijkingen
afgedrukt, betrekking hebbende op de laatste
tien jaren. Over het algemeen maken de cij
fers een gunstigen indruk, in zooverre dat het
katholicisme in Engeland zich gestadig ontwik
kelt, en dat slechts op enkele punten teekenen
van stagnatie zijn waar te nemen.
Het aantal geestelijken, en dat der kerken en
kapellen, is toegenomen in ongeveer dezelfde
verhouding als de katholieke bevolking, n.i.
met omstreeks 16 proc. in tien jaren:
Aangezien in Engeland het aantal kerken en
kapellen te klefn ls in verhouding tot het. aan
tal Katholieken, en het aantal geestelijken te
klein in verhouding tot het aantal kerken en
kapellen, kan de procentsgewijs gelijke toe
name niet als geheel bevredigend beschouwd
worden.
De bekeeringscijfers bevestigen niet de voor
stelling, die de laatste jaren vaak gegeven is
omtrent een sensationeele toename van het
aantal bekeeringen.
Het totaal aantal in tien jaren heeft 121.372
bedragen; 1930 bleef met 11.980 Iets onder het
gemiddelde. Merkwaardig is het dat verreweg
de sterkste toename van het aantal bekeerin
gen geregistreerd is geworden in het diocees
Birmingham, dat ook in ahsoluten zin de voor
naamste plaats inneemt, zoo men de centra
van het Engelsche Katholicisme, Licerpoot, Sal
ford,Westminster en Southwork uitzondert. Ol
dit iets heeft uit te staan met het modernisme
van den Anglicaansehen bisschop, dr. Barnes"
Het aantal bekeeringen bedroeg in 1930
11.980, in 1920 12.621.
In 1920 bezochten 316.917 leerlingen 1.196
lagere scholen en 43.965 leerlingen 431 voorbe
reidende scholen. Het vorige jaar was het aan
tal lagere scholen 135, het aantal voorberei
dende scholen 38 grooter; het aantal leerlin
gen was toegenomen met resp. 67.212 en 58.278
Het katholieke onderwijs heeft hier, gelijk men
weet, met buitengewone financieele moeilijk
heden te kampen; zoo deze cijfers ongunstig
afsteken tegen die van ons land, met een on
geveer even talrijke katholieke bevolking, dan
Nauw met de beide genoemde euvelen ver
bonden is een derde eigenaardigheid van den
dichter, die zijn „slagen" in hoogeren zin heeft
in den weg gestaan zijn miskenning van de
waarde van het verzwegene. Het is dit ook.
dat zijn meest persoonlijke en directe verzen
in hun kracht van uitdrukking heeft verlamd.
De stilte, waaruit de levende klank schoon en
smetteloos zich verheft, heeft hij maar enkele,
zeer zeldzame malen zich verworven. Alles
drijft in een veelheid van woorden rond.
Elke gedachte, elke opwelling, elk beeld moet
omschrijvend ten volle bepaald worden. Dat
he.tgeëh in het vers wordt gezegd door honderd
verzwegenheden diepte, kracht en kleur ver
krijgt, het lag niet in zijn aard als dichter
daarop te vertrouwen. Hij zelf is het, die de
stilte telkens breekt.
fin zoo .mag de koelheid, van de betrekkingen
tusschen Bilderdijk en, ons volk allereerst aan
den., dichter zelf geweten wórden, die het groote
dichterschap, waartoe de voorwaarden aanwezig
waren, niet heeft kunnen .verwerkelijken. Er
was bij", hem, zooals Coster zegt, „iets, dat
aanklopt aan de wanden van den klank, een
dringen, een ongeduld, zonder dat het door
breken kan en in levend rhythme zich ont
plooien".
En het „edel metaal" in deze erts-masSa
Het is nog altijd "niét' volkomen gewonnen. Een
kleine en verantwoorde keuze, zooals Kloos
bedoeld heeft maar waarmee hij niet bijster is
geslaagd zou nog altijd reden van bestaan heb
ben. Daarin zou dunkt ons de patriottische en
de religieuse dichter de voornaamste plaats
innemen.
In de voor het Nederlandsche volksbestaan
tragisch bewogen jaren van Bilderdijk's leven
heeft hij woorden gevonden die ook nu nog
vollen weerklank zullen vinden. Bij een volk
met sterker nationaal bewustzijn dan het onze,
bij een meer uitgesproken vaderlandslievende
vorming der jeugd, zouden, sommige historische
verzen van Bilderdijk niet geheel vergeten zijn
De religieuse poëzie gaat boven de nobele
en kloeke patriottische liederen uit door een
natuurlijke verhevenheid, die Bilderdijk in een
aantal verzen werkelijk zuiver en onaangetast
heeft weten te bewaren. Zoo in zijn vele gebe-
dén, die door bloemlezingen althans éénige be
kendheid hebben gekregen, vooral het indruk
wekkende „Gebed" uit 1796. Maar er is meer
in de dikke deelen „Gewijde poëzie" uit da
Costa's grejote complete uitgave. Het is soms
een verrassing daar de schoone bewerkingen
van psalmen en middeleeuwsche kerkelijke
hymnen te lezen. En ook onder de ge-dichten
op de groote heilsgebeurtenissen uit het evange
lie is een aantal eenvoudige, zeer zuivere en
nóg "altijd hoogst genietbare stukken.
De vraag van Napoleon, in het motto van
dit gedachtenisartikel gesteld', is nog altijd
actueel en het fiere antwoord van den dichter
niet minder.
Maar zijn beteekenis reikt ver uit buiten
de „republiek der letteren". Onafhankelijk van
de waarde van zijn dichterschap, blijft hij een
groote figuur in onze beschavingsgeschiedenis
om den invloed van zijn geesteshouding in zijn
tijd. „Christenwijsgeer en dichter is hij, meer
dan een halve eeuw, bij den schier algemeenen
afval, voor Nederland als 't ware de vertegen
woordiger der goede beginsels geweest"
schreef Groen, een jaar na zijn dood. En om
hetzelfde uit te drukken vond Gerard Brom dit
treffend beeld „Zoals de reus Christophorus
aan de ingang der kerk het Christuskind door
de golven draagt, zo dorst de geweldige Bilder
dijk bij de poort van zijn eeuw het schijnbaar
kinderachtig Christendom over de revolutie-
stroom heen beuren".
Dit zou al genoeg kunnen verklaren, waarom
er onder Bilderdijk's paladijnen ook zoovee!
eminente Katholieken voorkomen. Voor hun
betrekkingen met den meester en diens eigen
verhouding tot de Moederkerk mogen we ver
wijzen naar het boeiend essay, waarmee het
eerste deel van „Romantiek en Katholicisme"
opent.
(Van onzen correspondent.)
619
341
303.246
heeft men niet alleen die moeilijkheden in
aanmerking te nemen, doch ook rekening t©
houden met de omstandigheden dat de Engel
sche katholieken, buiten de centra van Londen
en Lancashire, wijd verspreid wonen, en vaak
groepen vormen van enkele dozijnen personen
in een dieht-bevoikt protestantsch district
Onze Brusselsche correspondent meldt ons
De gemoederen der studenten zijn nog steeds
niet gekalmeerd. In den afgeloopen nacht is
het, op drie verschillende punten der stad, weer
tot ernstige vechtpartijen gekomen tusschen
Vlaamschgezinden en franskiljons-
Andermaal moest de politie hardhandig op
treden om de vechtenden te scheiden.
Eén der studentencafé's werd met steenen
en andere projectielen gebombardeerd, waar
door veel schade werd aangericht.
Een paar st denten zijn wegens bekomen
verwondingen in het politiebureau moeten ver
bonden worden.
Geestelijken
Kerken en kapellen
Bevolking
1921
3.962
1.933
1.931.991
2.
1931
4.581
2.274
235.237
„Waarom werk je niet?"
„Mijn spa Is in tweeën gebroken."
„Dan ben je er zeker te wild mee
te werk gegaan
„Nee, ik heb er alleen maar tegea
geleund!"
Brussel, 14 December 1931
Vorige week hebben w(J de pertinente ver
klaring geseind van den heer ir. van Gaeneg-
hem, minister van Openbare Werken die, in
strijd met andersluidende berichten, in een
te Luik uitgesproken redevoering zeide, dat
de regeering er nooit aan gedacht heeft de
werken van het Albertkanaal, dat Antwerpen
met Luik moet verbinden, op te geven.
Thans heeft ook staatsminister mr. Paul
Segers zich over deze kwestie uitgelaten. De
heer Segers, senator voor Antwerpen, be
hoorde na den oorlog tot de Belgische onder
handelaars, die met de Nederlandsche gedele
geerden over de tusschen beide landen han
gende geschillen heeft geconfereerd. Dat was
in den tijd, dat de annexionisten nog vasten
voet hadden in het ministerie van buitenland
sche zaken en de minister van diit departe
ment, mr. Paul Hijmane, lang niet van an-
nexionistische smetten vrij was.
Segers en Hijmans hebben sedert dien veel
moeten verbranden van wat zij toen hebben
aanbeden. Hijmans heeft zich, met hier en
daar een kleine onderbreking, als minister
kunnen handhaven, terwijl Segers, die meende
het zonder de politieke vriendschap van mr.
dr. Frans van Cauwelaert te kunnen stellen,
zijn politiek prestige met den dag heeft zien
afnemen, zoodat hij tenslotte in het parlement
niet veel meer dan zich zelf vertegenwoordigde.
Eenigen tijd geleden kreeg hij een functie in
de commissie der groote openbare werken en
heeft hij daar de sectie gepresideerd, die door
de regeering het plan voor het graven van
een recbtetreeksch kanaal tusschen Antwerpen
en Luik heeft doen aanvaarden. Het is in
deze kwaliteit dat hij zich door een man van
de „Metropole" over het Albertkanaal heeft
laten interviewen, een paar dagen na de be
kende interventie van minister van Caene-
ghem.
Segers begon met te zeggen, dat in de eerste
plaats uit het debat moet verwijderd worden
de kwestie van het afleiden van het Albert
kanaal, stroomafwaarts van Hasselt, naar Aer-
schot e>n van daar naar Massemhoven om ver
volgens langs de vallei van de Denier ver
lengd te worden van Aerschot naar Vilvoorde
bij Brussel, waar het met de Brabantsche ka
nalen zou verhonden worden. Deze aanslui
ting met de Brabantsche kanalen, zeide hij,
ie zeker wenschelijk en zij kan in overweging
genomen worden den dag. dat 's lands finan
cieele middelen dat zulllen" toelaten, doch dit
zal dan toch niet méér kunnen zijn dan een
aanvulling van het Albertkanaal, zorals dit
thans is opgevat en waarvan het tracé in
geen geval mag gewijzigd worden.
Het afleiden van het Albertkanaal langs
Aerschot-Massenhoven en de verbinding naar
Vilvoorde zou een extra-uitgave van 300 mil
lioen francs met zich brengen, terwijl verder
groote moeilijkheden in verband met de spoor-
wegiynen zouden moeten overwonnen worden.
Men heeft dus ongelijk, zoo vervolgde Segers,
deze aangelegenheid aan het eigenlijke Albert
kanaal vast te koppelen. Dit laatste moet
einde 1938 opgeleverd worden; de genoemde
supplementaire werken zullen maar drie jaar
vergen, laat men er dus niet voor 1935 mede
.voor den dag komen teneinde thans geheel
onze aandacht aan het Albertkanaal te kunnen
wijden.
Of er geen sprake is geweest de werken van
het Albertkanaal op te geven, vroeg de jour
nalist?
Nooit! antwoordde Segers met klem. Het
technisch noch het financieel comité hebben
daar ook maar één oogenblik over gedacht.
Hoogstens heeft men gesproken over de wen-
scheiijkheid om, met het oog op de financieele