se
t
t
a
2
m
if
mn
KERSTNACHT IN HET
HEIüEDORPJE
HET „KERSTMANNETJE"
TE PARIJS
GENEESKUNDE EN HUMOR
Fluistert, waar men U verlicht
WOENSDAG 23 DECEMBER 193Ï
DICHTER EN PROFEET
z
n
Het is in den namiddag van 24 December.
Over har-dlbevroren sneeuw blaast ijskoude
Oostenwind. Lange ijskegels 'hangen aan de
daken en word-en beschenen door den bloed-
rootten sdhijn van de ondergaande zon. Over de
dennen en de pijnboomen ligt een witte sneeuw-
Sluier, die glanst als kristal. Een troep kraaien
vliegt in bet dicht geboomte.
Vreedzaam en rustig ligt het beidedorpje in
de heilige stilte.
Een enkele dorpsbewoner spoedt zich door
de dorpsstraat am nog iets te koopen voor het
Kerstfeest. Wie zijn huis niet behoeft te ver
laten, blijft binnen, want zulk een koude
Kerstmis heeft men in jaren niet geaend. De
bewoners van het land troosten zich: Het is er
immers de tijd voor; er behoort sneeuw te lig
gen met Kerstmis en het moeten dan koude
dagen zijn!
Midden in het dorp ligt, door verweerde
muren omgeven, het kerkhofdaarnaast staat
het oude bedehuis. Tuin en pastorie grenzen
onmiddellijk aan het kerkhof.
De pastoor heeft zijn Kerstmis-officium
vroegtijdig beëindigd, daar zijn brave parochia
nen tegen het ondergaan der zon plaats nemen
bij den biechtstoel. Het Hoogfeest van Kerst
mis moet met een rein hart worden gevierd.
De pastoor spreekt zacht voor zich heen, nu
een vers dan een antiphoon. «ia, waarlijk, zegt
hij bij zich zelf: „De goedheid en de mensah-
1 levendheid van God onzen Zaligmaker is ver
schenen. Christus is ons geboren. Komt, laten
■wij Hem aanbidden. Ja, de Maagd beeft den
Koning ter wereld gebracht, Wiens naam is
van alle eeuwigheil en de moedervreugd is
haar deel geworden met de eer der maagdelijik-
heid. Geen was aan haar gelijk, en niemand
aal na haar konten. Alleluia."
Hij boog zich over de studeertafel. Een vel
papier dboeg tot opschrift: „Predioatie voor
het H. Kerstfeest", en daaronder volgden eenige
korte aanduidingen en punten. De oude pas
toor was geheel thuis in wat hij op papier luad
gezet. De woorden: „Goedheid Gods, de mensoh-
lievendlbeid van God, de kribbe, de heiberg,
geen plaats, komt laat ons Hem aanbidden
eouden in de Kerstmis op doeltreffende wijze
naar voren worden gebracht.
De pastoor kijkt door het venster van zijn
studeervertrek naar de kerkdeur, om te zien
of reeds boetvaardige Christenen naar de kerk
komen. Op den weg nadert langzaam een voer
tuig, dat met wit doek is overdekt. Een oud
paard met een aan elkaar geknoopt tuig spant
'alle krachten in om den gebrekkig en wagen
voort te trekken.
Naast het paard loopt een slanke. Jonge man,
wiens zwarte naren lang neerhangen In den
nek. Een oude, lichte zomerjas wordt door den
wind tegen zijn lijf gedrukt; om hals en
ecliouders is schilderachtig een roode deken
geslagen. Af en toe drukt hij z'n grooten slap
pen hoed op de beijrzelde haren.
Achter den wagen gaat een donkerbruine
vrouw; het ongekamde zwarte haar komt van
alle kanten van onder een hoofddoek kijken.
Zij voelt scherp den snerpenden Oostenwind.
Steeds dichter poogt zij zich in naar schamel
kleed te hullen en behoedizaam ziet zij voor
saiah uit, opdat geen scherpe stukken Ijs op den
harden grond in haar gescheurde schoenen
Bullen dringen.
Van onder de witte huif warren rook naar
boven. Een sterke windvlaag doet een gedeelte
van 't doek opwaaien, waardoor een blik naar
binnen kan worden geslagen.
Er staat een brandend kacheltje, dat bij elke
beweging van den wagen dreigt te vallen.
Er voor hurkt een oude, onzindelijke man,
die hot omvallen poogt te voorkomen. Hij
probeert wat warmte op te vangen. Op een
hoop lompen ligt een jonge vrouw zacht te
kreunen.
De man voor den wagen laat een eentonig
„boei" booren en klapt voortdurend met z'n
eweep om het uitglijdende paard tot meer
spoed aan te zetten. Het arme dier, dat uit
z'n neusgaten twee rookzuilen tn de koude
lucht blaast, gaat met groote moeite voor
waarts.
Het eerste huis in de dorpsstraat Is nu be
reikt. Ee ruk brengt het paard en wagen tot
Btaan. Hot schijnt dat de zigeunerfamilie aan
tiaar doel gekomen is.
De jonge zigeuner wacht even, brengt dan
paard en wagen naar een kleine open ruimte
voor het eerste huis van het dorp. Het paard
is spoedig uitgespannen en aan een der wielen
vastgebonden.
De zigeuner slaat het voorhangsel van den
wagen terug, stapt op het boerenhuisje toe.
opent de deur en sleept zonder meer ver
schillende voorwerpen uit den wagen naar de
keuken. Hij keert haastig terug en draagt met
groote handigheid de kreunende Jonge vrouw
©veneens de woning binnen. Daarna haalt hij
den ouden man. die nog steeds bij het kacheltje
neerhurkt. Vervolgens brengt hij 't paard in
den stal. allee is weer stil en vreedzaam
in bet eenzame dorp.
De bewoners van bet huis waren door het
openen van de deur en het heen en weer ge
loop opmerkzaam gemaakt en naar de keuken
gesneld. De vrouw des huizes kon eerst geen
woord uitbrengen toen zij op den grond een
Bleke zigeunervrouw zag liggen, die jamme
rend en ween end om hulp smeekte Zij voegde
den zigeuner eenige toornige woorden toe.
Maar deze smeekte om onderdak voor den
nacht.. De boerin wond zich steeds meer op
Zij kon er wel om schreien, dat het mooie
Kerstfeest op deze wijve door een binnendrin
gende zigeunersfamilllie moest worden ver
stoord Maar het was toch haar plicht
de arme vrouw In deze moeilijke uren bij te
staanJa. maar in haar huis, öp den
vooravond van 't hoogheilig Kerstfeest!
Terwijl de vrouw des huizes zich hierover
met den vreemden man onderhield, werd In een
hoek van den beuken de deur der huiskamer
geopend. De kinderen zaten daar om de.tafel.
Een meisje las met luide stem utt de Bijbel-
■Che geschiedenis de plaats voor: „En tijdens
fcnin verblijf verliepen hare dagenen wik
kelde haar eerstgeboren Zoon in doeken, en
legde Hem neder op een kribbe omdat voor
hen geen plaats was in de herberg
De vrouw en de zigeuner luisterden: de
arme vrouw kreunde. Maar niemand zie meer
iets.
De Kerstavond was gekomen; alle twist
verstomde.
Helder flikkerden de sterren aan den wol-
keloozen hemel. De heilige stilte werd door
niets verbraken, dan door de schrede der
dorpsbewoners, die uit de kerk kwamen en zich
over de krakende sneeuw naar hunne woning
spoedden. Het bedehuis stond in majestueuze
rust; de oude muren leden door ae helder ver
lichte vensters nog ernstiger. Na een paar uren
waren ook de lichten in de kerk uitgedaan.
De pastoor Sloot de zware, met spijkers besla
gen deur, die knarsend dicht sloeg. De pries
ter hulde zich in zijn mantel en snelde naar
zijn wo.nlng.
Midden In den nacht luidden de klokken.
Zij schenen elkander van ver uit den omtrek
toe te roepen: „Christus is geboren! Komt
laten wij Hem aanbidden". De plechtige op
roep klonk niet tevergeefs.
Jong en oud treedt uit de witbepleisterde
n helder verlichte buizen. Het vreedzame maan
licht spreidt zich over de dennen- en edken-
bosach&n en verlicht de smalle wegen, waar de
eeuwen oude eiken en pijnboamen hun knoes
tige wortelen uitsteken. De dieren in het woud
zien verwonderd op. Zij ook schijnen te voelen,
dat de komende dag een dag van vrede is en
van zaligheid.
Het laatste klokgelui van de dorpskerk is
dra verstomd. Eenige achterblijvers stappen
nog steviger door om het Godshuis te bereiken.
De Hoogmiis begint. De kerk is schitterend
verlicht. In prachtig met goud bestikt gewaad
beklimt de priester het altaar, begeleid door
de koorknapen met rooide toogjes. Wierookvat
en scheepje blinken als zuiver goud. Nu zet
het orgel in. Majestueuze tonen ruischen door
d# kerk, als de eerste uiting van de Kerst
vreugde der verzamelde menigte. Nu zwijgen
de zware registers en op zacht verbalenden
toon worden begeleid de woorcen van het
XntroituS der H. Mis: „De Heer spreekt tot
Mij: Mijn zoon zijt gij. Ik heb heden U ver
wekt". Een andere stem valt in en er wordt
gevraagd: „Waarom razen de neldenen en
ziinnem de volken op ij dolheid?" Jubelend
wordt dan het Gloria Patri gezongen en zacht
begint het vierstemmige „Kyrie Eleison".
Het eene deel van bet H. Misorrer volgt op
het andere, steeds plechtiger en aangrijpender.
Het is nu doodstil in de kerk. De priester be
geeft zich naar de Comimuinefbank on leest
•het eerste Evangelie, over Keizer Augustus
en zijn landvoogd Quirinus. Van Jozef uit
Nazareth, de stad van Judea, en van Maria,
zijn verloofde vrouwEn zij baarde haren
eerstgeboren Zoon en wikkelde Hem in doeken
en logde Hem neder in eene kribbe, omdat
voor hen geen plaats was in de herberg.
In het heidekerkje was alios zóó stil, dat
men de woorden van den priester duidelijk
Icon verstaan. Of hij op de laatste woorden wat
meer don nadruk had gelegd? Plotseling
hoorde men bij de deur van het zijschip een
ncvig snikken. Daar stond een slanke jonge
man in een lichte zomerjas en een oude
vrouw in armelijke kleedij. Het waren de
zigeuners.
De pastoor begon zijn preeik, waarvoor hij
tot tekst genomen had: „Verschenen is de ge
nade en de mensohlievendheid van God, onze
Verlosser Er heerschte weer doodsche stilte.
Het was alsof de aandachtig luisterende hel
bewoners de stem van den Engel hoorden, die
sprak tot de arme herders: „En dit zij u ten
teek-en: Gij zult ee,n kind vinden m doeken ge
wikkeld en in een kribbe gelegen
Na de Vespers in don namiddag was het
werk van den dag verricht. De pastoor had
des morgeus reeds naar de vreemdelingen ge
vraagd. Hem was meegedeeld, dat hij waar
schijnlijk een zigeunerkind zou hebben te dee
pen: het had reeds den nooddoop ontvangen.
De Kerstdag spoedde ten einde. De zon wierp
•haar laatste roode stralen over de heide. Vrede
lag over het beidedorpje. Alles, ademde heilige
plechtigheid. De landelijke stilte werd niet ver
stoord.
De dorpspastoor ging over de harde sneeuw
naar het huisje, waar de arme zigeunerfamilie
ondierdak had gevonden.
Toen hij In de groote keuken stond, kwam
de vrouw lies huizes hem reeds tegemoet om
een Zalig Kerstfeest te wensohen. Tegelijk ver
haalde zij wat er den vorigen dag gebeurd was
en hoe in haar huis in den afgeloopen naoht
een Kerstkindje geboren was.
En waar is de vrouw?
Och, meneer pastoor, u weet, dat wij
maar twee kamers hebben; een woonkamer en
een kleine slaapkamer. Toen de vrouw daar
zoo op den kouden ste.enen keukenvloer lag.
hebben we maar in den stol een legerstede
voor haar gemaakt
Zij ging voor en opende de deur. waardoor
men uit de keuken in den stal kwam. Het
oude zigeunerpaard keek tevreden om zich heen
en achter het arme dier, bij de anaere muur,
lag de jonge zigeunervrouw, ziens en afgemat
en naast haar, in doeken, haar kindje.
Door het met stof en spinrag bedekte venster
vielen de bloedrode stralen der ondergaande
zon en verspreidde een lndrukwekiKende stem
ming over dit „Bethlaheim in het neidedorpje".
Ondanks alles beersohte hier vreae.
Dankbaar blikte de arme vrouw naar haar
gastvrouw en deze was op haar beurt ver
heugd, dat zij op den heiligen avond dit werk
van barmhartigheid had kunnen beoefeneD.
Kan die arme vrouw niet ergens anders
worden ondergebracht, vroeg de pastoor.
Onmogelijk, antwoordde de vrouw. Zij
moet volslagen rust hebben, anders lis het
ergste te vreezen.
0:p den feestdag van St. Stephanas sprak
heel het dorp van het „Kindje van Bethlehem".
Ieder wilde wat brengen aan de arme zigeuners,
ieder wilde één van de Drie Koningen zijn, of
Minstens een arme herder, zooals de be
voorrechten, die aan 4» Heilige Familie d*
KERSTTAFREEL, aan Jan Steen toegeschreven. (Naar een schilderij in 't museum te Aix)
liefde mochten bewijzen, welke zij aan bun
behoeftige medemenschen wilden beoefenen.
Voor de geiheele zigeunersfamiilie werd rijkelijk
gezorgd en wel nooit had zij zoveel goede gaven
ontvangen als op dien diag.
Maar de afnemende krachten der jonge
moeder konden door al die gesonemken niet
worden versterkt. Toen zij op den feestdag
van St. Stephanus de zon andermaal hare laat
ste stralen bloedrood wierp in den stal van het
heidedorpje, knielde de dorpspastoor neder
voor de legerstede van de aigeunervrouw.
Met zachte matte stem beleed zij naar zlelenood
aan dienp riester, die zich over haar henen
boog.
Aan het voeteneinde stond een klein tafeltje
met helder lijnwaad bedekt. Voor een eenvou
dig kruisbeeld stond een brandende lantaarn.
De pastoor gaf een teaken met de bal. die
aidh aan het hengsel bevond. De staldeur werd
geopend en de jonge man trad binnen, terwijl]
de mensohen uit het dorp bij de deur op de
knieën bleven liggen en met de vrouw des
huizes den rozenkrans baden.
De priester reikte de Heilige Teerspijze aan
de zieke.
Nog steds vielen de roode stralen der onder
gaande zon in den armen stal. De zigeuner lag
op de knieën bij den kop van het paard, dat
wezenloos voor zich uitstaarde. Tranen rolden
over de bruine wangen van den man, en zijn
gebed werd door een diepen zucht onder
broken
De zieke werd steeds zwakker. De priester
diende haar het H. Oliesel toe. Daarop verliet
hij haar.
Een man was naar de stad gesneld om een
dokter te halen. De weg was bijna twee uren
la.ng. Toen de maan wa3 opgek omen en de
sterren weer aan den hemel flikkerden, bracht
de dokter, die een paar minuten geleden was
aangekomen, aan den pastoor oe tijding, dat
de jonge zigeunervrouw juist gestorven was;
het kindje zon haar nog dienzelfden nacht wefl
volgen
Den volgenden morgen had het sterk gevro
ren. Krachtige slagen werden gehoord in den
barden grond van het kerkhof: de jonge
zigeuner delfde een graf voor vrouw en kind.
En weer werd het morgen.
De doodsklokken luidden nu....
De Zigeunersvrouw werd mieit haaT kind
begraven.
In het zwart gekleede meisjes droegen de
baar. Daar achter liep de jonge Zigeuner met
de ouders van zijn jonge vrouw Dan volgen
tal van dorpsbewoners alsof e©n goede be
kende uiiit haar midden was gegaan.
Toen de uitvaartdienst in de kerk geëindigd
was en de kist in de groeve was neergelaten,
vulde de zigeuner het graf met de koude
aarde.
Hij plaatste er een ruw houten kruis op en
hing er over heen een eenvoudige rozenkrans
van blauwe koralen.
En voor hij wegging hechtte hij op et het
midden van het kruis een bronsgekleurd
plaatje. Het stelde voor de Moedei van Smar
ten met et Lichaam des Heeren op haar
schoot.
Den volgenden morge nstond de pastoor in
gedachten verzonken voor 't venster van zijn
studeervertrek en zag naar de wit besneeuwde
toornen van het woud.
En weer zag hij den wagen met de witte
buif. Rook warrelde naar boven en naast het
paard liep de zigeuner, terwijl d<* oude vrouw
in baar lompen-kleeren achter het voertuig
aan strompelde. De weg voerde over de hei,
die aan de Westzijde van het dorp begou.
Hoei, hoei! zoo klonk het eentonig uit
den mond van den zigeuner, om zijn paard
aan te zetten.
Hoei.... klank het al zwakker ovor de
helde.
Totdat ook diit geluid in de verte verdwenen
was.
Een witte schemering met een wolkje rook
was op heit laatst alleen nog zichtbaar.
Tot ook dat verdween....
De pastoor dacht aan de ellende van deze
zwervers en hoe dieze zigeunerfamilie de
Christelijke naastenliefde in zijn parochie had
gewekt. Ontroerd verliet hij het vensted
In het dorp sprak men nog langen tijd van
de arme zigeunervrouw, die daar met haar
kindje rustte op heit oude kerkhof.
En op Kerstmis knielde de dorpsvrouw, die
aan de zigeuners onderdak verleend had, neer
op lit eenvoudige graf om er te bidden.
En eiken zomer legde zij frissche bloemen
neer voor het ruw houten kruis....
Oogenscliijnlijk lijkt ons de humor moeilijk
vereenigbaar met een ernstig beroep als ge
neeskunde. En toch, wanneer we even naden
ken, dan moeten we erkennen: „Waarom zou
den die twee niet samen kunnen gaan?" Of
is de humor niet in dit geval een soort leactie
op de eeuwige misère, die een dokter dage
lijks moet aanschouwen? Hij gevoelt soms be
hoefte zijn omgeving en zijn patiënten te doen
lachen en misschien ziet hij er 'n onderdeel in
van 't genezingsproces. En dikwijls is 't niet
de dokter, die voor den humor zorgt, maar
de patiënt.
In de spotbladen van alle tijden is de dok
ter en vooral de ouderwetsche huisdokter al
tijd een geliefdlcoosd object geweest voor ontel
bare moppen. Ook schrijvers en dichters zijn
niet altijd even goed over de zonen van Es
culaap te spreken. Molière placht bij iedere
gelegenheid, die hij kon vinden, zijn hoon uit te
storten over de ongelukkige geneesheoien en
Bernard Shaw heeft ze nu ook niet bepaald
met fluweelen handschoenen aangevat.
Ontelbaar zijn ook de anecdoten, waarin be
kende professoren en doktoren een rol vervul
len. Onlangs beeft prof. Bruck in een Duitsch
tijdschrift er enkele verteld, o.a. over vergis
singen, gemaakt door bekende artsen bij het
stellen der diagnose. De Heidelberger aocent
Erb had hiermede nog al eens te kampen. Zoo
stelde een zijner assistenten bij een patiënt
een kankergezwel vast, waardoor de maag werd
afgesloten. Erb lachte sarcastisch over de ver
gissing van zijn leerling en begon met een
schitterende voordracht over nerveuse afslui
ting van den slokdarm. Drie dagen later over
leed de zieke en bij de sectie bleek hij te zijn
gestorven aankanker in de maag. Erb
kwam na afloop een collegezaal binnen, wierp
woedend een paar kranten op zijn lessenaar
en verklaarde: „Mijn leven lang stel ik geen
diagnose meer." Bij een andere patiënt con
stateerde hij een groot gezwel in het lichaam
Ook deze man stierf en bij sectie vond men
geen gezwel en bij critische bespreking van het
geval merkte Erb minachtend op: „Niets ge
daan met die pathologen, mijn gezwel hebben
ze niet eens kunnen vinden!"
Een zeer bijzondere zelfkennis toonde onge
twijfeld een bekende internist, die ei zich
steeds tegen verzette de obduktie van de pa
tiënten, die in zijn kliniek gestorven waren, bi:
te wonen. „Ik heb vroeger niet geweten, wat
de zieke mankeerdeik behoef het Daarom
later ook niet te weten". Denzelfden docent ont
snapte op een zijner colleges het volgende stijl
bloempje: „Het spijt mij, heeren, dat de toe
stand van de patiënt zoozeer verbeterd is, dat
ik u de ziekteverschijnselen niet meer zoo
duidelijk kan demonstreeren als ik gewenscht
had
Bijzonder veel zin voor humor bezat de Ber
lijnsche dokter Heim en het aantal anecdoten
over hem is legio. Een dame, die veel door
hoofdpijn werd geplaagd, had hem in allen
ernst, ofschoon wel wat verlegen, verzekerd,
dat zij hiertegen een zeer vreemd middel ge
bruikte, dat haar als onfeilbaar was aangera
den. Zoodra de pijn begon, bedekte zij haar
hoofd metzuurkool. Heim lachte volstrekt
niet, maar zei dood laconiek: „Prachtig!
Prachtig! Maar misschien is het beter, wanneer
U er ook nog een knakworstje bijvoegt."
Een van de bekendste zenuwartsen van Berlijn
de oude Dr. Leppmann spotte bij iedere ge
legenheid, die zich voordeed. In een zijner
beroemdste tafelspeeches richtte hij zich eens
tot de vrouw des huizes, die eeuwig jong bleef:
„Dagelijks schittert zij in nieuwe kleuren."
Minder galant was de internist Frerichs, die
aan een diner geplaagd werd met het uitvoe
rig verhaal van zijn tafeldame over alle kwa
len, waaraan zij leed en die hoopte op deze
manier een gratis consult van den beroemden
man te krijgen. „En", zoo vroeg ze tenslotte,
„wat raadt U mij aan om te doen, dokter?"
„Kijk, mevrouw" merkte Frerichs met een
dood-ernsitig gezicht op, „Het lijkt mij het beste
dat U eens een uitstekenden dokter raadpleegt
Een anderen keer zei een dame tot haar tafel
heer-dokter: „Ik ben verschrikkelijk verkouden
en moet aanhoudend hoestenwat zou 11
in mijn geval doen?"
„Ik zou ook hoesten, mevrouw", anwoordde
haar buurman beleefd.
De psychiater Mendel kreeg in de polikliniek
eens bezoek van een Poolschen jood. „Wat
scheelt u?" vroeg Mendel. „Wat me scheelt?
Niets!" zei de zoon van het oude volk. „Maar
waarom komt u dan hier?" informeerde Men
del verder. „Waarom ik hier komik heb
gehoord, je wordt hier voor riet* onderzocht.....
en misschien mankeer ik wel wat."
Dank zij de .groote magazijnen diuurt het
bezoek van het „Kerstmannetje" aan de Fran
sohe hoofdstad een heeile maand.
Of de kinderen daar blij mee zijn? Heel
zeker zijn we daar niet van. Een spotprent
toont eau paar kleine jongens op een trottoir
band, die elkaar troosten: „Als we groot zijn
mogen we 't ook zien." Terecht!
Inderdaad zijn het de grooten, die zioh voor
de Kerstétalages verdringen, dat wil zeggen,
voor dlie welke voor de kleuters bestemd zijn.
Men kan het ze vergeven, dat de magazijnen
tenslotte zieh meer interesseeren voor de
ouders, die de porteimonmaie houden, dan voor
de kleuters, die zioh slechts tot kijken bepalen
Het is al heel mooi, dat sommige dier maga
zijnen de politie er bij hebben gehaald en een
ordedienst hebben ingesteld, om de kinderen
ten minste iets te laten zien.
Trouwens, ook met het speelgoed zelf volgt
men hier meer den smaak der grooten, dan het
verlangen der kleinen. Ook voor de kinderka
mer staat de boel lichtelijk op z'n kop. Men
meent echter aan de in verteederiag wedkaan-
penide grooten verschuldigd te zijn zelfs de
courante cadeaux prijzen te doen bereiken,
die men vroeger zelfs niet bij een zilveren
bruiloft zou hebben besteed.
Toch is het n:iet eens de portetnonnaie die da
keuze zoo moeilijk maakt. We worden bang de
kinderen te zullen verschrikken met een van
die wezens der uitgestalde poppenverzamelin-
gen die de revue en café-concertpersoneelen
zijn voorbijgestreefd en voor een modellenver-
zameiling van een psychiater kunnen worden
gehouden.
Er zijn natuurlijk nog mensohen, die niet
zoozeer het p lei zier van het schenken dan wel
het genot van den kinderlach zoenen, maar die
ouiderwetsdhen zijn gedoemd erg „puxée" te
doen en in de goedkoope afdeelingen den mee-
warigen glimlach van de verkoopster te trot-
seeren, om, zich bijna verontschuldigend, een
wanhopig banaliteit je te kd eizen- Maar waar
mee de kinderen werkelijk spelen.
't Gekste is, dat in sommige étalages nog
voorstellingen van het Kerstmannetje worden
aangetroffen, al zijn ze weggedrongen bij de
pruliletjes-op-een-koopje. Het lijkt me zoo dat
die kinderen, die men van het Kerstkindje heeft
beroofd, al een zeer vage voorstelling ontvan
gen van het woudmannetje met dien winter
baard, dat ze met geen mogelijkheid voor den
schenker kunnen houden van de vernuftige
dingen waarmee de ouders in liefde concurree-
ren. Péré Noël is inderdaad een anachronisme
in deze verlichte wereld, die van den „réveil-
lon" liever een braspartij wil maken en in een
Gargantua-maal duidelijker haar aspiraties ge
symboliseert! ziet. Garigantua setiijnt dan ook
de held van het feest te worden, en de Louvre-
magazijnen leggen een psychologisch talent
aan den dag met de massa vast te houden met
d-e culllnaiire „f-eëerie", waarin de brandweer
het Gargantua-monster den wijn in het keelgat
spuit en een electrische kraan hem de gebraden
varkens tusschen de malende kaken voert. Dat
interesseert heel Parijs dat van rêveililo-nnee-
ren droomt
't Is altijd iets verbijsterend® te zien hoeveel
tienduizenden meuschpn zelfs ra Parijs geen
haast hebben. Een enorme massa blijft zich met
het aan- en uitspringen der lichtjes amuse-eren
en uren lang raden wat er komen zal.
Wat lijkt de tijd reeds ver dat lacopozai hier
een hemel met sterren vulde en op een lieflijk
dorp met de zachte sneeuwvlokken den vrede
van den Kerstavond deed neerdalentoen
aan den huiseüjken haard een Kerstsprook ie
werd verteild en ook de kinderen van het
schouwspel iets begrepen. Nu staren ze, voor
zoover ze er zijn, naar dlie giiganteske oogen en
dat vreeselijke mombakkes. Gargamtua heeft
d,en Péré Noël zelf opgeslikt.
Hoe zal 't over tien jaar zijn? 't Is om meelij
te hebben met Jacopozzi, die toch een erkend
lichtkunstenaar is. Een paar jaar geleden heeft
hij heel Parijs verrast, maar nu moet hij al
ondervinden' dat 't nieuwtje er afgekeken is
Bij de „Galaries-Lafayette", waar hij over twee
tegenover elkander gelegen gevels beschikt
heeft hij weer een soort Elzasse- dorp en een
hemel waarin het Kerstmannetje zioh in een
klomp, die de hoorn dies overvloeds vervangt
uit de wolken komt gegleden, 't Is wonder,
dat men de goede gaven nog altijd van boven
doet komen. Een vlucht ooievaars trekt den
klomp voort en het dorp wordt beurtelings
verlicht en in het donker geworpen, maar het
tafereel is te overladen, en ook hier wordt de
illusie op de vlucht gedreven door het me
chanisme wat haar moet verwekken.
Gelukkig hebben miet alle magazijnen de
„techniek" zóó ver gedreven. De ..Samaritalne'
is barmhartig geweest voor de kleuters, die
daar de straat herschapen vinden in een tro
pisch woud, waarin de lichtbanen gebruikt
worden om jacht te maken op apen en giraffen,
terwijl acrobatische inboorlingen in de hooge
ipaftnuen evofluilies volbrengen, die zelfs de
fantasie der Zondagsjagers overtreft. Toch ts
bet de ouide, goedige „Bon Marchdie het
kinderhart nog weet te treffen. De grootste
étalage is een poppenkast geworden,- doch
Guignol, het fransche lid der familie Klaesen,
verschijnt er slechts als metteur-en-scène, want
het program bestaat uit werkelijk feërieke
spiookjes. Dat voor de kinderen. Maar het
groote liohtst.uk bestaat uit een étagewoning,
met in de middenverdleping een schoone. die
van een jazz een serenade ontvangt, op zijn
beurt de waardeeriug der „borenste buren
ontvangend in den vorm van een emmer water
Ook voor kinderen De grooten ondervangen
die vraag door de kleuters op zij te dringen en
bet rijverkeer te versperren.
Er zijn in Parijs nog kwartieren waar het
minder prachtig, minder up to date is Daar
wordt minder licht vermorst en daar wordt
men niet kleurenblind. Daar drukken vreugde
volle gezichtjes den neus plat tegen de besla
gen ruiten, waarachter stapels van kleine
santons de fantasie der kleinen wekken. Daar
behoort de Pére Noël nog slechts tot de asses-
soires van een kerkstboom, die er nog zeld
zaam Is. Daar zijn het de Kerststalletjes die
het Kerstfeest komen aankondigen. Maar dat
zijn de kwartieren waar de mode de traditie
niet heeft kunnen vervangen. Omdat Kerst
mis er nog Kerstmis is gebleven. En de „P'tit
Jêsug" nog niet door Gargantua werd verdron
gen.
Na zijn vreeselijke misdaad
Kwelden hem berouw en leed
Nachten, dagen moest hij denken
Aan den gruwel dien hij deed.
Eenzaam liep hij met zijn wroeging
Door het steedsche leven heen
Altijd met zijn angst voor oogen
Altijd met zijn vrees alleen.
Niemand van zijn medemenschen
Wist van wat hij wreed beging
Hij bleef steeds de welgeziene
In zijn ouden vriendenkring.
Niemand die hem kon verdenken
Of hem vragen ad gesteld;
En de rechter der Gemeenschap
Had zijn vonnis niet geveld.
Vrij kon hij zijn weg vervolgen
Met de vrije menschen mee
Maar zijn vrijheid was een dragen
Van een niet te dragen wee.
En met niemand kon hij spreken
Nergens vond hij troost of steun.
En zijn ooren moesten hooren
Slechts zijn nachtelijk gekr un.
Kerken vond hij, deuren open
Op het Altaar scheen de zon;
Maar hij dorst niet oinnentreden
Omdat hij niet bidden kon.
Maar hij dorst niet binnen sluipen
In die vrede-schemtring
Omdat hij niet kon gelooven
Zielshenauwde sterveling.
En Gods-dienaar die er waakte
Voor den Allerhoogsten Plicht
Zag zijn angsten en zijn lijden
En zijn menschelijk gezicht.
En hij fluisterde en biechtte
En hij smeekte om zijn straf
Hij die voorging in het lijden
Wijst geen armen zondaar af.
J. H. SPEENHOFF.
Oudtijds werd 'n dichter wel: 'n „ziener" ge
noemd en daarmede bedoelde men, dat de dich
ter meer zag, dan de gewone mensch, maar
óók, dat de dichter in de toekomst zag, als een
profeet de menschheid waarschuwde voor de
toekomstige dingen. Jacob van Maerlant, een
der eersten, die in het „Dietsch in het oud-
Nederlandsch verzen schreef, wordt ook ge
noemd „Jacob, de groote ziener".
Merkwaardig is, dat onlangs een Engelsch
staatsman er op wees, hoe Tennyson, de Engel-
sche dichter, die van 1809 tot 1892 leefde, in één
zijner gedichten zéér duidelijk heeft voorspeld:
de luchtvaart (waarvan toen nog geen sprak©
was), de oorlog in de lucht en de groote oor-
log* den Volkenbond en het bolchewisme. En het
is misschien nóg merkwaardiger, dat tot nu toe
niemand deze zeer duidelijke voorspeilingen
heeft gevonden in het toch zeer bekende ge
dicht „Locksley Hall", waar de jonge man bij
het oud-vaderlijk slot van zijn verloren gelief
de mijmert over het verleden en de toekomst.
De bedoelde Engelsche versregels doen we
hier in ver-talingn volgen:
Want ik staarde in de toekomst
en, als ln een droomgezicht,
Zag ik het Visioen der wereld
in het wondervolste licht,
Zag de lucht vol koopvaardijers,
zag 'n ranke toovervloot
In de purp're schemer dalen,
verre rijkdom in haar schoot I'
Hoorde in de lucht 'n donder,
en er viel 'n doodsche dauw,
Want de volk'ren voerden oorlog
in het wijde, reine blauw
Met den warmen wind van 't Zuiden
zwol 't gefuister tot orkaan
En de vaandels veler volk'ren
stormden op elkander aan
Tot de oorlogstrom verstomde,
en de vaan zonk neer in 'tend
In de wereld-Federatie,
in der volk'ren parlement
Langzaam als 'n sluwe tijger,
sluipt een hong'rend volk dan aan
Tot waar bij de trage vuren
Ioome wachters droomend staan
Echtelijk krakeel.
„Je speldt me steeds wat op de -mouw.
„Ik kook van drift", zoo keef de vrouw.
„Hoe zou dat kunnen?" sprak de man.
„Jij die to-taal niet koken kan."
Diensthode-misere.
,,'t Gaat met mijn melden", sprak mevrouw,
„Nog lang niet, zooals 't moet;
Want d'eeue doet zoo goed als niets,
En d'and're doet niets goed."
H. W.
h*9\
De schoorsteenveger en de mUL.