IN het kamp der
mongolen
3
h
HET ORIËNTEERINGS-
VERMOGEN
ONVERKWIKKELIJKE
TOONtELEN
DE HOND VAN MAC DATHO.
WOENSDAG 16 MAART 1932
-tt-
°"de SüJjütili, bijgenaamd de leeuw, of
arm vam den onoverwinnelijke, snoof
N11 zadigd op en wierp de gouden lardeer-
baald, waarvan bij zicli bij bet eten bedien-
^e> terzijde. Lettend op iedere beweging
v*aü zijn peer, reikte een Uigurische slaaf
hem het aarden drinkvat niet smallen haJs
Sn gevuld met schuimenden koemis.
lie grijze veldheel sloot de oogen half en
dronk gulzig met wellust Zijn adamsappel
die ver uit den hals naar voren stak ging
bp de maat mee op en neer. Toen Bartolo-
rriei di Candiamo de geheime gezant der
Hepubliek Venetië dat zag, legde liij met
een zucht van verlichting de reep gerookt,
zoet smakend paardenvleesch neer, waar
aan hij uit beleefdheid slechts gehoorza
mend aan den dwang kauwde en gaf het,
Iegelijk met den sleutel aan den slaaf te
rug. Bliksemsnel was alles verdwenen. De
Slaat reinigde de schotels met. een troowdsch
van gedroogd gras en zette zë behoedzaam
tegen den waitld van de tent.
Schijnbaar onverschillig, terwijl hij in
Werkelijkheid in wn minimum van tijd alles
door de halfgeopende oogleden zag, at de
tijnotpgevoede mandarijn Tschang Joitschu
van een porseiednen bordje zijn rijst, zorg
vuldig, zonder haastig gebruikte hij de eet
stokjes. De gladde koralen kogel die op
rijn muts schitterde duidde zijn hoogen
zang aan. Zijn bonte wijde" kaftan, waarin
reeks dieren en bladeren ingewerkt
Was, stak kleurig tegen den achtergrond van
<km zwarten fluweelen wand af.
Vier Terchane, krijgers, die van alle las-
bevrijd, bovendien nog 9 misdaden on
gestraft mochten plegen en eerst voor de
tiende aan het rechtsgebied der Chans on
derworpen waren, zaten tegen elkandTr"
imngehurkt, rond den legeraanvoerder en
volgden met hageerige blikken het vat vol
«koemis.
Sübötai zette 1e buikige flesch van den
h'ond, aarzelde een weinig, toen reikte hij
ris ten teeken van bijzondere welwillend
heid aan den vreemdeling Siignor Bartolo-
tiieo wisit dit voorrecht te waardeeren: hij
deed een poosje of hij dronk en gaf toen
het kruikje aan den Chinees. Drie Russische
«.laven, krachtige jonge kerels met gebruin
de huid en jippgu droegen uit het
aangrenzende göcl(,e]te der tellt in booge
"luiken arak, rijstbrandewijn, tarassum,
'■naps en zoeten Persischen wijn. De
gouden Miskelken, in ByZiantijnsche
heiligdommen buit^maakte voorwerpen
den laaits en tocht tegen Kiew, fonkel
de voor ieder der mzittenden. Niet langer
eer betaamde bet zwijgen dat gedurende
den maaltijd voorgeschreven Was Sübötai
hegon het eerst een gesprek. Met schelle
stem vroeg hij den vreemden gezant naar de
Drienen van zijn verdere reis. Een plot_
Këlinge ribbestoot schrok deun jongen Ita.
Haanschen tolk, die achter den Venetiaan
6tOfid uit zijn droomen op, deze kleurde heb
tjg en haastte zich de woorden van den
Veldheer te vertalen.
De diplomaat lachte tevreden, streek met
de hand zijn fluweelen toga die met drie
hoekige purperen borduurses versierd was,
glad, rinkelde met zijn gouden borstket-
ühg en antwoordde:
„Doorluchtige veldheer, mij voerde hier
heen de bewondering en den wensch, met
eigen oogen de onoverwinnelijke heerscher
der wereld te aans« hauwen, wiens roem de
machtigste wapenleider der geschiedenis
verduistert en de heele wereld in verbazing
brengt".
De tolk stamelde en raakte in verwar
ring, stotterend en zweette. Slechts met
moeite vertaalde Kil deze tegenspraak in de
Momgoolsch-Migurische taal, die noch deze
overdreven noch versierde zinswendingen
kent
„Zeg hem'antwoordde Sübötai kort en
°hgeduldi'g, „dat slechts een domkop mis-
*"Mr>n gelooven zöu, dat iemand uit louter
b1 !iuwsgierigheld de halve wereld zou door-
r,1'^n. Ilij moet ons mededeelen, waarom
hij hierheen kwam en zonder voel brutaal
Tan Woorden"
S'igmor Bartolomeo verbleekte en geraakte
in verlegenheid ne scherpe oogen van den
legeraanvoerder rustten doordringend op
hem van onder het lage vooruitstekende
Voorhoofd.
Met bneedsn ru
de annen
REUSACHTIGE BRAND IN NEW JERSEY. Esn brand, die ongeveer Ji/2 millioen gulden schade aan
richtte, legde een deel van Pennsgrove in New Jersey (Amerika) in asch. Luchtopname van den brand.
gebogen het hoofd in
geborgen, als bereidde hij zich
voor tot den sprong, zoo schouwde de oude
leeuw op den aa.ikr>tneling.
Dfe had zijn tegenwoordigheid van geest
slechts voor een moment verloren.
„De berichten over de macht en den roem
van het Mongoolsche rijk", betuigde hij,
„kunnen iemand zelfs nog tot een langere
reis bewegen 'k heb overigens ook nog
koopmans plannen: ik heb mooie en kost
bare waren meegebracht".
„Waren hebben wij genoeg en gratis uit
geheel Azië", antwoordde Sübötai, maar
Weinig overtuigd.
Het geluid van schreden onderbrak het
gesprek. Een jonge Mongool in leeren kaf
tan schoof met gebiedend gebaar het voor
hang der tent opzij.
„Mendu!" riepen de aanwezigen in koor
en zij bogen zich diep neer, terwijl zij de
gevouwen handen tegen het voorhoofd hiel
den.
„Mendu!" antwoordde de binnentredende
langzaam.
Het was Baidai, de zoon van Tschagatai
een der vele jonge prinsen uit het geslacht
der Khaus. Terwijl de anderen nog in ge
bogen houdiing bleven om in hem het heilig
bloed van den groeten Tschingis Khan te
vereeren, noodigde hij door een handbewe
ging, weer te gaan zitten: toen liet hij zich
zwaar op een noop schapenhuiden vallen.
Een slaaf bood hem knielend koemis aan.
Baidai, zoon van Tschagatai, had een
stevige, gedrongen gestalte, hij had kromme
becnen en een echt Mongoolsch gezicht:
duistere blik, wrer-de opgetrokken, lippen
en hleeke harde oogen. Met kinderlijke
nieuwsgierigheid beschouwde hij de Mee
ding van den vreemdeling.
„Wie is dat"! vroeg hij den veldheer.
„Een gezant uit een verre stad in het
Westen, die Tiog aan gene zijde van den
Don ligt".
„Wat wil hij?'
Vraag het hem zelf, Baidai!"
'|W.at wilt ge?" begon de Khan nog-
m Jk kwam", begon de Venetiaan, bombas
tisch: „verteerd door het verlangen, de
heeran der wereld te ziien, te huldigen de
overwinnaars der Perzen, Turken, Chine
zen, Tscherkessen. Armenieers, Russen,
Kiptschaken, Tartaren, Baschkiren, Bulga
ren, Kirgiezen en Koerden, ma, te neigen
voor den verheven vernietiger der horden
van Kara-Kitai, der ijzeren en gouden dy
nastie.
Badend in zijn zweet van opwinding
vertaalde de tolk met aangroeiende snel
heid Baidai Khan luisterde onverschillig
en peuterde met de scheede van zijn
kort> gekromd mes in de aarde.
Een jubileum
At/Weer ©e,n ln °P 1
D- brein n. z in veertigsten verjaardag. 0p
smeütrein Berty,n-K^len voor die eerste maai
y van eene gumscfa nieuwe mafcelu.
Sè 1 Juini betaetMie
gel A.e op het baanvak Beriü^Pi ank-
lort migel^ Wert[ De)M (pgjneii verheugden
ziali dioedag j.n eene te popuilajidteat en
aJ)ldlll:S het, dat d,e reizigers voor het
ku nh'f1 Berlijn en Potsdam on
a,le pLaateen ]ieg|(ten en d© trein na
Potsdam, ate f]e eige,nJ,ük I®e aan
vangt, leeg door w henen joeg.
legden en
reis eigenlijk
°°r het landschap kenen
Daarom weai^ April 1893 speoiah»
pteatekaarten 0(>k op
dien
drm.,:r:het de'mu zoo bekende letter
,,b'
aug"
De
we ke e©„© verkorting van „Durdbganga-
"SS"'» die spoorboekjes versdieea.
eerste D-Wa,geill8 waren zwaairdeir en
fraaier ingericht dam de gewone waigen« d""
eerste klasse. Aanvankelijk zat men op draaf-
fauteaute, due eahter niet beviielein en spoedig
weer afgesohaft wemdetn. Em elike trein ha;d tn
den aanvang ook een soort cantine, waar de
retzigea-s zioli aan koud© spijzen konden te goed
doen.
Levenswijsheid
TVien God genadig is, dlen 8Chenkt Bij een
vooraanstaanden tegenatknder.
Wat vaan geleerd heeft is ©en oud kleed, uit
gemakzucht wil m©n het liever aanhouden dan
ma aieuw kleed aantrekken.
De blanke man is een knappe kerel, die
maar voor heel weinig op de wereld meer
staat. Maar één gave is hem bij zijn geboorte
toch beslist onthouden geworden en dat is de
gave om zich te oriënteeren. 0-p dit gebied
is hij een stakkerd, die ver ten achter staat,
niet alleen hij zijn gekleurde broeders, maar
ook bij de nietigste dieren uit het veld. Ge
lijk bekend, heeft hij er echter voor gezorgd,
dat dit ernstige gebrek, hetwelk hem schijn-,
baar in de matelooze oneindigheid zoo hulpe
loos aan zijn lot overlaat, voor hem toch geen
handicap zou worden. Want hij vond fluks
het kompas uit en aan dit instrument is hij
voor een deel zijn heerschappij verschuldigd
over zooveel beter toegeruste menschen en
dieren.
De stumperigheid, die de blanke man op
e stuk van oriënteering in den meest uit-
gebreidén zin des woords ontwikkelt is eigen
lijk fenomenaal. Hij heeft twee zeer scherpe
kijkertjes tot zijn beschikking, die ongeveer
I-GO M. boven het oppervlak der aarde zün
geplaatst en waarmede hij dus een heel stuk
grond kan overzien. Hij is intelligent en hij
heeft een goed geheugen maar al die kwali
teiten laten hem in den steek wanneer het
op plaatsbepaling, en zulk soort dingen aan
komt. Dan moet hij een kaart hebben, of een
platten grond, of andere machinerietjes, want
zonder deze kunstmiddelen is hij zoo hulpe
loos als een kurk in de barnende baren.
Andere rassen zijn hem op dit gebied vol
komen de haas af. Reeds een paar maal werd
hier gewezen op het fabelachtige oriëntee-
ringstalent van de negers, die, nadat ze tien
uur achter elkaar kris-kras door de stepp0
gemarcheerd hebben tot op een streep van bet
kompas nauwkeurig de richting aanwijzen,
waar zich het kamp van den vermoeiden jager
bevindt. De woestijn-zwervers rijden linen
recta niet alleen op oasen van een paar kwa
draat kilometer grootte, maar ook op bronne
tjes af, die tegen de zon beschermd zijn door
klokken zoo groot als een omgekeerde emmer.
En daarbij handelt het zich niet om afstanden
van een kwartiertje wandelen maar om zulke,
die vier, vijf dagen rijden vorderen. Een
enkele maal hapert er wel eens wat aan het
oriënteeringsvermogen van zulke woestijn
reizigers en rijden zij het bronnetje voorbij
maar dat is een ongeluk, dat zelden na ver
teld wordt, want 't eindigt schier zonder uit
zondering met den dood door verdorsting. Ge
heel en al singulier waren op dit gebied die
uitgekozen kameelruiters, die in de Turksche
dagen den post tusschen Damascus en Hit
verBórgden. Deze lui reden van tien tot zeven
tien dagen door een woestijn heen, zoo vlak
en- eentonig, dat een gewoon sterveling er
uooit of te nimmer een herkenningsteeken in
zou vinden maar de kameelpostillon reed
zonder kompas of kaart in zuiver rechte lijn
over dat groote stuk onzer wereld heen.
Parallel aan deze gave is die om in het
f onker te kunnen zien of er zich tenminste in
or'ënteeren. De meest krasse stukjes op
1 gebied kan men wel in Nubië meemaken-
die het voorrecht gehad heeft den Boven
J, tusschen Shellal en Wadi Haifa te be-
tu'16}11' b0eft »ade kunnen slaan, dat de stuur-
lun fraaie stoomers in pikdonkeren nacht
het tamelijk moeilijke vaarwater heen-
n niet een zekerheid, als stond de zon
T aa'1 den hemel. Men ga bij zulk een
enbe'd eens naast den stuurman op de
staan en dan kan men zich aan één
over zijn oriënteeringsinstinkt ver-
tot de Oostelijke hemel zich weer
e?.m Meuren en de dag aanbreekt.
Z°° ..de tutunders ons op dit gebied
ovei re en, zijn de dieren den Inlanders toch
weer de baas af. Karl Miksch haalt het ver
van een batterij-commandant uit den
ooi 0o aan. Deze officier stond met zijn stuk
ken eerst in Vlaanderen. Hij werd later naar
ostelijk front gestuurd en kwam na
veel tijd weer in het Westen terug en
juist ongeveer op de plek, waar hij te
voien gelegen had. Van de omgeving was
echter niets meer te herkennen. Het dorp
was plat geschoten, enz, maar het bleek al
spoedig, dat de paarden, nog precies de plek
terug kenden, waar vroeger hun stalling gs-
staan had en w*ax zij rezelmatig gevoederd
werden.
Over bat oriënteer injis ver nieren van saar- i,
brug
wonderen
liet
zeer
wel
den bericht Marco Polo trouwens al. Want
hij liet zich op zijn reis door Azië vertellen,
dat de roovers aldaar het gevaarlijkst waren
tegen den tijd, dat de veulens hun moeder
niet meer van noode hadde. Dan wierpen die
roovers zich op hun merries en vervolgden
een of andere karavaan, soms dagen lang tot
de kans op het slaan van een goeden slag ge
geven was. Liep de zaak mis, dan hoefden zij
zich om niets te bekommeren. Zij gaven hun
paarden den vrijen teugel en deze galoppeer
den onherroepelijk zeker in de richting van
het misschien meer dan honderd kilometer
ver gelegen kamp, waar de dieren zich her
innerden hun veulens te hebben achter ge
laten.
Schneidt, de directeur van den dierentuin
in Frankfort, werd getroffen door de omstan
digheid, dat zijn miereneter (die uit Zuid-
Amerika stamt) nooit andere dan de naar het
Westen gerichte tralies van zijn kooi probeer-
■<le te ondergraven ten einde op die manier
de vrijheid te heroveren. Maar de zeer be
kende professor Heek, wiens woord groot ge
wicht in de schaal iegt, antwoordde daarop,
dat men al twintig jaar lang in den Berlijn-
Schen dierentuin soortgelijke vaststellingen
Setnaakt had. Vele dieren hebben drie kwart
van hun leven kop, en misschien ook zinnen,
Sericht naar de streek, waar zij vandaan
komen. Bij ijsberen is deze eigenschap mis
schien wel het opvallendst.
Volgens Wrange! is de eskimohond op het
gebied van plaatsbepaling onovertroffen.
Wanneer dit beest een reis afgelegd heeft,
Weet hij den terugweg niet alleen precies te
rtnden maar ook de kampeerplaatsen, die
ondertusschen misschien met een dikke
sneeuwlaag bedekt zijn, ondergesneeuwde
kutten enz.
Het is ook aan deze groote plaatsbepalende
gave te danken, dat het zoo moeilijk is hij
sommige dieren va»t te stellen of zij blind
zijn of niet. Een blinde huishond zal nimmer
tegen een kast of iets dergelijks aanbotsen
totdat het meubel op een goeden dag eens ver
zet wordt en van paarden kan n.m. hetzelfde
gezegd worden.
Een hoofdstuk voor zich vormt het oriën
teeringsvermogen van trekvogels. Hiernaar
zijn bereids grondige navorschingen ingeleid
maar daarentegen is het instinkt van de
trekvisschen nog als een boek met zeven slo
ten.
't Is maar hoe men het ensceneert
Voor het enkele concert van de beroemde
zangeres waren in 't geheel vijftien belang
stellenden opgekomen. Verontwaardigd pakte
üe Diva haar koffers om op staanden voet de
onkunstzinnige stad te verlaten. Maar haar
manager hield haar terug.
„Ik garandeer U: mevrouw, dat wij morgen
avond een volle zaal hebben."
Den volgenden morgen lazen de menschen in
kun dagblad:
„Op grond van het buitengewone succes
minstens 500 personen kwamen niet in de zaal
heeft mevrouw Sopranini besloten haar con
cert met hetzelfde program nog eenmaal te
herhalen."
Dien avond was de zaal tot de laatste plaats
toe uitverkocht.
Record van Campbell
Twee kansen biedt zoo'n doodenrit,
't Is meer dan eens gebleken:
Men heeft de kans om het record
Of om den hals te breken.
H. W.
„MUSKETE".
„Heb het hart eens in je lichaam,
dat je schiet, man. Ik laat je onmiaoei-
Uik arreateerea j."
Mesroda, de zoon van Datho, woonde in het
gebied van Leinster, en was een rijk en gast
vrij heer. Hij bezat een hond, welke harder
kon loopen dan iedere andere houd en ieder
wild dier in Erin, en een beer, welke de
mooiste en grootste was van alle beren.
De roep over den hond was liet land door
gegaan en vele Heeren verlangden hem te be
zitten. Oonor, koning van Ulster, en Maev,
koningin van Connackt, stuurden boden naar
Mac Datho om hem te verzoeken hun den hond
te verknopen, en beide boodschappers kwamen
op denzelfden dag op den burcht van Mac
Datho aan.
De bode van Connacht zei: „Wij zullen u in
ruil voor den hond zeshonderd melkkoeien
geven, en een kar met twee paarden, de beste
die er in Connacht zijn, en aan het eind van
het jaar zult u nog eens hetzelfde ontvangen".
Na hem sprak de boodschapper van koning
Conor, hij zei: „Wij zullen niet minder geven
dpn Connacht, en bieden n bovendien de vriend
schap en het bondgenootschap met Ulster aan,
en dat zal u meer waard zijn dan de vriend
schap met Connacht".
Mesroda zweeg, drie dagen lang zweeg hij, 3
dagen lang raakte hij eten noch drinken aan,
drie dagen lang was hij slapeloos en woelde
's nachts onrustig in zijn bed. Zijn vrouw
wierp bezorgde- blikken naar hem, en tenslotte
zeide zij: „Je vasten duurt lang, Mesroda, of
schoon je eiten in overvloed kunt krijgen, en
's nachts ben je onrustig en lig je met je
gezicht naar den muur, hoewel ik weet dat je
niet slaapt. Wat scheelt je toch?"
„Er bestaat een gezegde", zei Mac Datho
somber, „vertrouw geen geld toe aan een
knecht, en geen geheim aan een vrouw".
„Moet een man niet met zijn vrouw praten",
antwoordde zij weer, „ais er iets aan hapert?
Wat jij niet voor mekaar kunt krijgen, kan ik
misschien opknappen".
Toen vertelde Mac Datho aan zijn vrouw, dat
Ulster en Connacht beide tegelijk gekomen wa
ren om zijn hond te koopen. „Aan wie van hen
ik den hond ook weiger", zuchtte hij, „men
zal mijn vee mishandelen en mijn volk afran
selen".
„Luister eens naar mijn raad", zei de vrouw,
terwijl ze dicht bij hem kwam zitten. „Geef
den hond aan beiden, en vraag of ze hem
komen halen. Als er geranseld moet worden,
laat ze het dan elkander doen, maar je moet
in geen geval den hond weigeren".
Mac Datho volgde den raad op, hij noodigde
zoowel Ulster als Connacht uit tot een groot
feest op een en denzelfden dag, en liet beiden
weten, dat ze na afloop den hond mee konden
nemen.
Conor van Ulster en Maev van Connacht, met
hun gevolg van prinsen en gewapende knech
ten kwamen bijeen op den burcht van Mac
Datho. Zij vonden een groot feest aangericht.
Voor den hoofdschotel had Mac Datho zijn
kolossalen beer geslacht. De vraag rees nu aan
wie de eervolle taak zou zijn het vleesch voor
te snijden, en Brincrin de Vergiftige Tong,
stelde voor hij wilde graag een twist uit
lokken dat de krijgslieden van Ulster en
Connacht hun grootste wapenfeiten zouden
vergelijken en dat diegene den beer zou voor
snijden, die het meest had uitgemunt in de
grensgevechten welke voortdurend tusschen de
bewoners van de twee gebieden geleverd wer
den.
Na veel getwist en gehoon stond Ket, zoon
van Maga, op, boog zich over den beer, het
mes in de vuist, ieder der Heeren van Ulster
uitdagend zich met hem te nieten in het opsom
men van stoute stukken.
De een na den ander ging staan, Cuscrid,
zoon ran Conor, Keitchar, Moonremur, Leary
de Zegevierder, en telkens had Ket een krasse
geschiedenis te vertellen over een treffen,
waarbij hij er beter af kwam dan zij, en de
een na den ander ging weer zitten, en zweeg
met een grimmig gezicht.
Boven het rumoer uit weerklonk een wel-
komsgeschreeuw aan de poort en de mannen
van Ulster bulderden opgetogen: „Conall de
Overwinnaar is gekomen, hoezee
Met groote stappen ging de donkere krijgs
man op den heer af, en Ket en zij groetten
elkaar met ridderlijke beleefdherid:
„Wees welkom, gij, Conall, met je ijzeren
hart en vlammend bloed, vurig als het gefon-
kel van ijs, altijd zegevierend leider, heil u,
machtige zoon van Finnchoom".
En Conall: „Heil u Ket, bloem der helden,
heer van de strijdwagens, woedende zee in
den slag, sterke, koninklijke stier, heil, zoon
van Maga!"
„En nu", vervolgde ConaJU, „ga je van den
beer weg, en geef je mij de plaats".
„Hoe zoo!" grijnsde Ket.
„Zoek je twist met mij?" vroeg Conall naar
zijn zwaard grijpend. „Bij de goden van mijn
volk, ik zweer, dat ik, sinds ik voor het eerst
een wapen in de hand nam, nooit een dag
voorhij heb laten gaan, dat ik niet een kerel
van Connacht doodsloeg, noch een nacht, dat
ik niet jacht op hen maakte, en nooit ben ik
gaan slapen of ik had den kop van een van
Connacht onder mijn knieën liggen".
„Ik geef toe", zei Ket, „dat je een degelijker
kerel bent dan ik, en ik sta je den beer af.
Maar als Anluan mijn broer hier was, zou
hij het tegen je opnemen, en het is doodjam
mer, dat hij niet hier is".
„Anluan is hier!" schreeuwde Conall hem
in het gezicht, meteen trok hij uit zijn mantel
het hoofd van Anluan, en wiep het op de tafel.
Toen sprongen alle mannen op, en er ont
stond een woest tumult, de zwaarden vlogen
bliksemend uit de scheden, en de burcht van
Mac Datho daverde van het wild gevecht. Wel
dra drongen de vechtenden door de poort naar
huiten, en men hakte in het open veld op
elkander in, totdat de mannen van Connacht
op de vlucht sloegen.
De hond van Mac Datho liep achter den wa
gen van Ailell vam Connacht aan, en de men
ner sloeg hem den kop af. Aldus werd het
dier, dat de aanleiding van het geschil was,
door geen der partijen gewonnen. En Mac
Datho verloor wel zijn beroemden, snellen
hond, maar redde zijn vee en zijn huid, dank
zij den raad van zijn vrouw!
W. t. B.
Het was een mooie zomermiddag in Augus
tus 1657. Het Haagsche Voorhout was in die
dagen de plaats, waar men bijeenkwam om te
zien en te worden gezien. Het vervulde zoo on
geveer de rol van de Pier te Scheveningen bij
gunstig weer op Zondagmorgen
De boomenrij in het midden was omgeven
door een houten palissade. Dit binnengedeelte
was voor de wandelaars en daarbuiten reden
de karossen dus een uitstekende verkeersre
geling.
De Fransche gezant, Monsieur De Thou, had
in zijn met zes paarden bespannen koets een
tocht gemaakt door het Haagsche Bosch en
wilde het Lange Voorhout eerst nog doorrijden,
alvorens huiswaarts te gaan. En toen gebeur
de het
Bij een bocht ontmoette men plotseling den
Spaanschen ambassadeur in zijn karos met
twee paarden, waarvan de koetsier uithaalde
naar den kant van het hek. De Franschman
deed hetzelfde, met het gevolg, dat de paarden
met de koppen tegenover elkaar stonden.
Ziende wat er gebeurd was, gaf de Franschman
zijn koetsier oogenhlikkelijk order de koets te
laten waar zij was, en geen stap uit te wijken.
Hij voorzag bovendien, wat het gevolg zou zijn
van zijn bevel en zond een bode naar zijn wo
ning om zooveel gewapende mannen te zenden
als slechts mogelijk was.
Voor de wandelaars was dit opstootje een
welkome afleiding, ofschoon de meesten ver
moedelijk nog geen idee hadden van hetgeen er
zou gebeuren, want inmiddels had ook de Span
jaard om mannen met musketten en pistolen
gezonden. Een aantal leden der Staten, o. w.
Bentinck, Van Beverweert en De Witt begre
pen echter maar al te goed, wat er ging ge
beuren en toch mocht van neutraal standpunt
geen partij gekozen worden tusschen de beide
heethoofden. Wel trachtten ze bemiddelend op
te treden en een uitweg te vinden volgens het
beginsel, dat de beide souvereinen gelijke rech
ten hadden. De Franschman wilde echter hier
van niets weten en eischte voor zijn koning
het recht van voorrang op. De toestann werd
moeilijk en De Witt achtte het raadzaam, mili
tairen te laten aanrukken om op alle mogelijk
heden te zijn voorbereid, den beiden gezanten
echter uitdrukkelijk verzekerend, dat het niet
in zijn bedoeling lag partij te kiezen, doch al
leen om tumult te vermijden. Hierdoor scheen
de Fransche gezant nog meer geprikkeld en her
haalde, dat er geen kwestie was van een ge
schil, doch dat het ging om een zaak, die al
lang was uitgemaakt.
In alle hoofdsteden van Europa had de
Fransche gezant den voorrang
Inmiddels waren gewapende mannen van
beide partijen op het tooneel verschenen, die
zich rondom de koets van hun respectievelijke
meesters opstelden. Men wachtte, doch er ge
beurde niets. De Franschman werd ongeduldig
en net den Spanjaard vragen, eus± tü v=.a plan
was te doen. No* eenmaal wilde Vaa. Bever-
weert trachten om bloedvergieten te vermijden
en stelde voor, daar de gezant van Frankrijk
niet kon toestaan, dat die van Spanje aan zijn
rechterhand passeerde en er aan de linkerhand
geen plaats was om uit te wijken, wegens de
palissade, dat het hek zou worden afgebroken
om zoodoende aan den Spaanschen ambassa
deur gelegenheid te geven, het wandelpad op
te rijden en dit aan de andere zijde te verlaten.
Tot aller opluchting gingen beide partijen met
dit voorstel accoord en dit Salomon's oordeel
behoedde Den Haag voor een bloedig conflict
tusschen twee diplomaten, die elkander niets
wilden toegeven.
Vijf jaar later, ln September 1661 zon Lon
den eenzelfde onverkwikkelijk tooneel le aan
schouwen krijgen, waarvan de gevolgen boven
dien veel ernstiger waren dan van het
Haagsche.
De Zweedsche gezant zou aankomen en vol
gens de etiquette van dien tijd moest de ko
ninklijke sloep den ambassadeur tot Gravo-
send tegemoet varen en hem tot den aanlegstei
ger begeleiden. Daarna nam hij plaats in het
rijtuig van den koning, zijn eigen rijtuig volgde
daarachter en dan kwamen de koetsen van de
andere gezanten in volgorde van hun rang. Nu
verlangden, zoowel de Fransche als de Spaan-
sche ambassadeur, dat zij direct zouden volgen
achter de koets van den Zweedschen gezant en
beiden waren niet van hun eischen af te bren
gen.
Geen van beide gezanten had zich aan de
afspraak gehouden, de Spanjaard stond er
reeds lang voor de aankomst, vergezeld van
vijftig man, die flink bewapend waren en de
Franschman verscheen even later met een nog
sterkere macht. De heeren hielden zich zeer
rustig, tot het oogenblik, dat de Zweedsche ge
zant aan land stapte en in het rijtuig van den
koning wegreed, gevolgd door zijn eigen koets.
Toen begon het spektakel. De Spanjaarden
trachtten de Franschen tegen te houden. De
zen losten een salvo en sloegen met het zwaard
op hun tegenstanders in. De voorrijder en de
koetsier van den Franschman werden gedood,
alsook drie paarden, want de Spanjaarden lie
ten zich evenmin onbetuigd. In de wanorde
had het Spaansche rijtuig kans gezien om
achter het Zweedsche te gaan rijden en had
op deze wijze dus den voorrang, doch het ge
vecht werd nog steeds met dezelfde kracht
voortgezet. De Franschen probeerden onderweg
nog de strengen van de paarden door te snij
den, wat hun echter niet gelukte, omdat men
voor deze gelegenheid ijzeren kettingen had ge
nomen, met leer overtrokken.
Het aantal slachtoffers van dit tumult ia
nimmer nauwkeurig bekend geworden, men
schatte het echter op twaalf dooden eu veertig
gewonden
De Fransche koning, Lodewijk XIV, was bui
ten zichzelf over den aangedanen smaad en
heel wat diplomatieke ouderhandelingen zijn
noodig geweest om dat lang betwiste punt van
voorrang afdoende te regelen. De Spaansche
koning gaf tenslotte toe en al zijn gezanten
kregen het bevel af te zien van onaangenaam
heden over het recht van voorrang tusschw
Spanje en Frankrijk.