IN het kamp der mongolen 3 h HET ORIËNTEERINGS- VERMOGEN ONVERKWIKKELIJKE TOONtELEN DE HOND VAN MAC DATHO. WOENSDAG 16 MAART 1932 -tt- °"de SüJjütili, bijgenaamd de leeuw, of arm vam den onoverwinnelijke, snoof N11 zadigd op en wierp de gouden lardeer- baald, waarvan bij zicli bij bet eten bedien- ^e> terzijde. Lettend op iedere beweging v*aü zijn peer, reikte een Uigurische slaaf hem het aarden drinkvat niet smallen haJs Sn gevuld met schuimenden koemis. lie grijze veldheel sloot de oogen half en dronk gulzig met wellust Zijn adamsappel die ver uit den hals naar voren stak ging bp de maat mee op en neer. Toen Bartolo- rriei di Candiamo de geheime gezant der Hepubliek Venetië dat zag, legde liij met een zucht van verlichting de reep gerookt, zoet smakend paardenvleesch neer, waar aan hij uit beleefdheid slechts gehoorza mend aan den dwang kauwde en gaf het, Iegelijk met den sleutel aan den slaaf te rug. Bliksemsnel was alles verdwenen. De Slaat reinigde de schotels met. een troowdsch van gedroogd gras en zette zë behoedzaam tegen den waitld van de tent. Schijnbaar onverschillig, terwijl hij in Werkelijkheid in wn minimum van tijd alles door de halfgeopende oogleden zag, at de tijnotpgevoede mandarijn Tschang Joitschu van een porseiednen bordje zijn rijst, zorg vuldig, zonder haastig gebruikte hij de eet stokjes. De gladde koralen kogel die op rijn muts schitterde duidde zijn hoogen zang aan. Zijn bonte wijde" kaftan, waarin reeks dieren en bladeren ingewerkt Was, stak kleurig tegen den achtergrond van <km zwarten fluweelen wand af. Vier Terchane, krijgers, die van alle las- bevrijd, bovendien nog 9 misdaden on gestraft mochten plegen en eerst voor de tiende aan het rechtsgebied der Chans on derworpen waren, zaten tegen elkandTr" imngehurkt, rond den legeraanvoerder en volgden met hageerige blikken het vat vol «koemis. Sübötai zette 1e buikige flesch van den h'ond, aarzelde een weinig, toen reikte hij ris ten teeken van bijzondere welwillend heid aan den vreemdeling Siignor Bartolo- tiieo wisit dit voorrecht te waardeeren: hij deed een poosje of hij dronk en gaf toen het kruikje aan den Chinees. Drie Russische «.laven, krachtige jonge kerels met gebruin de huid en jippgu droegen uit het aangrenzende göcl(,e]te der tellt in booge "luiken arak, rijstbrandewijn, tarassum, '■naps en zoeten Persischen wijn. De gouden Miskelken, in ByZiantijnsche heiligdommen buit^maakte voorwerpen den laaits en tocht tegen Kiew, fonkel de voor ieder der mzittenden. Niet langer eer betaamde bet zwijgen dat gedurende den maaltijd voorgeschreven Was Sübötai hegon het eerst een gesprek. Met schelle stem vroeg hij den vreemden gezant naar de Drienen van zijn verdere reis. Een plot_ Këlinge ribbestoot schrok deun jongen Ita. Haanschen tolk, die achter den Venetiaan 6tOfid uit zijn droomen op, deze kleurde heb tjg en haastte zich de woorden van den Veldheer te vertalen. De diplomaat lachte tevreden, streek met de hand zijn fluweelen toga die met drie hoekige purperen borduurses versierd was, glad, rinkelde met zijn gouden borstket- ühg en antwoordde: „Doorluchtige veldheer, mij voerde hier heen de bewondering en den wensch, met eigen oogen de onoverwinnelijke heerscher der wereld te aans« hauwen, wiens roem de machtigste wapenleider der geschiedenis verduistert en de heele wereld in verbazing brengt". De tolk stamelde en raakte in verwar ring, stotterend en zweette. Slechts met moeite vertaalde Kil deze tegenspraak in de Momgoolsch-Migurische taal, die noch deze overdreven noch versierde zinswendingen kent „Zeg hem'antwoordde Sübötai kort en °hgeduldi'g, „dat slechts een domkop mis- *"Mr>n gelooven zöu, dat iemand uit louter b1 !iuwsgierigheld de halve wereld zou door- r,1'^n. Ilij moet ons mededeelen, waarom hij hierheen kwam en zonder voel brutaal Tan Woorden" S'igmor Bartolomeo verbleekte en geraakte in verlegenheid ne scherpe oogen van den legeraanvoerder rustten doordringend op hem van onder het lage vooruitstekende Voorhoofd. Met bneedsn ru de annen REUSACHTIGE BRAND IN NEW JERSEY. Esn brand, die ongeveer Ji/2 millioen gulden schade aan richtte, legde een deel van Pennsgrove in New Jersey (Amerika) in asch. Luchtopname van den brand. gebogen het hoofd in geborgen, als bereidde hij zich voor tot den sprong, zoo schouwde de oude leeuw op den aa.ikr>tneling. Dfe had zijn tegenwoordigheid van geest slechts voor een moment verloren. „De berichten over de macht en den roem van het Mongoolsche rijk", betuigde hij, „kunnen iemand zelfs nog tot een langere reis bewegen 'k heb overigens ook nog koopmans plannen: ik heb mooie en kost bare waren meegebracht". „Waren hebben wij genoeg en gratis uit geheel Azië", antwoordde Sübötai, maar Weinig overtuigd. Het geluid van schreden onderbrak het gesprek. Een jonge Mongool in leeren kaf tan schoof met gebiedend gebaar het voor hang der tent opzij. „Mendu!" riepen de aanwezigen in koor en zij bogen zich diep neer, terwijl zij de gevouwen handen tegen het voorhoofd hiel den. „Mendu!" antwoordde de binnentredende langzaam. Het was Baidai, de zoon van Tschagatai een der vele jonge prinsen uit het geslacht der Khaus. Terwijl de anderen nog in ge bogen houdiing bleven om in hem het heilig bloed van den groeten Tschingis Khan te vereeren, noodigde hij door een handbewe ging, weer te gaan zitten: toen liet hij zich zwaar op een noop schapenhuiden vallen. Een slaaf bood hem knielend koemis aan. Baidai, zoon van Tschagatai, had een stevige, gedrongen gestalte, hij had kromme becnen en een echt Mongoolsch gezicht: duistere blik, wrer-de opgetrokken, lippen en hleeke harde oogen. Met kinderlijke nieuwsgierigheid beschouwde hij de Mee ding van den vreemdeling. „Wie is dat"! vroeg hij den veldheer. „Een gezant uit een verre stad in het Westen, die Tiog aan gene zijde van den Don ligt". „Wat wil hij?' Vraag het hem zelf, Baidai!" '|W.at wilt ge?" begon de Khan nog- m Jk kwam", begon de Venetiaan, bombas tisch: „verteerd door het verlangen, de heeran der wereld te ziien, te huldigen de overwinnaars der Perzen, Turken, Chine zen, Tscherkessen. Armenieers, Russen, Kiptschaken, Tartaren, Baschkiren, Bulga ren, Kirgiezen en Koerden, ma, te neigen voor den verheven vernietiger der horden van Kara-Kitai, der ijzeren en gouden dy nastie. Badend in zijn zweet van opwinding vertaalde de tolk met aangroeiende snel heid Baidai Khan luisterde onverschillig en peuterde met de scheede van zijn kort> gekromd mes in de aarde. Een jubileum At/Weer ©e,n ln °P 1 D- brein n. z in veertigsten verjaardag. 0p smeütrein Berty,n-K^len voor die eerste maai y van eene gumscfa nieuwe mafcelu. Sè 1 Juini betaetMie gel A.e op het baanvak Beriü^Pi ank- lort migel^ Wert[ De)M (pgjneii verheugden ziali dioedag j.n eene te popuilajidteat en aJ)ldlll:S het, dat d,e reizigers voor het ku nh'f1 Berlijn en Potsdam on a,le pLaateen ]ieg|(ten en d© trein na Potsdam, ate f]e eige,nJ,ük I®e aan vangt, leeg door w henen joeg. legden en reis eigenlijk °°r het landschap kenen Daarom weai^ April 1893 speoiah» pteatekaarten 0(>k op dien drm.,:r:het de'mu zoo bekende letter ,,b' aug" De we ke e©„© verkorting van „Durdbganga- "SS"'» die spoorboekjes versdieea. eerste D-Wa,geill8 waren zwaairdeir en fraaier ingericht dam de gewone waigen« d"" eerste klasse. Aanvankelijk zat men op draaf- fauteaute, due eahter niet beviielein en spoedig weer afgesohaft wemdetn. Em elike trein ha;d tn den aanvang ook een soort cantine, waar de retzigea-s zioli aan koud© spijzen konden te goed doen. Levenswijsheid TVien God genadig is, dlen 8Chenkt Bij een vooraanstaanden tegenatknder. Wat vaan geleerd heeft is ©en oud kleed, uit gemakzucht wil m©n het liever aanhouden dan ma aieuw kleed aantrekken. De blanke man is een knappe kerel, die maar voor heel weinig op de wereld meer staat. Maar één gave is hem bij zijn geboorte toch beslist onthouden geworden en dat is de gave om zich te oriënteeren. 0-p dit gebied is hij een stakkerd, die ver ten achter staat, niet alleen hij zijn gekleurde broeders, maar ook bij de nietigste dieren uit het veld. Ge lijk bekend, heeft hij er echter voor gezorgd, dat dit ernstige gebrek, hetwelk hem schijn-, baar in de matelooze oneindigheid zoo hulpe loos aan zijn lot overlaat, voor hem toch geen handicap zou worden. Want hij vond fluks het kompas uit en aan dit instrument is hij voor een deel zijn heerschappij verschuldigd over zooveel beter toegeruste menschen en dieren. De stumperigheid, die de blanke man op e stuk van oriënteering in den meest uit- gebreidén zin des woords ontwikkelt is eigen lijk fenomenaal. Hij heeft twee zeer scherpe kijkertjes tot zijn beschikking, die ongeveer I-GO M. boven het oppervlak der aarde zün geplaatst en waarmede hij dus een heel stuk grond kan overzien. Hij is intelligent en hij heeft een goed geheugen maar al die kwali teiten laten hem in den steek wanneer het op plaatsbepaling, en zulk soort dingen aan komt. Dan moet hij een kaart hebben, of een platten grond, of andere machinerietjes, want zonder deze kunstmiddelen is hij zoo hulpe loos als een kurk in de barnende baren. Andere rassen zijn hem op dit gebied vol komen de haas af. Reeds een paar maal werd hier gewezen op het fabelachtige oriëntee- ringstalent van de negers, die, nadat ze tien uur achter elkaar kris-kras door de stepp0 gemarcheerd hebben tot op een streep van bet kompas nauwkeurig de richting aanwijzen, waar zich het kamp van den vermoeiden jager bevindt. De woestijn-zwervers rijden linen recta niet alleen op oasen van een paar kwa draat kilometer grootte, maar ook op bronne tjes af, die tegen de zon beschermd zijn door klokken zoo groot als een omgekeerde emmer. En daarbij handelt het zich niet om afstanden van een kwartiertje wandelen maar om zulke, die vier, vijf dagen rijden vorderen. Een enkele maal hapert er wel eens wat aan het oriënteeringsvermogen van zulke woestijn reizigers en rijden zij het bronnetje voorbij maar dat is een ongeluk, dat zelden na ver teld wordt, want 't eindigt schier zonder uit zondering met den dood door verdorsting. Ge heel en al singulier waren op dit gebied die uitgekozen kameelruiters, die in de Turksche dagen den post tusschen Damascus en Hit verBórgden. Deze lui reden van tien tot zeven tien dagen door een woestijn heen, zoo vlak en- eentonig, dat een gewoon sterveling er uooit of te nimmer een herkenningsteeken in zou vinden maar de kameelpostillon reed zonder kompas of kaart in zuiver rechte lijn over dat groote stuk onzer wereld heen. Parallel aan deze gave is die om in het f onker te kunnen zien of er zich tenminste in or'ënteeren. De meest krasse stukjes op 1 gebied kan men wel in Nubië meemaken- die het voorrecht gehad heeft den Boven J, tusschen Shellal en Wadi Haifa te be- tu'16}11' b0eft »ade kunnen slaan, dat de stuur- lun fraaie stoomers in pikdonkeren nacht het tamelijk moeilijke vaarwater heen- n niet een zekerheid, als stond de zon T aa'1 den hemel. Men ga bij zulk een enbe'd eens naast den stuurman op de staan en dan kan men zich aan één over zijn oriënteeringsinstinkt ver- tot de Oostelijke hemel zich weer e?.m Meuren en de dag aanbreekt. Z°° ..de tutunders ons op dit gebied ovei re en, zijn de dieren den Inlanders toch weer de baas af. Karl Miksch haalt het ver van een batterij-commandant uit den ooi 0o aan. Deze officier stond met zijn stuk ken eerst in Vlaanderen. Hij werd later naar ostelijk front gestuurd en kwam na veel tijd weer in het Westen terug en juist ongeveer op de plek, waar hij te voien gelegen had. Van de omgeving was echter niets meer te herkennen. Het dorp was plat geschoten, enz, maar het bleek al spoedig, dat de paarden, nog precies de plek terug kenden, waar vroeger hun stalling gs- staan had en w*ax zij rezelmatig gevoederd werden. Over bat oriënteer injis ver nieren van saar- i, brug wonderen liet zeer wel den bericht Marco Polo trouwens al. Want hij liet zich op zijn reis door Azië vertellen, dat de roovers aldaar het gevaarlijkst waren tegen den tijd, dat de veulens hun moeder niet meer van noode hadde. Dan wierpen die roovers zich op hun merries en vervolgden een of andere karavaan, soms dagen lang tot de kans op het slaan van een goeden slag ge geven was. Liep de zaak mis, dan hoefden zij zich om niets te bekommeren. Zij gaven hun paarden den vrijen teugel en deze galoppeer den onherroepelijk zeker in de richting van het misschien meer dan honderd kilometer ver gelegen kamp, waar de dieren zich her innerden hun veulens te hebben achter ge laten. Schneidt, de directeur van den dierentuin in Frankfort, werd getroffen door de omstan digheid, dat zijn miereneter (die uit Zuid- Amerika stamt) nooit andere dan de naar het Westen gerichte tralies van zijn kooi probeer- ■<le te ondergraven ten einde op die manier de vrijheid te heroveren. Maar de zeer be kende professor Heek, wiens woord groot ge wicht in de schaal iegt, antwoordde daarop, dat men al twintig jaar lang in den Berlijn- Schen dierentuin soortgelijke vaststellingen Setnaakt had. Vele dieren hebben drie kwart van hun leven kop, en misschien ook zinnen, Sericht naar de streek, waar zij vandaan komen. Bij ijsberen is deze eigenschap mis schien wel het opvallendst. Volgens Wrange! is de eskimohond op het gebied van plaatsbepaling onovertroffen. Wanneer dit beest een reis afgelegd heeft, Weet hij den terugweg niet alleen precies te rtnden maar ook de kampeerplaatsen, die ondertusschen misschien met een dikke sneeuwlaag bedekt zijn, ondergesneeuwde kutten enz. Het is ook aan deze groote plaatsbepalende gave te danken, dat het zoo moeilijk is hij sommige dieren va»t te stellen of zij blind zijn of niet. Een blinde huishond zal nimmer tegen een kast of iets dergelijks aanbotsen totdat het meubel op een goeden dag eens ver zet wordt en van paarden kan n.m. hetzelfde gezegd worden. Een hoofdstuk voor zich vormt het oriën teeringsvermogen van trekvogels. Hiernaar zijn bereids grondige navorschingen ingeleid maar daarentegen is het instinkt van de trekvisschen nog als een boek met zeven slo ten. 't Is maar hoe men het ensceneert Voor het enkele concert van de beroemde zangeres waren in 't geheel vijftien belang stellenden opgekomen. Verontwaardigd pakte üe Diva haar koffers om op staanden voet de onkunstzinnige stad te verlaten. Maar haar manager hield haar terug. „Ik garandeer U: mevrouw, dat wij morgen avond een volle zaal hebben." Den volgenden morgen lazen de menschen in kun dagblad: „Op grond van het buitengewone succes minstens 500 personen kwamen niet in de zaal heeft mevrouw Sopranini besloten haar con cert met hetzelfde program nog eenmaal te herhalen." Dien avond was de zaal tot de laatste plaats toe uitverkocht. Record van Campbell Twee kansen biedt zoo'n doodenrit, 't Is meer dan eens gebleken: Men heeft de kans om het record Of om den hals te breken. H. W. „MUSKETE". „Heb het hart eens in je lichaam, dat je schiet, man. Ik laat je onmiaoei- Uik arreateerea j." Mesroda, de zoon van Datho, woonde in het gebied van Leinster, en was een rijk en gast vrij heer. Hij bezat een hond, welke harder kon loopen dan iedere andere houd en ieder wild dier in Erin, en een beer, welke de mooiste en grootste was van alle beren. De roep over den hond was liet land door gegaan en vele Heeren verlangden hem te be zitten. Oonor, koning van Ulster, en Maev, koningin van Connackt, stuurden boden naar Mac Datho om hem te verzoeken hun den hond te verknopen, en beide boodschappers kwamen op denzelfden dag op den burcht van Mac Datho aan. De bode van Connacht zei: „Wij zullen u in ruil voor den hond zeshonderd melkkoeien geven, en een kar met twee paarden, de beste die er in Connacht zijn, en aan het eind van het jaar zult u nog eens hetzelfde ontvangen". Na hem sprak de boodschapper van koning Conor, hij zei: „Wij zullen niet minder geven dpn Connacht, en bieden n bovendien de vriend schap en het bondgenootschap met Ulster aan, en dat zal u meer waard zijn dan de vriend schap met Connacht". Mesroda zweeg, drie dagen lang zweeg hij, 3 dagen lang raakte hij eten noch drinken aan, drie dagen lang was hij slapeloos en woelde 's nachts onrustig in zijn bed. Zijn vrouw wierp bezorgde- blikken naar hem, en tenslotte zeide zij: „Je vasten duurt lang, Mesroda, of schoon je eiten in overvloed kunt krijgen, en 's nachts ben je onrustig en lig je met je gezicht naar den muur, hoewel ik weet dat je niet slaapt. Wat scheelt je toch?" „Er bestaat een gezegde", zei Mac Datho somber, „vertrouw geen geld toe aan een knecht, en geen geheim aan een vrouw". „Moet een man niet met zijn vrouw praten", antwoordde zij weer, „ais er iets aan hapert? Wat jij niet voor mekaar kunt krijgen, kan ik misschien opknappen". Toen vertelde Mac Datho aan zijn vrouw, dat Ulster en Connacht beide tegelijk gekomen wa ren om zijn hond te koopen. „Aan wie van hen ik den hond ook weiger", zuchtte hij, „men zal mijn vee mishandelen en mijn volk afran selen". „Luister eens naar mijn raad", zei de vrouw, terwijl ze dicht bij hem kwam zitten. „Geef den hond aan beiden, en vraag of ze hem komen halen. Als er geranseld moet worden, laat ze het dan elkander doen, maar je moet in geen geval den hond weigeren". Mac Datho volgde den raad op, hij noodigde zoowel Ulster als Connacht uit tot een groot feest op een en denzelfden dag, en liet beiden weten, dat ze na afloop den hond mee konden nemen. Conor van Ulster en Maev van Connacht, met hun gevolg van prinsen en gewapende knech ten kwamen bijeen op den burcht van Mac Datho. Zij vonden een groot feest aangericht. Voor den hoofdschotel had Mac Datho zijn kolossalen beer geslacht. De vraag rees nu aan wie de eervolle taak zou zijn het vleesch voor te snijden, en Brincrin de Vergiftige Tong, stelde voor hij wilde graag een twist uit lokken dat de krijgslieden van Ulster en Connacht hun grootste wapenfeiten zouden vergelijken en dat diegene den beer zou voor snijden, die het meest had uitgemunt in de grensgevechten welke voortdurend tusschen de bewoners van de twee gebieden geleverd wer den. Na veel getwist en gehoon stond Ket, zoon van Maga, op, boog zich over den beer, het mes in de vuist, ieder der Heeren van Ulster uitdagend zich met hem te nieten in het opsom men van stoute stukken. De een na den ander ging staan, Cuscrid, zoon ran Conor, Keitchar, Moonremur, Leary de Zegevierder, en telkens had Ket een krasse geschiedenis te vertellen over een treffen, waarbij hij er beter af kwam dan zij, en de een na den ander ging weer zitten, en zweeg met een grimmig gezicht. Boven het rumoer uit weerklonk een wel- komsgeschreeuw aan de poort en de mannen van Ulster bulderden opgetogen: „Conall de Overwinnaar is gekomen, hoezee Met groote stappen ging de donkere krijgs man op den heer af, en Ket en zij groetten elkaar met ridderlijke beleefdherid: „Wees welkom, gij, Conall, met je ijzeren hart en vlammend bloed, vurig als het gefon- kel van ijs, altijd zegevierend leider, heil u, machtige zoon van Finnchoom". En Conall: „Heil u Ket, bloem der helden, heer van de strijdwagens, woedende zee in den slag, sterke, koninklijke stier, heil, zoon van Maga!" „En nu", vervolgde ConaJU, „ga je van den beer weg, en geef je mij de plaats". „Hoe zoo!" grijnsde Ket. „Zoek je twist met mij?" vroeg Conall naar zijn zwaard grijpend. „Bij de goden van mijn volk, ik zweer, dat ik, sinds ik voor het eerst een wapen in de hand nam, nooit een dag voorhij heb laten gaan, dat ik niet een kerel van Connacht doodsloeg, noch een nacht, dat ik niet jacht op hen maakte, en nooit ben ik gaan slapen of ik had den kop van een van Connacht onder mijn knieën liggen". „Ik geef toe", zei Ket, „dat je een degelijker kerel bent dan ik, en ik sta je den beer af. Maar als Anluan mijn broer hier was, zou hij het tegen je opnemen, en het is doodjam mer, dat hij niet hier is". „Anluan is hier!" schreeuwde Conall hem in het gezicht, meteen trok hij uit zijn mantel het hoofd van Anluan, en wiep het op de tafel. Toen sprongen alle mannen op, en er ont stond een woest tumult, de zwaarden vlogen bliksemend uit de scheden, en de burcht van Mac Datho daverde van het wild gevecht. Wel dra drongen de vechtenden door de poort naar huiten, en men hakte in het open veld op elkander in, totdat de mannen van Connacht op de vlucht sloegen. De hond van Mac Datho liep achter den wa gen van Ailell vam Connacht aan, en de men ner sloeg hem den kop af. Aldus werd het dier, dat de aanleiding van het geschil was, door geen der partijen gewonnen. En Mac Datho verloor wel zijn beroemden, snellen hond, maar redde zijn vee en zijn huid, dank zij den raad van zijn vrouw! W. t. B. Het was een mooie zomermiddag in Augus tus 1657. Het Haagsche Voorhout was in die dagen de plaats, waar men bijeenkwam om te zien en te worden gezien. Het vervulde zoo on geveer de rol van de Pier te Scheveningen bij gunstig weer op Zondagmorgen De boomenrij in het midden was omgeven door een houten palissade. Dit binnengedeelte was voor de wandelaars en daarbuiten reden de karossen dus een uitstekende verkeersre geling. De Fransche gezant, Monsieur De Thou, had in zijn met zes paarden bespannen koets een tocht gemaakt door het Haagsche Bosch en wilde het Lange Voorhout eerst nog doorrijden, alvorens huiswaarts te gaan. En toen gebeur de het Bij een bocht ontmoette men plotseling den Spaanschen ambassadeur in zijn karos met twee paarden, waarvan de koetsier uithaalde naar den kant van het hek. De Franschman deed hetzelfde, met het gevolg, dat de paarden met de koppen tegenover elkaar stonden. Ziende wat er gebeurd was, gaf de Franschman zijn koetsier oogenhlikkelijk order de koets te laten waar zij was, en geen stap uit te wijken. Hij voorzag bovendien, wat het gevolg zou zijn van zijn bevel en zond een bode naar zijn wo ning om zooveel gewapende mannen te zenden als slechts mogelijk was. Voor de wandelaars was dit opstootje een welkome afleiding, ofschoon de meesten ver moedelijk nog geen idee hadden van hetgeen er zou gebeuren, want inmiddels had ook de Span jaard om mannen met musketten en pistolen gezonden. Een aantal leden der Staten, o. w. Bentinck, Van Beverweert en De Witt begre pen echter maar al te goed, wat er ging ge beuren en toch mocht van neutraal standpunt geen partij gekozen worden tusschen de beide heethoofden. Wel trachtten ze bemiddelend op te treden en een uitweg te vinden volgens het beginsel, dat de beide souvereinen gelijke rech ten hadden. De Franschman wilde echter hier van niets weten en eischte voor zijn koning het recht van voorrang op. De toestann werd moeilijk en De Witt achtte het raadzaam, mili tairen te laten aanrukken om op alle mogelijk heden te zijn voorbereid, den beiden gezanten echter uitdrukkelijk verzekerend, dat het niet in zijn bedoeling lag partij te kiezen, doch al leen om tumult te vermijden. Hierdoor scheen de Fransche gezant nog meer geprikkeld en her haalde, dat er geen kwestie was van een ge schil, doch dat het ging om een zaak, die al lang was uitgemaakt. In alle hoofdsteden van Europa had de Fransche gezant den voorrang Inmiddels waren gewapende mannen van beide partijen op het tooneel verschenen, die zich rondom de koets van hun respectievelijke meesters opstelden. Men wachtte, doch er ge beurde niets. De Franschman werd ongeduldig en net den Spanjaard vragen, eus± tü v=.a plan was te doen. No* eenmaal wilde Vaa. Bever- weert trachten om bloedvergieten te vermijden en stelde voor, daar de gezant van Frankrijk niet kon toestaan, dat die van Spanje aan zijn rechterhand passeerde en er aan de linkerhand geen plaats was om uit te wijken, wegens de palissade, dat het hek zou worden afgebroken om zoodoende aan den Spaanschen ambassa deur gelegenheid te geven, het wandelpad op te rijden en dit aan de andere zijde te verlaten. Tot aller opluchting gingen beide partijen met dit voorstel accoord en dit Salomon's oordeel behoedde Den Haag voor een bloedig conflict tusschen twee diplomaten, die elkander niets wilden toegeven. Vijf jaar later, ln September 1661 zon Lon den eenzelfde onverkwikkelijk tooneel le aan schouwen krijgen, waarvan de gevolgen boven dien veel ernstiger waren dan van het Haagsche. De Zweedsche gezant zou aankomen en vol gens de etiquette van dien tijd moest de ko ninklijke sloep den ambassadeur tot Gravo- send tegemoet varen en hem tot den aanlegstei ger begeleiden. Daarna nam hij plaats in het rijtuig van den koning, zijn eigen rijtuig volgde daarachter en dan kwamen de koetsen van de andere gezanten in volgorde van hun rang. Nu verlangden, zoowel de Fransche als de Spaan- sche ambassadeur, dat zij direct zouden volgen achter de koets van den Zweedschen gezant en beiden waren niet van hun eischen af te bren gen. Geen van beide gezanten had zich aan de afspraak gehouden, de Spanjaard stond er reeds lang voor de aankomst, vergezeld van vijftig man, die flink bewapend waren en de Franschman verscheen even later met een nog sterkere macht. De heeren hielden zich zeer rustig, tot het oogenblik, dat de Zweedsche ge zant aan land stapte en in het rijtuig van den koning wegreed, gevolgd door zijn eigen koets. Toen begon het spektakel. De Spanjaarden trachtten de Franschen tegen te houden. De zen losten een salvo en sloegen met het zwaard op hun tegenstanders in. De voorrijder en de koetsier van den Franschman werden gedood, alsook drie paarden, want de Spanjaarden lie ten zich evenmin onbetuigd. In de wanorde had het Spaansche rijtuig kans gezien om achter het Zweedsche te gaan rijden en had op deze wijze dus den voorrang, doch het ge vecht werd nog steeds met dezelfde kracht voortgezet. De Franschen probeerden onderweg nog de strengen van de paarden door te snij den, wat hun echter niet gelukte, omdat men voor deze gelegenheid ijzeren kettingen had ge nomen, met leer overtrokken. Het aantal slachtoffers van dit tumult ia nimmer nauwkeurig bekend geworden, men schatte het echter op twaalf dooden eu veertig gewonden De Fransche koning, Lodewijk XIV, was bui ten zichzelf over den aangedanen smaad en heel wat diplomatieke ouderhandelingen zijn noodig geweest om dat lang betwiste punt van voorrang afdoende te regelen. De Spaansche koning gaf tenslotte toe en al zijn gezanten kregen het bevel af te zien van onaangenaam heden over het recht van voorrang tusschw Spanje en Frankrijk.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 9