7#
VERGELDING
DE TWEE.
TOEVAL EN ONTDEKKING
i
DE BIDDENDE HAAS
Uit de stad
Die stalen meubelen!
WOENSDAG 20 APRIL 1932
Toen Hart-ow in de lift stapte voelde hij
zich allesbehalve op zijn gemak.. Voor de twin
tigste maal vroeg hij zich af, waarom hij
eigenlijk naar Grant ging om hulp.
Niet, dat hij bij een zijner andere vrienden
kans zou hebben. Grant was de eenige, die rijk
genoeg was om hem aan tienduizend pond te
helpen. En als Harlow niet binnen drie dagen
over dat bedrag kon beschikken was hij ge
ruïneerd.
Reeds drie jaar deed hij geregeld zaken met
Grant, doch nog steeds wist hij niet wat hij
eigenlijk aan hem had. Hun zoons waren op
dezelfde kostschool; de families kwamen bij
•elkaar dineeren doch nooit gaf Grant zich ge
heel. Steeds bleef hij gereserveerd.
Grant zat aan zijn schrijftafel. Toen Harlow
binnen kwam, keek hij niet op van den brief,
dien hij zat te lezen. Eerst, toen hij dezen on
derteekend had, zei hij:
Morgen, Harlow, ga zitten.
Goeden morgen, zei Harlow. Ik hoop, dat
ik je niet stoor?
Neen, ik heb wel 'n oogenblik tijd.
Toen keek hij zijn bezoeker scherp aan en
zei kort:
Wel?
Haastig en zenuwachtig begon Harlow te
spreken. Hij vertelde hoe hij in moeilijkheden
was geraakt, doch dat deze slechts van voor-
bijgaanden aard waren, mits hij voor 'n tijdje
geholpen werd. Dan kwam alles vanzelf weer
in orde en over drie maanden kon hij het ge
leende terugbetalen.
Intusschen zat Grant met zijn penhouder te
spelen. Eindelijk vroeg hij:
Hoeveel heb je noodig?
Tien duizend pond. Over drie maanden
kan ik het absoluut zeker terug betalen. Maar
ik moet het geld direct hebben, anders ea
Ik failliet! 6
Grant knikte.
Heb je onderpand?
Neen, zei Harlow met bevende lippen.
Ik heb mijn laatsten cent in die Russische on
derneming gewaagd. Blake verzekerde me...
Ik begrijp t, zei Grant grimmig. Ik ken
Blake. En nu verwacht je dat ik je zal helpen?
Eigenaardig, dat je juist bij mij gekomen
bent. Laat ik je eerst eens 'n verhaaltje ver
tellen.
Verwonderd keek Harlow hem aan. Hij be
greep niet waar Grant heen wilde. Doch het
feit, dat deze niet botweg geweigerd had, deed
zijn hoop herleven.
Een verhaaltje? vroeg hij.
Ja, zei Grant, een verhaaltje over mezelf.
Je maakt me nieuwsgierig, antwoordde
Haftow. Ik zal er graag naar luisteren.
Misschien, zei Grant glimlachend. Het be-
treft den tijd, toen ik het nog niet zoo ver ge
bracht had. Wist je, dat ik vroeger straatmu
zikant geweest ben. Dat ik aan de deuren van
kroegen op n viool stond te krassen?
Erg interessant, onderbrak Hariow hem
Vind je? Enfin, ik had nog 'n partner ook'
Die zong er bij. Als de oorlog niet uitgebroken
was, zou hij nu *n beroemd operazanger ge
weest zijn, want hij had een pracht stem In
plaats daarvan was hij nu straatzanger
Terwijl hij sprak had Grant moeite om zijn
Stem in bedwang te houden.
Mijn vriend was blind, ging hij voort
Door den oorlog was er van zijn zenuwen niets
overgebleven. Soms was hij zoo hulpbehoevend
als een kind. Wij ontmoetten elkaar in een
kosthuis in een achterbuurt en werden spoe
dig vrienden. Juist dat hulpelooze in hem
trok me zoo sterk aan. Als de gezondheid van
mijn vriend het toeliet gingen we er samen
op uit. Over het algemeen waren de ontvang
sten slechts gering waardoor wij niet veel
meer dan een hondenleven leiden.
Op zekeren avond zong mijn vriend vlak
voor een druk bezochte bar in de buurt van
Oxford Circus. Terwijl ik naar binnen ging om
een collecte te houden verliet een deT bezoe
kers het lokaal en sprak mijn vriend aan. Deze
man was de indirecte oorzaak van den dood
van mijn vriend.
Bij deze woorden was Harlow doodsbleek
geworden.
Vertel verder, fluisterde hij.
De man, die naar buiten liep, ging Grant
voort, was op zijn manier een grappenmaker.
Toen hij merkte, dat mijn vriend blind was.
zei hij tegen hem: je mag dien makker van je
wel in de gaten houden. Ik heb hem juist een
pond gegeven. Natuurlijk hoorde ik niets van
het gesprek. Inderdaad had de grappenmaker
mij slechts een shilling gegeven. Eerst toen
het te laat was kwam ik achter de waarheid.
Grant keek Hariow, die zijn hoed opgenomen
had, ernstig aan. Ik moet weg, stamelde Har
iow.
Wacht even, zei Grant, totdat ik uitver
teld ben. Toen ik uit het lokaal naar buiten
kwam zag ik direct, dat er Iets was wat mijn
vriend hinderde. Op den weg naar huis was
hij stiller dan anders. Na onzen karigen maal
tijd vroeg hij plotseling: „hoeveel hehfcje van
avond opgehaald?"
„Bijna zeven shilling", gaf ik ten antwoord.
Zonder verder een woord te spreken en
met een eigenaardige uitdrukking in zijn
- :zicht, zocht mijn blinde vriend zijn bed op.
i.in eigenaardige manier van doen schreef ik
aan zijn zenuwen. Midden in den nacht
erd ik wakker doordat iemand tegen de tafel
rootte.
Wie is daar? riep ik en stak vlug een
ars aan die op 'n tafeitje naast mijn bed
stond. Was het mogelijk, dat iemand bij zulke
u-moedzaaiers als wij kwam inbreken?
Tot mijn groote verbazing echter stond
mijn vriend, geheel gekleed vlak bij de deur.
Waar ga je heen? vroeg ik. Ben je niet
goed? Als je wat noodig hebt
Zal jij het wel voor me balen hè?
Natuurlijk, antwoordde Ik.
Het gedrag van mijn vriend kwam me
steeds onbegrijpelijker voor. Zijn stem klonk
ruw.
Je kan niet alleen uitgaan, protesteerde
ik. Zeg me wat je hebben wilt, dan zal ik het
joor Je gaan halen.
Dat kan jü je permitteeren, klonk het
hatelijk.
Wat bedoel je in Godsnaam?
Ik bedoel, dat ik eindelijk weet wat ik
aan je heb! In die bar, waar wij vanavond ge
zongen hebben, kreeg jij van een man, met
S«n schelle stem, een pond. Hij kwam even
voor je naar buiten. Weet je wat hü tegen me
zei? Dat ik je in de gaten moest honden! Na
tuurlijk lachte ik hem in z'n gezicht uit. Nu
weet ik beter! Ik heb nooit je gezicht gezien
maar hij zag er zeker iets in dat hem niet
beviel en dus waarschuwde hij mij. Natuurlijk
heb je me altijd achter m'n rug bestolen!
Voor ik van m'n verbazing bekomen was
sloeg de deur achter hem dicht. Als de weer
licht sprong ik uit bed en toen ik haastig mijn
kleeren aanschoot hoorde Ik de buitendeur
dichtslaan. Ik holde de trap af en de straat
op: mijn vriend was verdwenen! Den heelen
nacht zocht ik de buurt af; tevergeefs. Eiken
politie-agent dien ik tegenkwam sprak ik aan,
maar niemand had mijn vriend gezien. Nog
had ik een flauwe hoop, dat hij naar huis zou
zijn teruggegaan, maar ook die hoop bleek
ij del.
Mijn verhaal is bijna uit, vervolgde
Grant op ruwen toon. Dagen lang zocht lk
tevergeefs naar mijn vriend, zijn laatste woor-
den lieten me niet met rust en eindelijk drong
de volle beteekenis van die woorden tot me
door! Ik herinnerde me nu ook het gezicht
van dien halfaangeschoten man. die vlak voor
mij het lokaal had verlaten! Die kerel was de
oorzaak van alles. Zijn laffe leugens hadden
de vriendschap van mijn blinden makker in
haat doen veranderen! Blind en geheel van
mij afhankelijk, meende hij, dat ik hem al
dien tijd bedrogen had! Dat mijn vriendschap
gehuicheld was om me ten koste van hem te
verrijken! Als ik in die dagen den man, die
de oorzaak van mijn ellende was, ontmoet had!
Maar ook hem vond ik niet terug. Eerst tien
jaar later ontmoette ik hem weer. In de ge
daante van een rijken effecten-makelaar!
Hariow kreunde hardop.
Een week later hoorde ik eindelijk wat
er gebeurd was met mijn vriend. Een politie
agent, die ons beiden goed kende vertelde me,
dat hij 's morgens vroeg door een vracht
auto overreden was! Veel meer is er niet te
vertellen. In Londen kon ik het niet langer
uithouden en zoo vertrok ik als landverhuizer
naar Zuld-Amerika. Daar in Zuid-Amerika
liep alles me mee. Binnen tien jaar was ik
schatrijk. Maar mijn vriend, mijn armen, blin
den, vriend heb ik nooit kunnen vergeten.
Evenmin als het droevige einde van onze
vriendschap! Dat is het verhaal, dat ik je
wilde vertellen, Hariow, besloot Grant.
En nu kom je mij vragen om je aan tien
duizend pond te helpen!
Hariow zag doodsbleek. Ik ga weg, stamel
de hij.
Neen, zei Grant kortaf. Ga niet weg;
wacht nog even.
Langzaam nam hij zijn penhouder op en
begon een cheque uit te schrijven.
Hariow, zei hij op koeien toon, ik heb
altijd een erg minnen dunk van je gehad. Je
bent een dwaas en een man zonder karakter.
Met het grootste genoegen zou ik je failliet
zien gaan, maar ik denk aan je zoon. Ik
mag dien openhartigen, eerlijken Jongen, erg
graag. Bovendien Is hij de vriend van mijn
zoon. Hier heb je die cheque!
Hariow beefde als een riet en gedurende
'n oogenblik aarzelde hij. Toen nam hij de
cheque aan en verliet het kantoor. Onver
staanbare klanken ontsnapten aan zijn lippen.
Was het een dankbetuiging of een bede om
vergiffenis?
Onbeweeglijk zat Grant aan zijn schrijftafel
voor zich uit te staren.
(NADRUK VERBODEN.)
De malaise heeft aan vele dingen een einde
gemaakt maar nog niet aan de groote steden.
Deze zullen wel nimmer uitgeroeid worden
maar een klap hebben ze door de gebeurtenis
sen toch wei gekregen. Groote steden zijn
monsters, die vaak aan dien draak uit de le
gende doen denken, welke op geregelde tijden
een jonkvrouw voor zijn avondmaal opeischte.
e draak kreeg zijn lonkvrouw maar te zjjner
P kwam toch ook de dappere ridder St.
eorge en maakte aan het schandaal een
n e. in plaats van St. George hebben we nu
..lot Cr S1S maar deze functioneert bij lange
100 Koed. Echter is er toch wel eenige
ven m!'" ®Vreden te zijn. Wanneer steden bo-
ln een srlV™ grens ultwassen ontaarden zij
ners m~ "T'1*'1™- *'aaa Hun bewo-
uftete^n ^nUChtbaarheid maar ze niet
elsChen vaa Het omlig-
jonge menschen,
moloch vevrtwtw 1 'ngewand van den
tig en makkelijk te"1 if2* het v°ortleven pret-
d^d te vinden" °m er Z6lf den
rin^ingetreden toch eene kente-
u setreden. Volgens de cijfers van hot
bureau voor statistiek hohv«,„
groote, Duitsche steden in het d° vi3ftlg
nog maar 11 een Ttóne win,t S °°Pen jaar
platteland te boeken. Alle overig*™* ^et
op hun eigen krachten aangewezen e^kwa
daarbij slecht terecht. kwamen
In het jaar 1930 was deze beweging al in™
leid. De groote steden hadden toen een vfr
lies van 60.000 koppen te registreeren waa
van 8500 op Berlijn vielen. Dit verlies werd
alléén veroorzaakt door de vlucht uit de
groote stad. Het verlies door het exces van
sterften boven geboorten was veel grooter en
bedroeg alleen voor Berlijn al over de 10 000
Maar nu heeft zich in 1931 de vlucht uit de
groote stad nog duidelijker laten voelen. Ber
lijn boekte uit dezen hoofde een verlies van
33.000 menschen; Hamburg 11.000; Duisburg
6000 enz. In het geheel zijn in 1931 109.000
menschen de grootere steden ontvlucht terwijl
slechts 7000 nog eens een kansje waagden.
Blijft een nadeelig saldo van 107.000 over, dat
echter heelemaal geen reden tot droefenis geeft
Vriendendienst.
„Ik heb vanmiddag een eerste samenkomst
met Lizzi, doe mij een pleizier en ga met
me mee
„Waarom dat Dat zou toch juist hinder
lijk zijn
„Neen, Integendeel, als zij jou ziet, maak
ik misschien betere kansen".
Het eerste work was steeidis, waaneer er een
ittiau/wieliiing onkler die ibemamiruiinig van die
„Eureka" krwam, am Jieim te waarsiahuiwen voor
Smith. Em ihiet eerste werk wat Smith dam dleed,
was den mdeuiwen 'kameraad waansohuwem voor
Olie Joisani.
Zoodat de nieuwe gewoonlijk niet wdst wat
hij doem moest en daarom maar zoowel Smdtlh
als Ole Joteom uit dem wetg gdng. Hetgeen het
verstanidligiste wais wat hij kon doen. Smith was
een zwendelaar. Ik durf het hier gerust te
selurijvem want hij da dood en ibovendiem is het
de heilige waarheid- Wat Jolson was weet ik
•niet, maar ihij was geen haar toeter dan Smitii.
't Leukste was, dat die twee spitsboeven
efllkaair niet konden luchten ol aiemi Misschien
oonourrentieniijd
Op een dag, toen de „Eureka" in Antwerpen
feig, had Smith een geiheimiaiiunig zaakje aan
de hand gekregen. Dat kon je dadlalijk zien,
want Smith kon moediijk iets verbergen.
We raaddlen er een tijdje naar en het slot
was, dat we Smith gingen verdenken van
smokkelen. Hij gai er alle aanieidiiing toe,
•want den ganschem dag zag je hem met
pakjes sjouwen, die ihij aingBtvallldg trachtte
weg te houden en die dan steeds in de gaten
liepen. Zijn kooi begon op een warenhuis te
lijken.
Toen Oie Jalsem het lm de gaten kreeg,
broedde hij dadelijk op een plannetje om zijn
vriend Smith tegen de lam© te laten ioopen.
Aan ieder die het hoeren wiide, vertelde hij
dat hij Smith een lesje zou geven dat hiem
zijn heele leven hij zou 'blijven. Toen nam hij
mog dem koksjongen im vertrouwen en men zag
's avomda die tiwee op de luiken zitten fluis
teren.
Do rest van de tbetmanming keek geïnteres
seerd toe. De koksjongen, Bert, opperde dies
avonds het denkibeedd om weddenschappen o©
het geval af te sluiten. Hij wedde vijf sigaren
tegen één dat het Smith zou lukken om zijn
contrabande veilig naar buiten te brengen.
Dat wekte meteen achterdocht. We wisten
alieimaajl dat Bert met Jolson had gesmoesd.
Waarom nam 'hij het nu opeens voor Smith o©?
Enkelen gingen op de weddemscha© dn. Maar
ds meesten weidden het tegendeeü: Dat Smith
tegen de lam© zon loopem. Met het gevolg, dat
Bert goede zaken deed.
Opeens mengde Smdth Zich in de wedden
schappen. „Ik weet wel niet waar het omgaat"
Zei hij, „maar ik geloof dat ik Bert wiel kan
vertrouwend Ik wed tien tegen één o© het
zelfde waar Bert op heeft gewed."
Een doorgestoken kaart, dachten we, maar
evengoed werd er meer geld uitgezet.
Nog harder ging het toen Ole Jolson er bij
kwiam. Ik igefloaf dat we aJUemaal schulden
maakten om dat gevalletje. Het kon ons wél
niet scheien wamt het ging tenslotte tuisschen
twee aartsdeugndefen. Maar we wilden die
twee wel eens tegen elkaar o© aden gaan. Ze
zouden moeite genoeg doen om elkaar er onder
te (krijgen!
Den volgenden dag vertrokken we. In een
groote spanning. Wkt zou die douane doen?
Wat had. Ole bedacht? Waar zou Smith zijn
boeltje 'bergen? (Hij kon het wel wegstoppen,
maar gewoonlijk deed hij het zoo onhandig dat
iedereen het miarkte. De „Eureka" kreeg
dotulanebezoefc. De pakjes van Smith werden
natuiurlijk gevondiem. En opengemaakt.
Toen we de Schelde opstoomden, hebibem we
allien geivtoefct. Vkn kilein tot groot Want er
was geen menach die niet in de schuld stond.
Allemaal bij Smith en Ole.
Smith had zijn „contraband©" naar buiten
gekregen-
De ipakjes bevatten houtwol!
En Ole had gelijk gekregen, omdat Smith
tegen de lam© was gelooipem. Niet met de „con
trabande" maar de pakjes zelf. Die had hij uit
de mesaroom van d© officieren gestolen!
Achteraf ibteefc, dat Ole zijn vijand eenvou
dig verraden had. Dat hadden ze echter afge
sproken, want voor één keer hadden Smdth en
Ole samengewerkt. De ibudt van de weiddeu-
Béhappea weird eerlijk gedeeld,
Maar Bert was er het slechtst aan toe. Die
had d® verzekering gekregen dat hij mee zou
mogen deden. Hij heeft nooit een cent gezien.
Zoolang ze echter nog ihij elkaar voeren heb
ben Smith en Ole het land aan eikaar gehad.
OOk na die geslaagd» samemiwterkimg.
HENK EERiDMANS.
Het eenige verschil tusachen een ontdekker
en duizend andere menschen ligt dikwijls
alleen hierin dat hij een bepaald verschijnsel
zag en erover na ging denken en dat de dui
zend anderen, die het ook zagen, hun weg ver
volgden en er verder niet meer aan dachten.
Een paar voorbeelden uit da geschiedenis
zullen dit duidelijk maken.
D© groot» Franschiman, Louis Pasteur, had
door zijn microscoop waargenomen, dat zich
in een waterdruppel duizenden levende we.
'Zens bewogen. Hoe kwamen die eirin? Hij ging
het water koken en al bet leven bleek gedood,
maar nauwelijks was het afgekoeld of het
krioeld» weer van kleine Individuen.
„Dan", zoo redeneerde Pasteur, moeten ze
van buiten af in het water komen". Hij nam
d» proef op zijn hypothese, door het water te
koken en onmlidideilij'k luchtdicht af te sluiten.
De proef slaagde en alle levende kiemen ble
ven verwijderd. Zoo ontstond het „posteuri-
seeren".
Omstreeks het midden van de achttiende
eeuw vond een jongen in Vingiinle een zwarte
steen, die steenkool bleek te zijn. Bij het bran,
dien of juister bij het trachten, om ze te laten
verbranden leverde ze echter een groote teleur,
stelling op. Men behandelde ze op de gebruike
lijke wijz», namelijk door een houtvuur verder
met kolen te voeden onder aanhoudend poken
en porren. Deze wonderlijke kool wilde echter
niet branden en toch was hiet steenkool. Men
nam de proef nogmaals in een stoommachine,
evenwel met hetzelfde resultaat. Een toeval
bracht de eigenschappen van het anthracdet
want dit was de kool, die men ontdekt had
aan het licht.
Een firma had een wagonlading gekocht om
haar ovens ermee te stoken, doch ook zij mocht
er niet in slagen een branderd vuur te krij.
gen. Telkens herhaalde men de proef en einde,
lijk besloot men de deuren van den oven maar
teslulten en de zaak op te geven. Een paar
uur later ging één van de fabrikanten, die
Iets 'had vergeten, terug naar het stooklokaal,
om het te halen, en daar zag hij tot zijn ver!
wondering de ovendeur rood-gloeiend staan,
terwijl binnen een ontzaglijke hitte heerschte.
Toen begreep hij, dat men een fout gemaakt
had en 'het anthraciet niet moest stoken als
steenkolen, doch rustig moest laten gloeien.
Papin merkte op dat het deksel van een pot
door de kracht van den stoom werd opgeheven
en hij begreep dat deze kracht die in het
kokende water schuilde enorm gToot moest
zijn. Hij werd de grondlegger van den Stoom
ketel die een revolutie o© verschillend gebied
teweeg zou brengen.
Het beginsel voor de hangende bruggen werd
ontdekt door dien Bngelschiman Brown, die met
aandacht had zitten kijken naar een spin in
haar net en hierbij werd getroffen door de
sterkt» van den dunnen diraad.
Toen de Griek Archimedes op zekeren dag
een Had nam, bemerkt» hij dat een ondier
water gedompeld lichaam belangrijk in gewicht
verloor en dit verschijnsel bracht hem tot de
volgende wet: Een lichaam, dat in een vloei
stof wordt gedompeld, verliest een deel van
zijn gewicht, gelijk aan de hoeveelheid vloed-
stof, w"elke wendt verplaatst.
Zijn enthousiasme over deze vondst was zoo
groot, dat hij ongekleed de straat oprende en
riep: „Eureka, eureka!'' (ik Ihielh het gevonden).
Men kon nu dus 't soortelijk gewicht bepalen,
wanneer men het water als eenheid nam.
Ben klein» jongen in Zuid-Afrlka zocht steen
tjes in de rivier, Eten ervan was zóó helder,
dat hij het aan zijn moeder liet zien, die het
op haar beurt aan een buurman toonde. Deze
meende, dat het wel diamant kon zijn en ver
zocht een Bngelschiman het mee naar de kust
t» nemen. Zijn opinie bleek juist en al spoeiddig
werd Hopetown aan de Oranjerivier, waar de
steen gevonden wa3, door gelukzoekers over
stroomd. Een wetanechappelijike expeditie be
gon de alluviale gronden bij Kimiberley af te
graven en zoo werden de diamantvelden in
Zuid-Afrika oorspronkelijk door een kleinen
jongen, diie steentjes zocht ontdekt.
Br zijn meer uitvindingen en ontdekkingen,
die slechts aan toevallige omstandigheden zijn
te wijten.
Een peer, die van den boom viel, bracht
Newton op de wetten der zwaartekracht. Het
slingeren van een lamp In den Dom te Plsa
•deed Galilei het draaien der aarde ontdekken.
De stelling, dat de aarde rond moest zijn en
dot men door naar het Westen te varen het
Dosten kon bereiken, bracht Columbus totg.de
ontdekking van Amerika en een vrouwenrok,
die boven het vuur hing te drongen en door de
warme lucht werd opgeblazen, bracht Mont-
golfier tot het beginsel van den luchtballon.
Men moet maar op de gedochte komen, dan
Is uitvinden een klein kunstje 1
''a-
De eene duiker: „Natuurlijk moeten we eerst
die kist naar boven brengen, waarop staat:
„Droog houden!"
Mijn neef heeft zich met stalen meubelen
geïnstalleerd, en heel onze familie heeft er
staalharde trekken om getrokken in 't familiale
gezicht, en zij hebben gedreigd nooit een ge
bakje te willen eten van het stalen salontafeltje,
nooit een nacht te willen logesren in het stalen
logeerbed, en nooit 'n middag 'n praatje of
'n boom op te willen zetten in een stalen
clubfauteuil. Geen hoed van de familie zal ooit
worden gehangen aan de pinnen van den stalen
kapstok en dat alles wil zooveel zeggen, dat
mijn stalen neef en zijn vrouw ultgeworpenen
zijn uit de houten familie.
Lang zal 't evenwel niet duren, want uit
Amerika komt juist het bericht binnen, dat
men er ijverig begonnen is aan de fabricatie
van glazen meubelen. Er is onbreekbaar glas
uitgevonden, dat zich nergens beter toe leent
dan om gezaagd en geschaafd te worden tot
tafels en stoelen. Het moet vreeselijk goedkoop
zijn, en de talloozen die wellicht niet in 'n
glazen huisje van 'n stoel of fauteuil willen
zitten, kunnen 't glas in de meest bonte kleuren
gepolitoerd krijgen. Momenteel zijn er van glas
vooral boekenkasten en dressoirs gemaakt, en
ook bedden.
Wanneer er weer 'n neef uit onze familie
trouwt, zal de ouderwetsche stalen wel weer
in genade worden aangenomen. Ik slaap altijd
nog in 'n ijzeren ledikant en daar heeft nooit
'n oom of 'n tante nog aanmerking op gemaakt.
In een kerk in Rijnland zieit men tegen
woordig op de heiligste plaats aan de voe
ten der Moeder Gods een haas. Een onge
oefende kunstenaarshand heeft hem uit
zachlt goedkoop hndenhout gesneden. Dit
snijwerk hebben de eeuwen met een menge
ling van brum em grijs, van lichte en don
kere vlekken overtrokken dat het houten
vel in den rooden schijn der godslamp een
spookachtige levendigheid geeft. Kijkt men
er van utit de vei te vluchtig op, dan zou
men meenen, dat de haas sprongen maakt,
om het Jesuskini op den arm van Maria,
die de kleine handjes naar hem uitstrekt,
door zijn spdl te vermaken. Komt men ech
ter dichter bij het altaar, dan ontdekt men:
Niet vol verlangen steekt het Godskinid zijn
armen naar beneden uit, maar het be
schermt, het zegent het dier aan den man-
telzoom Zijner Moeder. Want de haas,
'geen twijfel bidt! Met gekruiste voor
poorten smeekt hij tot de Lieve Vrouw:
„Hulp!"... smeekt om hiet behoud van zijn
leven.
De heer von Llmppurg n.L was een ge
weldige Nimrod. Maar een zijner hazen kon
hij niet te pakken krijgen, hoe vaak hij ook
op zoek ging, Met drijven, ]a tegen zijn
gewoonte er op loerde.
Snuffelsnoet noemden de zijnen dezen ver
standigste uit hun midden. En zij wisten
wel waarom.
Mijnheer von Limppurg, die het reeds als
schande beschouwde, een haas aan te schie
ten, miste Snuffc 'snoet drie dagen achter
elkander.
Zij werden ten laatste heel goed met
elkander vertrouwd, de haas en mijnheer
van Limppurg.
„Je krijgt me toch niet!" hoonde Snuf
felsnoet met zijn witte borst, wanneer hij
tenslotte uit zijn leger opstond en weghup-
pelde.
„Krijg je toch wel!" riep mijnheer von
Limppurg hem na, hield snel het geweer
tegen de wang en schoot er maast.
Op een helderen herfstmorgen zwoer'
mijnheer von Limppurg: „Vandaag!!' En
inderdaad, nu scheen het met den haas ge
daan te zijn. Telt ens weer werd Snuffel
snoet. door de h ide honden van mijnheer
von Limppurg opgejaagd. Telkeens weer
moest Snuffelsnoet uit zijn dekking vluch
ten. Met huppelen was het thans, nu het om
zijn leven ging, gedaan. Snuffelsnoet moest
rennen, wat zijn lange aebterpooten maar
konden.moest, onder bet loopen telkens
van richting veranderen om aan de huilende
honden te ontkomen.
Toen de haas inzag, dat het hem daar
buiten ondanks alle rennen en zigzagloopen
slecht vergaan zou, liep hij op het dorp toe.
De honden hijgden geweldig, mijnheer von
Limppurg holde vloekend achter den vluch
teling aan.
„Het haasje!" riepen de kinderen toen
Snuffelsnoetje, in gestrekten galop de
dorpstraat inrende. Zij pakten steenen,
gooiden die hem na.
„Het haasje"! Volwassenen sloten zich
de achtervolging van het opgejaagde dier
aan. Zij grepen mestvorken, staken l°e-
„Het haasje!" Zij rukten dorschvlegels yan
den haak, sloegen ze neer: „Het haasje!"
Snufelsnoetje rende heen en weer door
de dorpstraatliep rond huizen, stallen
bakovens.... drukte zich onder struiken,
achter deuren, op mestboopen. Telkens en
telkens weer joeg men hem echtei op. „Het
haasje!" Het heele dorp, de honden van
mijnheer von Limppurg, de dorpsjeugd...
alle van boerderij tot boerderij achter Snuf
felsnoetje aan: „Het haasje"!
In zijn hoogsten nood li©P ^n,I^6lsnoetje
door de openstaande deur in de kerk, rende
tusschen de banken door. sptong 0p jjet
altaar.en hurkte zich geen haas meer,
maar nog slechts een bevend behaard we
zentje, aan de voeten van het beeld van
Moeder Maria.
„Het haasje!" klonk het nog eens hon-
derdstemmig: verontwaardigd, verschrikt..
verwonderd. Toen werd het stil.heel stil.
Want de beide jachthonden van mijnheer
van Limppurg achtervolgden Snuffelsnoetje
niet meer. Voor den drempel der geopende
kerkdeur stonden rij hijgend.alsof iemand
hen geroepen had— Maar niemand had een
stem vernomen, die hun het halt toegeroe
pen had. Ook de joelende kinderschaar liep
de kerk niet binnen. Verstomd lagen zij
voor den drempel van het Godshuis.
Toen een der hengels nog bewegingen
maakte om over den drempel te springen
kreeg hij zoo'n geweldigen schop, dat hij
huilend wegliep Want, ouderen vouwden
reeds hier en d°ar de handen. Reeds was
een moeder met haar jongen en haar meis
je op de knieën gevallen.
Mijnheer von Limppurg komit kuchend
nader.
De dorpelingen maken zwijgend een door
gang.
„Waar is hij?" roept de jager.
„Ik schiet hem neer. Waar is hij?"
Geen der volwassenen waagt te antwoor
den. Maar over de lippen van den knielen
den jongen klinkt het glashelder: „Het haas-
je is bij Moeder Maria!'
Mijnheer von I imppurg ontdekt Snuffel-
snoeitje aan den voet van het altaarbeeld.
Hij houdt zijn geweer omhoog.
„Niet schieten' schreit de knielende vrouw.
Mijnher von Limppurg wil het niet hooren.
Hij mikt op Snuffelsnoetje.
Daar roept heit knielend meisje verrukti
„Het haasje bidt!"
Inderdaad Snuffelsnoetje hoogop
op zijn achterpooien voor Martia.
„Kunsten maakt hij, de brutale vlegel!"
brult mijnheer von Limppurg. „Hij houdt
me voor den gek, zooals honderdmaal
reeds. Maar dezen keer schiet ik er niet
naast. Geef acht. En langzaam drukt hij den
vinger op den haan.
„Het haasje bidt!" roepen dozijnen, roept
het heele dorp. „Bi-idt!"
Want Snuffelsnoetje zit niet, zooals vroe
ger vaak grimmassen makend in het
veld. Hij heeft de voorpooten gekruist over
elkander gelegd Snuffetbnoetje.allen
zien, allen zeggen... allen staan er sidde
rend rond... Snuffelsnoetje bidt.
Alleen mijnheer von Limppurg wil het
ofschoon het ook in zijn oogen en in zijn
hart dringt niet, bekennen.
Afdrukken! Neerschieten! Eindelijk den
brutalen rakke.r in handen krijgen! Hem zijn
onbeschaamdheden betaald zetten.
Daar strekt het Jesuskitnd, beide handjes
uit, houdt ze beschermend, houdt ze zege
nend. over Snuffelsnoetje, en mijnheer von
Limppurg zinkt biddende bij de knielenden
neer op den grond.
Het duurde lang, eer mijnheer von Limp
purg opstond. Hij is zonder geweer met
behoedzame schreden de kerk binnenge
gaan.
Snuffelsnoetje zit nu weer aan de voeten
voor het beeld der Moeder Gods gehurkt,
het Jesuskind hééft zijn zegenende handen
weer in het beeld teruggehaakt.
Mijnheer von Limppurg is langs den
preekstoel voorbij de Sacramentskapel naar
heft altaar gegaan.
Het leek "wëK, dat ISnüYMsnoêEje wïSf dat
het voortaan altijd vrede tusschen hen zou
zijn, hij vluchtte niet van het altaar weg,
toen zijn vroeger? vervolger naderde.
Mijnheer von Limppnrg nam Snuffelsnoet
je op den arm eo droeg' het door de knie
lende menigte baan naar de dorpsstraat. En
daar zei hij: »C'a k0011' beste haas. Je
hebt vrijheid in mijn kerken gezocht. Gij
hebt die gevonden. Waar de honden je al de
vrijheid gelaten hebben, wil ik die ook niet
breken. Waar de hooggeprezen Moeder Ma
ria je gebed verhoord en het Jesuskindje
Zijn handen beschermend over je gehou
den heeft, wil ik je voortaan ook in het veld
niets meer aandoen. Wij kennen elkander
veel te lang en veel te goed, dan dat ik
je ooit met je broeders verwisselen kon. Ga
in vrede heen, Meve haas!"
Bij deze woorden streelde mijnheer van
Limppurg Smuffeisnoetje. Daarna legde hij
den haas, die in zijn armen niet beefde, be
hoedzaam neer.
Snuffelsnoetje huppelde toen weg. En
geen hond, ook niet de domste der dorps
honden, die een tiap noodig had om te be
grijpen, dat hij niet in de kerk mocht, moest
men verbieden, dvt hij hem nahlafte.
De mare van den biddemden haas had
zich sneller dan een loopend vuurtje uitge
breid in de dorpen en steden rondom. Mij
lenver kwamen de eenvoudige menschen
naar het dorpje van deu heer von Limp
purg getrokken, in de hoop dat. Maria, die
het smeeken van het haasje verhoorde, ook
hunne gebeden oor zou verleenen.
Van de giften die de dankbare pelgrims
achterlieten, kon men zeer spoedig een
nieuw koor bouwen. In het midden hiervan
plaatste men in de plaats van het beschil
derde houten paneel, dat men in een zij
kapel opstelde, dat snijwerk uit lindenhout
Maria, het Kindje Jesus op den arm, en aan
beider voeten een biddende haas, zooals
men het daar op den huidigen dag nog kan
zien.
„Zeg Henk, kan jij je nou toegrijpen, dat er
nenschen zijn, die met visschen hun brood
verdienen?''