7# VERGELDING DE TWEE. TOEVAL EN ONTDEKKING i DE BIDDENDE HAAS Uit de stad Die stalen meubelen! WOENSDAG 20 APRIL 1932 Toen Hart-ow in de lift stapte voelde hij zich allesbehalve op zijn gemak.. Voor de twin tigste maal vroeg hij zich af, waarom hij eigenlijk naar Grant ging om hulp. Niet, dat hij bij een zijner andere vrienden kans zou hebben. Grant was de eenige, die rijk genoeg was om hem aan tienduizend pond te helpen. En als Harlow niet binnen drie dagen over dat bedrag kon beschikken was hij ge ruïneerd. Reeds drie jaar deed hij geregeld zaken met Grant, doch nog steeds wist hij niet wat hij eigenlijk aan hem had. Hun zoons waren op dezelfde kostschool; de families kwamen bij •elkaar dineeren doch nooit gaf Grant zich ge heel. Steeds bleef hij gereserveerd. Grant zat aan zijn schrijftafel. Toen Harlow binnen kwam, keek hij niet op van den brief, dien hij zat te lezen. Eerst, toen hij dezen on derteekend had, zei hij: Morgen, Harlow, ga zitten. Goeden morgen, zei Harlow. Ik hoop, dat ik je niet stoor? Neen, ik heb wel 'n oogenblik tijd. Toen keek hij zijn bezoeker scherp aan en zei kort: Wel? Haastig en zenuwachtig begon Harlow te spreken. Hij vertelde hoe hij in moeilijkheden was geraakt, doch dat deze slechts van voor- bijgaanden aard waren, mits hij voor 'n tijdje geholpen werd. Dan kwam alles vanzelf weer in orde en over drie maanden kon hij het ge leende terugbetalen. Intusschen zat Grant met zijn penhouder te spelen. Eindelijk vroeg hij: Hoeveel heb je noodig? Tien duizend pond. Over drie maanden kan ik het absoluut zeker terug betalen. Maar ik moet het geld direct hebben, anders ea Ik failliet! 6 Grant knikte. Heb je onderpand? Neen, zei Harlow met bevende lippen. Ik heb mijn laatsten cent in die Russische on derneming gewaagd. Blake verzekerde me... Ik begrijp t, zei Grant grimmig. Ik ken Blake. En nu verwacht je dat ik je zal helpen? Eigenaardig, dat je juist bij mij gekomen bent. Laat ik je eerst eens 'n verhaaltje ver tellen. Verwonderd keek Harlow hem aan. Hij be greep niet waar Grant heen wilde. Doch het feit, dat deze niet botweg geweigerd had, deed zijn hoop herleven. Een verhaaltje? vroeg hij. Ja, zei Grant, een verhaaltje over mezelf. Je maakt me nieuwsgierig, antwoordde Haftow. Ik zal er graag naar luisteren. Misschien, zei Grant glimlachend. Het be- treft den tijd, toen ik het nog niet zoo ver ge bracht had. Wist je, dat ik vroeger straatmu zikant geweest ben. Dat ik aan de deuren van kroegen op n viool stond te krassen? Erg interessant, onderbrak Hariow hem Vind je? Enfin, ik had nog 'n partner ook' Die zong er bij. Als de oorlog niet uitgebroken was, zou hij nu *n beroemd operazanger ge weest zijn, want hij had een pracht stem In plaats daarvan was hij nu straatzanger Terwijl hij sprak had Grant moeite om zijn Stem in bedwang te houden. Mijn vriend was blind, ging hij voort Door den oorlog was er van zijn zenuwen niets overgebleven. Soms was hij zoo hulpbehoevend als een kind. Wij ontmoetten elkaar in een kosthuis in een achterbuurt en werden spoe dig vrienden. Juist dat hulpelooze in hem trok me zoo sterk aan. Als de gezondheid van mijn vriend het toeliet gingen we er samen op uit. Over het algemeen waren de ontvang sten slechts gering waardoor wij niet veel meer dan een hondenleven leiden. Op zekeren avond zong mijn vriend vlak voor een druk bezochte bar in de buurt van Oxford Circus. Terwijl ik naar binnen ging om een collecte te houden verliet een deT bezoe kers het lokaal en sprak mijn vriend aan. Deze man was de indirecte oorzaak van den dood van mijn vriend. Bij deze woorden was Harlow doodsbleek geworden. Vertel verder, fluisterde hij. De man, die naar buiten liep, ging Grant voort, was op zijn manier een grappenmaker. Toen hij merkte, dat mijn vriend blind was. zei hij tegen hem: je mag dien makker van je wel in de gaten houden. Ik heb hem juist een pond gegeven. Natuurlijk hoorde ik niets van het gesprek. Inderdaad had de grappenmaker mij slechts een shilling gegeven. Eerst toen het te laat was kwam ik achter de waarheid. Grant keek Hariow, die zijn hoed opgenomen had, ernstig aan. Ik moet weg, stamelde Har iow. Wacht even, zei Grant, totdat ik uitver teld ben. Toen ik uit het lokaal naar buiten kwam zag ik direct, dat er Iets was wat mijn vriend hinderde. Op den weg naar huis was hij stiller dan anders. Na onzen karigen maal tijd vroeg hij plotseling: „hoeveel hehfcje van avond opgehaald?" „Bijna zeven shilling", gaf ik ten antwoord. Zonder verder een woord te spreken en met een eigenaardige uitdrukking in zijn - :zicht, zocht mijn blinde vriend zijn bed op. i.in eigenaardige manier van doen schreef ik aan zijn zenuwen. Midden in den nacht erd ik wakker doordat iemand tegen de tafel rootte. Wie is daar? riep ik en stak vlug een ars aan die op 'n tafeitje naast mijn bed stond. Was het mogelijk, dat iemand bij zulke u-moedzaaiers als wij kwam inbreken? Tot mijn groote verbazing echter stond mijn vriend, geheel gekleed vlak bij de deur. Waar ga je heen? vroeg ik. Ben je niet goed? Als je wat noodig hebt Zal jij het wel voor me balen hè? Natuurlijk, antwoordde Ik. Het gedrag van mijn vriend kwam me steeds onbegrijpelijker voor. Zijn stem klonk ruw. Je kan niet alleen uitgaan, protesteerde ik. Zeg me wat je hebben wilt, dan zal ik het joor Je gaan halen. Dat kan jü je permitteeren, klonk het hatelijk. Wat bedoel je in Godsnaam? Ik bedoel, dat ik eindelijk weet wat ik aan je heb! In die bar, waar wij vanavond ge zongen hebben, kreeg jij van een man, met S«n schelle stem, een pond. Hij kwam even voor je naar buiten. Weet je wat hü tegen me zei? Dat ik je in de gaten moest honden! Na tuurlijk lachte ik hem in z'n gezicht uit. Nu weet ik beter! Ik heb nooit je gezicht gezien maar hij zag er zeker iets in dat hem niet beviel en dus waarschuwde hij mij. Natuurlijk heb je me altijd achter m'n rug bestolen! Voor ik van m'n verbazing bekomen was sloeg de deur achter hem dicht. Als de weer licht sprong ik uit bed en toen ik haastig mijn kleeren aanschoot hoorde Ik de buitendeur dichtslaan. Ik holde de trap af en de straat op: mijn vriend was verdwenen! Den heelen nacht zocht ik de buurt af; tevergeefs. Eiken politie-agent dien ik tegenkwam sprak ik aan, maar niemand had mijn vriend gezien. Nog had ik een flauwe hoop, dat hij naar huis zou zijn teruggegaan, maar ook die hoop bleek ij del. Mijn verhaal is bijna uit, vervolgde Grant op ruwen toon. Dagen lang zocht lk tevergeefs naar mijn vriend, zijn laatste woor- den lieten me niet met rust en eindelijk drong de volle beteekenis van die woorden tot me door! Ik herinnerde me nu ook het gezicht van dien halfaangeschoten man. die vlak voor mij het lokaal had verlaten! Die kerel was de oorzaak van alles. Zijn laffe leugens hadden de vriendschap van mijn blinden makker in haat doen veranderen! Blind en geheel van mij afhankelijk, meende hij, dat ik hem al dien tijd bedrogen had! Dat mijn vriendschap gehuicheld was om me ten koste van hem te verrijken! Als ik in die dagen den man, die de oorzaak van mijn ellende was, ontmoet had! Maar ook hem vond ik niet terug. Eerst tien jaar later ontmoette ik hem weer. In de ge daante van een rijken effecten-makelaar! Hariow kreunde hardop. Een week later hoorde ik eindelijk wat er gebeurd was met mijn vriend. Een politie agent, die ons beiden goed kende vertelde me, dat hij 's morgens vroeg door een vracht auto overreden was! Veel meer is er niet te vertellen. In Londen kon ik het niet langer uithouden en zoo vertrok ik als landverhuizer naar Zuld-Amerika. Daar in Zuid-Amerika liep alles me mee. Binnen tien jaar was ik schatrijk. Maar mijn vriend, mijn armen, blin den, vriend heb ik nooit kunnen vergeten. Evenmin als het droevige einde van onze vriendschap! Dat is het verhaal, dat ik je wilde vertellen, Hariow, besloot Grant. En nu kom je mij vragen om je aan tien duizend pond te helpen! Hariow zag doodsbleek. Ik ga weg, stamel de hij. Neen, zei Grant kortaf. Ga niet weg; wacht nog even. Langzaam nam hij zijn penhouder op en begon een cheque uit te schrijven. Hariow, zei hij op koeien toon, ik heb altijd een erg minnen dunk van je gehad. Je bent een dwaas en een man zonder karakter. Met het grootste genoegen zou ik je failliet zien gaan, maar ik denk aan je zoon. Ik mag dien openhartigen, eerlijken Jongen, erg graag. Bovendien Is hij de vriend van mijn zoon. Hier heb je die cheque! Hariow beefde als een riet en gedurende 'n oogenblik aarzelde hij. Toen nam hij de cheque aan en verliet het kantoor. Onver staanbare klanken ontsnapten aan zijn lippen. Was het een dankbetuiging of een bede om vergiffenis? Onbeweeglijk zat Grant aan zijn schrijftafel voor zich uit te staren. (NADRUK VERBODEN.) De malaise heeft aan vele dingen een einde gemaakt maar nog niet aan de groote steden. Deze zullen wel nimmer uitgeroeid worden maar een klap hebben ze door de gebeurtenis sen toch wei gekregen. Groote steden zijn monsters, die vaak aan dien draak uit de le gende doen denken, welke op geregelde tijden een jonkvrouw voor zijn avondmaal opeischte. e draak kreeg zijn lonkvrouw maar te zjjner P kwam toch ook de dappere ridder St. eorge en maakte aan het schandaal een n e. in plaats van St. George hebben we nu ..lot Cr S1S maar deze functioneert bij lange 100 Koed. Echter is er toch wel eenige ven m!'" ®Vreden te zijn. Wanneer steden bo- ln een srlV™ grens ultwassen ontaarden zij ners m~ "T'1*'1™- *'aaa Hun bewo- uftete^n ^nUChtbaarheid maar ze niet elsChen vaa Het omlig- jonge menschen, moloch vevrtwtw 1 'ngewand van den tig en makkelijk te"1 if2* het v°ortleven pret- d^d te vinden" °m er Z6lf den rin^ingetreden toch eene kente- u setreden. Volgens de cijfers van hot bureau voor statistiek hohv«,„ groote, Duitsche steden in het d° vi3ftlg nog maar 11 een Ttóne win,t S °°Pen jaar platteland te boeken. Alle overig*™* ^et op hun eigen krachten aangewezen e^kwa daarbij slecht terecht. kwamen In het jaar 1930 was deze beweging al in™ leid. De groote steden hadden toen een vfr lies van 60.000 koppen te registreeren waa van 8500 op Berlijn vielen. Dit verlies werd alléén veroorzaakt door de vlucht uit de groote stad. Het verlies door het exces van sterften boven geboorten was veel grooter en bedroeg alleen voor Berlijn al over de 10 000 Maar nu heeft zich in 1931 de vlucht uit de groote stad nog duidelijker laten voelen. Ber lijn boekte uit dezen hoofde een verlies van 33.000 menschen; Hamburg 11.000; Duisburg 6000 enz. In het geheel zijn in 1931 109.000 menschen de grootere steden ontvlucht terwijl slechts 7000 nog eens een kansje waagden. Blijft een nadeelig saldo van 107.000 over, dat echter heelemaal geen reden tot droefenis geeft Vriendendienst. „Ik heb vanmiddag een eerste samenkomst met Lizzi, doe mij een pleizier en ga met me mee „Waarom dat Dat zou toch juist hinder lijk zijn „Neen, Integendeel, als zij jou ziet, maak ik misschien betere kansen". Het eerste work was steeidis, waaneer er een ittiau/wieliiing onkler die ibemamiruiinig van die „Eureka" krwam, am Jieim te waarsiahuiwen voor Smith. Em ihiet eerste werk wat Smith dam dleed, was den mdeuiwen 'kameraad waansohuwem voor Olie Joisani. Zoodat de nieuwe gewoonlijk niet wdst wat hij doem moest en daarom maar zoowel Smdtlh als Ole Joteom uit dem wetg gdng. Hetgeen het verstanidligiste wais wat hij kon doen. Smith was een zwendelaar. Ik durf het hier gerust te selurijvem want hij da dood en ibovendiem is het de heilige waarheid- Wat Jolson was weet ik •niet, maar ihij was geen haar toeter dan Smitii. 't Leukste was, dat die twee spitsboeven efllkaair niet konden luchten ol aiemi Misschien oonourrentieniijd Op een dag, toen de „Eureka" in Antwerpen feig, had Smith een geiheimiaiiunig zaakje aan de hand gekregen. Dat kon je dadlalijk zien, want Smith kon moediijk iets verbergen. We raaddlen er een tijdje naar en het slot was, dat we Smith gingen verdenken van smokkelen. Hij gai er alle aanieidiiing toe, •want den ganschem dag zag je hem met pakjes sjouwen, die ihij aingBtvallldg trachtte weg te houden en die dan steeds in de gaten liepen. Zijn kooi begon op een warenhuis te lijken. Toen Oie Jalsem het lm de gaten kreeg, broedde hij dadelijk op een plannetje om zijn vriend Smith tegen de lam© te laten ioopen. Aan ieder die het hoeren wiide, vertelde hij dat hij Smith een lesje zou geven dat hiem zijn heele leven hij zou 'blijven. Toen nam hij mog dem koksjongen im vertrouwen en men zag 's avomda die tiwee op de luiken zitten fluis teren. Do rest van de tbetmanming keek geïnteres seerd toe. De koksjongen, Bert, opperde dies avonds het denkibeedd om weddenschappen o© het geval af te sluiten. Hij wedde vijf sigaren tegen één dat het Smith zou lukken om zijn contrabande veilig naar buiten te brengen. Dat wekte meteen achterdocht. We wisten alieimaajl dat Bert met Jolson had gesmoesd. Waarom nam 'hij het nu opeens voor Smith o©? Enkelen gingen op de weddemscha© dn. Maar ds meesten weidden het tegendeeü: Dat Smith tegen de lam© zon loopem. Met het gevolg, dat Bert goede zaken deed. Opeens mengde Smdth Zich in de wedden schappen. „Ik weet wel niet waar het omgaat" Zei hij, „maar ik geloof dat ik Bert wiel kan vertrouwend Ik wed tien tegen één o© het zelfde waar Bert op heeft gewed." Een doorgestoken kaart, dachten we, maar evengoed werd er meer geld uitgezet. Nog harder ging het toen Ole Jolson er bij kwiam. Ik igefloaf dat we aJUemaal schulden maakten om dat gevalletje. Het kon ons wél niet scheien wamt het ging tenslotte tuisschen twee aartsdeugndefen. Maar we wilden die twee wel eens tegen elkaar o© aden gaan. Ze zouden moeite genoeg doen om elkaar er onder te (krijgen! Den volgenden dag vertrokken we. In een groote spanning. Wkt zou die douane doen? Wat had. Ole bedacht? Waar zou Smith zijn boeltje 'bergen? (Hij kon het wel wegstoppen, maar gewoonlijk deed hij het zoo onhandig dat iedereen het miarkte. De „Eureka" kreeg dotulanebezoefc. De pakjes van Smith werden natuiurlijk gevondiem. En opengemaakt. Toen we de Schelde opstoomden, hebibem we allien geivtoefct. Vkn kilein tot groot Want er was geen menach die niet in de schuld stond. Allemaal bij Smith en Ole. Smith had zijn „contraband©" naar buiten gekregen- De ipakjes bevatten houtwol! En Ole had gelijk gekregen, omdat Smith tegen de lam© was gelooipem. Niet met de „con trabande" maar de pakjes zelf. Die had hij uit de mesaroom van d© officieren gestolen! Achteraf ibteefc, dat Ole zijn vijand eenvou dig verraden had. Dat hadden ze echter afge sproken, want voor één keer hadden Smdth en Ole samengewerkt. De ibudt van de weiddeu- Béhappea weird eerlijk gedeeld, Maar Bert was er het slechtst aan toe. Die had d® verzekering gekregen dat hij mee zou mogen deden. Hij heeft nooit een cent gezien. Zoolang ze echter nog ihij elkaar voeren heb ben Smith en Ole het land aan eikaar gehad. OOk na die geslaagd» samemiwterkimg. HENK EERiDMANS. Het eenige verschil tusachen een ontdekker en duizend andere menschen ligt dikwijls alleen hierin dat hij een bepaald verschijnsel zag en erover na ging denken en dat de dui zend anderen, die het ook zagen, hun weg ver volgden en er verder niet meer aan dachten. Een paar voorbeelden uit da geschiedenis zullen dit duidelijk maken. D© groot» Franschiman, Louis Pasteur, had door zijn microscoop waargenomen, dat zich in een waterdruppel duizenden levende we. 'Zens bewogen. Hoe kwamen die eirin? Hij ging het water koken en al bet leven bleek gedood, maar nauwelijks was het afgekoeld of het krioeld» weer van kleine Individuen. „Dan", zoo redeneerde Pasteur, moeten ze van buiten af in het water komen". Hij nam d» proef op zijn hypothese, door het water te koken en onmlidideilij'k luchtdicht af te sluiten. De proef slaagde en alle levende kiemen ble ven verwijderd. Zoo ontstond het „posteuri- seeren". Omstreeks het midden van de achttiende eeuw vond een jongen in Vingiinle een zwarte steen, die steenkool bleek te zijn. Bij het bran, dien of juister bij het trachten, om ze te laten verbranden leverde ze echter een groote teleur, stelling op. Men behandelde ze op de gebruike lijke wijz», namelijk door een houtvuur verder met kolen te voeden onder aanhoudend poken en porren. Deze wonderlijke kool wilde echter niet branden en toch was hiet steenkool. Men nam de proef nogmaals in een stoommachine, evenwel met hetzelfde resultaat. Een toeval bracht de eigenschappen van het anthracdet want dit was de kool, die men ontdekt had aan het licht. Een firma had een wagonlading gekocht om haar ovens ermee te stoken, doch ook zij mocht er niet in slagen een branderd vuur te krij. gen. Telkens herhaalde men de proef en einde, lijk besloot men de deuren van den oven maar teslulten en de zaak op te geven. Een paar uur later ging één van de fabrikanten, die Iets 'had vergeten, terug naar het stooklokaal, om het te halen, en daar zag hij tot zijn ver! wondering de ovendeur rood-gloeiend staan, terwijl binnen een ontzaglijke hitte heerschte. Toen begreep hij, dat men een fout gemaakt had en 'het anthraciet niet moest stoken als steenkolen, doch rustig moest laten gloeien. Papin merkte op dat het deksel van een pot door de kracht van den stoom werd opgeheven en hij begreep dat deze kracht die in het kokende water schuilde enorm gToot moest zijn. Hij werd de grondlegger van den Stoom ketel die een revolutie o© verschillend gebied teweeg zou brengen. Het beginsel voor de hangende bruggen werd ontdekt door dien Bngelschiman Brown, die met aandacht had zitten kijken naar een spin in haar net en hierbij werd getroffen door de sterkt» van den dunnen diraad. Toen de Griek Archimedes op zekeren dag een Had nam, bemerkt» hij dat een ondier water gedompeld lichaam belangrijk in gewicht verloor en dit verschijnsel bracht hem tot de volgende wet: Een lichaam, dat in een vloei stof wordt gedompeld, verliest een deel van zijn gewicht, gelijk aan de hoeveelheid vloed- stof, w"elke wendt verplaatst. Zijn enthousiasme over deze vondst was zoo groot, dat hij ongekleed de straat oprende en riep: „Eureka, eureka!'' (ik Ihielh het gevonden). Men kon nu dus 't soortelijk gewicht bepalen, wanneer men het water als eenheid nam. Ben klein» jongen in Zuid-Afrlka zocht steen tjes in de rivier, Eten ervan was zóó helder, dat hij het aan zijn moeder liet zien, die het op haar beurt aan een buurman toonde. Deze meende, dat het wel diamant kon zijn en ver zocht een Bngelschiman het mee naar de kust t» nemen. Zijn opinie bleek juist en al spoeiddig werd Hopetown aan de Oranjerivier, waar de steen gevonden wa3, door gelukzoekers over stroomd. Een wetanechappelijike expeditie be gon de alluviale gronden bij Kimiberley af te graven en zoo werden de diamantvelden in Zuid-Afrika oorspronkelijk door een kleinen jongen, diie steentjes zocht ontdekt. Br zijn meer uitvindingen en ontdekkingen, die slechts aan toevallige omstandigheden zijn te wijten. Een peer, die van den boom viel, bracht Newton op de wetten der zwaartekracht. Het slingeren van een lamp In den Dom te Plsa •deed Galilei het draaien der aarde ontdekken. De stelling, dat de aarde rond moest zijn en dot men door naar het Westen te varen het Dosten kon bereiken, bracht Columbus totg.de ontdekking van Amerika en een vrouwenrok, die boven het vuur hing te drongen en door de warme lucht werd opgeblazen, bracht Mont- golfier tot het beginsel van den luchtballon. Men moet maar op de gedochte komen, dan Is uitvinden een klein kunstje 1 ''a- De eene duiker: „Natuurlijk moeten we eerst die kist naar boven brengen, waarop staat: „Droog houden!" Mijn neef heeft zich met stalen meubelen geïnstalleerd, en heel onze familie heeft er staalharde trekken om getrokken in 't familiale gezicht, en zij hebben gedreigd nooit een ge bakje te willen eten van het stalen salontafeltje, nooit een nacht te willen logesren in het stalen logeerbed, en nooit 'n middag 'n praatje of 'n boom op te willen zetten in een stalen clubfauteuil. Geen hoed van de familie zal ooit worden gehangen aan de pinnen van den stalen kapstok en dat alles wil zooveel zeggen, dat mijn stalen neef en zijn vrouw ultgeworpenen zijn uit de houten familie. Lang zal 't evenwel niet duren, want uit Amerika komt juist het bericht binnen, dat men er ijverig begonnen is aan de fabricatie van glazen meubelen. Er is onbreekbaar glas uitgevonden, dat zich nergens beter toe leent dan om gezaagd en geschaafd te worden tot tafels en stoelen. Het moet vreeselijk goedkoop zijn, en de talloozen die wellicht niet in 'n glazen huisje van 'n stoel of fauteuil willen zitten, kunnen 't glas in de meest bonte kleuren gepolitoerd krijgen. Momenteel zijn er van glas vooral boekenkasten en dressoirs gemaakt, en ook bedden. Wanneer er weer 'n neef uit onze familie trouwt, zal de ouderwetsche stalen wel weer in genade worden aangenomen. Ik slaap altijd nog in 'n ijzeren ledikant en daar heeft nooit 'n oom of 'n tante nog aanmerking op gemaakt. In een kerk in Rijnland zieit men tegen woordig op de heiligste plaats aan de voe ten der Moeder Gods een haas. Een onge oefende kunstenaarshand heeft hem uit zachlt goedkoop hndenhout gesneden. Dit snijwerk hebben de eeuwen met een menge ling van brum em grijs, van lichte en don kere vlekken overtrokken dat het houten vel in den rooden schijn der godslamp een spookachtige levendigheid geeft. Kijkt men er van utit de vei te vluchtig op, dan zou men meenen, dat de haas sprongen maakt, om het Jesuskini op den arm van Maria, die de kleine handjes naar hem uitstrekt, door zijn spdl te vermaken. Komt men ech ter dichter bij het altaar, dan ontdekt men: Niet vol verlangen steekt het Godskinid zijn armen naar beneden uit, maar het be schermt, het zegent het dier aan den man- telzoom Zijner Moeder. Want de haas, 'geen twijfel bidt! Met gekruiste voor poorten smeekt hij tot de Lieve Vrouw: „Hulp!"... smeekt om hiet behoud van zijn leven. De heer von Llmppurg n.L was een ge weldige Nimrod. Maar een zijner hazen kon hij niet te pakken krijgen, hoe vaak hij ook op zoek ging, Met drijven, ]a tegen zijn gewoonte er op loerde. Snuffelsnoet noemden de zijnen dezen ver standigste uit hun midden. En zij wisten wel waarom. Mijnheer von Limppurg, die het reeds als schande beschouwde, een haas aan te schie ten, miste Snuffc 'snoet drie dagen achter elkander. Zij werden ten laatste heel goed met elkander vertrouwd, de haas en mijnheer van Limppurg. „Je krijgt me toch niet!" hoonde Snuf felsnoet met zijn witte borst, wanneer hij tenslotte uit zijn leger opstond en weghup- pelde. „Krijg je toch wel!" riep mijnheer von Limppurg hem na, hield snel het geweer tegen de wang en schoot er maast. Op een helderen herfstmorgen zwoer' mijnheer von Limppurg: „Vandaag!!' En inderdaad, nu scheen het met den haas ge daan te zijn. Telt ens weer werd Snuffel snoet. door de h ide honden van mijnheer von Limppurg opgejaagd. Telkeens weer moest Snuffelsnoet uit zijn dekking vluch ten. Met huppelen was het thans, nu het om zijn leven ging, gedaan. Snuffelsnoet moest rennen, wat zijn lange aebterpooten maar konden.moest, onder bet loopen telkens van richting veranderen om aan de huilende honden te ontkomen. Toen de haas inzag, dat het hem daar buiten ondanks alle rennen en zigzagloopen slecht vergaan zou, liep hij op het dorp toe. De honden hijgden geweldig, mijnheer von Limppurg holde vloekend achter den vluch teling aan. „Het haasje!" riepen de kinderen toen Snuffelsnoetje, in gestrekten galop de dorpstraat inrende. Zij pakten steenen, gooiden die hem na. „Het haasje"! Volwassenen sloten zich de achtervolging van het opgejaagde dier aan. Zij grepen mestvorken, staken l°e- „Het haasje!" Zij rukten dorschvlegels yan den haak, sloegen ze neer: „Het haasje!" Snufelsnoetje rende heen en weer door de dorpstraatliep rond huizen, stallen bakovens.... drukte zich onder struiken, achter deuren, op mestboopen. Telkens en telkens weer joeg men hem echtei op. „Het haasje!" Het heele dorp, de honden van mijnheer von Limppurg, de dorpsjeugd... alle van boerderij tot boerderij achter Snuf felsnoetje aan: „Het haasje"! In zijn hoogsten nood li©P ^n,I^6lsnoetje door de openstaande deur in de kerk, rende tusschen de banken door. sptong 0p jjet altaar.en hurkte zich geen haas meer, maar nog slechts een bevend behaard we zentje, aan de voeten van het beeld van Moeder Maria. „Het haasje!" klonk het nog eens hon- derdstemmig: verontwaardigd, verschrikt.. verwonderd. Toen werd het stil.heel stil. Want de beide jachthonden van mijnheer van Limppurg achtervolgden Snuffelsnoetje niet meer. Voor den drempel der geopende kerkdeur stonden rij hijgend.alsof iemand hen geroepen had— Maar niemand had een stem vernomen, die hun het halt toegeroe pen had. Ook de joelende kinderschaar liep de kerk niet binnen. Verstomd lagen zij voor den drempel van het Godshuis. Toen een der hengels nog bewegingen maakte om over den drempel te springen kreeg hij zoo'n geweldigen schop, dat hij huilend wegliep Want, ouderen vouwden reeds hier en d°ar de handen. Reeds was een moeder met haar jongen en haar meis je op de knieën gevallen. Mijnheer von Limppurg komit kuchend nader. De dorpelingen maken zwijgend een door gang. „Waar is hij?" roept de jager. „Ik schiet hem neer. Waar is hij?" Geen der volwassenen waagt te antwoor den. Maar over de lippen van den knielen den jongen klinkt het glashelder: „Het haas- je is bij Moeder Maria!' Mijnheer von I imppurg ontdekt Snuffel- snoeitje aan den voet van het altaarbeeld. Hij houdt zijn geweer omhoog. „Niet schieten' schreit de knielende vrouw. Mijnher von Limppurg wil het niet hooren. Hij mikt op Snuffelsnoetje. Daar roept heit knielend meisje verrukti „Het haasje bidt!" Inderdaad Snuffelsnoetje hoogop op zijn achterpooien voor Martia. „Kunsten maakt hij, de brutale vlegel!" brult mijnheer von Limppurg. „Hij houdt me voor den gek, zooals honderdmaal reeds. Maar dezen keer schiet ik er niet naast. Geef acht. En langzaam drukt hij den vinger op den haan. „Het haasje bidt!" roepen dozijnen, roept het heele dorp. „Bi-idt!" Want Snuffelsnoetje zit niet, zooals vroe ger vaak grimmassen makend in het veld. Hij heeft de voorpooten gekruist over elkander gelegd Snuffetbnoetje.allen zien, allen zeggen... allen staan er sidde rend rond... Snuffelsnoetje bidt. Alleen mijnheer von Limppurg wil het ofschoon het ook in zijn oogen en in zijn hart dringt niet, bekennen. Afdrukken! Neerschieten! Eindelijk den brutalen rakke.r in handen krijgen! Hem zijn onbeschaamdheden betaald zetten. Daar strekt het Jesuskitnd, beide handjes uit, houdt ze beschermend, houdt ze zege nend. over Snuffelsnoetje, en mijnheer von Limppurg zinkt biddende bij de knielenden neer op den grond. Het duurde lang, eer mijnheer von Limp purg opstond. Hij is zonder geweer met behoedzame schreden de kerk binnenge gaan. Snuffelsnoetje zit nu weer aan de voeten voor het beeld der Moeder Gods gehurkt, het Jesuskind hééft zijn zegenende handen weer in het beeld teruggehaakt. Mijnheer von Limppurg is langs den preekstoel voorbij de Sacramentskapel naar heft altaar gegaan. Het leek "wëK, dat ISnüYMsnoêEje wïSf dat het voortaan altijd vrede tusschen hen zou zijn, hij vluchtte niet van het altaar weg, toen zijn vroeger? vervolger naderde. Mijnheer von Limppnrg nam Snuffelsnoet je op den arm eo droeg' het door de knie lende menigte baan naar de dorpsstraat. En daar zei hij: »C'a k0011' beste haas. Je hebt vrijheid in mijn kerken gezocht. Gij hebt die gevonden. Waar de honden je al de vrijheid gelaten hebben, wil ik die ook niet breken. Waar de hooggeprezen Moeder Ma ria je gebed verhoord en het Jesuskindje Zijn handen beschermend over je gehou den heeft, wil ik je voortaan ook in het veld niets meer aandoen. Wij kennen elkander veel te lang en veel te goed, dan dat ik je ooit met je broeders verwisselen kon. Ga in vrede heen, Meve haas!" Bij deze woorden streelde mijnheer van Limppurg Smuffeisnoetje. Daarna legde hij den haas, die in zijn armen niet beefde, be hoedzaam neer. Snuffelsnoetje huppelde toen weg. En geen hond, ook niet de domste der dorps honden, die een tiap noodig had om te be grijpen, dat hij niet in de kerk mocht, moest men verbieden, dvt hij hem nahlafte. De mare van den biddemden haas had zich sneller dan een loopend vuurtje uitge breid in de dorpen en steden rondom. Mij lenver kwamen de eenvoudige menschen naar het dorpje van deu heer von Limp purg getrokken, in de hoop dat. Maria, die het smeeken van het haasje verhoorde, ook hunne gebeden oor zou verleenen. Van de giften die de dankbare pelgrims achterlieten, kon men zeer spoedig een nieuw koor bouwen. In het midden hiervan plaatste men in de plaats van het beschil derde houten paneel, dat men in een zij kapel opstelde, dat snijwerk uit lindenhout Maria, het Kindje Jesus op den arm, en aan beider voeten een biddende haas, zooals men het daar op den huidigen dag nog kan zien. „Zeg Henk, kan jij je nou toegrijpen, dat er nenschen zijn, die met visschen hun brood verdienen?''

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 6