H HHSP DE WINKELSLUITINGSWET. STRESEMANNS LOCARNO- POLITIEK. DE TWEEDE KAMER AANVAARDT DE CRISIS-PACHTWET. IPS mm Uit de nagelaten geschriften van den grooten staatsman. DONDERDAG 21 APRIL 1932 MOTIE-KNOTTENBELT INGETROKKEN. 4HL W A Arbitrage, veiligheid en Dr. Colijn contra ds. Kersten. WÊm «ps,* v EEN OVERZICHT VAN DE VOOR NAAMSTE BEPALINGEN. STEUN AAN DE MELKVEE HOUDERIJ. Stichting van een Crisis-Zuivel- centrale. ONTWAPENING. het MEMORANDUM van de duitsche regeering. De zorgen van Polen. De Duitsch-nationalen. Frankrijk antwoordt. TER OPLOSSING VAN DE LOONKWESTIE IS EEN GEEST VAN MINNELIJK OVERLEG NOODIG De motie-Knottenbelt scheen het heelal te omvatten. Zoo was het mogelijk, dat ds. Ker sten niet alleen de Heidelberger catechismus, maar ook het heilig evangelie in debat kon brengen. Deze staatkundig-gereformeerde her der, die Dinsdag een onverbeterlijk-demago- gische toespraak hield, heeft dr. Colijn uit zijn tent gelokt. En de anti-revolutionaire leider heeft den heer Kersten zoo geducht de levie ten gelezen, dat hij wel zeldzaam voor een Minister van Staat eenige keeren in „aan raking" kwam met den hamer van den Voor zitter, die in zijn hart Colijn's toorn moet heb ben begrepen, maar als onpartijdig leidei moeilijk kan toestaan, dat een lid wordt ver weten aan pure demagogie te doen, te negen, fariseesc-h te zijn en nog revolutionair op r en hoop toe. Al die dingen heeft dr. Colijn op zijn gewone, soldateske wijze ds. Kersten naar het hoofd gesmeten en wij gelooven, dat niemand in de Kamer, behalve dan ds. Kersten c.s., zal loochenen, dat laatstgenoemde het er ook naar had gemaakt. Men mag nu wel zeggen, dat Colijn het minder persoonlijk had moeten doen en dat niemand de heer Kersten serieus neemt, maar het gaat met hem als met de heer Braat. Beiden zijn geweldige soberheidspredikers, maar rijden in eigen luxe auto's; beiden ver tellen, dat hun collega's groote sommen uit de schatkist sleepen, terwijl Colijn zelf b.v., naar wij meenen, geen cent Indisch pensioen geniet, al beweert de heer Braat het tegenovergestel de in zijn brochure „Hoe lang nog cumulatie van functies en pensioenen" en al scheen de heer Kersten dit te insinueerembeiden wor den buiten de Kamer wèl serieus genomen, door eenvoudige mensohen, die zich licllt a" ten overdonderen. Zoo hebben wij kunnen e- grijpen, dat dr. Colijn verontwaardig*1 °ps 011 en den staatkundig-gereformeerden le er eU! felle afstraffing gaf. Maar of 't zal he pen, e- twijfelen wij. De heer Kersten haalt uit, Chris tus' woord: „Weest niet bezorgd voor uw le ven, wat gij zult eten of drin e° llet verbod van sociale verzekering. ij beweert, dat een boerenbedrijf niet f6,11 le emn£ van 4974 aan de 74 voor «wciale lasten ten on der gaat. Hij verzekert, dat hij wel voor de zieken of den ouden dag van werkers wil zor gen, maar vertelt ons .ne oe dit praotisch te realiseer® is zonder verzekering. Niet ten onrechte werd hij met den heer de Visser, in opruiend vermogen, vergeleken. Met opbou wende staatkunde echter heeft heel dit gedoe niets te maken. Verbazend opbouwend is trouwens ook de motie-Knottenbedt niet geweest. Andere spre- jcers hebben er van gemaakt, wat er van te maken was. Zoo gisteren dr. Colijn, de beer Kuiper en Minister Verschuur. Natuurlijk heb ben zij niet bijster veel aandacht gewijd aan de „tal van burgerrechtelijke overeenkomsten", waartegen de heer Knottenbelt maatregelen Wilde zien genomen. Zij hebben wel het vraag stuk der productiekosten, waartoe bet loon- vraagstuk behoort, nog eens uitvoerig bespro ken. Oolijn wiil het loonvraagstuk niet losma ken van de handelspolitiek. Dit is voor ons duidelijk. Als men aanneemt, dat loonsverla ging voor exportbedrijven noodi'g kan zijn en daar twijfelt eigenlijk niemand aan dan spreekt het vanzelf, dat wij met die verlaging heel weinig opschieten, hij addien de grenzen ge sloten zijn en onze export eenvoudig onmoge lijk wordt gemaakt. Op dit punt zijn Oolijn en Kortenhorst het roerend eens. Zij verschillen niet met den heer Kuiper, die in loonsverlaging niet het voornaamste middel ziet om uit de crisis te komen. Deze katholieke afgevaardigde sprak terecht van prijspeilv^,rlaging en niet van levenspeil?® rlaging. omdat inderdaad Verlaging van het nominale loon heelemaal geen verlaging van het reéele loon behoeft te beteekenen. Gedrieën blijken deze sprekers bet er over eens, dat een geest van minnelijk over- leg, zooals die trouwens o°k in Quadragesimo Anno bepleit wordt, de loonkwestie moet op lossen en dat dwingende staatsitusschenkomst, hier weinig zal uithalen. Dat een helder inzicht op de juiste beteeke- nis van de lomkwestie van uiterst gewichtig belang is, heeft minister Verschuur nog eens trachten aan te toonen. Men kent den toestand niet genoeg, aldus de minister, en liet eenvou digst economisch inzicht ontbreekt. Wie de simpelste economische waarbeden zegt, krijgt verwijten naar bet hoofd van hen, die niet begrijpen, dat als de waarheid nu niet wordt gezegd, de correctie later veel gevoeliger zal aankomen. De beteekenis van den loonfactor onderschatten op een wijze als de sociaal democraat Hiemstra deed, heeft de minister als een fout aangewezen, een fout, die voort komt uit de geheel verkeerde neiging om, tel kens als er over loonen gesproken wordt, van bedrijf tot bedrijf te zien en zoo de eenvoudige waarheid te vergeten, dat elk product nu een maal arbeidsloon in zich besluit. Van zulk een beteekenis is de loonfactor, dat heel© kleine verschillen concurrentie met bet buitenland dikwijls onmogelijk maken en dat onze reede- rijen er b.v. over denken hun schepen aan vreemde ondernemingen te verhuren om ze te doen bemannen met vreemdelingen. De mi nister heeft er tegen gewaarschuwd het loon- vraagstuk te maken tot een object van winst bejag uit politieke overwegingen en eraan her innerd, hoe ook in Duitschland de valuta-kwes tie voorop staat. Evenmin als Stegerwald wil onze min. van Arbeid van inflatie weten. Zelfs een discussie erover met open deuren, acht Z.Exc. staatsgevaarlijk. Wij beleefden het feit, dat de leider der vrij- heidsbondsche fractie haar op ministrieel ver zoek dan ook maar a bout portant introk, zoo dat niemand er meer over kon praten. De voorzitter vond het natuurlijk allang goed, doch alle leden waren daar niet over te spre ken. Het was ook wel een weinig zonderling. Natuurlijk heeft de heer Hiemstra zijn so- cialisatie-motie niet ingetrokken. Dr. Colijn wees er op, dat juist de door de sociaaldemo craten gevraagde nationale Planwirtschaft de hoofdoorzaak is van het overal heerschende protectionisme, d art den international en handel doodt. Ir. Albarda, die nog 'n stichtelijk woord over de socialistische sprak, had de redemee- ring van Colijn niet begrepen. Misschien was de soc.-dem. leider te boos op dr. Kortenhorst omdat deze te „hooghartig" had gesproken. Ge spot had de Katholieke afgevaardigde wel, maar van hooghartigheid hebben wij niets bespeurd. Indien het niet te goedkoop was, zouden wij mogen zeggen, dat ir. Albarda wel wat te op timistisch sprak, toen hij de zucht der wereld naar beter geregelde productie en distributie versleet voor de socialisatie, waarmee de staats- commissie-Nolens na zeven jaar studie nog geen weg wist Wat de sociaal-democratische leider over het Kreuger-sehandaal zei, was ons uit het hart gesneden, maar een Marxist moest anderen niet verwijten, dat zij zoo eerbiedig naar concerns staren. Hij kan de bewonderaars voor deze uitwassen van het huidig productie stelsel in eigen rijen vinden en een afsnijden van deze ellendige schandalen ook in Quadrage simo Anno bepleit, beteekent niet, dat men moet verlangen naar zulk een, ook niet van schandalen vrije socialisatie-proef als sovjet- Rusland ons te aanschouwen geeft. Do vrijzinnigdemocratische Kamerfractie heeft een welverdiend succes geoogst. Haar twee bekwame leden, mr. Oud en de heer Bbels zullen hun Crisispachtwet, aangenomen met 73 tegen 1 communistische stem, in de Eerste Kamer mogen verdedigen. In dit ver band willen wij er nog even op wijzen, dat het slot-artikel der wet, luidende „Zoodra de heerschende buitengewone tijds omstandigheden hebben opgehouden te bestaan, doch in ieder geval vóór 1 Januari 1936, zal aan de Staten-Generaal een voorstel van wet worden gedaan, waarbij de intrekking van deze wet, zoomede de overgang tot den normalen toestand wordt geregeld" te danken js aan mr. Goseling. Uit de tweede lezing der wet blijkt ons, dat niet bet amendement-Beumer, gesub- amendeerd door mr. Goseling in de wet is ge komen, maar dat de Kamer de redactie aan vaardde van den scherpzinnigen Katholieken jurist, die menige' verbetering in dit initiatief voorstel bracht en die dus een goed entrée maakt als vice-voorzitter der fractie, een nieuwe functie, welke den ijverigen voorzitter der Katholieke Staatspartij Woensdag werd toevertrouwd door zijn collega's in de Kamer. iSir Opper-burgemeester Dr. Sahm huldigt de Berlijnsclie Philharmonic bij het 50-jarig bestaan. Nu de Winkelsluitingswet op 1 Mei a.s. in vterking zal treden, volge hier een beknopt overzicht van de daarin vervatte bepalingen. Als winkel worden in de wet beschouwd alle open of besloten ruimten, waar of van waaruit voorwerpen of stoffen aan het publiek in het klein plegen te worden verkocht of afgele verd, of waar pleegt gewerkt te worden in een barbiers- of kappersonderneming. Als winkelhuis geldt elke met een winkel ln eenige verbinding staande open of besloten ruimte in hetzelfde gebouw of op het bijbe- hoorend terrein. Wat buiten het verbod valt. De verbodsbepalingen der wet zijn niet van toepassing op: a. rijkskantoren; b. apotheken (voor zoover betreft verkoop aflevering van geneesmiddelen en verbandmid delen) c. koffiehuizen, restaurants en andere in richtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse worden bereid of verkocht (voor zoover betreft verkoop van spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse) d. verko op /af 1 e ve rin g van brandstof- en smeermiddelen voor- en van onderdeelen voor spoede'ischende herstellingen aan voer- en vaar tuigen en rijwielen; e. verkoop van dag- en weekbladen; f. verkoop/aflevering van ijs; g. verkoop/aflevering van winkelwaren ten behoeve van binnenkomende, uitgaande en doorgaande schepen; h. verkoop door middel van automaten; 1. aflevering van maaltijden en kokswaren; j. verkoop/aflevering van rouwkleeding; k. verrichten van herstellingen en afleve ring van in herstelling gegeven voorwerpen; 1. Hötels (vbor zoover betreft leveringen aan logeergasten) m. openbare middelen van vervoer en res taurants in stations, (voor zoover betreft le veringen aan reizigers) Winkelsluiting- Als algemeene bepaling geldt: In bet algemeen is het verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben; aop Zondag; b na 8 uur namiddag (tot 8 uur 30 minuten namiddag mogen reeds aanwezige klanten wor den' afgeholpen). Verkoop over het hekje: Het is verboden gedurende sluitingstijd, in-, vóór- of in on middellijke nabijheid van-, of van dien winkel of het daarbij behoorend winkelhuis uit, iemand te bedienen. Aflevering: Het is verboden, gedurende sluitingstijd, van den winkel of van het daar bij behoorend winkelhuis uit, voorwerpen of stoffen ter aflevering aan het publiek uit te zenden. Venten. Voor het venten gelden de volgende be palingen: Venten, verkoopen, te koop aanbieden, op of aan voor openbaar verkeer openstaande land- of waterwegen is verboden op: a. Zondag, tenzij met geringe eetwaar; b. Maandag tot en met Vrijdag, na 8 uur namiddag; c. Zaterdag, na 10 uur n.m. en d. 25 November tot en met 5 December en 18 December tot en met 24 December na 10 uur n.m. Het venten met geringe eetwaar is toege staan tot midderaacht op: a. Zondag; b. 1 Januari, 2e Paascbdag, Hemelvaarts dag, 2e Pinksterdag, 25 en 26 December. Zondagssluiting. Op Zondag mogen geopend zijn: I. Brood-, banket-, suikerwerk- en choco ladewinkels, waar verkoop dier stoffen hoofd zaak is, uitsluitend voor verkoop van brood, banket, suikerwerk én chocolade: a. Gedurende vier achtereenvolgende uren (tusschen 9 uur voormiddag en 8 uur namid dag), mits aanduiding dier uren op voor deur; b. Gedurende den geheelen dag (5 uur voor middag8 uur namiddag) op 1 Januari, 24, 26 en 31 December; II. Bloemenwinkels gedurende den geheelen dag (5 uur voormiddag8 uur namiddag), op 1 Januari, 14 en 15 Augustus, 1 en 2 Novem ber, 24, 26 en 31 December; III. Melk-, visch- en fruitwinkels (alleen voor verkoop van melk, room, visch en fruit) tot 12 uur middag. IV. Israel, winkels met vergunning van B. en W. 10 uur sluiting. Tot 10 uur n.m. mogen geopend zijn: I. Alle winkels op: a. Zaterdag; b. den dag vóór Goeden Vrijdag, den dag vóór Hemelvaartsdag, 14 Augustus en 31 Augustus en 31 October. (Mits op Goeden Vrijdag, Hemelvaartsdag, 15 Augustus en 1 November de Zondagsregeling wordt toe gepast) c. 25 November tot en met 5 December; 18 December tot en met 24 December. II. Bloemenwinkels op 30 December. III. Brood-, banket, suikerwerk- en ehoco- ladewinkels: op 31 December. IV. Kapperswinkels mogen na 10 uur des namiddags uitsluitend voor het verrichten van kapperswerkzaambeden tot 11 uur na middag geopend zijn op; a. Zaterdag; b. Den dag vóór Goeden Vrijdag; den dag vóór Hemelvaartsdag; c. 14 Augustus, 31 October, 24 December, indien deze dagen werkdagen zijn. Verzoek van het Verbond van Nederl. Werkgevers. Het Verbond van Nederlandsche werkgevers heeft zich in verband met een vroegere cor respondentie opnieuw gewend tot den minis ter van Arbeid, H. en N. met het verzoek de invoering van de Winkelsluitingswet uit te stellen. Verschillende gemeenten, waaronder zeer belangrijke, zijn er nog niet in geslaagd de noodige maatregelen te treffen om de toe passing van deze wet op 1 Mei a.s. naar be- hooren te doen verloopen. In verband met dit verzoek zou de invoe ring van het nieuwe Werktijdenbesluit voor winkels, welk besluit gewijzigd werd in ver band met de Winkelsluitingswet, voorloopig eveneens opgeschort moeten worden. Het Verbond blijft overigens van meening, dat de Invoering van de Winkelsluitingswet in dezen moeilijken tijd belemmerend zal wer ken op de noodzakelijke verlaging van distri- butiekosten, aangezien van de beperking van de verkoopmogelijkkeid, zoowel tijdelijke als blijvende vermindering van het debiet wordt verwacht. De algemeene kosten zullen dan door een kleineren omzet moeten worden goed gemaakt, wat remmend werkt op de zoo nood zakelijke verlaging van het prijspeil. Intusschen ligt volgens adr. in het ontbre ken van gemeentelijke uitvoeringsbesluiten een reden te meer om de invoering van deze wet op te schorten, aangezien het volgens adr. niet redelijk zou zijn het bedrijfsleven daar van de nadeelige gevolgen te laten onder vinden. RIJKSBEGROOTING KAN VAN 20 MILLIOEN WORDEN ONTLAST, Dr. baron Wittert van Hoogland over de Staatsbijdrage aan het Invaliditeitsfonds, Herkozen als voorzitter van de Vereen, van Raden van Arbeid. In de algemeene vergadering van de Ver- eeniging van Raden van Arbeid, welke giste ren te Amsterdam in de Industrieele Club plaats vond, werd dr. baron Wittert van Hoogland wederom voor den tijd van drie jaar met algemeene stemmen herkozen als voor zitter der vereeniging. Deze benoeming aanvaardende, legde baron Wittert den nadruk op de moeilijke tijden die wij doormaken. Hij wees er op, dat slechts dan de Staat bij machte zal zijn zijn sociale taak te vervullen, indien alle uitvoerings organen streven naar zoo economisch moge lijke inrichting van hun bedrijf. Bezuinigin-' gen moeten aangebracht worden overal, waar dit zonder schade geschieden kan. Slechts op die wijze is het mogelijk de regeering te steu nen om vitale belangen veilig te stellen. In onderling overleg tusschen Rijksverze keringsbank, Verzekeringsraad en Raden van Arbeid zal ongetwijfeld ook de administratie der sociale verzekering nog vereenvoudigd kunnen worden en daardoor de kosten ge drukt. Dit overleg heeft plaats in een vorm die vertrouwen wekt op gunstige resultaten. Ten aanzien van de Staatsbegrooting zullen echter deze te verwachten bezuinigingen geen voldoende gewicht in de schaal leggen. Daar om meent baron Wittert, dat het denkbeeld mag worden overwogen of het niet gewenscht is de Staatsbijdrage aan het Invaliditeitsfonds gedurende eenige jaren stop te zetten. Dit beteekent praotisch niet anders dan dat de lasten voor de sociale verzekering over een langeren termijn verdeeld worden en dus van het tegenwoordig geslacht worden afgenomen om te drukken op het nageslacht. Hiertegen bestaat z.i. in de tegenwoordige ernstige om standigheden geen bezwaar, aangezien daar door het groote volksbelang, dat door de so ciale verzekering behartigd wordt, niet wordt aangetast, terwijl daardoor de Staatsbegroo ting van een twintigtal millioenen guldens wordt ontlast. De positie Immers van het In validiteitsfonds is een zoodanige, dat zulks zonder eenig bezwaar kan geschieden. Dr. L. VAN DER HOEVEN, t Op 75-jairigen leeftijd is gisteren te 'e Graven- hage overleden dr. L. v. d. Hoeven, rustend geneesheer, officier in de Orde van Oranje- Nassau. Opneming van boter in de margarine. Een wetsontwerp is bij de Tweede Kamer ingediend, houdende tijdelijke maatregelen tot hutpverleenlinig aan de melkveehouderij. In de toelichting zet de regeering uiteen den hoogst onigunstigen toestand, waarin het vee- houderslbedirijf verkeert ten gevolge van een tot heden ongekende waardedaling van de op brengst der melkproductie, waardoor het be drijf aan ailigeheelte verarming is prijsgegeven. De regeering heeft hierin aanleiding gevon den, maatregelen te beramen en advies inge wonnen van de Landbouw-crisis-commissie. De strekking van dit advies beeft zij aanvaard. Het plan, waarvan de regeering is uitgegaan, is al® volgt overzichtelijk weer te gervem: I. Voor zuivelproducten. Gecontroleerde ver koop miet mogelijkheid van prijsbeïmvloeding voor wat de 'biunenlanidsche markt betreft; fondsvorming door middel van die baten van dezen verkoop. II. Voor margarine. Opneming in de mar garine van een niet onbelangrijk percentage boter, welke te mengen boter tegen iets lage- ren prijs dan de boter in 't algemeen centraal wordt geleverd. III. Voor andere spijswetten van pflantaairdi- gen oorsprong. Gecontroleerde verkoop met mogelijkheid van prijsbeïmvloediing. De consumptie van boter niet in gevaar gebracht Bij het door de regeeiring gekozen stelsel wondt de margarine ais zoodanig niet in prijs verhoogd. In het mengproduct zal het element margarine denzelfdien prijs behouden. Wat ge schiedt, is slechts menging der margarine met boter. Daardoor wordt een waar verkregen, waarvan alleen de boter mededraagt tot de vorming van het fonds, dat voor steun van het veeboudersbedirijf zai aangewend wonden. In verband eoh/ter met het feit, dat de aldius miet margarine gemengde boter geconsumeerd zal worden door minder diraagkrachtigem, zai deize te mengen boter tegen lager prijs beschikbaar zijn, dan de boter, welke door meer draag- krachtigen als zoodanig genoten wondt. Deze menging brengt de consumptie van boter niet in gevaar en werkt in de richting van nationaal gebruik van een nationaal product. De uitvoer moet zooveel mo gelijk in stand worden ge houden. Tegelijk is voor het later weder opnemen van onze zuivelexporteerende rol noodzakelijk den uitvoer thans zooveel mogelijk in stand te hou den. Hierbij zal rekening behooren te worden gehouden met de omstandigheid, dat de maat regelen van andere regeeringen dit niet wei nig zullen verzwaren. Den uitvoer van deze hoeveelheid dan ook werkelijk mogelijk te maken is een der doel einden der voorgedragen regeling. i neb Toeslag op verwerkte melk. Uit het te vormen crisis-zuivelfonds zal op alle melk, welke onder contróle verwerkt is een zoodanige toeslag worden verstrekt, dat de nettoopbrengst der melk van een zeker vetge halte per K.G. een bepaalden richtprijs be reikt. Er moet gelegenheid zijn den richtprijs te toetsen aan de gegevens omtrent alle facto ren, welke de productiekosten uitmaken. Een Crisis-suivel-centrale. In het stelsel Is opgenomen de mogelijkheid een verbod van verwerking van melk in brood vast te stellen. De uitvoering van dit stelsel zal in handen worden gelegd van een rechtper- soonlijkheid-bezittend lichaam, genaamd Cri- sis-Zulvel-Centrale, in het bestuur waarvan ver tegenwoordigers van alle hij dit complex van steunmaatregelen betrokken belanghebbenden zullen zitting hebben. De Centrale zal de merken alleen verstrek ken aan door haar alleen erkende producenten en importeurs van zuivelproducten en spijs- vetten en aan evenzoo erkende margarinepro ducenten tegen betaling van een door den Mi nister vastgesteld bedrag. Het DuitschPoolsche probleem. Op 9 Februari 1925 overhandigde de Duit sche ambassadeur te Parijs aan de Fran- sche regeering een memorandum, waarin de Duitsche regeering zich bereid verklaarde tot het sluiten van een non-agressie verdrag, met vérstrekkende arbitrageverplichtingen en •waarbij de status quo aan den Rijn zou worden gewaarborgd. Door deze bereidverklaring was de kwestie van arbitrage, veiligheid en ontwapening, vra gen welke tot dusverre in den volkenbond steeds zonder Duitschland waren besproken, In een nieuw stadium gekomen. Eerst op Óen 16 Juni werd het antwoord der Frar.sche regee ring te Berlijn overhandigd. In het algemeen werd instemming met het Duitsche denkbeeld betuigd, doch een aantal punten werden geop perd, ten aanzien waarvan eerst zekerheid zou moeten bestaan, alvorens tot onderhandeling zou kunnen worden overgegaan, welke ten slotte op 5 October 1925 in Locarno begonnen. Aan dit officieele antwoord waren vele bespre kingen met de Fransche en Engelsclie gezanten Eerlijn voorafgegaan, waarover Stresemann in zijn dagboek vele aanteekeningen heeft ge maakt. Zoo noteerde hij den 16 Maart 1925 het volgende; „De Fransche gezant deelde mij bij zijn be zoek van heden het volgende mee: Hij had van den minister-president Herriof de opdracht gekregen otn mjj mee te doelen, dat de Fran sche regeering de Duitsche voorstellen aan gaande het veiligheidsvraagstuk met alle geal lieerden zou bespreken en dat men Duitschland waarschijnlijk om een nadere preciseering ten aanzien van zijn houding zou vragen. Ons voor stel was eenigszins algemeen geformuleerd. Ik antwoordde den heer de Margerie, dat dit voorstel toch niet hert eerste was, dart van ons was uitgegaan. Toen het voorstel van Cuno gepubliceerd werd, had men meer omlijnde voorstallen gedaan. Juist het gedetailleerde karakter van onze voorstellen had men inder tijd als reden opgegeven om de voorstelen zelf van de hand te wijzen. Ik wilde ook ln dit ver band aan de voorstellen betreffende het refe- rendum herinneren. Wij hadden daaruit de les geleerd, om niet van ons uit het geheele pro bleem te regelen, maar verschillende voorstel len in discussie te brengen, gelijk dit ook in ons memorandum geschied was. De gezant ging toen tot de kwestie van het Oosten over. Hij herinnerde aan het gesprek dat hij met mij daarover had gehad en ver klaarde, dat men de opwinding moest begrij pen, welke in Frankrijk met betrekking tot de kwestie in het Oosten bestond. De groote wereldoorlog was niet in de hoofdsteden der groote wereldmogendheden, maar in Belgrado ontstaan en men was daarom bevreesd, dat een nieuwe wereldoorlog eveneens als uitgangspunt een conflict in het Oosten zou hebben. Polen vreesde, dat Duitschland een voorstel zou doen een scheidsgerecht over de Oostelijke grenzen te laten beslissen, zoodat het daardoor de uit breiding van zijn land, niet meer gewaarborgd zag, maar zich daarvoor aan 'n scheidsgerecht zou moeten onderwerpen. Ik antwoordde den gezant, dat Polen, als wij een voorstel tat waarborging der grenzen uit een eventueel arbitrageverdrag zouden weg lat®11 ze^er zou zeggen, Duitschland wil wel over kwesties van minder belang met ons langs den vredelievenden weg van arbitrage tot over eenstemming komen, echter de groote vraag stukken der grenzen langs den weg van het geweld oplossen. Hij moest mij eens een road geven, wat men eigenlijk doen moest om Polen gerust te stellen, daar hij toch moest inzien, dat een nieuwe garandeering der Oostelijke grenzen onmogelijk was. De gezant haalde zijn schouders op en zeide dat hij ook geen uitweg zag. Hij wilde er slechts op wijzen, dat hij mijn opvatting daarover nauwkeurig kende en daarvan naar Parijs rap port had uitgebracht. In het bijzonder herin nerde liij zich ons eerste gesprek, waarin ik hem in den herfst van 1923 gezegd had, dat wij er niet aan dachten om tegen Polen met geweld op te treden, maar dat wij echter op een vredelievende oplossing hoopten, daar de wereld de overtuiging zou krijgen, dat de Oos telijke grenzen niet te handhaven zouden zijn. Een definitieve regeling der grenzen in het Oosten zou aan Europa den vrede geven. Ik bevestigde dit met klem en zeide bot den gezant, dat het gevaar van dezen oorlog niet van ons, maar van den kant van Rusland dreigde. Een geconsolideerd Rusland zou zich niet met de grenzen van thans tevreden srtellen en een in verval geraakt Rusland zou misschien probeeren uit dat verval door een oorlog te komen. Zou nu de wereld nog eens overal naar de wapenen grijpen om deze problemen in een zee van bloed op te lossen? Veel verstandiger zou het toch zijn te beraadslagen of niet de kennelijke fouten, gemaakt bij het trekken der grenzen hersteld zouden kunnen worden en Europa zelf niet een vreedzame ontwikkeling tegemoet zou kunnen gaan. Ik nam de gelegenheid te baat den gezant erop te wijzen, dat „Quotidien", „Oeuvre" en nog andere bladen, die ln nauwe voeling met de regeering stonden, mij geducht hadden aan gevallen, toen ik het standpunt verdedigde, dat de Duitsch-nationalen aan de regeering zouden deelnemen, en dat hij toch moest toegeven, dat de buitenlandsche politiek sedertdien in haar voornaamste doeleinden niet veranderd was. De gezant zeide, dat hij zelf nooit op het stand punt van deze bladen bad gestaan en hij hechtte er veel meer waarde aan naar voren te brengen, dat hij in zijn rapport aan de Fran sche regeering verklaard had, dat men met Duitschland tot een betere politiek zou kunnen komen, als de Duitsch-nationalen in de regee ring zouden zitten, dan wanneer zij zich in de oppositie zouden bevinden. Het kwam hierbij slechts aan op één punt, n.l. of de Duitsch-nationalen met betrekking tot de buitenlandsche politiek, den minister van buitenlandsche zaken onder hun invloed zouden brengen of, dat deze minister de Duitsch-nationalen onder zijn invloed zou krij gen. Hij moest mij het compliment maken, dat zijn voorspellingen, dat ik mijn eigen buiten landsche politiek zou blijven volgen en de Duitsch-nationalen deze zouden meemaken, wa ren uitgekomen. Ik antwoordde hem o.a., dat de geheele kwestie der generale inspectie zon der de hulp der Duitsch-nationalen in de regee ring niet had kuimnen worden doorgezet, en dat de Duitsche voorstellen voor een veilig heidspact bijna niet denkbaar zouden zijn ge weest, als de geheele Duitsch-nationale pers daartegen oppositie zou hebben gevoerd." In het Fransche antwoord op het Duitsche memorandum, dat op 16 Juni overhandigd werd, verklaarden de Fransche regeering en zijn geallieerden zich bereid tot een bespre king met Duitschland over het bereiken van een duurzamen vrede. Maar eerst moest Duitschland lid van den volkenbond worden zonder speciale voorwaarden te stellen. In de aanteekeningen van Stresemann, gemaakt twee dagen na de ontvangst der antwoord nota vinden wij hieromtrent het volgende: „De Fransche ambassadeur zacht mij heden op en vroeg welken indruk de nota der Fran sche regeering in de toonaangevende Duit sche kringen gemaakt had. De heer Briand was er zeer op gesteld te vernemen, hoe de nota was opgenomen. Ik antwoordde den ge zant, dat de regeering nog geen gelegenheid had gehad haar houding ten opzichte van alle punten der nota te bepalen; ik kon hem slechts als mijn persoonlijke opvatting meedeelen, dat uit de nota der Fransche regeering ons de wensch der Fransche regeering bleek om over het door ons opgeworpen probleem een ernstige uitwisseling van gedachten te hebben en dat vooral de slotwoorden der Fransche regeering, waarin zij den wensch tot verdere onderhan deling te kennen geeft, door ons naar waarde werden geschat. Echter zouden wij tegen een gansche reeks van bepalingen in deze nota bezwaren moeten maken. In de eerste plaats ten aanzien van de kwestie van het toetreden tot den volken bond en het antwoord van het secretariaat van den volkenbond, dat ons niet bevredigde, en deze zaak nog niet in het reine had ge bracht. Ik moest er steeds weer op wijzen, dat Duitschland alleen ontwapend had en dat dientengevolge zijn positie met betrekking tot de militaire bewapening geheel verschil de van die der andere volken, die zich in de gelukkige positie bevonden een volkomen uit- gerust leger tot hun beschikking te hebben. Ik behoefde in dit verband slechts op mijn vroegere uiteenzettingen betreffende art 16 het sanctie-artikel te wijzen. De gezant antwoordde daarop, dat deze me- dedeeling hem zeer ontstelde, omdat door zulk een houding der Duitsche regeering toch de indruk gewekt zou kunnen worden, alsof gelijk hij mij openlijk wilde zeggen het bij ons minder om de bezwaren tegen art. 16 ging, welke hij door de zeer tegemoetkomende nota van den volkenbond als uit den weg ge ruimd beschouwde, dan wel dat bij ons een afkeer bestond om überhaupt tot den volken bond toe te treden. De indruk van zulk een verklaring der Duitsche regeering zou zeer bedenkelijk zijn, en men zou aannemen, dat er van een bereidwilligheid van onze zijde om tot den volkenbond toe te treden geheel geen sprake was". Stresemann verdedigde zich in het vervolg van dit gesprek tegen deze beweringen van den gezant en bracht in herinnering, dat de Duitsche regeering indertijd duidelijk de gronden voor haar standpunt ten opzichte van het toetreden tot den volkenbond bad uiteen, gezet. „De steen des aanstoots" zeide hij, „was echter art. 16. Wij zijn niet eens bij machte ons land te verdedigen en als wij aan militaire executies meedoen, den doortocht toestaan, dan kunnen wij ons bij een oorlogs verklaring betrekken, 'waartegen wij mach teloos zullen zijn. Pe gezant zeide, dat hij op de reeds zoo dik wijls door ons besproken kwestie thans niet verder wilde ingaan, maar slechts practisch de vraag stellen of wij dan niet overwogen hadden om het secretariaat van den volken bond te antwoorden en wellicht onze bezwa ren tegen art. 16 te formuleeren, op grond van de door mij uitgesproken meeniug, dat wij niet een vrijstelling van de verplichtingen uit art. 16 verlangden, maar wilden dat prac tisch met onze situatie rekening gehouden aou worden. Daar wij op het schrijven van den raad van dein volkenbond niet hadden geant woord, was de publieke wereldopinie van mee ning, dat wij ons bij de daarin naar voren ge brachte uiteenzettingen hadden neergelegd. Ik antwoordde den gezant, dat deze opvatting onjuist was, daar ik in mijn laatste rijksdag rede te kennen had gegeven, dat deze verkla ringen ons niet hadden bevredigd, zoodat men van een toestemming der Duitsche regeering niet kon spreken". Twee dagen later bezocht de Fransche am bassadeur Stresemann opnieuw en tijdens dit gesprek nam Stresemann de gelegenheid waar om hem te vragen hoe bet met de ontruiming van het Roergebied stond. „Ik wees den ge zant er op", zoo lezen wij in Stresemann's notities, „dat een verklaring der Fransche regeeering over de a.s. ontruiming van het Roergebied voor de openbare meening in Duitschland van groote beteekenis zou zijn, omdat men naar aanleiding van tal van ge beurtenissen twijfelde, of de geallieerden op den afgesproken tijd het gebied zouden ont ruimen, hoewel de rijksregeering, alles in het werk stelde, om deze opvatting den kop in te drukken. De ambassadeur antwoordde, dat hij slechts in zijn functie van Franscb ambassadeur kon zeggen, dat hij geheel niet twijfelde, of de af spraken van Londen zouden worden nageko men en het bezette gebied op 16 Augustus zou worden ontruimd. Hij twijfelde ook niet, of de Fransche regeering dacht er net zoo over als hij". Op verzoek van Stresemann beloofde de ge zant de regeering in Parijs te verzoeken een officieele verklaring over de ontruiming te willen geven. Inderdaad is 36 uur later zoo lezen wij in een aanteekening van Stresemann van 1 Juni 1925, bet antwoord der Fransche regeering gekomen, dat bet Roergebied ont ruimd zou worden en dat men zou trachten reeds vóór 16 Augustus met de ontruiming te beginnen, d.w.z. wanneer dat technisch mo gelijk zou zijn. (NADRUK VERBODEN;, j

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 5