H
HHSP
DE WINKELSLUITINGSWET.
STRESEMANNS LOCARNO-
POLITIEK.
DE TWEEDE KAMER AANVAARDT DE
CRISIS-PACHTWET.
IPS
mm
Uit de nagelaten geschriften van
den grooten staatsman.
DONDERDAG 21 APRIL 1932
MOTIE-KNOTTENBELT
INGETROKKEN.
4HL
W A
Arbitrage, veiligheid en
Dr. Colijn contra ds. Kersten.
WÊm
«ps,* v
EEN OVERZICHT VAN DE VOOR
NAAMSTE BEPALINGEN.
STEUN AAN DE MELKVEE
HOUDERIJ.
Stichting van een Crisis-Zuivel-
centrale.
ONTWAPENING.
het MEMORANDUM van de
duitsche regeering.
De zorgen van Polen.
De Duitsch-nationalen.
Frankrijk antwoordt.
TER OPLOSSING VAN DE LOONKWESTIE
IS EEN GEEST VAN MINNELIJK
OVERLEG NOODIG
De motie-Knottenbelt scheen het heelal te
omvatten. Zoo was het mogelijk, dat ds. Ker
sten niet alleen de Heidelberger catechismus,
maar ook het heilig evangelie in debat kon
brengen. Deze staatkundig-gereformeerde her
der, die Dinsdag een onverbeterlijk-demago-
gische toespraak hield, heeft dr. Colijn uit zijn
tent gelokt. En de anti-revolutionaire leider
heeft den heer Kersten zoo geducht de levie
ten gelezen, dat hij wel zeldzaam voor een
Minister van Staat eenige keeren in „aan
raking" kwam met den hamer van den Voor
zitter, die in zijn hart Colijn's toorn moet heb
ben begrepen, maar als onpartijdig leidei
moeilijk kan toestaan, dat een lid wordt ver
weten aan pure demagogie te doen, te negen,
fariseesc-h te zijn en nog revolutionair op r en
hoop toe. Al die dingen heeft dr. Colijn op zijn
gewone, soldateske wijze ds. Kersten naar het
hoofd gesmeten en wij gelooven, dat niemand
in de Kamer, behalve dan ds. Kersten c.s., zal
loochenen, dat laatstgenoemde het er ook naar
had gemaakt. Men mag nu wel zeggen, dat
Colijn het minder persoonlijk had moeten doen
en dat niemand de heer Kersten serieus neemt,
maar het gaat met hem als met de heer Braat.
Beiden zijn geweldige soberheidspredikers,
maar rijden in eigen luxe auto's; beiden ver
tellen, dat hun collega's groote sommen uit de
schatkist sleepen, terwijl Colijn zelf b.v., naar
wij meenen, geen cent Indisch pensioen geniet,
al beweert de heer Braat het tegenovergestel
de in zijn brochure „Hoe lang nog cumulatie
van functies en pensioenen" en al scheen de
heer Kersten dit te insinueerembeiden wor
den buiten de Kamer wèl serieus genomen,
door eenvoudige mensohen, die zich licllt a"
ten overdonderen. Zoo hebben wij kunnen e-
grijpen, dat dr. Colijn verontwaardig*1 °ps 011
en den staatkundig-gereformeerden le er eU!
felle afstraffing gaf. Maar of 't zal he pen, e-
twijfelen wij. De heer Kersten haalt uit, Chris
tus' woord: „Weest niet bezorgd voor uw le
ven, wat gij zult eten of drin e° llet
verbod van sociale verzekering. ij beweert,
dat een boerenbedrijf niet f6,11 le emn£ van
4974 aan de 74 voor «wciale lasten ten on
der gaat. Hij verzekert, dat hij wel voor de
zieken of den ouden dag van werkers wil zor
gen, maar vertelt ons .ne oe dit praotisch
te realiseer® is zonder verzekering. Niet ten
onrechte werd hij met den heer de Visser, in
opruiend vermogen, vergeleken. Met opbou
wende staatkunde echter heeft heel dit gedoe
niets te maken.
Verbazend opbouwend is trouwens ook de
motie-Knottenbedt niet geweest. Andere spre-
jcers hebben er van gemaakt, wat er van te
maken was. Zoo gisteren dr. Colijn, de beer
Kuiper en Minister Verschuur. Natuurlijk heb
ben zij niet bijster veel aandacht gewijd aan de
„tal van burgerrechtelijke overeenkomsten",
waartegen de heer Knottenbelt maatregelen
Wilde zien genomen. Zij hebben wel het vraag
stuk der productiekosten, waartoe bet loon-
vraagstuk behoort, nog eens uitvoerig bespro
ken. Oolijn wiil het loonvraagstuk niet losma
ken van de handelspolitiek. Dit is voor ons
duidelijk. Als men aanneemt, dat loonsverla
ging voor exportbedrijven noodi'g kan zijn
en daar twijfelt eigenlijk niemand aan dan
spreekt het vanzelf, dat wij met die verlaging
heel weinig opschieten, hij addien de grenzen ge
sloten zijn en onze export eenvoudig onmoge
lijk wordt gemaakt. Op dit punt zijn Oolijn en
Kortenhorst het roerend eens. Zij verschillen
niet met den heer Kuiper, die in loonsverlaging
niet het voornaamste middel ziet om uit de
crisis te komen. Deze katholieke afgevaardigde
sprak terecht van prijspeilv^,rlaging en niet
van levenspeil?® rlaging. omdat inderdaad
Verlaging van het nominale loon heelemaal
geen verlaging van het reéele loon behoeft te
beteekenen. Gedrieën blijken deze sprekers bet
er over eens, dat een geest van minnelijk over-
leg, zooals die trouwens o°k in Quadragesimo
Anno bepleit wordt, de loonkwestie moet op
lossen en dat dwingende staatsitusschenkomst,
hier weinig zal uithalen.
Dat een helder inzicht op de juiste beteeke-
nis van de lomkwestie van uiterst gewichtig
belang is, heeft minister Verschuur nog eens
trachten aan te toonen. Men kent den toestand
niet genoeg, aldus de minister, en liet eenvou
digst economisch inzicht ontbreekt. Wie de
simpelste economische waarbeden zegt, krijgt
verwijten naar bet hoofd van hen, die niet
begrijpen, dat als de waarheid nu niet wordt
gezegd, de correctie later veel gevoeliger zal
aankomen. De beteekenis van den loonfactor
onderschatten op een wijze als de sociaal
democraat Hiemstra deed, heeft de minister
als een fout aangewezen, een fout, die voort
komt uit de geheel verkeerde neiging om, tel
kens als er over loonen gesproken wordt, van
bedrijf tot bedrijf te zien en zoo de eenvoudige
waarheid te vergeten, dat elk product nu een
maal arbeidsloon in zich besluit. Van zulk een
beteekenis is de loonfactor, dat heel© kleine
verschillen concurrentie met bet buitenland
dikwijls onmogelijk maken en dat onze reede-
rijen er b.v. over denken hun schepen aan
vreemde ondernemingen te verhuren om ze
te doen bemannen met vreemdelingen. De mi
nister heeft er tegen gewaarschuwd het loon-
vraagstuk te maken tot een object van winst
bejag uit politieke overwegingen en eraan her
innerd, hoe ook in Duitschland de valuta-kwes
tie voorop staat. Evenmin als Stegerwald wil
onze min. van Arbeid van inflatie weten. Zelfs
een discussie erover met open deuren, acht
Z.Exc. staatsgevaarlijk.
Wij beleefden het feit, dat de leider der vrij-
heidsbondsche fractie haar op ministrieel ver
zoek dan ook maar a bout portant introk, zoo
dat niemand er meer over kon praten. De
voorzitter vond het natuurlijk allang goed,
doch alle leden waren daar niet over te spre
ken. Het was ook wel een weinig zonderling.
Natuurlijk heeft de heer Hiemstra zijn so-
cialisatie-motie niet ingetrokken. Dr. Colijn
wees er op, dat juist de door de sociaaldemo
craten gevraagde nationale Planwirtschaft de
hoofdoorzaak is van het overal heerschende
protectionisme, d art den international en handel
doodt. Ir. Albarda, die nog 'n stichtelijk woord
over de socialistische sprak, had de redemee-
ring van Colijn niet begrepen. Misschien was
de soc.-dem. leider te boos op dr. Kortenhorst
omdat deze te „hooghartig" had gesproken. Ge
spot had de Katholieke afgevaardigde wel, maar
van hooghartigheid hebben wij niets bespeurd.
Indien het niet te goedkoop was, zouden wij
mogen zeggen, dat ir. Albarda wel wat te op
timistisch sprak, toen hij de zucht der wereld
naar beter geregelde productie en distributie
versleet voor de socialisatie, waarmee de staats-
commissie-Nolens na zeven jaar studie nog
geen weg wist Wat de sociaal-democratische
leider over het Kreuger-sehandaal zei, was ons
uit het hart gesneden, maar een Marxist moest
anderen niet verwijten, dat zij zoo eerbiedig
naar concerns staren. Hij kan de bewonderaars
voor deze uitwassen van het huidig productie
stelsel in eigen rijen vinden en een afsnijden
van deze ellendige schandalen ook in Quadrage
simo Anno bepleit, beteekent niet, dat men
moet verlangen naar zulk een, ook niet van
schandalen vrije socialisatie-proef als sovjet-
Rusland ons te aanschouwen geeft.
Do vrijzinnigdemocratische Kamerfractie
heeft een welverdiend succes geoogst. Haar
twee bekwame leden, mr. Oud en de heer
Bbels zullen hun Crisispachtwet, aangenomen
met 73 tegen 1 communistische stem, in de
Eerste Kamer mogen verdedigen. In dit ver
band willen wij er nog even op wijzen,
dat het slot-artikel der wet, luidende
„Zoodra de heerschende buitengewone tijds
omstandigheden hebben opgehouden te bestaan,
doch in ieder geval vóór 1 Januari 1936, zal
aan de Staten-Generaal een voorstel van wet
worden gedaan, waarbij de intrekking van deze
wet, zoomede de overgang tot den normalen
toestand wordt geregeld" te danken js aan mr.
Goseling. Uit de tweede lezing der wet blijkt
ons, dat niet bet amendement-Beumer, gesub-
amendeerd door mr. Goseling in de wet is ge
komen, maar dat de Kamer de redactie aan
vaardde van den scherpzinnigen Katholieken
jurist, die menige' verbetering in dit initiatief
voorstel bracht en die dus een goed entrée
maakt als vice-voorzitter der fractie, een
nieuwe functie, welke den ijverigen voorzitter
der Katholieke Staatspartij Woensdag werd
toevertrouwd door zijn collega's in de Kamer.
iSir
Opper-burgemeester Dr. Sahm huldigt de Berlijnsclie Philharmonic bij het 50-jarig
bestaan.
Nu de Winkelsluitingswet op 1 Mei a.s. in
vterking zal treden, volge hier een beknopt
overzicht van de daarin vervatte bepalingen.
Als winkel worden in de wet beschouwd alle
open of besloten ruimten, waar of van waaruit
voorwerpen of stoffen aan het publiek in het
klein plegen te worden verkocht of afgele
verd, of waar pleegt gewerkt te worden in een
barbiers- of kappersonderneming.
Als winkelhuis geldt elke met een winkel
ln eenige verbinding staande open of besloten
ruimte in hetzelfde gebouw of op het bijbe-
hoorend terrein.
Wat buiten het verbod
valt.
De verbodsbepalingen der wet zijn niet van
toepassing op:
a. rijkskantoren;
b. apotheken (voor zoover betreft verkoop
aflevering van geneesmiddelen en verbandmid
delen)
c. koffiehuizen, restaurants en andere in
richtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak
spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse
worden bereid of verkocht (voor zoover betreft
verkoop van spijzen of dranken voor verbruik
ter plaatse)
d. verko op /af 1 e ve rin g van brandstof- en
smeermiddelen voor- en van onderdeelen voor
spoede'ischende herstellingen aan voer- en vaar
tuigen en rijwielen;
e. verkoop van dag- en weekbladen;
f. verkoop/aflevering van ijs;
g. verkoop/aflevering van winkelwaren ten
behoeve van binnenkomende, uitgaande en
doorgaande schepen;
h. verkoop door middel van automaten;
1. aflevering van maaltijden en kokswaren;
j. verkoop/aflevering van rouwkleeding;
k. verrichten van herstellingen en afleve
ring van in herstelling gegeven voorwerpen;
1. Hötels (vbor zoover betreft leveringen
aan logeergasten)
m. openbare middelen van vervoer en res
taurants in stations, (voor zoover betreft le
veringen aan reizigers)
Winkelsluiting-
Als algemeene bepaling geldt:
In bet algemeen is het verboden een winkel
voor het publiek geopend te hebben;
aop Zondag;
b na 8 uur namiddag (tot 8 uur 30 minuten
namiddag mogen reeds aanwezige klanten wor
den' afgeholpen).
Verkoop over het hekje: Het is verboden
gedurende sluitingstijd, in-, vóór- of in on
middellijke nabijheid van-, of van dien winkel
of het daarbij behoorend winkelhuis uit,
iemand te bedienen.
Aflevering: Het is verboden, gedurende
sluitingstijd, van den winkel of van het daar
bij behoorend winkelhuis uit, voorwerpen of
stoffen ter aflevering aan het publiek uit te
zenden.
Venten.
Voor het venten gelden de volgende be
palingen:
Venten, verkoopen, te koop aanbieden, op
of aan voor openbaar verkeer openstaande
land- of waterwegen is verboden op:
a. Zondag, tenzij met geringe eetwaar;
b. Maandag tot en met Vrijdag, na 8 uur
namiddag;
c. Zaterdag, na 10 uur n.m. en
d. 25 November tot en met 5 December en
18 December tot en met 24 December na 10
uur n.m.
Het venten met geringe eetwaar is toege
staan tot midderaacht op:
a. Zondag;
b. 1 Januari, 2e Paascbdag, Hemelvaarts
dag, 2e Pinksterdag, 25 en 26 December.
Zondagssluiting.
Op Zondag mogen geopend zijn:
I. Brood-, banket-, suikerwerk- en choco
ladewinkels, waar verkoop dier stoffen hoofd
zaak is, uitsluitend voor verkoop van brood,
banket, suikerwerk én chocolade:
a. Gedurende vier achtereenvolgende uren
(tusschen 9 uur voormiddag en 8 uur namid
dag), mits aanduiding dier uren op voor
deur;
b. Gedurende den geheelen dag (5 uur voor
middag8 uur namiddag) op 1 Januari, 24, 26
en 31 December;
II. Bloemenwinkels gedurende den geheelen
dag (5 uur voormiddag8 uur namiddag), op
1 Januari, 14 en 15 Augustus, 1 en 2 Novem
ber, 24, 26 en 31 December;
III. Melk-, visch- en fruitwinkels (alleen
voor verkoop van melk, room, visch en fruit)
tot 12 uur middag.
IV. Israel, winkels met vergunning van
B. en W.
10 uur sluiting.
Tot 10 uur n.m. mogen geopend zijn:
I. Alle winkels op:
a. Zaterdag;
b. den dag vóór Goeden Vrijdag, den dag
vóór Hemelvaartsdag, 14 Augustus en 31
Augustus en 31 October. (Mits op Goeden
Vrijdag, Hemelvaartsdag, 15 Augustus en 1
November de Zondagsregeling wordt toe
gepast)
c. 25 November tot en met 5 December; 18
December tot en met 24 December.
II. Bloemenwinkels op 30 December.
III. Brood-, banket, suikerwerk- en ehoco-
ladewinkels: op 31 December.
IV. Kapperswinkels mogen na 10 uur des
namiddags uitsluitend voor het verrichten
van kapperswerkzaambeden tot 11 uur na
middag geopend zijn op;
a. Zaterdag;
b. Den dag vóór Goeden Vrijdag; den dag
vóór Hemelvaartsdag;
c. 14 Augustus, 31 October, 24 December,
indien deze dagen werkdagen zijn.
Verzoek van het Verbond van Nederl.
Werkgevers.
Het Verbond van Nederlandsche werkgevers
heeft zich in verband met een vroegere cor
respondentie opnieuw gewend tot den minis
ter van Arbeid, H. en N. met het verzoek de
invoering van de Winkelsluitingswet uit te
stellen. Verschillende gemeenten, waaronder
zeer belangrijke, zijn er nog niet in geslaagd
de noodige maatregelen te treffen om de toe
passing van deze wet op 1 Mei a.s. naar be-
hooren te doen verloopen.
In verband met dit verzoek zou de invoe
ring van het nieuwe Werktijdenbesluit voor
winkels, welk besluit gewijzigd werd in ver
band met de Winkelsluitingswet, voorloopig
eveneens opgeschort moeten worden.
Het Verbond blijft overigens van meening,
dat de Invoering van de Winkelsluitingswet
in dezen moeilijken tijd belemmerend zal wer
ken op de noodzakelijke verlaging van distri-
butiekosten, aangezien van de beperking van
de verkoopmogelijkkeid, zoowel tijdelijke als
blijvende vermindering van het debiet wordt
verwacht. De algemeene kosten zullen dan
door een kleineren omzet moeten worden goed
gemaakt, wat remmend werkt op de zoo nood
zakelijke verlaging van het prijspeil.
Intusschen ligt volgens adr. in het ontbre
ken van gemeentelijke uitvoeringsbesluiten
een reden te meer om de invoering van deze
wet op te schorten, aangezien het volgens adr.
niet redelijk zou zijn het bedrijfsleven daar
van de nadeelige gevolgen te laten onder
vinden.
RIJKSBEGROOTING KAN VAN 20
MILLIOEN WORDEN ONTLAST,
Dr. baron Wittert van Hoogland over
de Staatsbijdrage aan het
Invaliditeitsfonds,
Herkozen als voorzitter van de Vereen,
van Raden van Arbeid.
In de algemeene vergadering van de Ver-
eeniging van Raden van Arbeid, welke giste
ren te Amsterdam in de Industrieele Club
plaats vond, werd dr. baron Wittert van
Hoogland wederom voor den tijd van drie jaar
met algemeene stemmen herkozen als voor
zitter der vereeniging.
Deze benoeming aanvaardende, legde baron
Wittert den nadruk op de moeilijke tijden die
wij doormaken. Hij wees er op, dat slechts
dan de Staat bij machte zal zijn zijn sociale
taak te vervullen, indien alle uitvoerings
organen streven naar zoo economisch moge
lijke inrichting van hun bedrijf. Bezuinigin-'
gen moeten aangebracht worden overal, waar
dit zonder schade geschieden kan. Slechts op
die wijze is het mogelijk de regeering te steu
nen om vitale belangen veilig te stellen.
In onderling overleg tusschen Rijksverze
keringsbank, Verzekeringsraad en Raden van
Arbeid zal ongetwijfeld ook de administratie
der sociale verzekering nog vereenvoudigd
kunnen worden en daardoor de kosten ge
drukt. Dit overleg heeft plaats in een vorm
die vertrouwen wekt op gunstige resultaten.
Ten aanzien van de Staatsbegrooting zullen
echter deze te verwachten bezuinigingen geen
voldoende gewicht in de schaal leggen. Daar
om meent baron Wittert, dat het denkbeeld
mag worden overwogen of het niet gewenscht
is de Staatsbijdrage aan het Invaliditeitsfonds
gedurende eenige jaren stop te zetten. Dit
beteekent praotisch niet anders dan dat de
lasten voor de sociale verzekering over een
langeren termijn verdeeld worden en dus van
het tegenwoordig geslacht worden afgenomen
om te drukken op het nageslacht. Hiertegen
bestaat z.i. in de tegenwoordige ernstige om
standigheden geen bezwaar, aangezien daar
door het groote volksbelang, dat door de so
ciale verzekering behartigd wordt, niet wordt
aangetast, terwijl daardoor de Staatsbegroo
ting van een twintigtal millioenen guldens
wordt ontlast. De positie Immers van het In
validiteitsfonds is een zoodanige, dat zulks
zonder eenig bezwaar kan geschieden.
Dr. L. VAN DER HOEVEN, t
Op 75-jairigen leeftijd is gisteren te 'e Graven-
hage overleden dr. L. v. d. Hoeven, rustend
geneesheer, officier in de Orde van Oranje-
Nassau.
Opneming van boter in de
margarine.
Een wetsontwerp is bij de Tweede Kamer
ingediend, houdende tijdelijke maatregelen tot
hutpverleenlinig aan de melkveehouderij.
In de toelichting zet de regeering uiteen den
hoogst onigunstigen toestand, waarin het vee-
houderslbedirijf verkeert ten gevolge van een tot
heden ongekende waardedaling van de op
brengst der melkproductie, waardoor het be
drijf aan ailigeheelte verarming is prijsgegeven.
De regeering heeft hierin aanleiding gevon
den, maatregelen te beramen en advies inge
wonnen van de Landbouw-crisis-commissie. De
strekking van dit advies beeft zij aanvaard.
Het plan, waarvan de regeering is uitgegaan,
is al® volgt overzichtelijk weer te gervem:
I. Voor zuivelproducten. Gecontroleerde ver
koop miet mogelijkheid van prijsbeïmvloeding
voor wat de 'biunenlanidsche markt betreft;
fondsvorming door middel van die baten van
dezen verkoop.
II. Voor margarine. Opneming in de mar
garine van een niet onbelangrijk percentage
boter, welke te mengen boter tegen iets lage-
ren prijs dan de boter in 't algemeen centraal
wordt geleverd.
III. Voor andere spijswetten van pflantaairdi-
gen oorsprong. Gecontroleerde verkoop met
mogelijkheid van prijsbeïmvloediing.
De consumptie van boter niet
in gevaar gebracht
Bij het door de regeeiring gekozen stelsel
wondt de margarine ais zoodanig niet in prijs
verhoogd. In het mengproduct zal het element
margarine denzelfdien prijs behouden. Wat ge
schiedt, is slechts menging der margarine met
boter. Daardoor wordt een waar verkregen,
waarvan alleen de boter mededraagt tot de
vorming van het fonds, dat voor steun van het
veeboudersbedirijf zai aangewend wonden. In
verband eoh/ter met het feit, dat de aldius miet
margarine gemengde boter geconsumeerd zal
worden door minder diraagkrachtigem, zai deize
te mengen boter tegen lager prijs beschikbaar
zijn, dan de boter, welke door meer draag-
krachtigen als zoodanig genoten wondt. Deze
menging brengt de consumptie van boter niet
in gevaar en werkt in de richting van nationaal
gebruik van een nationaal product.
De uitvoer moet zooveel mo
gelijk in stand worden ge
houden.
Tegelijk is voor het later weder opnemen van
onze zuivelexporteerende rol noodzakelijk den
uitvoer thans zooveel mogelijk in stand te hou
den. Hierbij zal rekening behooren te worden
gehouden met de omstandigheid, dat de maat
regelen van andere regeeringen dit niet wei
nig zullen verzwaren.
Den uitvoer van deze hoeveelheid dan ook
werkelijk mogelijk te maken is een der doel
einden der voorgedragen regeling.
i neb
Toeslag op verwerkte melk.
Uit het te vormen crisis-zuivelfonds zal op
alle melk, welke onder contróle verwerkt is een
zoodanige toeslag worden verstrekt, dat de
nettoopbrengst der melk van een zeker vetge
halte per K.G. een bepaalden richtprijs be
reikt. Er moet gelegenheid zijn den richtprijs
te toetsen aan de gegevens omtrent alle facto
ren, welke de productiekosten uitmaken.
Een Crisis-suivel-centrale.
In het stelsel Is opgenomen de mogelijkheid
een verbod van verwerking van melk in brood
vast te stellen. De uitvoering van dit stelsel
zal in handen worden gelegd van een rechtper-
soonlijkheid-bezittend lichaam, genaamd Cri-
sis-Zulvel-Centrale, in het bestuur waarvan ver
tegenwoordigers van alle hij dit complex van
steunmaatregelen betrokken belanghebbenden
zullen zitting hebben.
De Centrale zal de merken alleen verstrek
ken aan door haar alleen erkende producenten
en importeurs van zuivelproducten en spijs-
vetten en aan evenzoo erkende margarinepro
ducenten tegen betaling van een door den Mi
nister vastgesteld bedrag.
Het DuitschPoolsche probleem.
Op 9 Februari 1925 overhandigde de Duit
sche ambassadeur te Parijs aan de Fran-
sche regeering een memorandum, waarin de
Duitsche regeering zich bereid verklaarde
tot het sluiten van een non-agressie verdrag,
met vérstrekkende arbitrageverplichtingen en
•waarbij de status quo aan den Rijn zou worden
gewaarborgd.
Door deze bereidverklaring was de kwestie
van arbitrage, veiligheid en ontwapening, vra
gen welke tot dusverre in den volkenbond
steeds zonder Duitschland waren besproken,
In een nieuw stadium gekomen. Eerst op Óen
16 Juni werd het antwoord der Frar.sche regee
ring te Berlijn overhandigd. In het algemeen
werd instemming met het Duitsche denkbeeld
betuigd, doch een aantal punten werden geop
perd, ten aanzien waarvan eerst zekerheid zou
moeten bestaan, alvorens tot onderhandeling
zou kunnen worden overgegaan, welke ten
slotte op 5 October 1925 in Locarno begonnen.
Aan dit officieele antwoord waren vele bespre
kingen met de Fransche en Engelsclie gezanten
Eerlijn voorafgegaan, waarover Stresemann
in zijn dagboek vele aanteekeningen heeft ge
maakt. Zoo noteerde hij den 16 Maart 1925 het
volgende;
„De Fransche gezant deelde mij bij zijn be
zoek van heden het volgende mee: Hij had
van den minister-president Herriof de opdracht
gekregen otn mjj mee te doelen, dat de Fran
sche regeering de Duitsche voorstellen aan
gaande het veiligheidsvraagstuk met alle geal
lieerden zou bespreken en dat men Duitschland
waarschijnlijk om een nadere preciseering ten
aanzien van zijn houding zou vragen. Ons voor
stel was eenigszins algemeen geformuleerd.
Ik antwoordde den heer de Margerie, dat
dit voorstel toch niet hert eerste was, dart van
ons was uitgegaan. Toen het voorstel van Cuno
gepubliceerd werd, had men meer omlijnde
voorstallen gedaan. Juist het gedetailleerde
karakter van onze voorstellen had men inder
tijd als reden opgegeven om de voorstelen zelf
van de hand te wijzen. Ik wilde ook ln dit ver
band aan de voorstellen betreffende het refe-
rendum herinneren. Wij hadden daaruit de les
geleerd, om niet van ons uit het geheele pro
bleem te regelen, maar verschillende voorstel
len in discussie te brengen, gelijk dit ook in
ons memorandum geschied was.
De gezant ging toen tot de kwestie van het
Oosten over. Hij herinnerde aan het gesprek
dat hij met mij daarover had gehad en ver
klaarde, dat men de opwinding moest begrij
pen, welke in Frankrijk met betrekking tot
de kwestie in het Oosten bestond. De groote
wereldoorlog was niet in de hoofdsteden der
groote wereldmogendheden, maar in Belgrado
ontstaan en men was daarom bevreesd, dat een
nieuwe wereldoorlog eveneens als uitgangspunt
een conflict in het Oosten zou hebben. Polen
vreesde, dat Duitschland een voorstel zou doen
een scheidsgerecht over de Oostelijke grenzen
te laten beslissen, zoodat het daardoor de uit
breiding van zijn land, niet meer gewaarborgd
zag, maar zich daarvoor aan 'n scheidsgerecht
zou moeten onderwerpen.
Ik antwoordde den gezant, dat Polen, als wij
een voorstel tat waarborging der grenzen uit
een eventueel arbitrageverdrag zouden weg
lat®11 ze^er zou zeggen, Duitschland wil wel
over kwesties van minder belang met ons langs
den vredelievenden weg van arbitrage tot over
eenstemming komen, echter de groote vraag
stukken der grenzen langs den weg van het
geweld oplossen. Hij moest mij eens een road
geven, wat men eigenlijk doen moest om Polen
gerust te stellen, daar hij toch moest inzien,
dat een nieuwe garandeering der Oostelijke
grenzen onmogelijk was.
De gezant haalde zijn schouders op en zeide
dat hij ook geen uitweg zag. Hij wilde er slechts
op wijzen, dat hij mijn opvatting daarover
nauwkeurig kende en daarvan naar Parijs rap
port had uitgebracht. In het bijzonder herin
nerde liij zich ons eerste gesprek, waarin ik
hem in den herfst van 1923 gezegd had, dat
wij er niet aan dachten om tegen Polen met
geweld op te treden, maar dat wij echter op
een vredelievende oplossing hoopten, daar de
wereld de overtuiging zou krijgen, dat de Oos
telijke grenzen niet te handhaven zouden zijn.
Een definitieve regeling der grenzen in het
Oosten zou aan Europa den vrede geven.
Ik bevestigde dit met klem en zeide bot den
gezant, dat het gevaar van dezen oorlog niet
van ons, maar van den kant van Rusland
dreigde. Een geconsolideerd Rusland zou zich
niet met de grenzen van thans tevreden srtellen
en een in verval geraakt Rusland zou misschien
probeeren uit dat verval door een oorlog te
komen. Zou nu de wereld nog eens overal naar
de wapenen grijpen om deze problemen in een
zee van bloed op te lossen? Veel verstandiger
zou het toch zijn te beraadslagen of niet de
kennelijke fouten, gemaakt bij het trekken der
grenzen hersteld zouden kunnen worden en
Europa zelf niet een vreedzame ontwikkeling
tegemoet zou kunnen gaan.
Ik nam de gelegenheid te baat den gezant
erop te wijzen, dat „Quotidien", „Oeuvre" en
nog andere bladen, die ln nauwe voeling met
de regeering stonden, mij geducht hadden aan
gevallen, toen ik het standpunt verdedigde, dat
de Duitsch-nationalen aan de regeering zouden
deelnemen, en dat hij toch moest toegeven, dat
de buitenlandsche politiek sedertdien in haar
voornaamste doeleinden niet veranderd was.
De gezant zeide, dat hij zelf nooit op het stand
punt van deze bladen bad gestaan en hij
hechtte er veel meer waarde aan naar voren
te brengen, dat hij in zijn rapport aan de Fran
sche regeering verklaard had, dat men met
Duitschland tot een betere politiek zou kunnen
komen, als de Duitsch-nationalen in de regee
ring zouden zitten, dan wanneer zij zich in de
oppositie zouden bevinden.
Het kwam hierbij slechts aan op één punt,
n.l. of de Duitsch-nationalen met betrekking
tot de buitenlandsche politiek, den minister
van buitenlandsche zaken onder hun invloed
zouden brengen of, dat deze minister de
Duitsch-nationalen onder zijn invloed zou krij
gen. Hij moest mij het compliment maken, dat
zijn voorspellingen, dat ik mijn eigen buiten
landsche politiek zou blijven volgen en de
Duitsch-nationalen deze zouden meemaken, wa
ren uitgekomen. Ik antwoordde hem o.a., dat
de geheele kwestie der generale inspectie zon
der de hulp der Duitsch-nationalen in de regee
ring niet had kuimnen worden doorgezet, en
dat de Duitsche voorstellen voor een veilig
heidspact bijna niet denkbaar zouden zijn ge
weest, als de geheele Duitsch-nationale pers
daartegen oppositie zou hebben gevoerd."
In het Fransche antwoord op het Duitsche
memorandum, dat op 16 Juni overhandigd
werd, verklaarden de Fransche regeering en
zijn geallieerden zich bereid tot een bespre
king met Duitschland over het bereiken van
een duurzamen vrede. Maar eerst moest
Duitschland lid van den volkenbond worden
zonder speciale voorwaarden te stellen. In de
aanteekeningen van Stresemann, gemaakt
twee dagen na de ontvangst der antwoord
nota vinden wij hieromtrent het volgende:
„De Fransche ambassadeur zacht mij heden
op en vroeg welken indruk de nota der Fran
sche regeering in de toonaangevende Duit
sche kringen gemaakt had. De heer Briand
was er zeer op gesteld te vernemen, hoe de
nota was opgenomen. Ik antwoordde den ge
zant, dat de regeering nog geen gelegenheid
had gehad haar houding ten opzichte van alle
punten der nota te bepalen; ik kon hem slechts
als mijn persoonlijke opvatting meedeelen, dat
uit de nota der Fransche regeering ons de
wensch der Fransche regeering bleek om over
het door ons opgeworpen probleem een ernstige
uitwisseling van gedachten te hebben en dat
vooral de slotwoorden der Fransche regeering,
waarin zij den wensch tot verdere onderhan
deling te kennen geeft, door ons naar waarde
werden geschat.
Echter zouden wij tegen een gansche reeks
van bepalingen in deze nota bezwaren moeten
maken. In de eerste plaats ten aanzien van
de kwestie van het toetreden tot den volken
bond en het antwoord van het secretariaat
van den volkenbond, dat ons niet bevredigde,
en deze zaak nog niet in het reine had ge
bracht. Ik moest er steeds weer op wijzen,
dat Duitschland alleen ontwapend had en
dat dientengevolge zijn positie met betrekking
tot de militaire bewapening geheel verschil
de van die der andere volken, die zich in de
gelukkige positie bevonden een volkomen uit-
gerust leger tot hun beschikking te hebben.
Ik behoefde in dit verband slechts op mijn
vroegere uiteenzettingen betreffende art 16
het sanctie-artikel te wijzen.
De gezant antwoordde daarop, dat deze me-
dedeeling hem zeer ontstelde, omdat door zulk
een houding der Duitsche regeering toch de
indruk gewekt zou kunnen worden, alsof
gelijk hij mij openlijk wilde zeggen het bij
ons minder om de bezwaren tegen art. 16
ging, welke hij door de zeer tegemoetkomende
nota van den volkenbond als uit den weg ge
ruimd beschouwde, dan wel dat bij ons een
afkeer bestond om überhaupt tot den volken
bond toe te treden. De indruk van zulk een
verklaring der Duitsche regeering zou zeer
bedenkelijk zijn, en men zou aannemen, dat
er van een bereidwilligheid van onze zijde om
tot den volkenbond toe te treden geheel geen
sprake was".
Stresemann verdedigde zich in het vervolg
van dit gesprek tegen deze beweringen van
den gezant en bracht in herinnering, dat de
Duitsche regeering indertijd duidelijk de
gronden voor haar standpunt ten opzichte van
het toetreden tot den volkenbond bad uiteen,
gezet. „De steen des aanstoots" zeide hij,
„was echter art. 16. Wij zijn niet eens bij
machte ons land te verdedigen en als wij aan
militaire executies meedoen, den doortocht
toestaan, dan kunnen wij ons bij een oorlogs
verklaring betrekken, 'waartegen wij mach
teloos zullen zijn.
Pe gezant zeide, dat hij op de reeds zoo dik
wijls door ons besproken kwestie thans niet
verder wilde ingaan, maar slechts practisch
de vraag stellen of wij dan niet overwogen
hadden om het secretariaat van den volken
bond te antwoorden en wellicht onze bezwa
ren tegen art. 16 te formuleeren, op grond
van de door mij uitgesproken meeniug, dat
wij niet een vrijstelling van de verplichtingen
uit art. 16 verlangden, maar wilden dat prac
tisch met onze situatie rekening gehouden
aou worden. Daar wij op het schrijven van den
raad van dein volkenbond niet hadden geant
woord, was de publieke wereldopinie van mee
ning, dat wij ons bij de daarin naar voren ge
brachte uiteenzettingen hadden neergelegd.
Ik antwoordde den gezant, dat deze opvatting
onjuist was, daar ik in mijn laatste rijksdag
rede te kennen had gegeven, dat deze verkla
ringen ons niet hadden bevredigd, zoodat men
van een toestemming der Duitsche regeering
niet kon spreken".
Twee dagen later bezocht de Fransche am
bassadeur Stresemann opnieuw en tijdens dit
gesprek nam Stresemann de gelegenheid waar
om hem te vragen hoe bet met de ontruiming
van het Roergebied stond. „Ik wees den ge
zant er op", zoo lezen wij in Stresemann's
notities, „dat een verklaring der Fransche
regeeering over de a.s. ontruiming van het
Roergebied voor de openbare meening in
Duitschland van groote beteekenis zou zijn,
omdat men naar aanleiding van tal van ge
beurtenissen twijfelde, of de geallieerden op
den afgesproken tijd het gebied zouden ont
ruimen, hoewel de rijksregeering, alles in het
werk stelde, om deze opvatting den kop in
te drukken.
De ambassadeur antwoordde, dat hij slechts
in zijn functie van Franscb ambassadeur kon
zeggen, dat hij geheel niet twijfelde, of de af
spraken van Londen zouden worden nageko
men en het bezette gebied op 16 Augustus
zou worden ontruimd. Hij twijfelde ook niet,
of de Fransche regeering dacht er net zoo
over als hij".
Op verzoek van Stresemann beloofde de ge
zant de regeering in Parijs te verzoeken een
officieele verklaring over de ontruiming te
willen geven. Inderdaad is 36 uur later zoo
lezen wij in een aanteekening van Stresemann
van 1 Juni 1925, bet antwoord der Fransche
regeering gekomen, dat bet Roergebied ont
ruimd zou worden en dat men zou trachten
reeds vóór 16 Augustus met de ontruiming te
beginnen, d.w.z. wanneer dat technisch mo
gelijk zou zijn.
(NADRUK VERBODEN;, j