DE TELEPHOONJUFFROUW
MENSCHENKENN1S
mem
DE „GREASER'.
Een-hoog, twee-hoog,
drie-hoog
WOENSDAG 27 APRIL 1932
-O—
Drie dagen reeds woedde de Föhn. Dikke
inktzwarte wolken joegen langs het grijze
firmament, dat af en toe een lichtstreep
doorliet. Waar ie stroom uit groenglazen
glertscherpoort in het helle daglicht sprong,
smolt des neeuw
Het smeltwater gorgelde in tallooze beek
jes bergaf, stortte zich in de witschuimen
de witte beken deden de rivieren zwellen
tot overloopers toe en veranderden den
storm in een monster dat den heelen om
trek met dood en verderf dreigde.
Beneden, waar de snelheid van den
stroom minder wordt en hij im wijden boog
een onvoorzienbare Vlakte vruchtbaar
maakt, stond eenzaam een bescheiden tele
foon- en telegraafkantoor, dat de alleenlig-
gende hoeven en dorpjes welke in de vlakte
verborgen lagen, bedienen moest.
Thans, nu de storm weer was begonnen
te woeden, had de assistente Christel
Roocks een levenslustig, knappe blondine,
nachtdienst. Zij zat aan de telefoon, lette
op het lichten der electrische lampjes,
bracht gevraagde verbindingen tot stand,
nam telegrammen en dienstaanwijzingen in
ontvangst en gaf ze door. Toen haar tus-
schenkomst bet liep tegen middernacht
niet zoo vaak meer geëischt werd, be
gon zdj de laatste voorschriften en bepalin
gen door te lezen. Maar nauwelijks was
zij begonnen of de telefoon riep haar.
Zij nam den horen.
„Hallo, met wie?"
„Kanton Mittelsfeld, Waterstaat".
,.Ben jij het Karli?"
„Jawel, maar eerst ter zake. De boven
loop der rivier is sterk beginnen te was
sen 5 c.M. per uur. Telegram aan het kan
toor ophangen en doorgeven. Nu wat an
ders. Ontmoeten we elkander Zondag in
de stad?
„Tk heb twee kaartjes voor de opera ge
nomen. Aida wordt gegeven. Je zult me
toch niet teleurstellen?"
-,,lk kom! Ik kom! Waar ontmoeten we
elkander?"
..Precies om 7 uur bij het operagebouw,
'Café Continental. Begrepen?"
„Je bent een prachtkerel, Karlil"
„Dus alls in orde. Tot ziens dus! Wel
te rusten.
Zij legde den hoorn neer en dacht na.
Haar verloofde, de hoofdcommies op het
telegraafbureau had een gouden hart. Altijd
kwam hij met een verrassing, een attentie,
waarop zij niet rekendel Hoe verheugde
zij zich op den komenden Zondag. In haar
gedachten stelde zij zich dien avond van
kunstgenot reeds voor. Had zij nu maar den
tekst gehad om het verloop van het stuk in
zich op te nemen. Erb leef haar niets an
ders over dan de passages die haar te bin
nen schoten, zij had het stuk jaren geleden
ook al eens gezien weer te cofèbinee-
ren. Buiten was de storm in een orkaan ver
anderd. De assistente voelde zich niet op
haar gemak.zij stond open liep het
kantoor langzaam op en neer, terwijl zij
naar het huilen van den wind luisterde.
Plotseling een felle bliksem, gevolgd door
een knetterden donderslag. Vlammen sloe
gen uit de zekeringen. Het licht ging uit
Diepe duisternis rondomEnkele
oogenblikken stonu zij als verlamd... Toen
tastte zij naar de tafel waar zij een zak
lantaarn wist te liggen, knipte die aan en
probeerde nieuwe zekeringen aan te bren
gen. Voorzichtig naderde zij het schakel
bord. Plotseling schoot hier een kopergele
vuurstraal uit,.. Christel Roocks zag niet
den blauwen bliksem, die een diepe voor in
de wolken sneed, hoorde ook niet den oor-
verdoovenden donderslag, verzonk, neen zij
viel met een razende snelheid in een ra
venzwarte oneindige, diepte!
Het onweer was reeds lang voorbij, toen
de telefoniste uit haar diepe bewusteloos
heid ontwaakte. Het was of een geweldig
zware last haar ledematen verlambden. Met
wijd opengesperde oogen staarde zij in de
duisternis en tobde zich de hersenen af om
te weten waar zij zich bevond. De bevende
handen gingen tastend over haar doodver
moeid lichaam. Toevallig raakte zij het
electrische lantaarntje aan. Onwillekeurig
drukte zij op den knop. Licht straalde in
de duisternis. En nu de omgeving her
kennende, ordenden zich ook haar gedach
ten.
Langzaam kwam zij overeind. Zij was
blijven staan. Plotseling herinnerde zij zich
dat zij op het punt gestaan had, de ver
nielde zekeringen te vernieuwen. Nu het
onweer voorbij en ieder gevaar geweken
was, deed zij dit ook. Toen schroefde zij
nieuwe lampen ie en ging weer aan tafel
zitten. Juist wilde zij zien hoe laat het was
toen de telefoon eer rinkelde.
„Hallo! Wie daar?" vroeg zij.
Een lage, ruwe, onbekende mannenstem
meldde zich.
Kantoor Mittelsfeld waterdienst bo
venloop wast 17 c.M. per uur, zijrivieren
overal budtcn de oevers getreden, overstroo-
mimg t« vreezen. Bewoners moeten telefo
nisch gewaarschuwd worden. Doorseinen!
En de spreker kuchte even wat ik u
raden wilde u kunt toch van uw kantoor
uit de rivier overzien. Let er op en breng
u indien het noodig blijkt, bijtijds in veilig-
heidl"
„Dank voor uw raad! Kunt u mij alsje
blief den juisiten tijd geven?"
„7 minuten over 2".
„Dank u. Goeden nachtl"
„Goeden nacht!"
De telefoniste vergeleek den tijd met haar
horloge, dat stil was blijven staan en be
rekende dat zij ongeveer 'n half uur in on
macht gelegen bad. Toen lachte zij om
den welgemeenden raad en dacht:
„Die behoort tok tot de uiterst voorzich-
tigen".
Toch opende zij het venster dat op de
rivier uitzag en spiedde in den nacht.
Rustig in zijn gewone bedding ging do
stroom, wel iets gezwollen, maar toch ab
soluut niet dreigend.
Christel Roocks sloot het raam, zette
zich aan de werktafel om de bewoners der
verspreidliggende hoeven en dorpen over
den te verwachten hoogen waterstand in
te lichten. Vele verbindingen gelukten,
maar van de moesten kon zij geen aanslui
ting krijgen. Waren de draden door den
storm vernield? Had de bliksem ze stuk
geslagen? Of lagen de opgeroepen abonnees
in zoo'm diepen slaap, dat zij het rinkelen
der telefoonbel niet hoorden? Het misluk
ken van haar pogingen bracht haar in een
prikkelende stemming, zij kreeg een gevoel
alsof zij zich aan plichtsverzuim schuldig
gemaakt had. Om zich van deze beklemming
los te maken en eventueele berispingen te
ontkomen, meldde zij baar bevinden aan
de kantoren in den omtrek. Daarna be
proefde zij zich weer te verdiepen in de
bepalingen en voorschriften. Doch een on
verklaarbare bedruktheid belette haareeni-
ge aandacht aan de papieren te wijden.
Géërgerd schoof zij ze opzij en keek op
haar horloge, 3 uur in den morgen. Nog
vier uur en haar dienst was om. Zij ver
langde ernaar. Weer wilde zij den raad
van den al te bevreesden man volgen. Reeds
had zij het raajn weer opengemaakt, toen
de bel ging.twee, driemaal. Zij hoorde
opgewonden stemmen door elkaar.een
verward rennen en haasten hoorde zij
„Hallo!"
Verder kwam ze niet. Iemand brulde.
„Waterstaat. Dijk doorgebroken!
„Waar? Waar?"
„Mittelsfeld. Iedereen moet zich in vei
ligheid stellen!"
Toen brak hert gesprek plotseling af...
Een ijskoude rilling liep Christel Roock
over het lichaam. Zij stond als versteend
van schrik, sprong naar het openstaande
venster. De rivier voerde haar waiter even
kalm voorwaarts als uren geleden. Maar
verder stroomopwaarts vernam zij door de
onheilspellende stilte de srtorm had zich
voor eemige oogenblikken neergelegd
gillende stemmen, het knarsen van wielen,
loeien van koeien.knallen der zweepen,
gehuil van honden.was men reeds voor
het naderend onheil op de vlucht? De as
sistente boorde haarb lik in het duister. Zij
kon echter niets zien, het was stikdonker.
Haar eerste gedachte was nu, zich zonder
dralen in veiligheid te stellen, want zij wist
maar al te goed dat een watervloed met
ontzettende snelheid losbarsten kon en dat
er dan geen ontkomen meer mogelijk was.
Nog was het tijd.
Toen echter was er plotseling iets ge
biedends, dat haar terug hield: haar plicht!
Met groote letters stond dit voor haar
als Gods oog staarde het haar aan en be
val haar te blijven...
Van haar hing immers het hebben en
houden, ja het leven van duizenden af.
Slechts één seconde had de telefoniste
geaarzeld. Nu ging ze vastberaden naar de
telefoon en met koortsachtige haast joeg
het langs de draden: „stel u in veiligheid!"
"n Half uur had 't alarmeeren geduurd
Doch in dezen konen tijd was het grondwa
ter doorgedrongen en had de assistente
den weg ter redd'.ng afgesneden.
Toen de morgen somber uit een dichte
grijze lucht aanbrak zag de assistente, dat
zij door een onafzienbare watervlakte' om
geven was. Ontwortelde boomen, losge
maakte booten, halve vlotten, huisraad en
cadavers van dieren, dreven met geweldige
snelheid voorbij. Het vuile water omspeel
de heit kantoor, woelden als waanzinnig
aan de fundamenten, zoodat de muren van
het gebouw sidderden. Toen stolde de as
sistente van ontzetting het bloed in de
aderen. Zij zond noodseinen uit, liet een
zakdoek aan het venster vladderen. Wel zag
zij hoe mannen in bootjes trachtten haar
te hulp te komen Maar de ontketende
elementen deden alle pogingen mislukken.
Zoo was zij een gevangene, die aan alle
zijden door den dood beloerd werd en wier
jong leven met iedere vezel om redding
schreide. Eiindelijk tegen het einde van den
derden dag, en hert water begon al te vallen
gelukte het enkele moedige mannen het
wanhopige meisje uit haar vreeseUiken toe-
Da autobus stopte ergens in de wereld. Er
gens. Het had immers overal ter wereld kun
nen zijn. Et was een zandweg, er stonden, een
paar boomen, die in de duisternis pilaren le
ken, er klonken uit de verte doezelige stem.
men en achter een met een vergeelde krant
half dichtgemaakte, In stukken gescheurde
ruit bewogen zich als schimmen onwezenlijke
figuren.
Het was ergens ln de wereld en de naam van
het dorp, het gehucht of de hut, door den auto
busdienst tot halte uitverkoren, doet eigenlijk
niets ter zake. Zelfs het land, waar dat dorp,
het gehucht of die hut lagen, speelt geen rol.
Dergelijke halten van autobussen vindt men
overal op dit ondermaansche. Ze zijn overal
even unheimisch, ongastvrij en vervelend. De
menschen ln de autobus vinden er elke mi
nuut een kwelling en nieuwe passagiers wach
ten vol ongeduld op den chauffeur. Een chauf
feur heeft nergens haast. Hij houdt zich aan
het reglement, dat hem bij elke halte zooveel
en zooveel tljdrust toestaat een rust, beslist
verdiend, terwijl de passagiers bij het holder
debolder voortrennen van de bus een dutje
probeeren te doen. Ook op het plekje ln de we
reld, waar de autobus nu stopte, hield de
chauffeur zich aan de dienstregeling. Hij was
één der zich als schimmen bewegende figuren
achter de met een gele krant gerepareerde
ruit. Misschien was één der andere schimmen
een aardig meisje en had hij toevallig op een
verkeerde bladzijde van de dienstregeling ge
keken.
Wellicht zou dit plekje nooit beschreven
zijn geworden en zou het land waarin het ligt,
heelemaal niet met het plekje in één adem zijn
genoemd, indien niet iets ongewoons de aan
dacht van de zich vervelende passagiers had
getrokken.
In den cirkel van de autolampen bewoog
zich een schaduw behoedzaam op en neer. De
ze schaduw maakt het noodig te vertellen, dat
het plekje de naam doet er overigens niet
toe in Arizona lag. En de schaduw was een
gekrompen Mexicaan. Hij was misschien vroe
ger normaal en flink geweest, maar door har
den arbeid verschrompeld. Z'n rug stond krom,
zijn armen hingen krom en z'n beenen waren
krom. Ook z'n vervaarlijk groote neus was
krom, of liever scheef en krom. Dit echter zou
wel niet door het harde werken gekomen zijn.
De plaatsaanwijzing heeft dus meer bepaald
heid gekregen. Het is in Arizona. Maar In Ari
zona wonen toch Yankees en geen Mexica
nen? zal men onwillekeurig vragen. Nu, het
antwoord op deze vraag Is heel eenvoudig. Er
wonen wel en veel Mexicanen en er leven bo
vendien gedurende enkele maanden duizen
den Mexicanen, die er alleen komen om er
te werken. Amerika ls een heel eigenaardig
land en volgens het zeggen is iedereen daar
gelijk, heeft iedereen er dezelfde kans op het
millionnairsschap. Maar dit gaat o.a. niet OP
voor negers, kleurlingen en Mexicanen. Die
behooren tot de kaste der werkezels en ze
worden ook als werkezels behandeld. In Ari
zona, in Nieuw Mexico en in Callfornië ver
vullen de Mexicanen de taak, die in het Missis-
sippigebied, in de katoenstaten als Tennessee,
Georgië en Virginië op de schouders der ne
gers ligt. Hun lot zal zoowat overeenkomen
met dat van de pyramlden-bouwende Joden in
het oude Egypte.
En wanneer de Yankees dik doen over den
Hooverdam, dien ze aan het bouwen zijn, of
pochen over hun uitgestrekte sinaasappelplan
tages en andere grootsche ondernemingen, ver
geten ze er bij te zeggen, dat het negers zijn,
Filippijnsclie en Hawaiaansehe kleurlingen,
Japansche en Chineesehe bastaards en Mexi
canen, die het zware wérk doen en als slaven
worden behandeld, hetgeen overigens slechts
in de door niemand gelezen officieele rappor
ten van door Washington benoemdie onder-
zoeklngs-commlssies gezegd wordt.
Bulten de officieele rapporten staan die sla
ven als onderkruipers bekend en ze worden
daarom door de echte Amerikanen dleD
veracht.
In Arizona, Californië en Nieuw Mexico zijn
deze onderkruipers meestal Mexicanen. Een
Mexicaan wordt daar dus niet tot de menschen
gerekend. En ze heeten „greasers", waarmee
men aanduidt, dat ze vies en vet zijn.
Zoo'n Mexicaan nu bewoog zich aarzelend
en behoedzaam in het hem verblindende
schijnsel der autolampen. Nu eens kwam hij
nader, dan weer verwijderde hij zich. Hij
draaide om het licht heen als een insect, hang
zich te branden en toch onweerstaanbaar aan
getrokken. Hij droeg een zwaren zak en onder
een arm een zwart kistje met nikkelen schar
nieren.
De „greaser" wekte den lachlust der passa
giers op èn er werd Braaf gegiecheld, toen hij
te langen leste zijn scheeven neus naar bin
nen stak en in het Spaansch vroeg, of de auto
bus naar X ging. Niemand antwoordde. De
„greaser" moest maar wachten, tot de chauf
feur kwam. Zijn groote oogen keken iedereen
aan met den blik van een afgewerkt paard. Hij
bleef voortbrabbelen in zijn misschien wel on
verstaanbaar Mexicaansch dialect, tot de ein
delijk naar buiten gekomen chauffeur hem
norsch beduidde, In te stappen. Hij stommelde
toen automatisch naar de achterste banken, die
van rechtswege voor negers en Mexicanen
zijn gereserveerd. En hij bleef daar stil zit
ten, met het zwarte kistje op z'n schoot. De
passagiers lachten en grinnikten. Ze lachten
nog meer, toen op den slechten weg de auto
bus in een kuil reed, weer op sprong en de
„greaser" daardoor op z'n achterste bank als
op een wipplank zat en hoorbaar met z'n
hoofd tegen de zoldering bonsde.
Wist hij, dat bet gegTinnik en gelach hem
gold? Het scheen van niet. Hij behoorde mis
schien tot de simpele menschen, die er niet
eens aan denken, dat men het de moeite waard
kan vinden om hen te lachen.
etaind to bevrijden Heit was echiter ook de
laatste minuut, wamt toen de boot met de
all doode aan land kwam spoelden de
..ateien o\er de plaats waar nog enkele
oogenblikken geleden hert telefoonkantoor
gestaan hart.
In de autobus zat hij even verlaten als het
plekje lag, waar hij was ingestegen. Hij bevond
zich ergens in de wereld en los van die we
reld. Vanwaar hij was gekomen, deed er niet
toe. Waarheen hij ging, deed er ook niet toe.
In ieder geval, nergens kon hij eenzamer
zijn en meer van iedereen verlaten dan in de
autobus naar X, in Arizona. Niet onmogelijk
zou hij ook overal een „greaser" wezen, zij het
dan onder een andere benaming.
Voelde hij het? Schuilde er achter die trouw
hartige paardenoogeu een stil vermoeden?
Hij streelde het zwarte kistje en opende het
tenslotte, de passagiers met een smeekenden
blik om toestemming vragend.
In het zwarte kistje zat een kleine gitaar.
Hij begon er op te tokkelen. Stil. Neuriede
mee met de dansende noten. De chauffeur
schakelde den motor over en versmoordde de
melodie. Maar de „greaser" tokkelde voort.
En ik herkende een liedje, dat ik in de Mexi-
caansche wijk van Los Angeles voor het eerst
had gehoord.
Hij speelde „Nlna de los ojos azules", zong
heel zachtjes de woorden. Meisje met je blau-
we oogen
Zong hij van de vrouw, door hem in stilte
en op oen afstand bemind, hij, de verschrom
pelde en in elkaar gekrompene? Of zong hij
het voor een klein meisje, zijn kind, in Mexico
achtergelaten, toen hij wegtrok, om voor de
Yankees te gaan zwoegen? Voor de Yankees
en - - voor Baar. Of zong hij maar een lief-
dersliedje, in een herinnering aan den tijd, dat
hij nog jong was en nog niet in elkaar ge
drukt?
Niemand ln de autobus dacht vermoedelijk
daarover. Hij zelf waarschijnlijk evenmin. Hij
tokkelde en hij neuriede, schrok van de nor-
sche stem van den chauffeur. De volgende hal
te was X.
De „greaser strompelde de autobus uit,
den zwaren zak op z'n schouder, het zwarte
kistje onder een arm. Hij struikelde en brak
bijna z'n nek. In de autobus werd gelachen.
Het was zoo vermakelijk, die domme „greaser".
Het gelach deed hem uitgeleide toen hij, in
het schelle licht der autolampen tot een gro
teske verschijning uitgroeiend, aarzelend zijn
weg zocht. Waar ging' hij heen?
HÜ verdween in den nacht. Zoodra hij bui
ten het licht der autolampen was, slokte de
duisternis hem op.
Ik merkte, dat ik moeite had met een traan.
Waarom?
En waarom ik dit alles heb neergeschreven?
Ik weet het niet, evenmin als Ik weet, of de
„greaser" daar in Arizona nog voortschrom-
pelt tusschen zijn lachende medemenschen,
evenmin als ik weet, of hij nu terug is bij
zijn „nina de los ojos azules", aangenomen, dat
die nlna een klein meisje en zijn kind ls.
Feitelijk heeft het heele geval niets om het
lijf. Er zijn zooveel „greasers" op de wereld.
Waar zou het heen moeten, wanneer over al
die „greasers" geschreven werd?
Alles bijeen is het werkelijk niets dan een
herinnering. Maar ik heb haar nu eenmaal
neergeschreven. Dus laat ik het maar zoo.
C. P. M. H.
De slimmeling.
Hij was de besteller van het bier bij een groote
brouwerij, en heel zijn figuur was een reclame
voor de firma. Maar op een goeden dag had
hij een blauwe knoop opgestoken.
„Wat beteekent datvroeg hem de di
recteur van de brouwerij, ben jij geheelont
houder geworden
De man knipte 'nsoolijk met z'n oogi „Och,
ziet u!" gaf hij ten antwoord, „als de men
schen dat zien, dan willen ze mij natuurlijk
allemaal op de proef stellen, en, zoo heb ik
ondervonden, dat dit nog zoo'n kwade manier
niet is, om gratis aan 'h potje bier te komen."
Goed bedoeld.
Een van de gasten voelde zich geroepen om
ook een toast uit te brengen op de lieve bruids
meisjes van den dag, en hij zeide „Ik wil de
gezondheid drinken van onze bruidsmeisjes en
daarbij de hoop uitspreken, dat zij ln de toe
komst de plaats van de bruid mogen innemen."
Op marktdagen was het in „Jagersrust"
altijd erg druk.
Toen Pot de herberg binnentrad, was de
gelagkamer dan ook vol menschen. Direct
viel .het op, dat Pot in tegenstelling met zijn
gewoonte erg opgeruimd was.
Bij zijn vriendelijk „goeie morgen, samen",
keek Hamel, de dorpssmid, vragend naar zijn
vriend Klesses. Gewoonlijk toch gromde Pot
slechts iets onverstaanbaars wanneer hij bin
nenkwam. Zijn reputatie als onaangenaam,
in zichzelf gekeerd mensch was dan ook vol
komen verdiend.
Niet alleen Hamel, doch verschillende an
dere aanwezigen keken vragend naar Kles
ses. Maar deze, de kruidenier van het dorp,
kon ditmaal niets anders doen dan even z'n
schouders op halen.
In de meeste gevallen wist hij de nieuws
gierigheid zijner dorpsgenooten wel te bevre
digen. Als men iets aan de weet wilde komen
wat verband hield met de plaatselijke om
standigheden, wendde men zloh eenvoudig tot
Klesses.
Toen Pot er zich van beiwust was, dat aller
aandacht zioh op zijn persoon had geconcen
treerd, haalde hij iets uit zijn zak. Aandach
tig bekeek hij het voorwerp in zijn hand en
wierp het toen op de toonbank.
Oogenblikkelijk werd het stil in het ver
trek. Dat vallende geluld toch was niet af
komstig van zilver of koper.
„Goud", werd er gefluisterd, „goud geld".
„Ja, goud", zei Pot minzaam, „wat zeggen
jullie d'r wel van Kijkt er maar eens goed
naar als je wilt."
Een algemeene bestorming van de toonbank
volgde op deze woorden. De menschen ver
drongen zich om het geldstuk nauwkeurig te
bekijken.
„Gevonden", zei Pot lakoniek.
Ongeloovlge oogen werden op Pot gericht.
Dat het geldstuk werkelijk van goud was,
daaraan twijfelde niemand. Maar gevonden
Klesses, die vlak bij Pot stond, vroeg dan
ook:
„Gevonden Op straat Wat is 't eigen
lijk Een gouden tientje
„Pff, 'n gouden tientje", minachtte Pot,
„ziet 't er dan uit als een gouden tientje
Met veel vertoon verdween Pot's rechter
hand in zijn binnenzak waaruit hij een ge-
typten brief te voorschijn haalde. Langzaam
vouwde hij het schrijven open, zoodat de on
bescheiden Klesses duidelijk het adres van
een bekend makelaar uit de hoofdstad kon
lezen.
„Neen Klesses, een gouden tientje' is het
niet. Maar als jullie graag wilt weten wat
het dan wel ls, zal ik dezen brief even voor
lezen. Luister:
Mijnheer,
Het geldstuk, dat u ons hebt toegezon
den dateert uit de vijftiende eeuw. De
waarde taxeeren wij op vijftig gulden en
zijn wij gaarne bereid dlc, en eventueele
meerdere exemplaren, tegen dezen prijs
over te nemen.
Bijgaand zenden wij u de munt terug
en verblijven enz.
Een oogenblik heerschte er volkomen stilte.
Om meer indruk op zijn gehoor te maken
duwde Pot het schrijven in Klesses' handen.
„Lees het zelf maar op je gemak" bood hij
aan.
Klesses en verschillende der andere aan
wezigen lazen langzaam den brief door.
„Vijftig gulden", begon Klesses", wat ben
jij een bofferd om zoo iets te vinden. Je ver
koopt ze zeker allemaal polste hij toen
listig.
„Natuurlijk", was het antwoord, „als
er nog meer opgraaf".... Plotseling zweeg
hij. Pot scheen zich te bedenken en k®elj
aandachtig naar een reclame van Bockbier.
„Wlllems", zei Klesses tegen den kastelein,
„geef meneer Pot 'inglas bockbier."
„Neen heusch niet, Klesses, dank -1® Wel.
"Wat Nu goed dan, als je er zoo °P e'aat."
„Op de gelukkige vondst, zullen we maar
zeggen en dat je er nog 'n heel-eboel mag
vinden", troostte Klesses.
„Tot nu toe heb ik er pas één Sevonden",
lichtte Pot zijn gehoor ln. Maar ik ben er
van overtuigd, dat er nog heel wat meer
inja er zullen er beslist nog veel meer
zijn."
ik
r -x - -
VAN ACHTER DE SPAKEN. Een der deelnemers aan een fiets-polo-
w^dstojjd passeerde de euoergj luist 'oen 4e fotograaf «ea spel kielt nam.
In de groote huur-kazerne
Ging verscheiden leven voort
Een-hoog, twee-hoog, drie-hoog menschen.
Allen van verscheiden soort.
Een-hoog duldde men geen klnd'ren,
Aan dien last werd niet geddeht
Dat iswerken voor een ander
Als men ze heeft groot gebracht.
Dat was afspraak op den trouwdag
Blozend gaf het hruidje toe.
Samen leven, samen werken.
Maar geen kinderen-gedoe.
Na een luttel aantal jaren
Was ze een versleten vrouw 1'
Ben-hoog was er doodsche stilte,
Liefdeloosheid en berouw.
Twee-hoog hadden ze een schatje
Eentje en vooral niet meer.
Dart was nuttige beperking,
Dat was de moderne leer.
Ach, wat werd dat kind vertroeteld,
Daar kwam heel wat aan te pas.
Dokters moesten telkens komen.
Als die schat wart bleekjes was
Toen kwam voor die bange ouders
Den verschrlkkelljksten dag
Dat hun eenig, eenig schatje
In het smalle kistje lag.
„Hadden we nü maar een tweede!"
Zuchtte de verwezen vrouw
Twee-hoog was er doodsche stilte.
Kinderloosheid en berouw.
Drie-hoog was het lachen, stoelen j
Juichend kinderen-geluld.
„Hoort die monsters weer te keer gaan
Riepen een- en twee-hoog uit.
Zeven kern-gezonde snaken.
Levenslust en levenskracht
Vader wiegde, moeder stopte
En een achtste werd verwacht.
Op de gangdeur kon men schrijven
Van: mijn huis is mijn kasteel
Mijn gezindat ls mijn leven
En de zorgen Weet ik veel
Daar was strenge ouderliefde,
Samenhoorlgheid en trouw
Drie-hoog gaf de Heer Zijn zegen,
Aan een waren man en vrouw 1
Traag i
Maar wanneeT Je met zijn achten
Dan eensop een houtje bijt?
Antwoord i
T>r»n rmütr title arfht t>etromoon
Op de Macht, Die ons geleidt I
J. H. SPEENHOFF.
„In leder geval wensch ik Je veel succes'^
zei de smid. Als één van ons zoo'n buiten
kansje verdient ben jij het wel. Van 's mor
gens vroeg tot 's avonds laat ben je ln de
weer. Van de week was je op een ochtend
al om half zes ln je voortuin bezig te spit
ten."
Pot dronk langzaam zijn glas leeg en vroeg
toen voorzichtig: „Waar was ik aan 't spit
ten
„In Je voortuin."
„Dan vergis je je. Mijn voortuin ls al
veertien dagen klaar, zoodat je me daar dus
van de week niet hebt kunnen zien spitten."
„Wlllems, geef meneer Pot nog 'n Bock".
„Neen, Klesses, heusch niet hoor. Ik kan
toch nietnou, ja, als je zoo aanhoudt.
Maar dan ook beslist niet meer hoor."
„Ja, dan heb lk me zeker vergist", twijfel*
Hamel", misschien was de ln den achter
tuin."
„Ook niet", zei Pot gedecideerd." Want
daar heb lk ook niets meer te doen."
Tjonge, wat ls dat bier koppig" zei Pot
toen opeens. „Hst wordt hoog tijd, dat ik
opstap." Zeg Klesses, als meneer Hendrlsen
komt, wil je hem wel zeggen, dat ik zijn
kwitantie ontvangen heb. Zeg maar, voor de
betaling van dat stuk grond, dat lk veertien
dagen geleden van hem gekocht heb. Dan be
grijpt -hij het wel. En nu ga lk heusch, anders
mis ik den trein nog. Ik ga namelijk een
paar dagen uit de stad met mijn vrouw. Tot
Maandagmiddag."
Na zijn vertrek heerschte er 'n oogenblik
stilte. „Wat ls die Pot toch 'n geluksvogel",
begon Hamel. „Dat zoo'n vrekkige, krente
rige kerel dat nu juist moet treffen. En wie
weet hoeveel er nog ln den grond zitten."
„Veertien dagen geleden heeft hij dat stuk
grond van Hendrlsen gekocht. Je weet wel,
vlak bij den overweg. Ik geloof, dat hij van
plan ls er een moestuin van te maken."
Aangezien hij niet in zijn andere tuinen
aan het spitten ls geweestah."
„Dat stuk grond is keihard en zit vol
steenen", merkte een der andere bezoekers
op.
„Pot gaat tot Maandagmiddag uit de stad",
zei Klesses zachtjes.
„Zoo denk ik er ook over", grinnikte Ha
mel.
De gelagkamer van „Jagersrust" liep leeg.
Door de heg, die een uitgedroogd, keihard
stuk land omringde, gluurden verscheidene
nieuwsgierige oogen.
Duidelijk was 'n ondiepe kuil te zien, waar
in schop en houweel waren achtergelaten.
Voldaan over hun uitstapje keerde de fa
milie Pot 's Maandagsmiddags naar huis
terug. Nadat hij eerst op zijn gemak gegeten
had, wandelde Pot bedaard naar zijn nieuwe
stuk grond en opende glimlachend het hekje
ln de haag.
Wat Zaterdag nog keiharde grond geweest
was, zag er nu uit als een keurig omgespit
veld. Geen vlerkante meter was overgesla
gen
„Net wat ik dacht", grinnikte Pot. „De
verleiding was te grootWat kost 't me aan
arbeidsloon 'n Paar postzegels om in het
bezit te komen van een brief van dien ma
kelaar. Een brief, die iedereen mocht lezen."
Ja, 'n paar postzegels en wat kijk op do
menschen
IN AD RUK TVRBODSMJ