DE TELEPHOONJUFFROUW MENSCHENKENN1S mem DE „GREASER'. Een-hoog, twee-hoog, drie-hoog WOENSDAG 27 APRIL 1932 -O— Drie dagen reeds woedde de Föhn. Dikke inktzwarte wolken joegen langs het grijze firmament, dat af en toe een lichtstreep doorliet. Waar ie stroom uit groenglazen glertscherpoort in het helle daglicht sprong, smolt des neeuw Het smeltwater gorgelde in tallooze beek jes bergaf, stortte zich in de witschuimen de witte beken deden de rivieren zwellen tot overloopers toe en veranderden den storm in een monster dat den heelen om trek met dood en verderf dreigde. Beneden, waar de snelheid van den stroom minder wordt en hij im wijden boog een onvoorzienbare Vlakte vruchtbaar maakt, stond eenzaam een bescheiden tele foon- en telegraafkantoor, dat de alleenlig- gende hoeven en dorpjes welke in de vlakte verborgen lagen, bedienen moest. Thans, nu de storm weer was begonnen te woeden, had de assistente Christel Roocks een levenslustig, knappe blondine, nachtdienst. Zij zat aan de telefoon, lette op het lichten der electrische lampjes, bracht gevraagde verbindingen tot stand, nam telegrammen en dienstaanwijzingen in ontvangst en gaf ze door. Toen haar tus- schenkomst bet liep tegen middernacht niet zoo vaak meer geëischt werd, be gon zdj de laatste voorschriften en bepalin gen door te lezen. Maar nauwelijks was zij begonnen of de telefoon riep haar. Zij nam den horen. „Hallo, met wie?" „Kanton Mittelsfeld, Waterstaat". ,.Ben jij het Karli?" „Jawel, maar eerst ter zake. De boven loop der rivier is sterk beginnen te was sen 5 c.M. per uur. Telegram aan het kan toor ophangen en doorgeven. Nu wat an ders. Ontmoeten we elkander Zondag in de stad? „Tk heb twee kaartjes voor de opera ge nomen. Aida wordt gegeven. Je zult me toch niet teleurstellen?" -,,lk kom! Ik kom! Waar ontmoeten we elkander?" ..Precies om 7 uur bij het operagebouw, 'Café Continental. Begrepen?" „Je bent een prachtkerel, Karlil" „Dus alls in orde. Tot ziens dus! Wel te rusten. Zij legde den hoorn neer en dacht na. Haar verloofde, de hoofdcommies op het telegraafbureau had een gouden hart. Altijd kwam hij met een verrassing, een attentie, waarop zij niet rekendel Hoe verheugde zij zich op den komenden Zondag. In haar gedachten stelde zij zich dien avond van kunstgenot reeds voor. Had zij nu maar den tekst gehad om het verloop van het stuk in zich op te nemen. Erb leef haar niets an ders over dan de passages die haar te bin nen schoten, zij had het stuk jaren geleden ook al eens gezien weer te cofèbinee- ren. Buiten was de storm in een orkaan ver anderd. De assistente voelde zich niet op haar gemak.zij stond open liep het kantoor langzaam op en neer, terwijl zij naar het huilen van den wind luisterde. Plotseling een felle bliksem, gevolgd door een knetterden donderslag. Vlammen sloe gen uit de zekeringen. Het licht ging uit Diepe duisternis rondomEnkele oogenblikken stonu zij als verlamd... Toen tastte zij naar de tafel waar zij een zak lantaarn wist te liggen, knipte die aan en probeerde nieuwe zekeringen aan te bren gen. Voorzichtig naderde zij het schakel bord. Plotseling schoot hier een kopergele vuurstraal uit,.. Christel Roocks zag niet den blauwen bliksem, die een diepe voor in de wolken sneed, hoorde ook niet den oor- verdoovenden donderslag, verzonk, neen zij viel met een razende snelheid in een ra venzwarte oneindige, diepte! Het onweer was reeds lang voorbij, toen de telefoniste uit haar diepe bewusteloos heid ontwaakte. Het was of een geweldig zware last haar ledematen verlambden. Met wijd opengesperde oogen staarde zij in de duisternis en tobde zich de hersenen af om te weten waar zij zich bevond. De bevende handen gingen tastend over haar doodver moeid lichaam. Toevallig raakte zij het electrische lantaarntje aan. Onwillekeurig drukte zij op den knop. Licht straalde in de duisternis. En nu de omgeving her kennende, ordenden zich ook haar gedach ten. Langzaam kwam zij overeind. Zij was blijven staan. Plotseling herinnerde zij zich dat zij op het punt gestaan had, de ver nielde zekeringen te vernieuwen. Nu het onweer voorbij en ieder gevaar geweken was, deed zij dit ook. Toen schroefde zij nieuwe lampen ie en ging weer aan tafel zitten. Juist wilde zij zien hoe laat het was toen de telefoon eer rinkelde. „Hallo! Wie daar?" vroeg zij. Een lage, ruwe, onbekende mannenstem meldde zich. Kantoor Mittelsfeld waterdienst bo venloop wast 17 c.M. per uur, zijrivieren overal budtcn de oevers getreden, overstroo- mimg t« vreezen. Bewoners moeten telefo nisch gewaarschuwd worden. Doorseinen! En de spreker kuchte even wat ik u raden wilde u kunt toch van uw kantoor uit de rivier overzien. Let er op en breng u indien het noodig blijkt, bijtijds in veilig- heidl" „Dank voor uw raad! Kunt u mij alsje blief den juisiten tijd geven?" „7 minuten over 2". „Dank u. Goeden nachtl" „Goeden nacht!" De telefoniste vergeleek den tijd met haar horloge, dat stil was blijven staan en be rekende dat zij ongeveer 'n half uur in on macht gelegen bad. Toen lachte zij om den welgemeenden raad en dacht: „Die behoort tok tot de uiterst voorzich- tigen". Toch opende zij het venster dat op de rivier uitzag en spiedde in den nacht. Rustig in zijn gewone bedding ging do stroom, wel iets gezwollen, maar toch ab soluut niet dreigend. Christel Roocks sloot het raam, zette zich aan de werktafel om de bewoners der verspreidliggende hoeven en dorpen over den te verwachten hoogen waterstand in te lichten. Vele verbindingen gelukten, maar van de moesten kon zij geen aanslui ting krijgen. Waren de draden door den storm vernield? Had de bliksem ze stuk geslagen? Of lagen de opgeroepen abonnees in zoo'm diepen slaap, dat zij het rinkelen der telefoonbel niet hoorden? Het misluk ken van haar pogingen bracht haar in een prikkelende stemming, zij kreeg een gevoel alsof zij zich aan plichtsverzuim schuldig gemaakt had. Om zich van deze beklemming los te maken en eventueele berispingen te ontkomen, meldde zij baar bevinden aan de kantoren in den omtrek. Daarna be proefde zij zich weer te verdiepen in de bepalingen en voorschriften. Doch een on verklaarbare bedruktheid belette haareeni- ge aandacht aan de papieren te wijden. Géërgerd schoof zij ze opzij en keek op haar horloge, 3 uur in den morgen. Nog vier uur en haar dienst was om. Zij ver langde ernaar. Weer wilde zij den raad van den al te bevreesden man volgen. Reeds had zij het raajn weer opengemaakt, toen de bel ging.twee, driemaal. Zij hoorde opgewonden stemmen door elkaar.een verward rennen en haasten hoorde zij „Hallo!" Verder kwam ze niet. Iemand brulde. „Waterstaat. Dijk doorgebroken! „Waar? Waar?" „Mittelsfeld. Iedereen moet zich in vei ligheid stellen!" Toen brak hert gesprek plotseling af... Een ijskoude rilling liep Christel Roock over het lichaam. Zij stond als versteend van schrik, sprong naar het openstaande venster. De rivier voerde haar waiter even kalm voorwaarts als uren geleden. Maar verder stroomopwaarts vernam zij door de onheilspellende stilte de srtorm had zich voor eemige oogenblikken neergelegd gillende stemmen, het knarsen van wielen, loeien van koeien.knallen der zweepen, gehuil van honden.was men reeds voor het naderend onheil op de vlucht? De as sistente boorde haarb lik in het duister. Zij kon echter niets zien, het was stikdonker. Haar eerste gedachte was nu, zich zonder dralen in veiligheid te stellen, want zij wist maar al te goed dat een watervloed met ontzettende snelheid losbarsten kon en dat er dan geen ontkomen meer mogelijk was. Nog was het tijd. Toen echter was er plotseling iets ge biedends, dat haar terug hield: haar plicht! Met groote letters stond dit voor haar als Gods oog staarde het haar aan en be val haar te blijven... Van haar hing immers het hebben en houden, ja het leven van duizenden af. Slechts één seconde had de telefoniste geaarzeld. Nu ging ze vastberaden naar de telefoon en met koortsachtige haast joeg het langs de draden: „stel u in veiligheid!" "n Half uur had 't alarmeeren geduurd Doch in dezen konen tijd was het grondwa ter doorgedrongen en had de assistente den weg ter redd'.ng afgesneden. Toen de morgen somber uit een dichte grijze lucht aanbrak zag de assistente, dat zij door een onafzienbare watervlakte' om geven was. Ontwortelde boomen, losge maakte booten, halve vlotten, huisraad en cadavers van dieren, dreven met geweldige snelheid voorbij. Het vuile water omspeel de heit kantoor, woelden als waanzinnig aan de fundamenten, zoodat de muren van het gebouw sidderden. Toen stolde de as sistente van ontzetting het bloed in de aderen. Zij zond noodseinen uit, liet een zakdoek aan het venster vladderen. Wel zag zij hoe mannen in bootjes trachtten haar te hulp te komen Maar de ontketende elementen deden alle pogingen mislukken. Zoo was zij een gevangene, die aan alle zijden door den dood beloerd werd en wier jong leven met iedere vezel om redding schreide. Eiindelijk tegen het einde van den derden dag, en hert water begon al te vallen gelukte het enkele moedige mannen het wanhopige meisje uit haar vreeseUiken toe- Da autobus stopte ergens in de wereld. Er gens. Het had immers overal ter wereld kun nen zijn. Et was een zandweg, er stonden, een paar boomen, die in de duisternis pilaren le ken, er klonken uit de verte doezelige stem. men en achter een met een vergeelde krant half dichtgemaakte, In stukken gescheurde ruit bewogen zich als schimmen onwezenlijke figuren. Het was ergens ln de wereld en de naam van het dorp, het gehucht of de hut, door den auto busdienst tot halte uitverkoren, doet eigenlijk niets ter zake. Zelfs het land, waar dat dorp, het gehucht of die hut lagen, speelt geen rol. Dergelijke halten van autobussen vindt men overal op dit ondermaansche. Ze zijn overal even unheimisch, ongastvrij en vervelend. De menschen ln de autobus vinden er elke mi nuut een kwelling en nieuwe passagiers wach ten vol ongeduld op den chauffeur. Een chauf feur heeft nergens haast. Hij houdt zich aan het reglement, dat hem bij elke halte zooveel en zooveel tljdrust toestaat een rust, beslist verdiend, terwijl de passagiers bij het holder debolder voortrennen van de bus een dutje probeeren te doen. Ook op het plekje ln de we reld, waar de autobus nu stopte, hield de chauffeur zich aan de dienstregeling. Hij was één der zich als schimmen bewegende figuren achter de met een gele krant gerepareerde ruit. Misschien was één der andere schimmen een aardig meisje en had hij toevallig op een verkeerde bladzijde van de dienstregeling ge keken. Wellicht zou dit plekje nooit beschreven zijn geworden en zou het land waarin het ligt, heelemaal niet met het plekje in één adem zijn genoemd, indien niet iets ongewoons de aan dacht van de zich vervelende passagiers had getrokken. In den cirkel van de autolampen bewoog zich een schaduw behoedzaam op en neer. De ze schaduw maakt het noodig te vertellen, dat het plekje de naam doet er overigens niet toe in Arizona lag. En de schaduw was een gekrompen Mexicaan. Hij was misschien vroe ger normaal en flink geweest, maar door har den arbeid verschrompeld. Z'n rug stond krom, zijn armen hingen krom en z'n beenen waren krom. Ook z'n vervaarlijk groote neus was krom, of liever scheef en krom. Dit echter zou wel niet door het harde werken gekomen zijn. De plaatsaanwijzing heeft dus meer bepaald heid gekregen. Het is in Arizona. Maar In Ari zona wonen toch Yankees en geen Mexica nen? zal men onwillekeurig vragen. Nu, het antwoord op deze vraag Is heel eenvoudig. Er wonen wel en veel Mexicanen en er leven bo vendien gedurende enkele maanden duizen den Mexicanen, die er alleen komen om er te werken. Amerika ls een heel eigenaardig land en volgens het zeggen is iedereen daar gelijk, heeft iedereen er dezelfde kans op het millionnairsschap. Maar dit gaat o.a. niet OP voor negers, kleurlingen en Mexicanen. Die behooren tot de kaste der werkezels en ze worden ook als werkezels behandeld. In Ari zona, in Nieuw Mexico en in Callfornië ver vullen de Mexicanen de taak, die in het Missis- sippigebied, in de katoenstaten als Tennessee, Georgië en Virginië op de schouders der ne gers ligt. Hun lot zal zoowat overeenkomen met dat van de pyramlden-bouwende Joden in het oude Egypte. En wanneer de Yankees dik doen over den Hooverdam, dien ze aan het bouwen zijn, of pochen over hun uitgestrekte sinaasappelplan tages en andere grootsche ondernemingen, ver geten ze er bij te zeggen, dat het negers zijn, Filippijnsclie en Hawaiaansehe kleurlingen, Japansche en Chineesehe bastaards en Mexi canen, die het zware wérk doen en als slaven worden behandeld, hetgeen overigens slechts in de door niemand gelezen officieele rappor ten van door Washington benoemdie onder- zoeklngs-commlssies gezegd wordt. Bulten de officieele rapporten staan die sla ven als onderkruipers bekend en ze worden daarom door de echte Amerikanen dleD veracht. In Arizona, Californië en Nieuw Mexico zijn deze onderkruipers meestal Mexicanen. Een Mexicaan wordt daar dus niet tot de menschen gerekend. En ze heeten „greasers", waarmee men aanduidt, dat ze vies en vet zijn. Zoo'n Mexicaan nu bewoog zich aarzelend en behoedzaam in het hem verblindende schijnsel der autolampen. Nu eens kwam hij nader, dan weer verwijderde hij zich. Hij draaide om het licht heen als een insect, hang zich te branden en toch onweerstaanbaar aan getrokken. Hij droeg een zwaren zak en onder een arm een zwart kistje met nikkelen schar nieren. De „greaser" wekte den lachlust der passa giers op èn er werd Braaf gegiecheld, toen hij te langen leste zijn scheeven neus naar bin nen stak en in het Spaansch vroeg, of de auto bus naar X ging. Niemand antwoordde. De „greaser" moest maar wachten, tot de chauf feur kwam. Zijn groote oogen keken iedereen aan met den blik van een afgewerkt paard. Hij bleef voortbrabbelen in zijn misschien wel on verstaanbaar Mexicaansch dialect, tot de ein delijk naar buiten gekomen chauffeur hem norsch beduidde, In te stappen. Hij stommelde toen automatisch naar de achterste banken, die van rechtswege voor negers en Mexicanen zijn gereserveerd. En hij bleef daar stil zit ten, met het zwarte kistje op z'n schoot. De passagiers lachten en grinnikten. Ze lachten nog meer, toen op den slechten weg de auto bus in een kuil reed, weer op sprong en de „greaser" daardoor op z'n achterste bank als op een wipplank zat en hoorbaar met z'n hoofd tegen de zoldering bonsde. Wist hij, dat bet gegTinnik en gelach hem gold? Het scheen van niet. Hij behoorde mis schien tot de simpele menschen, die er niet eens aan denken, dat men het de moeite waard kan vinden om hen te lachen. etaind to bevrijden Heit was echiter ook de laatste minuut, wamt toen de boot met de all doode aan land kwam spoelden de ..ateien o\er de plaats waar nog enkele oogenblikken geleden hert telefoonkantoor gestaan hart. In de autobus zat hij even verlaten als het plekje lag, waar hij was ingestegen. Hij bevond zich ergens in de wereld en los van die we reld. Vanwaar hij was gekomen, deed er niet toe. Waarheen hij ging, deed er ook niet toe. In ieder geval, nergens kon hij eenzamer zijn en meer van iedereen verlaten dan in de autobus naar X, in Arizona. Niet onmogelijk zou hij ook overal een „greaser" wezen, zij het dan onder een andere benaming. Voelde hij het? Schuilde er achter die trouw hartige paardenoogeu een stil vermoeden? Hij streelde het zwarte kistje en opende het tenslotte, de passagiers met een smeekenden blik om toestemming vragend. In het zwarte kistje zat een kleine gitaar. Hij begon er op te tokkelen. Stil. Neuriede mee met de dansende noten. De chauffeur schakelde den motor over en versmoordde de melodie. Maar de „greaser" tokkelde voort. En ik herkende een liedje, dat ik in de Mexi- caansche wijk van Los Angeles voor het eerst had gehoord. Hij speelde „Nlna de los ojos azules", zong heel zachtjes de woorden. Meisje met je blau- we oogen Zong hij van de vrouw, door hem in stilte en op oen afstand bemind, hij, de verschrom pelde en in elkaar gekrompene? Of zong hij het voor een klein meisje, zijn kind, in Mexico achtergelaten, toen hij wegtrok, om voor de Yankees te gaan zwoegen? Voor de Yankees en - - voor Baar. Of zong hij maar een lief- dersliedje, in een herinnering aan den tijd, dat hij nog jong was en nog niet in elkaar ge drukt? Niemand ln de autobus dacht vermoedelijk daarover. Hij zelf waarschijnlijk evenmin. Hij tokkelde en hij neuriede, schrok van de nor- sche stem van den chauffeur. De volgende hal te was X. De „greaser strompelde de autobus uit, den zwaren zak op z'n schouder, het zwarte kistje onder een arm. Hij struikelde en brak bijna z'n nek. In de autobus werd gelachen. Het was zoo vermakelijk, die domme „greaser". Het gelach deed hem uitgeleide toen hij, in het schelle licht der autolampen tot een gro teske verschijning uitgroeiend, aarzelend zijn weg zocht. Waar ging' hij heen? HÜ verdween in den nacht. Zoodra hij bui ten het licht der autolampen was, slokte de duisternis hem op. Ik merkte, dat ik moeite had met een traan. Waarom? En waarom ik dit alles heb neergeschreven? Ik weet het niet, evenmin als Ik weet, of de „greaser" daar in Arizona nog voortschrom- pelt tusschen zijn lachende medemenschen, evenmin als ik weet, of hij nu terug is bij zijn „nina de los ojos azules", aangenomen, dat die nlna een klein meisje en zijn kind ls. Feitelijk heeft het heele geval niets om het lijf. Er zijn zooveel „greasers" op de wereld. Waar zou het heen moeten, wanneer over al die „greasers" geschreven werd? Alles bijeen is het werkelijk niets dan een herinnering. Maar ik heb haar nu eenmaal neergeschreven. Dus laat ik het maar zoo. C. P. M. H. De slimmeling. Hij was de besteller van het bier bij een groote brouwerij, en heel zijn figuur was een reclame voor de firma. Maar op een goeden dag had hij een blauwe knoop opgestoken. „Wat beteekent datvroeg hem de di recteur van de brouwerij, ben jij geheelont houder geworden De man knipte 'nsoolijk met z'n oogi „Och, ziet u!" gaf hij ten antwoord, „als de men schen dat zien, dan willen ze mij natuurlijk allemaal op de proef stellen, en, zoo heb ik ondervonden, dat dit nog zoo'n kwade manier niet is, om gratis aan 'h potje bier te komen." Goed bedoeld. Een van de gasten voelde zich geroepen om ook een toast uit te brengen op de lieve bruids meisjes van den dag, en hij zeide „Ik wil de gezondheid drinken van onze bruidsmeisjes en daarbij de hoop uitspreken, dat zij ln de toe komst de plaats van de bruid mogen innemen." Op marktdagen was het in „Jagersrust" altijd erg druk. Toen Pot de herberg binnentrad, was de gelagkamer dan ook vol menschen. Direct viel .het op, dat Pot in tegenstelling met zijn gewoonte erg opgeruimd was. Bij zijn vriendelijk „goeie morgen, samen", keek Hamel, de dorpssmid, vragend naar zijn vriend Klesses. Gewoonlijk toch gromde Pot slechts iets onverstaanbaars wanneer hij bin nenkwam. Zijn reputatie als onaangenaam, in zichzelf gekeerd mensch was dan ook vol komen verdiend. Niet alleen Hamel, doch verschillende an dere aanwezigen keken vragend naar Kles ses. Maar deze, de kruidenier van het dorp, kon ditmaal niets anders doen dan even z'n schouders op halen. In de meeste gevallen wist hij de nieuws gierigheid zijner dorpsgenooten wel te bevre digen. Als men iets aan de weet wilde komen wat verband hield met de plaatselijke om standigheden, wendde men zloh eenvoudig tot Klesses. Toen Pot er zich van beiwust was, dat aller aandacht zioh op zijn persoon had geconcen treerd, haalde hij iets uit zijn zak. Aandach tig bekeek hij het voorwerp in zijn hand en wierp het toen op de toonbank. Oogenblikkelijk werd het stil in het ver trek. Dat vallende geluld toch was niet af komstig van zilver of koper. „Goud", werd er gefluisterd, „goud geld". „Ja, goud", zei Pot minzaam, „wat zeggen jullie d'r wel van Kijkt er maar eens goed naar als je wilt." Een algemeene bestorming van de toonbank volgde op deze woorden. De menschen ver drongen zich om het geldstuk nauwkeurig te bekijken. „Gevonden", zei Pot lakoniek. Ongeloovlge oogen werden op Pot gericht. Dat het geldstuk werkelijk van goud was, daaraan twijfelde niemand. Maar gevonden Klesses, die vlak bij Pot stond, vroeg dan ook: „Gevonden Op straat Wat is 't eigen lijk Een gouden tientje „Pff, 'n gouden tientje", minachtte Pot, „ziet 't er dan uit als een gouden tientje Met veel vertoon verdween Pot's rechter hand in zijn binnenzak waaruit hij een ge- typten brief te voorschijn haalde. Langzaam vouwde hij het schrijven open, zoodat de on bescheiden Klesses duidelijk het adres van een bekend makelaar uit de hoofdstad kon lezen. „Neen Klesses, een gouden tientje' is het niet. Maar als jullie graag wilt weten wat het dan wel ls, zal ik dezen brief even voor lezen. Luister: Mijnheer, Het geldstuk, dat u ons hebt toegezon den dateert uit de vijftiende eeuw. De waarde taxeeren wij op vijftig gulden en zijn wij gaarne bereid dlc, en eventueele meerdere exemplaren, tegen dezen prijs over te nemen. Bijgaand zenden wij u de munt terug en verblijven enz. Een oogenblik heerschte er volkomen stilte. Om meer indruk op zijn gehoor te maken duwde Pot het schrijven in Klesses' handen. „Lees het zelf maar op je gemak" bood hij aan. Klesses en verschillende der andere aan wezigen lazen langzaam den brief door. „Vijftig gulden", begon Klesses", wat ben jij een bofferd om zoo iets te vinden. Je ver koopt ze zeker allemaal polste hij toen listig. „Natuurlijk", was het antwoord, „als er nog meer opgraaf".... Plotseling zweeg hij. Pot scheen zich te bedenken en k®elj aandachtig naar een reclame van Bockbier. „Wlllems", zei Klesses tegen den kastelein, „geef meneer Pot 'inglas bockbier." „Neen heusch niet, Klesses, dank -1® Wel. "Wat Nu goed dan, als je er zoo °P e'aat." „Op de gelukkige vondst, zullen we maar zeggen en dat je er nog 'n heel-eboel mag vinden", troostte Klesses. „Tot nu toe heb ik er pas één Sevonden", lichtte Pot zijn gehoor ln. Maar ik ben er van overtuigd, dat er nog heel wat meer inja er zullen er beslist nog veel meer zijn." ik r -x - - VAN ACHTER DE SPAKEN. Een der deelnemers aan een fiets-polo- w^dstojjd passeerde de euoergj luist 'oen 4e fotograaf «ea spel kielt nam. In de groote huur-kazerne Ging verscheiden leven voort Een-hoog, twee-hoog, drie-hoog menschen. Allen van verscheiden soort. Een-hoog duldde men geen klnd'ren, Aan dien last werd niet geddeht Dat iswerken voor een ander Als men ze heeft groot gebracht. Dat was afspraak op den trouwdag Blozend gaf het hruidje toe. Samen leven, samen werken. Maar geen kinderen-gedoe. Na een luttel aantal jaren Was ze een versleten vrouw 1' Ben-hoog was er doodsche stilte, Liefdeloosheid en berouw. Twee-hoog hadden ze een schatje Eentje en vooral niet meer. Dart was nuttige beperking, Dat was de moderne leer. Ach, wat werd dat kind vertroeteld, Daar kwam heel wat aan te pas. Dokters moesten telkens komen. Als die schat wart bleekjes was Toen kwam voor die bange ouders Den verschrlkkelljksten dag Dat hun eenig, eenig schatje In het smalle kistje lag. „Hadden we nü maar een tweede!" Zuchtte de verwezen vrouw Twee-hoog was er doodsche stilte. Kinderloosheid en berouw. Drie-hoog was het lachen, stoelen j Juichend kinderen-geluld. „Hoort die monsters weer te keer gaan Riepen een- en twee-hoog uit. Zeven kern-gezonde snaken. Levenslust en levenskracht Vader wiegde, moeder stopte En een achtste werd verwacht. Op de gangdeur kon men schrijven Van: mijn huis is mijn kasteel Mijn gezindat ls mijn leven En de zorgen Weet ik veel Daar was strenge ouderliefde, Samenhoorlgheid en trouw Drie-hoog gaf de Heer Zijn zegen, Aan een waren man en vrouw 1 Traag i Maar wanneeT Je met zijn achten Dan eensop een houtje bijt? Antwoord i T>r»n rmütr title arfht t>etromoon Op de Macht, Die ons geleidt I J. H. SPEENHOFF. „In leder geval wensch ik Je veel succes'^ zei de smid. Als één van ons zoo'n buiten kansje verdient ben jij het wel. Van 's mor gens vroeg tot 's avonds laat ben je ln de weer. Van de week was je op een ochtend al om half zes ln je voortuin bezig te spit ten." Pot dronk langzaam zijn glas leeg en vroeg toen voorzichtig: „Waar was ik aan 't spit ten „In Je voortuin." „Dan vergis je je. Mijn voortuin ls al veertien dagen klaar, zoodat je me daar dus van de week niet hebt kunnen zien spitten." „Wlllems, geef meneer Pot nog 'n Bock". „Neen, Klesses, heusch niet hoor. Ik kan toch nietnou, ja, als je zoo aanhoudt. Maar dan ook beslist niet meer hoor." „Ja, dan heb lk me zeker vergist", twijfel* Hamel", misschien was de ln den achter tuin." „Ook niet", zei Pot gedecideerd." Want daar heb lk ook niets meer te doen." Tjonge, wat ls dat bier koppig" zei Pot toen opeens. „Hst wordt hoog tijd, dat ik opstap." Zeg Klesses, als meneer Hendrlsen komt, wil je hem wel zeggen, dat ik zijn kwitantie ontvangen heb. Zeg maar, voor de betaling van dat stuk grond, dat lk veertien dagen geleden van hem gekocht heb. Dan be grijpt -hij het wel. En nu ga lk heusch, anders mis ik den trein nog. Ik ga namelijk een paar dagen uit de stad met mijn vrouw. Tot Maandagmiddag." Na zijn vertrek heerschte er 'n oogenblik stilte. „Wat ls die Pot toch 'n geluksvogel", begon Hamel. „Dat zoo'n vrekkige, krente rige kerel dat nu juist moet treffen. En wie weet hoeveel er nog ln den grond zitten." „Veertien dagen geleden heeft hij dat stuk grond van Hendrlsen gekocht. Je weet wel, vlak bij den overweg. Ik geloof, dat hij van plan ls er een moestuin van te maken." Aangezien hij niet in zijn andere tuinen aan het spitten ls geweestah." „Dat stuk grond is keihard en zit vol steenen", merkte een der andere bezoekers op. „Pot gaat tot Maandagmiddag uit de stad", zei Klesses zachtjes. „Zoo denk ik er ook over", grinnikte Ha mel. De gelagkamer van „Jagersrust" liep leeg. Door de heg, die een uitgedroogd, keihard stuk land omringde, gluurden verscheidene nieuwsgierige oogen. Duidelijk was 'n ondiepe kuil te zien, waar in schop en houweel waren achtergelaten. Voldaan over hun uitstapje keerde de fa milie Pot 's Maandagsmiddags naar huis terug. Nadat hij eerst op zijn gemak gegeten had, wandelde Pot bedaard naar zijn nieuwe stuk grond en opende glimlachend het hekje ln de haag. Wat Zaterdag nog keiharde grond geweest was, zag er nu uit als een keurig omgespit veld. Geen vlerkante meter was overgesla gen „Net wat ik dacht", grinnikte Pot. „De verleiding was te grootWat kost 't me aan arbeidsloon 'n Paar postzegels om in het bezit te komen van een brief van dien ma kelaar. Een brief, die iedereen mocht lezen." Ja, 'n paar postzegels en wat kijk op do menschen IN AD RUK TVRBODSMJ

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 6