I de nieuwe beevaartskapel V STRESEMANN'S LOCARNO- POLITIEK. TE BRIELLE. Uit de nagelaten geschriften van den grooten staatsman. DONDERDAG 28 APRIL 1932 Ni DE CONFERENTIE VAN LOCARNO. mmmmmm PLECHTIGE CONSECRATIE DOOR MGR. AENGENENT. DE NIEUWE KERK. In plechtige processie is de reliekschrijn overgebracht. "MGR. C. VAN DE VEN. Zeer ernstig ongesteld. „GOED GESITUEERDE BESTUURDERS". EEN MERKWAARDIGE VONDST TE RENKUM. NATIONALE BEDEVAART NAAR ECHTERNACH. HUMOR IN REGEERINGSSTUKKEN. DE INDISCHE POSTVLUCHTEN. DUITSCHLANDS ONTWAPENING. De bezetting van het Rijnland. Het eerste woordenduel. De Duitsche eischen. De schuld aan den oorlog. I mmm. Het front van de nieuwe bedevaartskerk met de toegangspoort te den Brielle. Een lang gekoesterde ivensch van Katholiek Nederland in vervulling. Gisteren is op het Brlelscho martelveld Iets heerlijks en iets wonderlijks gebeurd. Uit den grond, waarin de puinen lagen van een verwoeste kerk en de beenderen rustten van onze negentien Gorcumsche bloedgetui gen, zijn de muren weer omhoog gerezen en overwelven in strengem ernst en ingetogen heid de plek, waar Nederlands' Katholieken Bullen te zamen komen om de nagedachtenis te eeren van deze mannen, wier zwakheid door Gods genade zóó volkomen werd, dat zij moedig den dood ingingen om wille van hunne en onze geloofsovertuiging. Reeds een halve eeuw geleden werd deze pleik een gebenedijde beêvaartsplaats voor Katholiek Nederland. Het martelveld werd een omsloten heiligdom, waar jaarlijks dui zenden bijeen kwamen om zich te sterken aan de heldhaftigheid dezer bloedgetuigen en de hemelsche geur te genieten van deze negen tien bloedroode rozen in 's Heeren Hof. Op de door het martelbloed gewijde plek ver rees later het prachtige hardsteenen rust altaar met de zware ciboriumvormige over koepeling, vanwaar tijdens de plechtigheden met de H. Eucharistie, voor welken waarach tigheid deze priesters den dood ingingen, het igeloovig nageslacht gezegend werd Maar ook hiermede was nog niet bereikt, wat waardig en passend was op zulk een kost baar erf onzer vaderlandsche kerk. En toen door wijziging van de vestingwet de mogelijk heid tot den bouw van een steenen kerk was geopend, gingen dan ook' daarheen veler ge dachten en verlangens heen. Het was in de eerste vergadering van de Bissehoppebjke Commissie, welke onder voor zitterschap van Mgr. Aengenent gehouden -werd, dat de plannen voor zulk een nieuw bouw werden besproken. Op de zoogenaamde bültweide, de door gras verborgen ruïne van dè oude reeds in 1200 gebouwde Maria-kerk van Rug.ge moest het nieuwe heiligdom ter eere van onze glorierijke martelaren verrijzen. In 1930 werd door de Bisschoppelijke Com missie aan den Rotterdamschen architect H. P. J. de Vries de opdracht verstrekt tot het ontwerpen van plannen voor een nieuwe steenen beêvaartskerk. In October 1930 wer den deze definitief goedgekeurd. In Mei 1931 werd begonnen met het afgraven der buit- weide, waardoor de fundeeringswerken der oude parochiekerk werden blootgelegd. Op 20 Augustus van dat jaar toon door mgr. Aen genent op plechtige wijze de eerste steen van de nieuwe kerk worden gelegd. Allen, die dn de komende maanden hun schreden zullen zetten naar Briel^ zullen ver rukt staan over het mooi, stijlvol complex, dat hier is verrezen. Wanneer men vroeger, de hooge lanen Tond Brielle's wallen verlatend, in de verte het mager silhouet van de grauwe kapel ontwaarde, daar wordt men nu dadelijk verrast door het sierlijk kerkgebouw met zijn harmonische lijnen en zijn helrood, hoogop- gaand dak, dat alle somberheid uitbant en van geestelijke vreugde spreekt. In de ramen fonkelt het groen van het antiek glas-in-lood of het goud-geel brandend licht der hooge ramen van het presbyterium. De aanzet van de nieuwe processiegangen met hun typische steenmuurtjes doen denken aan een kloosterhof die hier ln deze wijde vlakte met p'ieuze hand is opgebouwd. Wanneer men van den hoofdweg door de steenen poort met zware ijzeren hekken het terrein heeft betreden, staat men voor den hoofdingang, welke spreekt van eenvoud en beheersching. Door het portaal, dat in gebakken steen het wapen draagt van Mgr. Aengenent als de fundator dezer kerk, krijgt ge ineens een imponeerenden indruk van deze kerk. Uw blik wordt aanstonds getrokken naar het pres byterium, dat overstraald wordt door een goud geel, bijna geheimzinnig licht. Tegen den strak- ken achterwand schittert de marmeren offer tafel met het gulden fijn-gelijnde -tabernakel. Eerst daarna komt men er toe het verdere gebouw in oogenschouw te nemen. Zeven groote gemetselde hogen overwelven de ruimte en dragen het dak. De hooge triomfboog voor het presbyterium sluit als bet ware de ruimte der ge-loovigen van het presbyterium af en geeft een rustige sfeer aan het geheel. Aan de achterzijde valt hetzelfde gele licht door de hooge vensters boven het zangkoor. Wat nu de uitvoering van het werk betreft het volgende. Aanneemster van den bouw was de firma Wortel en Buysing te Tilburg, terwijl toezicht op den bouw werd gehouden door den heer R. Mentink. De miskleurige klinkers, hier en daar van brandkoppen voorzien, werden ge leverd door de fa. Robbert Jansen, de rose- roodkleurige hardgrauwe binnensteen door de firma Anton Geld-ens, beiden uit Nijmegen. Het granletwerk van den buitenbouw en het mar- merwerk aan de binnenzijde, als altaar en tre den van het presbyterum met het voetstuk van het schrijn. Grieksch skyros en goudgeaderd zwart Silezisch marmer, leverde de Nederland- sche Natuursteenhandel van Stokkum uit Rot terdam. De teakhouten deuren en de zware meubelen voor sacristie en refectorium, werden naar ontwerp van architect de Vries vervaar digd door ,,De Tropen" uit Tilburg. De deco ratie van de zolderingen in kerk, gangen en vertrekken is naar ontwerp van mevr. de Vries Creyghton uitgevoerd door den kunstschilder Bodewijk Sengers met zijn helpers. De altaar- -tischen stijl, van architect de Vries, werd uit aankleeding, eveneens naar ontwerp in Egyp- gevoerd door de edelsmeden Jan Eloy en Leo Brom. Het ïn het voorportaal aangebrachte wapen van Mgr. Aengenent is naar het ontwerp van den kunstschilder Henry Bijvoet, gebakken bij de Steenfabriek „Ouderzorg" te Leiderdorp. De Vereenigde Koninklijke Tapijtfabrieken leverden de loopers op het presbyterium, trappen en altaar. Een bran-dkluis is het geschenk van de firma Lips te Dordrecht, terwijl een prach tige tuinaanleg van het terrein rond de kerk is aangeboden door de Kon. Kweekerij P. A. v. d. Bom uit Oudenbosch. Gezien de weinige geldmiddelen, die aanwe zig waren, is de kapel zoo sober mogelijk gehou den. Verschillende versieringen wachten no-g op edele gevers. Zoo is noodzakelijk en vraagt direct de aandacht, dat boven den hoofdingang en het portaal een Christusbeeld zoo spoedig mogelijk wordt aangebracht. Ook ligt het nog in de bedoeling de min of meer bouwvallige -betonnen omgang door een ln steen gemetselde te ve-rva-ngen in den geest al-s de kleine stukjes verbindingsgang, welke den kleinen tuin achter de nieuwe kapel omsluiten. Dit is te meer nood zakelijk, wijl bij het afbreken van de oude kapel dat gedeelte van den omgang opeu komt te liggen en hier slechts een zeer tijdelijke voorziening kan worden getroffen. Uit de oude kapel zijn naar de nieuwe over gebracht de in hout gesneden beelden der negen tien martelaren, waarvan er twee tegen den wand van het presbyterium zijn geplaatst, twee tegen de triomfboog en de overigen meer uit liet gezicht in de ruimten tusschen de steenen [bogen van d-e kap. Ook is naar de nieuwe kapel overgebracht de bekende groote schilderij met voorstelling van den marteldood der heiligen, na een grondige restauratie -door den kunst schilder Karsten uit Ove-rveen, waardoor het doek zeer veel heeft gewonnen. Het heeft nu een waardige plaats gekregen boven den in gang onder het zangkoor. In het hofje achter de sacristie zijn van de resten der Mid-del-eeuwsche kerk, welke man in den grond heeft gevonden, eenige karakteris tieke monumentjes gemetseld, welke de heiin- nering aan de oude bestemming van dezen grond levendig houden. Blijde inkomste van Haar lems Kerkvorst. Op onze wandel lag naar t heiligdom lieten we ons vergezellen door een eenvou-digen Briel- lenaar. Hij vertelt van de blijde inkomste van Haarlem's Kerkvorst en vraagt ons toch niet te vergeten er melding van te maken, dat Mgr. Dinsdagavond niet alleen is afgehaald door de fine-fleur der katholieke bevolking, maar dat ook de Brielsche harmonie „Libertatis" en deze telt geen katholieke leden baar mede- werking verleende. Aan het havenhoofd waar eertijds de H. Mar telaren van Gorcum aan wal werden gezet om den dood in het martelaarschap te vinden, blie. zen deze niet katholieke harmonieleden den bisschop een blij welkom toe. Mgr. was recht dankbaar voor deze onver wachte hartelijkheid waarmede heel Brielle fei telijk zijn komst heeft willen verblijden Als Z. H. Exc. Mgr. J. D. J- Aengenent per rijtuig Is gearriveerd aan het nieuwe kerkge bouw beginnen de zoo zinrijke plechtigheden, waarbij Mgr. wordt geassisteerd, als diaken door den ZeerEerw. heer L. J. Willenborg, pastoor te Bioemendaal en als sub diaken door den Zeereerw. heer L. Mulder, oud-pastoor van Brielle, thans herder te Westwoud. De overige functies worden vervuld door de theologanten van het bisdom. Ofschoon de geioovigen eerst tegen half 10 het nieuwe Godshuis mochten binnen treden stonden zij reeds la-n-g voor het bepaalde uur in eerbiedige stilte langs den weg om in devote aandacht de ommegangen te volgen. Het was een bonte mengeling. Niet alleen Briellenaren, die naar de H. Plaats zijn ge komen om hun Credo en bun liefde voor St. Leonardus van Vechel en gezellen te belijden, maar van heinde en ver uit bet diocees waren opgegaan vele priesters en bestuursleden van onderscheidene broederschappen. eerw. heer Deken A. J. C. Schraag uit Schie dam, en de Zeereerw. Pater A. Bulte-rs O.F.M., leden van de bisschoppelijke oommissie. Als diaken en sub-diaken ad missanj fungeerden de professoren van het seminarie Warmond J. Visser en S. de Korte. De overige functies werden wederom verricht' door theologanten va.n het groot-seminarie, terwijl de Sohola Cantorum van Warmond de liturgische ge zangen zong. Toespraak van den bisschop. Aan het einde van de potificale hoogmis richtte Mgr. zich tot de verzamelde menigte. In de allereerste plaats ^dankte hij de anders denkenden voor hun gang naar het nieuwe kerk gebouw. Het feit van uw tegenwoordigheid, aldus Mgr., wijst op een gelukkige verhouding tusschen de burgers, die in ons vaderland van verscbillènde gezinten zijn. Mgr. gaf gaarne de verzekering, dat de duizenden katholieken, die op deze heiliige pla-ats zouden komen bidden ook i-n hun gebed zullen sluiten de geestelijke en tijdelijke belangen van hen, die niet tot de katholieke kerk behooren. Zich wendende tot zijn priesters en geioovigen, zeide Mgr.: Gij allen, hebt door uw milddadigheid 't mij moge lijk gemaakt om aan den bouw van deze kerk te beginnen. Ik mag verklaren dat deze dag èn voor U èn voor mij een groote feestdag is. Een bijzonder woord sprak mgr. nog tot z'n priester studenten, die hij opwekte om de deugden der Martelaren, een sterk geloof, een heldhaftig geduld en een groote liefde tot God, na te vol gen. Tenslotte sprak Mgr. het vertrouwen uit, dat de geioovigen van zijn bisdom de devotie tot de H.H. Martelaren van Gorcum dit jaar vooral, nu wij staan aan de voorbereiding van het vijfde eeuwfeest, zouden verbinden met de vereering van de H. Liduina, die heel haar leven zich een martelares heeft getoond. De plechtigheden in den Briel met zooveel luister ingezet, zijn gisterenmiddag besloten met d-e overbrenging van den grooten reliek schrijn met de zeventig relikwieën der H.H. Martelaren van Gorcum, van de oude bede vaartskerk naar het nieuwe monumentale Godshuis. Voor deze plechtige processie had zich een indrukwekkende stoet gevormd, be staande uit een groot aantal priesters en lee- ken, die zingend en biddend de Litanie van Allerheiligen, naar de oude kerk trokken, om van daaruit den ommegang door de wandel gangen langs het Martelveld te beginnen. Een tiental jeugdige levieten van het Se minarie Warmond torste hoog o-p de schou ders den heiligen last, geflankeerd door toorts- dragende seminaristen. Onmiddellijk achter den reliekschrijn schreed Monseigneur Aenge nent in vol ornaat met myter en staf, ge volgd door de vele andere Hoogwaardigheids- bekleeders van het bisdom. Pontificale Hoogmis. -j"csion elf uur begon de pontificale Hoog mis. =Het gansche kerkgebouw was bezet door een groote schare van geioovigen, waaronder ook meerdere niet-katholieken. Het voltallig college van B. en W. va.n de gemeente Brielle, t.w. Burgemeester Egter van Wissekerke, de wethouders Van der Knoop en Van der Walle en de gemeentesecretaris Van den Ban waren mede aanwezig. Bij het plechtig dankoffer, dat werd opge dragen, verleenden assistentie als prestoytec- assistens de Hoogeerw. heer Mgr. H. J. M. Taskin, president van het groot-seminarie te Warmond; Troondlakens waren de Zeer- Eenvoudig maar toch zoo hoog verheven van inhoud was deze stille hulde aan St. Leonar dus en gezellen, die door hun heldhaftig voor beeld en het vrijwillig aanvaarden van den ruwen dood, den grond hebben geheiligd, waar op thans door katholiek Nederland een monu ment is geplaatst, dat de eeuwen door getui genis zal afleggen van den eerbied voor Gor- cum's Martelaren Een wijle werd de processie onderbroken en nadat de reliekschrijn op het rustaltaar was geplaatst, schaarde de biddende menigte zich rondom de dierbare overblijfselen, om te luis teren naar de predikatie van een der diake nen van het Groot-Seminarie, die met een jeugdig enthousiasme en een brandenden ziele- ijver zijn medebroeders wees op de verdiende nulde, welke gebracht wordt aan de Marte laren, die thans staan in het Aanschijn van het Lam, waarvoor zij zich zelf geslachtofferd nebben. De president van het Groot Seminarie Mgr. Taskin, omhangen met het purper van zijn hooge waardigheid heeft daarna aan de voe ten van het rustaltaar, als een grijze vader, voor een waardig priesterschap van de aan zijn zorgen toevertrouwde studenten, de voor spraak der H.H. Marteiaren ingeroepen en de belangen van Nederland in het algemeen en van de katholieke bevolking in het bijzon der aan hen toevertrouwd. Opnieuw zette de stoet zich dan weer in beweging en trok men door de weidsche poor ten naar het nieuwe bedehuis, waar de reliek schrijn op een marmeren voetstuk werd ge plaatst, onder de schaduw van den Christus Euoharisticus, Die Zelf de wacht bij Zijn Hei ligen zal betrekken. Tot besluit van dezen zoo schoonen dag, die ongetwijfeld met gulden vjetteren beschreven zal staan ln de annalen van het Haarlemsche Diocees, celebreerde Monseigneur Aengenent een plechtig Lof. Een gedeelte van den nieuwen omgang bij het Martelveld. Naar wij vernemen is gisteren bij de familie te Oirschot telegrafisch bericht ontvangen, dat Z.H. Exc. Mgr. C. v. d. Ven, bisschop van Alexandria (Louisiana U.S.A.) zeer ernstig ongesteld is. Voor zijn leven wordt het ergste gevreesd. Men schrijft van de zijde van het socialis tisch N.V.V. in de soc.-dem. pers: De heer R. Stenhuis, voorheen tegelijker tijd voorzitter van het N.V.V., kamerlid en secretaris-penningmeester van vde Internatio nale* van fabrieksarbeiders, heeft zich de vrij heid veroorloofd, in een vergadering te Haar lem o.m. te spreken over „goed-gesitueerde bestuurders". Het is tegenwoordig gewoonte geworden in de kringen der z.g. revoluitionmairen en dus ook in die der O.S.P., op deze wijze de ar beiders voor te lichten en hen tegen de lei ding onzer beweging op te hitsen. Wij mee- nen, dat de salarissen van de functionaris sen in de arbeidersbeweging in Nederland niet te hoog zijn. Wat dan ook in dit op zicht gezegd wordt, schromen wij niet dema gogie van de allerslechtste soort te noemen. Maar het is het toppunt van brutaliteit, dat de heeT R. Stenhuis, voorheen voorzitter van het N.V.V., kamerlid ein seoretaris-penning- meesteT der internationale van fabrieksarbei ders (alles tegelijkertijd) het durft wagen de woorden te uiten die hij in Haarlem gespro ken heeft. Op het oogeniblik zullen wij hierop niet verder ingaan. Wij vinden deze wijze van op treden zoo walglijk, dat wij er liever geen woord meer van zeggen. Maar wij waarschuwen den heer R. Sten- huis met grooten nadruk op deze wijze niet voort te gaan. Wij zouden anders ook iets moeten zeggen van Inkomsten, die genoten zijn en genoten worden door den heer R. Stenhuis en enkele O.S.P.'ers, die naast hem de arbeiders voorlichten en die zeer sterk uitgaan boven datgene wat de functionaris sen in de arbeidersbeweging in het algemeen verdienen. Het beeld van de godin Cybele Onze Arnhemsc-he correspondent schrijft ons: Dezer dagen werd op pl.m. 60 c.M. diepte in een tuin te Renkum een beeldje opgegraven, ongeveer 60 c.M. hoog, vervaardigd uit een soort terra-cott-a, een gi-psachtige zachte steen. De voorstelling is zeer eigenaardig: het ge. heele lichaam is overdekt met barsten en de figuur staat op een korenschoof. Tegen de strak naast elkaar gelbonden beenen kruipen vlinders, bijen, katjes, enz.; aan de voorzijde van de aureool of kroon staan bloempjes. F :t geheel staat op een voetstuk met vier klauwen en vertoont enkele sporen van polychromie. Bij navraag naar de beteekenis dezer figuur, deelde men ons mede, dat het opschrift aan de achterzijde der kroon: „Madre rirglna dio", natuurlijk geen betrekking heeft op Maria, de Moeder des Heeren, maar in verband met bo vengenoemde voorstelling hier beteekent: de maagdelijke moeder van Zeus. Blijkbaar toch hebben we hier te doen met het beeld van de godin Cyibel-e bijgenaamd de moeder van Zeus, ook wel „mater deum", welke bij de Klein- Aziatisöhe Grieken vereerd werd en ook te Rome werd vereerd o.a. door de „lavatlo ma tris denim", door de Hilaria, door de MegaJesia enz. Cybele is de personificatie der bloeiende natuur en moe dei- der vruchtbaarheid. Van daar .haar iconograf ie boven aangegeven. In het jaar 204 werd het oude idool naar Rome overgebracht en daar oip den Palatijn- söben heuvel in den tempel vereerd. De her komst van dit beeld, vermoedelijk een neo klassieke repliek, moet nader onderzocht wor den evenals de dateering. Nog slechts enkele dagen resten voor de in schrijving voor deelneming aan de Nationale Bedevaart naar Echtern-ach. De gelegenheid om als pelgrim in te schrij ven Lindeplein 17, Heerlen zal sluiten op 1 Mei a.s. Indien op genoemden datum 't aantal inge schreven pelgrims onvoldoende blijkt, zal de Bedevaart niet door gaan. Het Eerste Kamerlid prof. van Embden had d.d. 26 April den Minister van Finan ciën een reeks van zeven schriftelijke vragen gesteld naar aanleiding van diens toezegging om het oordeel van zijn ambtgenoot van De fensie in te winnen over een mogelijke bezui niging in 1932 van ongeveer 12.000.000 op de weermacht, welke prof. van Emtoden in de Kamer had bepleit. Het Eerste Kamerlid wees in zijn vragen o.a. speciaal op dat gedeelte van zij-n rede, waarin hij had betoogd dat om verschillende redenen een departement va.n defensie meer dan eenige andere tak van staatsdiensten voor bezuiniging in aanmerking komt. Minister de Geer heeft d-d. 27 April zijn antwoord reeds klaar en betoogt daarin dat hij, volgens belofte, de aandacht van den Minister, van Defensie op de door den heer van Embden in overweging gegeven bezuini gingen gevestigd heeft en nog op antwoord wacht. Voorts verklaart de Minister van Financiën dan: „Hij heeft geen aanleiding gevonden, in het schrijven, waarin zulks geschiedde, bepaalde gedeelten uit de rede van den heer van Emb den meer in het bijzonder naar voren te brengen en hierdoor den indruk te wekken, alsof het overige minder belangrijk zou zijn". De „Havik" (uitreis) vertrok gisteren om 6.10 uur uit Jodhpur, landde om 10.24 uur in Allahabad, vertrok vandaar weder om 11.15 uur en arriveerde om 14.58 te Calcurra. De Reiger (thuisreis) vertrok gisteren om 6 uur uit Hyderabad, landde om 7.10 In Kara chi, vertrok vandaar weder om 8 uur en arri veerde om 12.55 te Djask. Op 15 September 1925 overhandigde de Fransche gezant aan Stresmann de uitnoodi- Bing voor de conferentie der ministers in zake het veiligheidspact. De plaats der bijeenkomst ^erd in dit schrijven, dat niet onderteekemd ■was, niet genoemd. Volgens de meening der geallieerde regeeringen was einde September of begin October een geschikte tijd. Een voor stel in dien zin weed gedaan en te kennen werd gegeven, dat de geallieerden een antwoord dep" Duitsche regeering verwachtten. Na het bezoek van den Franschen gezant bezocht de Engel- sche zaakgelastigde Stresemann, om uit naam van het Engelsche gezantschap een gelijke uit- noodiging over te brengen. Op 23 September kwam de Duitsche minis terraad oud®1" voorzitterschap van den rijks president bijeen. Besloten werd de uitnoodiging voor de conferentie, welke te Locarno zou wor den gehouden, aan te nemen. Als Duitsche gedelegeerden werden Luther en Stresemann aangewezen. Stresemann heeft over de conferentie in Locarno talrijke aanteekeningen gemaakt. Zoo Behreef hij op 5 October 1925, den eersten dag der conferentie het volgende neer: „Zitting der delegaties. Eerst besprekingen over het voorzitterschap. Besluit, dat officiëel geen president zal worden aangewezen. Het Duitsche voorstel van wisselend presidium wordt door de tegenpartij van de had gewe ien, Rijkskanselier hecht groote waarde aan deze kwestie, gelijk aan alle kwesties, welke op het beoordeelen van deze uiterlijkheden in Duttschland van invloed kunmen zijn, terwijl Schubert, Gaus en lk van meening zijn, dat het in Locarno op de eerste plaats op succes aankomt, waaraan al het andere ondergeschikt Is." En den 6en October teekende hij aan: „Slechte vertaling, welke weglaat de punten, waar het op aan komt, en mijn belangrijkste vraag, hoe de heer Briand zich volgens art. 16 het recht van doortocht voorstelt, verkeerd weergeeft. Chamberlain stuurt Luther een briefje, dat het dringend noodzakelijk is, dat mijn redevoering beter vertaald wordt, en hij wijst er zelf 0Pj dat zij niet volledig is weerge geven." Over het eerste woordenduel tusschen Bri and en Stresemann memoreerde Stresemann den achtsten October in zijn dagboek o.m. het vol gende: „De heer Briand heeft van een gewilde, miet-gelijkborechtiging van Duitschland gespro ken. Deze uitdrukking wijs ik met alle beslist heid van de hand. Als Duitschland niet in staat is militair aan 'n actie deel te nemen, dan zou ik er den heer Briand op willen wijzen, dat deze ongelijkheid tusschen het militairisme der geallieerden en de machteloosheid van Duitsch land door Duitschland zeker niet opzettelijk gewild is. In alle openlijkheid moet het den geallieerden gezegd worden, dat zij het prin cipe der ontwapening tegen Duitschland over dreven hebben, en dat zij het zijn, die den toestand veroorzaakt hebben, om thans Duitsch land te hulp te vragen, waar het niet in staat is, hun deze te geven. Wanneer de heer Briand gezegd heeft, dat 100.000 man toch een tamelijk groote macht is, en dat men blij zou mogen zijn, als elke natie in den volkenbond zulk een macht ter beschikking zou kunnen stellen, dan zou ik er op willen wijzen, dat de strijd in geval van een Russischen aanval, Duitschland zelf zou nopen, tegenmaatregelen voor de rust ln het .binnenland te nermen. Moskou kan op den duur slechts overwinnen, als het een wereld revolutie teweeg brengt. In een strijd van Rusland tegen Duitschland zal het geheime helpeirs in Duitschland krijgen en het is twij felachtig, of de politie en de rijksweer in staat zullen zijn de orde ln het binnenland te hand haven. Als de heer Briand ln deze situatie verant woordelijk leider in Duitschland zou zijn, dan zou hij zeker niet de verantwoording op zich willen nemen, ook zelfs maar duizend man over de grenzen van het rijk te zenden. Men heeft het Duitschland onmogelijk gemaakt, naar bui ten oorlog te voeren. Welk een tegenspraak, dat men aan den eenen kant juist van de zijde der geallieerden het karakter der Duit sche rijksweer als leger bestrijdt en zegt dait zij slechts een grenspolitie is, maar anderzijds de militaire medewerking van deze grenspoli tie in een oorlog eischt. Ik moet den heer Briand verzoeken zich aan de feiten te hou den,zooals zij zijn en zijn geworden, niet krach tens den wil, maar tegen den wil van Duitsch land.. „De uiteenzettingen waren zeer uitvoerig en namen een half uur in beslag. Na mijn rede werd het debat gesloten- Chamberlain zeide 's avonds, dat hij in zijn leven nog nooit zulk een belangwekkend debat had bijgewoond." Den tienóen October schreef Stresemann ln zijn dagboek: „Het vraagstuk der ontwapening was het onderwerp van het debat bij de besprekingen over art. 16 tijdens een rondvaart op helt Lago Maggiore. „Briand keerde zich tegen mijn elsch, dat de algemeene ontwapening een doel was, dat zakelijk door den volkenbond bevorderd en bereikt moest worden. Hij wees er op, dat van de 52 naties, welke tot den volkenbond behooren, misschien 20 niet in staat zouden zijn zich voor een executieve van den volken bond ter beschikking te stellen, en dat daar door voor die volken, op wie de plicht tot verdediging zou vallen, ook de noodzakelijk heid zou bestaan, de zware lasten van groote legers op zich te nemen. „Ik antwoordde, dat de beweringen van Briand mij met ontzetting vervuld hadden. Als ik hem goed had begrepen, was zijn denk beeld niet algemeene ontwapening, maar de verdediging van het beginsel van algemeene ongelijkheid. Eenige dagen geleden (in de zit ting van 8 October) had Briand gezegd, dat er reeds zeer veel gewonnen zou zijn. wan neer elke natie 100.000 man in het veld zou kunnen brengen. Thans leidde de heer Briand uit het onvermogen van een deel der leden van den volkenbond, de plicht van het andere deel af om het militairisme vast te houden. Dat was een voor ons volkomen onaanneme lijk principe. Wij moesten verwachten, dat de volkenbond, gelijk Lutheir naderhand nauw keuriger omschreef, een algemeene ontwape ning zou tot stand brengen, welke een mini mum van troepen voor iederen staat afzonder lijk, maar een relatief gelijk minimum zou in houden. „Briand trachtte zijn rede als niet goed begrepen in het licht te stellen en verklaarde dat Frankrijk zoowel zijn vlootsterkte had verminderd als den diensttijd had verkort, en dat een verdere inkrimping der troepen in het voornemen ligt. „Bij de bespreking, welike op 12 October in den grooten salon van Chamberlain werd ge houden, bracht ik een uitvoerig rapport uit oveir de door Duitschland gestelde eischen. Ik noemde de wijziging van het Rijnlandregime, verkorting van de bezettingsperioden, ver-min dering van het bezettingsleger, tot ten minste den omvang van het vroegere Duitsche bezet tingsleger, terugtrekking der zwarte troepen, vrijlating der gevangenen uit het Roergebied, opheffing van het investigatieprotocol, veran dering der nota betreffende de luchtvaart en de ontruiming der Keuls-che zone. Ik eisohte voorts 35,000 in kazernes gelegerde politie beambten in plaats van 25.000, behoud van het opperbevel van de rijksweer, vrijheid ten aanzien van d-e instructie der troepen. Voorts verklaarde ik, niet te begrijpen, wat de sol daten nog in het bezette gebied moesten doe-n. Elke motiveering, dat zij daar nog iets had den te maken, ontbrak m.i„ omdat zij de vei ligheid van Frankrijk niet meer hadden te verdedigen. Zij hadden misschien nog slechts tot taak de vaandels van hun regimenten te toonen. Wanneer de inkorting en opheffing der bezetting zou volgen, moest ook hat re ferendum in het' Saargebied vervroegd worden. „Verder eischte ik, dat in het bezette gebied luchtvaartondernemingen en landingsplaatsen zouden worden toegelaten en ik besloot, dat dit de voornaamste eischen waren, welke ik in zeer algemeene trekken had weergegeven". Den volgenden dag schreef Stresemann in zij-n aanteekeningen: „Uit de besprekingen van heden bleek, dat zoowel Berbhelot als Chamberlain zich bij Schubert over deze vérstrekkende eischen be klaagd hebben. Briand zou bijna van de sofa zijn gevallen, toen hij mijn uiteenzettingen had gehoord. Hij bewondert mijn koelheid, welke bijna aan waaghalzerij grenst. Als ik het voor het zeggen zou hébben, zou het heele verdrag van Versailles kunnen ophouden te bestaan. Hij verklaarde, er niets tegen te hebben, dat de verdragen zich in die richting ontwikkelden. Wij kondein echter onmogelijk e-^xhen, dat thans reeds alles gebeurde. Dat was eon prijs voor het veiligheidspact, waar in hjj niet kon toe-steaimen. Ook hij had vele tegenstanders in Frankrijk. Onverstandige menschen te hebben, was niet het monopolie van Duitschland. Men verweet hem in Parijs, dait hij het goede defensieve systeem tegen het veiligheidssysteem geruild had. Ook met be trekking tot hem was het woord „landver rader" gebruikt. „Chamberlain was wel geneigd, in de ont ruiming der Keulsche zone tegemoet te komen, met name, toen ik had ui-teen gezet, dat het voor ons bij de ontruiming dier zone er niet om ging, deze in verband te brengen met de onderhandelingen in Loca.ro, maar dat wij deze ontruiming als een opheffing van een ons aangedaan onrecht beschouwden. Op het oogenblik was de situatie aldus, dat wij den geallieerden verweten, dait zij het internatio naal recht verkrachtten, terwijl de geallieer den ons het verwijt maakten, dat wij onze verplichtingen ontdoken. Wat van een huwe lijk te denken, als de a.s. echtgenooten elkaar wederkeering zulke verwijten maakten" Uit het verdere verloop van de besprekin gen blijkt, dat Chamberlain wel inzag, dat deze kwestie opgelost moest zijn, voordat het pact aan de orde kwam. Briand scheen ge neigd haar in een parlementaire rede ter spra ke te brengen. „Na de onderhandelingen, die ten slotte min of meer verliepen", lezen wij in Stresemann's dagboek, „doordat wij duide lijk te kennen gaven, dat dergelijke beloften voor ons niet voldoende waren, zocht Luther den zeer vermoeiden en geprikkelden Briand in zijn kamer op, met het resultaat, dat Briand verklaarde, dat hij niets tegen mijn programma in te brengen had, maar thans deze concessies niet kon toezeggen. „De kwestie van de schuld aan den oor log werd door mij ter gelegenheid van de eer ste zitting te berde gebracht, waarin van het toetrden van Duitschland tot den volkenbond sprake was (8 October). Ik gaf een historische uiteenzetting van de positie van Duitschland in den volkenbond en hield den geallieerden voor oogen, dat zij zelf in het jaar 1919 het toetreden van Duitschland tot den volkenbond van de hand hadden gewezen. Ik bracht het aandringen van Nansen in herinnering, de re de van Mac Donald in Genève, en herhaalde ons standpunt, dat Duitschland zijn Interna tionale verplichtingen erkent, maar niet in dien zin, dat het een moreeie schuld op zich neemt. „Eerst scheen het, alsof niemand op deze kwestie zou ingaan, totdat Vandervelde, die anders steeds doof is, verklaarde, dat de heer Stresemann de vraag had opgeworpen, wie den oorlog veroorzaakt had. Hij wilde geen olie in het vuur gieten, maar hij wilde toch verklaren.Daarop volgden eenige woorden over het verdrag van Versailles, welke ik niet verstond. De conferentie werd onrustig. Chamberlain tikte nerveus met zijn vingers op tafel en zeide: „De heer Stresemann heeft de door Vandervelde genoemde vraag niet in het debat geworpen". Briand antwoordde daarop, dat de heer Stresemann van het me morandum heeft gesproken, dat de Duitsche regeering aan den volkenbond had overhan digd. Ik zelf verklaarde, dat ik dat deel van het Duitsche memorandum had geciteerd, waarin woordelijk wordt gezegd, dat Duitsch land een moreeie schuld niet erkende. „Vandervelde zeide toen, dat hij dit thema wilde laten vallen, en het onweer trok weer voorbij." Op 12 October had Stresemann nog eens een bespreking met Chamberlain gehad over de Duitsche Rijnlandkwestie. Den daarop volgenden dag had hij tijdens een gesprek met Briand gelegenheid deze zaak nog eens te berde te brengen. „Briand", zoo teekende hij in zijn dagboek aan, „ging op hijzonder- heden weinig in, zeide echter, „dat het na tuurlijk was, dat het af te sluiten pakt groote gevolgen zou hebben. Zoo was hij persoonlijk geen vriend van de militaire be zetting; hij zeide dit met bijzondere betrek king tot mijn eisch betreffende de verkorting der bezettingsperiode. Ook mijn uiteenzettin gen over het luchtverkeer hoorde hij zonder tegenspraak aan." Op den laatsten dag van Locarno bracht Stresemann de kwestie van het Rijnland nog eens bij een bezoek aan Chamberlain ter sprake. Op détails werd niet ingegaan, slechts werd te kennen gegeven dat een der Duitsche gedelegeerden in zijn rede deze kwestie zou aanraken en van haar gevolgen zou spreken. Briand verklaarde toen, dat hij een ander voorstel deed, hij zou voorstellen niet meer de uitdrukking „bezette gebied" te gebruiken. Hij zou dan van zijn kant op deze kwestie ingaan, wat later in zijn rede ook ge beurd is. „Na zijn rede van Vrijdagavond kwam Briand op mij toe en schudde mij beide han den. Ik pakte zijn rechterhand en zeide, dat ik hem van harte dankbaar was voor de woorden, welke hij had gesproken, waarop hij antwoordde: „Neen, spreek niet van woor den; ik zal u het bewijs brengen, dat het geen woorden waren, maar daden zijn." „Den volgenden dag, toen ik aan de lunch naast hem zat, zeide hij, dat hij met Cham berlain had gesproken; deze was bereid de Engelsche bezettingstroepen te verminderen. Dat stelde hem in de gelegenheid, ook een voorstel te doen tot vermindering van de Fransche bezettingstroepen." (Nadruk verboden.), i V

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 5