I
de nieuwe beevaartskapel
V
STRESEMANN'S LOCARNO-
POLITIEK.
TE BRIELLE.
Uit de nagelaten geschriften van
den grooten staatsman.
DONDERDAG 28 APRIL 1932
Ni
DE CONFERENTIE VAN
LOCARNO.
mmmmmm
PLECHTIGE CONSECRATIE DOOR
MGR. AENGENENT.
DE NIEUWE KERK.
In plechtige processie is de
reliekschrijn overgebracht.
"MGR. C. VAN DE VEN.
Zeer ernstig ongesteld.
„GOED GESITUEERDE
BESTUURDERS".
EEN MERKWAARDIGE VONDST
TE RENKUM.
NATIONALE BEDEVAART NAAR
ECHTERNACH.
HUMOR IN REGEERINGSSTUKKEN.
DE INDISCHE POSTVLUCHTEN.
DUITSCHLANDS ONTWAPENING.
De bezetting van het Rijnland.
Het eerste woordenduel.
De Duitsche eischen.
De schuld aan den oorlog.
I
mmm.
Het front van de nieuwe bedevaartskerk met de toegangspoort te den Brielle.
Een lang gekoesterde ivensch van
Katholiek Nederland in
vervulling.
Gisteren is op het Brlelscho martelveld
Iets heerlijks en iets wonderlijks gebeurd.
Uit den grond, waarin de puinen lagen van
een verwoeste kerk en de beenderen rustten
van onze negentien Gorcumsche bloedgetui
gen, zijn de muren weer omhoog gerezen en
overwelven in strengem ernst en ingetogen
heid de plek, waar Nederlands' Katholieken
Bullen te zamen komen om de nagedachtenis
te eeren van deze mannen, wier zwakheid
door Gods genade zóó volkomen werd, dat
zij moedig den dood ingingen om wille van
hunne en onze geloofsovertuiging.
Reeds een halve eeuw geleden werd deze
pleik een gebenedijde beêvaartsplaats voor
Katholiek Nederland. Het martelveld werd
een omsloten heiligdom, waar jaarlijks dui
zenden bijeen kwamen om zich te sterken aan
de heldhaftigheid dezer bloedgetuigen en de
hemelsche geur te genieten van deze negen
tien bloedroode rozen in 's Heeren Hof.
Op de door het martelbloed gewijde plek ver
rees later het prachtige hardsteenen rust
altaar met de zware ciboriumvormige over
koepeling, vanwaar tijdens de plechtigheden
met de H. Eucharistie, voor welken waarach
tigheid deze priesters den dood ingingen, het
igeloovig nageslacht gezegend werd
Maar ook hiermede was nog niet bereikt,
wat waardig en passend was op zulk een kost
baar erf onzer vaderlandsche kerk. En toen
door wijziging van de vestingwet de mogelijk
heid tot den bouw van een steenen kerk was
geopend, gingen dan ook' daarheen veler ge
dachten en verlangens heen.
Het was in de eerste vergadering van de
Bissehoppebjke Commissie, welke onder voor
zitterschap van Mgr. Aengenent gehouden
-werd, dat de plannen voor zulk een nieuw
bouw werden besproken. Op de zoogenaamde
bültweide, de door gras verborgen ruïne van
dè oude reeds in 1200 gebouwde Maria-kerk
van Rug.ge moest het nieuwe heiligdom ter
eere van onze glorierijke martelaren verrijzen.
In 1930 werd door de Bisschoppelijke Com
missie aan den Rotterdamschen architect H.
P. J. de Vries de opdracht verstrekt tot het
ontwerpen van plannen voor een nieuwe
steenen beêvaartskerk. In October 1930 wer
den deze definitief goedgekeurd. In Mei 1931
werd begonnen met het afgraven der buit-
weide, waardoor de fundeeringswerken der
oude parochiekerk werden blootgelegd. Op 20
Augustus van dat jaar toon door mgr. Aen
genent op plechtige wijze de eerste steen van
de nieuwe kerk worden gelegd.
Allen, die dn de komende maanden hun
schreden zullen zetten naar Briel^ zullen ver
rukt staan over het mooi, stijlvol complex, dat
hier is verrezen. Wanneer men vroeger, de
hooge lanen Tond Brielle's wallen verlatend, in
de verte het mager silhouet van de grauwe
kapel ontwaarde, daar wordt men nu dadelijk
verrast door het sierlijk kerkgebouw met zijn
harmonische lijnen en zijn helrood, hoogop-
gaand dak, dat alle somberheid uitbant en
van geestelijke vreugde spreekt. In de ramen
fonkelt het groen van het antiek glas-in-lood
of het goud-geel brandend licht der hooge
ramen van het presbyterium. De aanzet van
de nieuwe processiegangen met hun typische
steenmuurtjes doen denken aan een kloosterhof
die hier ln deze wijde vlakte met p'ieuze hand
is opgebouwd.
Wanneer men van den hoofdweg door de
steenen poort met zware ijzeren hekken het
terrein heeft betreden, staat men voor den
hoofdingang, welke spreekt van eenvoud en
beheersching. Door het portaal, dat in gebakken
steen het wapen draagt van Mgr. Aengenent
als de fundator dezer kerk, krijgt ge ineens
een imponeerenden indruk van deze kerk. Uw
blik wordt aanstonds getrokken naar het pres
byterium, dat overstraald wordt door een goud
geel, bijna geheimzinnig licht. Tegen den strak-
ken achterwand schittert de marmeren offer
tafel met het gulden fijn-gelijnde -tabernakel.
Eerst daarna komt men er toe het verdere
gebouw in oogenschouw te nemen. Zeven
groote gemetselde hogen overwelven de ruimte
en dragen het dak. De hooge triomfboog voor
het presbyterium sluit als bet ware de ruimte
der ge-loovigen van het presbyterium af en
geeft een rustige sfeer aan het geheel. Aan de
achterzijde valt hetzelfde gele licht door de
hooge vensters boven het zangkoor.
Wat nu de uitvoering van het werk betreft
het volgende. Aanneemster van den bouw was
de firma Wortel en Buysing te Tilburg, terwijl
toezicht op den bouw werd gehouden door den
heer R. Mentink. De miskleurige klinkers, hier
en daar van brandkoppen voorzien, werden ge
leverd door de fa. Robbert Jansen, de rose-
roodkleurige hardgrauwe binnensteen door de
firma Anton Geld-ens, beiden uit Nijmegen. Het
granletwerk van den buitenbouw en het mar-
merwerk aan de binnenzijde, als altaar en tre
den van het presbyterum met het voetstuk van
het schrijn. Grieksch skyros en goudgeaderd
zwart Silezisch marmer, leverde de Nederland-
sche Natuursteenhandel van Stokkum uit Rot
terdam. De teakhouten deuren en de zware
meubelen voor sacristie en refectorium, werden
naar ontwerp van architect de Vries vervaar
digd door ,,De Tropen" uit Tilburg. De deco
ratie van de zolderingen in kerk, gangen en
vertrekken is naar ontwerp van mevr. de Vries
Creyghton uitgevoerd door den kunstschilder
Bodewijk Sengers met zijn helpers. De altaar-
-tischen stijl, van architect de Vries, werd uit
aankleeding, eveneens naar ontwerp in Egyp-
gevoerd door de edelsmeden Jan Eloy en Leo
Brom.
Het ïn het voorportaal aangebrachte wapen
van Mgr. Aengenent is naar het ontwerp van
den kunstschilder Henry Bijvoet, gebakken bij
de Steenfabriek „Ouderzorg" te Leiderdorp. De
Vereenigde Koninklijke Tapijtfabrieken leverden
de loopers op het presbyterium, trappen en
altaar. Een bran-dkluis is het geschenk van
de firma Lips te Dordrecht, terwijl een prach
tige tuinaanleg van het terrein rond de kerk
is aangeboden door de Kon. Kweekerij P. A.
v. d. Bom uit Oudenbosch.
Gezien de weinige geldmiddelen, die aanwe
zig waren, is de kapel zoo sober mogelijk gehou
den. Verschillende versieringen wachten no-g
op edele gevers. Zoo is noodzakelijk en vraagt
direct de aandacht, dat boven den hoofdingang
en het portaal een Christusbeeld zoo spoedig
mogelijk wordt aangebracht. Ook ligt het nog
in de bedoeling de min of meer bouwvallige
-betonnen omgang door een ln steen gemetselde
te ve-rva-ngen in den geest al-s de kleine stukjes
verbindingsgang, welke den kleinen tuin achter
de nieuwe kapel omsluiten. Dit is te meer nood
zakelijk, wijl bij het afbreken van de oude
kapel dat gedeelte van den omgang opeu komt
te liggen en hier slechts een zeer tijdelijke
voorziening kan worden getroffen.
Uit de oude kapel zijn naar de nieuwe over
gebracht de in hout gesneden beelden der negen
tien martelaren, waarvan er twee tegen den
wand van het presbyterium zijn geplaatst, twee
tegen de triomfboog en de overigen meer uit
liet gezicht in de ruimten tusschen de steenen
[bogen van d-e kap. Ook is naar de nieuwe kapel
overgebracht de bekende groote schilderij met
voorstelling van den marteldood der heiligen,
na een grondige restauratie -door den kunst
schilder Karsten uit Ove-rveen, waardoor het
doek zeer veel heeft gewonnen. Het heeft nu
een waardige plaats gekregen boven den in
gang onder het zangkoor.
In het hofje achter de sacristie zijn van de
resten der Mid-del-eeuwsche kerk, welke man
in den grond heeft gevonden, eenige karakteris
tieke monumentjes gemetseld, welke de heiin-
nering aan de oude bestemming van dezen
grond levendig houden.
Blijde inkomste van Haar
lems Kerkvorst.
Op onze wandel lag naar t heiligdom lieten
we ons vergezellen door een eenvou-digen Briel-
lenaar. Hij vertelt van de blijde inkomste van
Haarlem's Kerkvorst en vraagt ons toch niet te
vergeten er melding van te maken, dat Mgr.
Dinsdagavond niet alleen is afgehaald door de
fine-fleur der katholieke bevolking, maar dat
ook de Brielsche harmonie „Libertatis" en
deze telt geen katholieke leden baar mede-
werking verleende.
Aan het havenhoofd waar eertijds de H. Mar
telaren van Gorcum aan wal werden gezet om
den dood in het martelaarschap te vinden, blie.
zen deze niet katholieke harmonieleden den
bisschop een blij welkom toe.
Mgr. was recht dankbaar voor deze onver
wachte hartelijkheid waarmede heel Brielle fei
telijk zijn komst heeft willen verblijden
Als Z. H. Exc. Mgr. J. D. J- Aengenent per
rijtuig Is gearriveerd aan het nieuwe kerkge
bouw beginnen de zoo zinrijke plechtigheden,
waarbij Mgr. wordt geassisteerd, als diaken
door den ZeerEerw. heer L. J. Willenborg,
pastoor te Bioemendaal en als sub diaken door
den Zeereerw. heer L. Mulder, oud-pastoor van
Brielle, thans herder te Westwoud. De overige
functies worden vervuld door de theologanten
van het bisdom.
Ofschoon de geioovigen eerst tegen half 10
het nieuwe Godshuis mochten binnen treden
stonden zij reeds la-n-g voor het bepaalde uur
in eerbiedige stilte langs den weg om in
devote aandacht de ommegangen te volgen.
Het was een bonte mengeling. Niet alleen
Briellenaren, die naar de H. Plaats zijn ge
komen om hun Credo en bun liefde voor St.
Leonardus van Vechel en gezellen te belijden,
maar van heinde en ver uit bet diocees waren
opgegaan vele priesters en bestuursleden van
onderscheidene broederschappen.
eerw. heer Deken A. J. C. Schraag uit Schie
dam, en de Zeereerw. Pater A. Bulte-rs O.F.M.,
leden van de bisschoppelijke oommissie. Als
diaken en sub-diaken ad missanj fungeerden
de professoren van het seminarie Warmond
J. Visser en S. de Korte. De overige functies
werden wederom verricht' door theologanten
va.n het groot-seminarie, terwijl de Sohola
Cantorum van Warmond de liturgische ge
zangen zong.
Toespraak van den bisschop.
Aan het einde van de potificale hoogmis
richtte Mgr. zich tot de verzamelde menigte.
In de allereerste plaats ^dankte hij de anders
denkenden voor hun gang naar het nieuwe kerk
gebouw. Het feit van uw tegenwoordigheid,
aldus Mgr., wijst op een gelukkige verhouding
tusschen de burgers, die in ons vaderland van
verscbillènde gezinten zijn. Mgr. gaf gaarne de
verzekering, dat de duizenden katholieken, die
op deze heiliige pla-ats zouden komen bidden
ook i-n hun gebed zullen sluiten de geestelijke
en tijdelijke belangen van hen, die niet tot de
katholieke kerk behooren. Zich wendende tot
zijn priesters en geioovigen, zeide Mgr.: Gij
allen, hebt door uw milddadigheid 't mij moge
lijk gemaakt om aan den bouw van deze kerk
te beginnen. Ik mag verklaren dat deze dag èn
voor U èn voor mij een groote feestdag is. Een
bijzonder woord sprak mgr. nog tot z'n priester
studenten, die hij opwekte om de deugden der
Martelaren, een sterk geloof, een heldhaftig
geduld en een groote liefde tot God, na te vol
gen. Tenslotte sprak Mgr. het vertrouwen uit,
dat de geioovigen van zijn bisdom de devotie
tot de H.H. Martelaren van Gorcum dit jaar
vooral, nu wij staan aan de voorbereiding van
het vijfde eeuwfeest, zouden verbinden met de
vereering van de H. Liduina, die heel haar
leven zich een martelares heeft getoond.
De plechtigheden in den Briel met zooveel
luister ingezet, zijn gisterenmiddag besloten
met d-e overbrenging van den grooten reliek
schrijn met de zeventig relikwieën der H.H.
Martelaren van Gorcum, van de oude bede
vaartskerk naar het nieuwe monumentale
Godshuis. Voor deze plechtige processie had
zich een indrukwekkende stoet gevormd, be
staande uit een groot aantal priesters en lee-
ken, die zingend en biddend de Litanie van
Allerheiligen, naar de oude kerk trokken, om
van daaruit den ommegang door de wandel
gangen langs het Martelveld te beginnen.
Een tiental jeugdige levieten van het Se
minarie Warmond torste hoog o-p de schou
ders den heiligen last, geflankeerd door toorts-
dragende seminaristen. Onmiddellijk achter
den reliekschrijn schreed Monseigneur Aenge
nent in vol ornaat met myter en staf, ge
volgd door de vele andere Hoogwaardigheids-
bekleeders van het bisdom.
Pontificale Hoogmis.
-j"csion elf uur begon de pontificale Hoog
mis. =Het gansche kerkgebouw was bezet door
een groote schare van geioovigen, waaronder
ook meerdere niet-katholieken. Het voltallig
college van B. en W. va.n de gemeente Brielle,
t.w. Burgemeester Egter van Wissekerke, de
wethouders Van der Knoop en Van der Walle
en de gemeentesecretaris Van den Ban waren
mede aanwezig.
Bij het plechtig dankoffer, dat werd opge
dragen, verleenden assistentie als prestoytec-
assistens de Hoogeerw. heer Mgr. H. J. M.
Taskin, president van het groot-seminarie
te Warmond; Troondlakens waren de Zeer-
Eenvoudig maar toch zoo hoog verheven van
inhoud was deze stille hulde aan St. Leonar
dus en gezellen, die door hun heldhaftig voor
beeld en het vrijwillig aanvaarden van den
ruwen dood, den grond hebben geheiligd, waar
op thans door katholiek Nederland een monu
ment is geplaatst, dat de eeuwen door getui
genis zal afleggen van den eerbied voor Gor-
cum's Martelaren
Een wijle werd de processie onderbroken en
nadat de reliekschrijn op het rustaltaar was
geplaatst, schaarde de biddende menigte zich
rondom de dierbare overblijfselen, om te luis
teren naar de predikatie van een der diake
nen van het Groot-Seminarie, die met een
jeugdig enthousiasme en een brandenden ziele-
ijver zijn medebroeders wees op de verdiende
nulde, welke gebracht wordt aan de Marte
laren, die thans staan in het Aanschijn van
het Lam, waarvoor zij zich zelf geslachtofferd
nebben.
De president van het Groot Seminarie Mgr.
Taskin, omhangen met het purper van zijn
hooge waardigheid heeft daarna aan de voe
ten van het rustaltaar, als een grijze vader,
voor een waardig priesterschap van de aan
zijn zorgen toevertrouwde studenten, de voor
spraak der H.H. Marteiaren ingeroepen en
de belangen van Nederland in het algemeen
en van de katholieke bevolking in het bijzon
der aan hen toevertrouwd.
Opnieuw zette de stoet zich dan weer in
beweging en trok men door de weidsche poor
ten naar het nieuwe bedehuis, waar de reliek
schrijn op een marmeren voetstuk werd ge
plaatst, onder de schaduw van den Christus
Euoharisticus, Die Zelf de wacht bij Zijn Hei
ligen zal betrekken.
Tot besluit van dezen zoo schoonen dag, die
ongetwijfeld met gulden vjetteren beschreven
zal staan ln de annalen van het Haarlemsche
Diocees, celebreerde Monseigneur Aengenent
een plechtig Lof.
Een gedeelte van den nieuwen omgang bij
het Martelveld.
Naar wij vernemen is gisteren bij de familie
te Oirschot telegrafisch bericht ontvangen, dat
Z.H. Exc. Mgr. C. v. d. Ven, bisschop van
Alexandria (Louisiana U.S.A.) zeer ernstig
ongesteld is. Voor zijn leven wordt het ergste
gevreesd.
Men schrijft van de zijde van het socialis
tisch N.V.V. in de soc.-dem. pers:
De heer R. Stenhuis, voorheen tegelijker
tijd voorzitter van het N.V.V., kamerlid en
secretaris-penningmeester van vde Internatio
nale* van fabrieksarbeiders, heeft zich de vrij
heid veroorloofd, in een vergadering te Haar
lem o.m. te spreken over „goed-gesitueerde
bestuurders".
Het is tegenwoordig gewoonte geworden in
de kringen der z.g. revoluitionmairen en dus
ook in die der O.S.P., op deze wijze de ar
beiders voor te lichten en hen tegen de lei
ding onzer beweging op te hitsen. Wij mee-
nen, dat de salarissen van de functionaris
sen in de arbeidersbeweging in Nederland
niet te hoog zijn. Wat dan ook in dit op
zicht gezegd wordt, schromen wij niet dema
gogie van de allerslechtste soort te noemen.
Maar het is het toppunt van brutaliteit, dat
de heeT R. Stenhuis, voorheen voorzitter van
het N.V.V., kamerlid ein seoretaris-penning-
meesteT der internationale van fabrieksarbei
ders (alles tegelijkertijd) het durft wagen de
woorden te uiten die hij in Haarlem gespro
ken heeft.
Op het oogeniblik zullen wij hierop niet
verder ingaan. Wij vinden deze wijze van op
treden zoo walglijk, dat wij er liever geen
woord meer van zeggen.
Maar wij waarschuwen den heer R. Sten-
huis met grooten nadruk op deze wijze niet
voort te gaan. Wij zouden anders ook iets
moeten zeggen van Inkomsten, die genoten
zijn en genoten worden door den heer R.
Stenhuis en enkele O.S.P.'ers, die naast hem
de arbeiders voorlichten en die zeer sterk
uitgaan boven datgene wat de functionaris
sen in de arbeidersbeweging in het algemeen
verdienen.
Het beeld van de godin Cybele
Onze Arnhemsc-he correspondent schrijft
ons:
Dezer dagen werd op pl.m. 60 c.M. diepte in
een tuin te Renkum een beeldje opgegraven,
ongeveer 60 c.M. hoog, vervaardigd uit een
soort terra-cott-a, een gi-psachtige zachte steen.
De voorstelling is zeer eigenaardig: het ge.
heele lichaam is overdekt met barsten en de
figuur staat op een korenschoof. Tegen de
strak naast elkaar gelbonden beenen kruipen
vlinders, bijen, katjes, enz.; aan de voorzijde
van de aureool of kroon staan bloempjes. F :t
geheel staat op een voetstuk met vier klauwen
en vertoont enkele sporen van polychromie.
Bij navraag naar de beteekenis dezer figuur,
deelde men ons mede, dat het opschrift aan de
achterzijde der kroon: „Madre rirglna dio",
natuurlijk geen betrekking heeft op Maria, de
Moeder des Heeren, maar in verband met bo
vengenoemde voorstelling hier beteekent: de
maagdelijke moeder van Zeus. Blijkbaar toch
hebben we hier te doen met het beeld van de
godin Cyibel-e bijgenaamd de moeder van Zeus,
ook wel „mater deum", welke bij de Klein-
Aziatisöhe Grieken vereerd werd en ook te
Rome werd vereerd o.a. door de „lavatlo ma
tris denim", door de Hilaria, door de MegaJesia
enz. Cybele is de personificatie der bloeiende
natuur en moe dei- der vruchtbaarheid. Van
daar .haar iconograf ie boven aangegeven.
In het jaar 204 werd het oude idool naar
Rome overgebracht en daar oip den Palatijn-
söben heuvel in den tempel vereerd. De her
komst van dit beeld, vermoedelijk een neo
klassieke repliek, moet nader onderzocht wor
den evenals de dateering.
Nog slechts enkele dagen resten voor de in
schrijving voor deelneming aan de Nationale
Bedevaart naar Echtern-ach.
De gelegenheid om als pelgrim in te schrij
ven Lindeplein 17, Heerlen zal sluiten
op 1 Mei a.s.
Indien op genoemden datum 't aantal inge
schreven pelgrims onvoldoende blijkt, zal de
Bedevaart niet door gaan.
Het Eerste Kamerlid prof. van Embden
had d.d. 26 April den Minister van Finan
ciën een reeks van zeven schriftelijke vragen
gesteld naar aanleiding van diens toezegging
om het oordeel van zijn ambtgenoot van De
fensie in te winnen over een mogelijke bezui
niging in 1932 van ongeveer 12.000.000 op
de weermacht, welke prof. van Emtoden in
de Kamer had bepleit.
Het Eerste Kamerlid wees in zijn vragen
o.a. speciaal op dat gedeelte van zij-n rede,
waarin hij had betoogd dat om verschillende
redenen een departement va.n defensie meer
dan eenige andere tak van staatsdiensten voor
bezuiniging in aanmerking komt.
Minister de Geer heeft d-d. 27 April zijn
antwoord reeds klaar en betoogt daarin dat
hij, volgens belofte, de aandacht van den
Minister, van Defensie op de door den heer
van Embden in overweging gegeven bezuini
gingen gevestigd heeft en nog op antwoord
wacht.
Voorts verklaart de Minister van Financiën
dan:
„Hij heeft geen aanleiding gevonden, in het
schrijven, waarin zulks geschiedde, bepaalde
gedeelten uit de rede van den heer van Emb
den meer in het bijzonder naar voren te
brengen en hierdoor den indruk te wekken,
alsof het overige minder belangrijk zou zijn".
De „Havik" (uitreis) vertrok gisteren om
6.10 uur uit Jodhpur, landde om 10.24 uur in
Allahabad, vertrok vandaar weder om 11.15
uur en arriveerde om 14.58 te Calcurra.
De Reiger (thuisreis) vertrok gisteren om
6 uur uit Hyderabad, landde om 7.10 In Kara
chi, vertrok vandaar weder om 8 uur en arri
veerde om 12.55 te Djask.
Op 15 September 1925 overhandigde de
Fransche gezant aan Stresmann de uitnoodi-
Bing voor de conferentie der ministers in zake
het veiligheidspact. De plaats der bijeenkomst
^erd in dit schrijven, dat niet onderteekemd
■was, niet genoemd. Volgens de meening der
geallieerde regeeringen was einde September
of begin October een geschikte tijd. Een voor
stel in dien zin weed gedaan en te kennen werd
gegeven, dat de geallieerden een antwoord dep"
Duitsche regeering verwachtten. Na het bezoek
van den Franschen gezant bezocht de Engel-
sche zaakgelastigde Stresemann, om uit naam
van het Engelsche gezantschap een gelijke uit-
noodiging over te brengen.
Op 23 September kwam de Duitsche minis
terraad oud®1" voorzitterschap van den rijks
president bijeen. Besloten werd de uitnoodiging
voor de conferentie, welke te Locarno zou wor
den gehouden, aan te nemen. Als Duitsche
gedelegeerden werden Luther en Stresemann
aangewezen.
Stresemann heeft over de conferentie in
Locarno talrijke aanteekeningen gemaakt. Zoo
Behreef hij op 5 October 1925, den eersten dag
der conferentie het volgende neer:
„Zitting der delegaties. Eerst besprekingen
over het voorzitterschap. Besluit, dat officiëel
geen president zal worden aangewezen. Het
Duitsche voorstel van wisselend presidium
wordt door de tegenpartij van de had gewe
ien, Rijkskanselier hecht groote waarde aan
deze kwestie, gelijk aan alle kwesties, welke
op het beoordeelen van deze uiterlijkheden in
Duttschland van invloed kunmen zijn, terwijl
Schubert, Gaus en lk van meening zijn, dat
het in Locarno op de eerste plaats op succes
aankomt, waaraan al het andere ondergeschikt
Is."
En den 6en October teekende hij aan:
„Slechte vertaling, welke weglaat de punten,
waar het op aan komt, en mijn belangrijkste
vraag, hoe de heer Briand zich volgens art. 16
het recht van doortocht voorstelt, verkeerd
weergeeft. Chamberlain stuurt Luther een
briefje, dat het dringend noodzakelijk is, dat
mijn redevoering beter vertaald wordt, en hij
wijst er zelf 0Pj dat zij niet volledig is weerge
geven."
Over het eerste woordenduel tusschen Bri
and en Stresemann memoreerde Stresemann den
achtsten October in zijn dagboek o.m. het vol
gende:
„De heer Briand heeft van een gewilde,
miet-gelijkborechtiging van Duitschland gespro
ken. Deze uitdrukking wijs ik met alle beslist
heid van de hand. Als Duitschland niet in staat
is militair aan 'n actie deel te nemen, dan zou
ik er den heer Briand op willen wijzen, dat
deze ongelijkheid tusschen het militairisme der
geallieerden en de machteloosheid van Duitsch
land door Duitschland zeker niet opzettelijk
gewild is. In alle openlijkheid moet het den
geallieerden gezegd worden, dat zij het prin
cipe der ontwapening tegen Duitschland over
dreven hebben, en dat zij het zijn, die den
toestand veroorzaakt hebben, om thans Duitsch
land te hulp te vragen, waar het niet in staat
is, hun deze te geven.
Wanneer de heer Briand gezegd heeft, dat
100.000 man toch een tamelijk groote macht
is, en dat men blij zou mogen zijn, als elke
natie in den volkenbond zulk een macht ter
beschikking zou kunnen stellen, dan zou ik er
op willen wijzen, dat de strijd in geval van
een Russischen aanval, Duitschland zelf zou
nopen, tegenmaatregelen voor de rust ln het
.binnenland te nermen. Moskou kan op den
duur slechts overwinnen, als het een wereld
revolutie teweeg brengt. In een strijd van
Rusland tegen Duitschland zal het geheime
helpeirs in Duitschland krijgen en het is twij
felachtig, of de politie en de rijksweer in staat
zullen zijn de orde ln het binnenland te hand
haven.
Als de heer Briand ln deze situatie verant
woordelijk leider in Duitschland zou zijn, dan
zou hij zeker niet de verantwoording op zich
willen nemen, ook zelfs maar duizend man over
de grenzen van het rijk te zenden. Men heeft
het Duitschland onmogelijk gemaakt, naar bui
ten oorlog te voeren. Welk een tegenspraak,
dat men aan den eenen kant juist van de
zijde der geallieerden het karakter der Duit
sche rijksweer als leger bestrijdt en zegt dait
zij slechts een grenspolitie is, maar anderzijds
de militaire medewerking van deze grenspoli
tie in een oorlog eischt. Ik moet den heer
Briand verzoeken zich aan de feiten te hou
den,zooals zij zijn en zijn geworden, niet krach
tens den wil, maar tegen den wil van Duitsch
land..
„De uiteenzettingen waren zeer uitvoerig en
namen een half uur in beslag. Na mijn rede
werd het debat gesloten- Chamberlain zeide
's avonds, dat hij in zijn leven nog nooit zulk
een belangwekkend debat had bijgewoond."
Den tienóen October schreef Stresemann ln
zijn dagboek:
„Het vraagstuk der ontwapening was het
onderwerp van het debat bij de besprekingen
over art. 16 tijdens een rondvaart op helt
Lago Maggiore.
„Briand keerde zich tegen mijn elsch, dat
de algemeene ontwapening een doel was, dat
zakelijk door den volkenbond bevorderd en
bereikt moest worden. Hij wees er op, dat
van de 52 naties, welke tot den volkenbond
behooren, misschien 20 niet in staat zouden
zijn zich voor een executieve van den volken
bond ter beschikking te stellen, en dat daar
door voor die volken, op wie de plicht tot
verdediging zou vallen, ook de noodzakelijk
heid zou bestaan, de zware lasten van groote
legers op zich te nemen.
„Ik antwoordde, dat de beweringen van
Briand mij met ontzetting vervuld hadden.
Als ik hem goed had begrepen, was zijn denk
beeld niet algemeene ontwapening, maar de
verdediging van het beginsel van algemeene
ongelijkheid. Eenige dagen geleden (in de zit
ting van 8 October) had Briand gezegd, dat
er reeds zeer veel gewonnen zou zijn. wan
neer elke natie 100.000 man in het veld zou
kunnen brengen. Thans leidde de heer Briand
uit het onvermogen van een deel der leden
van den volkenbond, de plicht van het andere
deel af om het militairisme vast te houden.
Dat was een voor ons volkomen onaanneme
lijk principe. Wij moesten verwachten, dat de
volkenbond, gelijk Lutheir naderhand nauw
keuriger omschreef, een algemeene ontwape
ning zou tot stand brengen, welke een mini
mum van troepen voor iederen staat afzonder
lijk, maar een relatief gelijk minimum zou in
houden.
„Briand trachtte zijn rede als niet goed
begrepen in het licht te stellen en verklaarde
dat Frankrijk zoowel zijn vlootsterkte had
verminderd als den diensttijd had verkort, en
dat een verdere inkrimping der troepen in
het voornemen ligt.
„Bij de bespreking, welike op 12 October in
den grooten salon van Chamberlain werd ge
houden, bracht ik een uitvoerig rapport uit
oveir de door Duitschland gestelde eischen. Ik
noemde de wijziging van het Rijnlandregime,
verkorting van de bezettingsperioden, ver-min
dering van het bezettingsleger, tot ten minste
den omvang van het vroegere Duitsche bezet
tingsleger, terugtrekking der zwarte troepen,
vrijlating der gevangenen uit het Roergebied,
opheffing van het investigatieprotocol, veran
dering der nota betreffende de luchtvaart en
de ontruiming der Keuls-che zone. Ik eisohte
voorts 35,000 in kazernes gelegerde politie
beambten in plaats van 25.000, behoud van
het opperbevel van de rijksweer, vrijheid ten
aanzien van d-e instructie der troepen. Voorts
verklaarde ik, niet te begrijpen, wat de sol
daten nog in het bezette gebied moesten doe-n.
Elke motiveering, dat zij daar nog iets had
den te maken, ontbrak m.i„ omdat zij de vei
ligheid van Frankrijk niet meer hadden te
verdedigen. Zij hadden misschien nog slechts
tot taak de vaandels van hun regimenten te
toonen. Wanneer de inkorting en opheffing
der bezetting zou volgen, moest ook hat re
ferendum in het' Saargebied vervroegd worden.
„Verder eischte ik, dat in het bezette gebied
luchtvaartondernemingen en landingsplaatsen
zouden worden toegelaten en ik besloot, dat
dit de voornaamste eischen waren, welke ik
in zeer algemeene trekken had weergegeven".
Den volgenden dag schreef Stresemann in
zij-n aanteekeningen:
„Uit de besprekingen van heden bleek, dat
zoowel Berbhelot als Chamberlain zich bij
Schubert over deze vérstrekkende eischen be
klaagd hebben. Briand zou bijna van de sofa
zijn gevallen, toen hij mijn uiteenzettingen
had gehoord. Hij bewondert mijn koelheid,
welke bijna aan waaghalzerij grenst. Als ik
het voor het zeggen zou hébben, zou het heele
verdrag van Versailles kunnen ophouden te
bestaan. Hij verklaarde, er niets tegen te
hebben, dat de verdragen zich in die richting
ontwikkelden. Wij kondein echter onmogelijk
e-^xhen, dat thans reeds alles gebeurde. Dat
was eon prijs voor het veiligheidspact, waar
in hjj niet kon toe-steaimen. Ook hij had vele
tegenstanders in Frankrijk. Onverstandige
menschen te hebben, was niet het monopolie
van Duitschland. Men verweet hem in Parijs,
dait hij het goede defensieve systeem tegen het
veiligheidssysteem geruild had. Ook met be
trekking tot hem was het woord „landver
rader" gebruikt.
„Chamberlain was wel geneigd, in de ont
ruiming der Keulsche zone tegemoet te komen,
met name, toen ik had ui-teen gezet, dat het
voor ons bij de ontruiming dier zone er niet
om ging, deze in verband te brengen met de
onderhandelingen in Loca.ro, maar dat wij
deze ontruiming als een opheffing van een
ons aangedaan onrecht beschouwden. Op het
oogenblik was de situatie aldus, dat wij den
geallieerden verweten, dait zij het internatio
naal recht verkrachtten, terwijl de geallieer
den ons het verwijt maakten, dat wij onze
verplichtingen ontdoken. Wat van een huwe
lijk te denken, als de a.s. echtgenooten elkaar
wederkeering zulke verwijten maakten"
Uit het verdere verloop van de besprekin
gen blijkt, dat Chamberlain wel inzag, dat
deze kwestie opgelost moest zijn, voordat het
pact aan de orde kwam. Briand scheen ge
neigd haar in een parlementaire rede ter spra
ke te brengen. „Na de onderhandelingen, die
ten slotte min of meer verliepen", lezen wij
in Stresemann's dagboek, „doordat wij duide
lijk te kennen gaven, dat dergelijke beloften
voor ons niet voldoende waren, zocht Luther
den zeer vermoeiden en geprikkelden Briand
in zijn kamer op, met het resultaat, dat
Briand verklaarde, dat hij niets tegen mijn
programma in te brengen had, maar thans
deze concessies niet kon toezeggen.
„De kwestie van de schuld aan den oor
log werd door mij ter gelegenheid van de eer
ste zitting te berde gebracht, waarin van het
toetrden van Duitschland tot den volkenbond
sprake was (8 October). Ik gaf een historische
uiteenzetting van de positie van Duitschland
in den volkenbond en hield den geallieerden
voor oogen, dat zij zelf in het jaar 1919 het
toetreden van Duitschland tot den volkenbond
van de hand hadden gewezen. Ik bracht het
aandringen van Nansen in herinnering, de re
de van Mac Donald in Genève, en herhaalde
ons standpunt, dat Duitschland zijn Interna
tionale verplichtingen erkent, maar niet in
dien zin, dat het een moreeie schuld op zich
neemt.
„Eerst scheen het, alsof niemand op deze
kwestie zou ingaan, totdat Vandervelde, die
anders steeds doof is, verklaarde, dat de heer
Stresemann de vraag had opgeworpen, wie
den oorlog veroorzaakt had. Hij wilde geen
olie in het vuur gieten, maar hij wilde toch
verklaren.Daarop volgden eenige woorden
over het verdrag van Versailles, welke ik
niet verstond. De conferentie werd onrustig.
Chamberlain tikte nerveus met zijn vingers
op tafel en zeide: „De heer Stresemann heeft
de door Vandervelde genoemde vraag niet in
het debat geworpen". Briand antwoordde
daarop, dat de heer Stresemann van het me
morandum heeft gesproken, dat de Duitsche
regeering aan den volkenbond had overhan
digd. Ik zelf verklaarde, dat ik dat deel van
het Duitsche memorandum had geciteerd,
waarin woordelijk wordt gezegd, dat Duitsch
land een moreeie schuld niet erkende.
„Vandervelde zeide toen, dat hij dit thema
wilde laten vallen, en het onweer trok weer
voorbij."
Op 12 October had Stresemann nog eens
een bespreking met Chamberlain gehad over
de Duitsche Rijnlandkwestie. Den daarop
volgenden dag had hij tijdens een gesprek
met Briand gelegenheid deze zaak nog eens
te berde te brengen. „Briand", zoo teekende
hij in zijn dagboek aan, „ging op hijzonder-
heden weinig in, zeide echter, „dat het na
tuurlijk was, dat het af te sluiten pakt
groote gevolgen zou hebben. Zoo was hij
persoonlijk geen vriend van de militaire be
zetting; hij zeide dit met bijzondere betrek
king tot mijn eisch betreffende de verkorting
der bezettingsperiode. Ook mijn uiteenzettin
gen over het luchtverkeer hoorde hij zonder
tegenspraak aan."
Op den laatsten dag van Locarno bracht
Stresemann de kwestie van het Rijnland nog
eens bij een bezoek aan Chamberlain ter
sprake. Op détails werd niet ingegaan,
slechts werd te kennen gegeven dat een der
Duitsche gedelegeerden in zijn rede deze
kwestie zou aanraken en van haar gevolgen
zou spreken. Briand verklaarde toen, dat hij
een ander voorstel deed, hij zou voorstellen
niet meer de uitdrukking „bezette gebied" te
gebruiken. Hij zou dan van zijn kant op deze
kwestie ingaan, wat later in zijn rede ook ge
beurd is.
„Na zijn rede van Vrijdagavond kwam
Briand op mij toe en schudde mij beide han
den. Ik pakte zijn rechterhand en zeide, dat
ik hem van harte dankbaar was voor de
woorden, welke hij had gesproken, waarop hij
antwoordde: „Neen, spreek niet van woor
den; ik zal u het bewijs brengen, dat het
geen woorden waren, maar daden zijn."
„Den volgenden dag, toen ik aan de lunch
naast hem zat, zeide hij, dat hij met Cham
berlain had gesproken; deze was bereid de
Engelsche bezettingstroepen te verminderen.
Dat stelde hem in de gelegenheid, ook een
voorstel te doen tot vermindering van de
Fransche bezettingstroepen."
(Nadruk verboden.), i
V