VAN EEN KONING DIE
KRANKZINNIG WERD.
HEMEEVAARX
UIT EEN OUDE STAD.
VOOM KNUTSELAARS.
ALLERLEI.
SPROOKJES VAN
IJSLAND.
hoe NOEM je ze
ZATERDAG 7 MEI 1932
Hst einde.
Nog een eenvoudig werkstukje.
BIJ WELK SPROOKJE
HET HEKSENKRUIS.
De oplossing.
VOOR WISKUNSTENAARS.
Oploaeieg kom-wwte1
Voor F. te Hm.
De oplossing.
Oplossing van den vorigen
rebus.
lil.
„Zijne Majesteit Is zeer ernstig in zUn geest
vermogens gestoord. Allerhoogstdezelve moet
ongeneeslijk verklaard worden en een verdere
inzinking staat voor de deur. Allerhoogstdc-
zelve moet beschouwd worden aJls ongeschikt
om verder te regeeren
Zóó luidde het oordeel van de dokters, die
volgens hun beroep moeten weten, hoe het er
in de hersenen van 'n mensch uitziet: de zenuw
artsen. Voor Ludwiig II was deze uitspraak hei
einde; de koningsmantel werd hem als het ware
van de schouders getild'wat overbleef was een
arm mensch, ten prooi aan een vreeselijki
ziekte. De burcht „Neuchevanstein" 'eelc we]
begaan met het harde lot, dat haar bouwhec.
trof; dichte nevels hingen druilerig over haar
tinnen, toen de heeren aankwamen, die he-
vonnis moesten bekend maken. De paleiswacht
liet ben niet binnen.
„Wij kennen hier geen andere orders dan die
van onzen koning" luidde het antwoord der
gendarmen; de geweren w*erd'en aangelegd
„geen stap verder, of wij beginnen te schieten!"
De deftige heeren moesten terugtrekken 1 Van
alle kanten schoten de bergbewoners toe om
hun geliefden vorst te ontzetten. Wilden ze
hem als 'n gevangene meesleepen? Nooit van
z'n leven en binnen 'n paar uur zat heel de
staatscommissie achter slot en grendel! Daar
hielp geen ventoonen van plechtige papieren en
bevelen nit München aan, méé moesten de
koning-vangers, ze werden opgesloten in de
vertrekken voor de lakeien bestemd en ont-.
kwamen teranuwernood aan een wreede folte
ring, die de ongelukkige koning voor hen had
uitgedacht.- Togen den middag wisten ze, met
behulp der wacht, langs 'n achterdeurtje te.
ontsnappen naar Hohenschwangau en verder
naar de hoofdstad München, het Athene aan
de Isar.
Den elfden Juni 1885 nam een sterke troep
soldaten den burcht Neuschwanstein in bezit
en dwong de paleiswacht tot heengaan. Ludwig
II liep onrustig in zijn vertrekken heen en
weer en verlangde den sleutel haar de toren
kamer, vermoedelijk met de bedoeling zich naar
omlaag te storten. De lakei zei, dat hij hem
niet vinden kon. Eindelijk was hij terecht, en
trad de koning naar buiten, op den gang. Aan
stonds omringden hem de krankzinnigenver
plegers en sneden hem den weg terug af. „Ma
jesteit" sprak dr. G-udden, ,,'t ls de droevig
ste plicht van mijn leven, maar dk heb bevel
gekregen U nog dezen nacht naar het kasteel
■Berg te begeleiden. Indien tl zulks beveelt,
gaan wij om vier uur weg I
Het laatste portret des konings.
De ongelukkige vorst liet ziCh naar zijn
kamers voeren.
„Hoe kunt TJ mij voor krankzinnig verklaren,
U hebt mij niet eens onderzocht?"
„Dat was ook niet noodig, Majesteit; er
waren schriftelijke bewijzen in overvloed".
„Waarom gaan jullie niet uit mijn kamer
Het is hl te onaangenaam
„De geneesheer heeft ons bevolen te blijven".
„En gaat dat te Berg zoo verder?"
„Dat hangt er van af, of U rustig is".
Tegen vier uur in den morgen kwam do
koets, bespannen met vier paarden, voor. Ver
plegers, dokters en gendamen reisden mee.
Ween end en snikkend stonden de menschen
langs den weg, nu men hun den sprookjes
koning ontvoerde. Deez veegde de beslagen rui
ten af; 'n lange, lange blik op de trotsche
torens en kanteelen van Neuschwanstein; hij
zou ze nooit meer wederzien. De rit duurde
tien uren; 's middags kwam men te Berg aan
en het eerste wat de koning deed was rond
Iheel het kasteel te wandelen. Daar trof hij
wachtmeester Sauer van de marechaussee. „Ah,
dos 1st echön, Sauer, dasz sie wieder Dienst
haben
Toen de koning het paleis betrad, viel hem
al dadelijk op, dat overal de krukken van de
deuren waren afgeschroefd, de vensters getra
lied en gaatjes geboord om hem te begluren,
HU wist zich echter meesterlijk te behêerschen
on deed zóó rustig, dat dav Gudden naar MUn*
Gedachtenis-kapel aan den oever van het
Starnbergermeer ,het kruis geeft de plaats
aan, waar de koning met dr. von Gudden
1 verdronk.
da beide wandelaars sloegen een pad langs het
Starnberiger-meer in; om 8 uur had Gudden
gezegd zouden zij terug zijn. Om 10 uur ging
een telegram naar München: „De koning en
Gudden zijn vanavond uit wandelen gegaan en
oog niet teruggekeerd, 't park wordt doorzocht".
Tegen half elf vond een lakei 's konings hoed
aan den oever van het meer, den hoed en de
parapluie van den geneesheer, overjas en jas
■van Luidwig, geheel nat. Er werd een roeiboot
uitgezet; de slotvoogd sprong al spoedig tot
aan de borst in 't water: hij omklemde het
lijk van den waanzinnigen vorst; in de onmid-
dellijke nabijheid was ook dr. Gudden verdron-
j ken. Het horloge van den koning was stil
j blijven staan op tien vóór zevenKunst-
j matige ademhaling mocht niet nleer baten: de
beide dooden werden in het paleis te Kërg
opgebaard. De koninklijke standaard woei door
igansdh Beieren halfstok gedurende den Pink
ster-Maandag. De couranten verschenen met
een extra blad
„Nadat Zijne Majesteit de Koning sedert zijn
aankomst te Beng den raad der doktoren rustig
had opgevolgd, maakte Allcrhoogstdezelve gis
terenavond tegen zevenen in gezelschap van
dr. Gudden een wandeling door het park, van
welke Allerhoogstdezelve en von Gudden na
geruirnen tijd niet terugkeerden. Nadat het
park en de oevers van het meeT waren afge
zocht, werd Zijne Majesteit met den dokter in
het Water aangetroffen. Zijne Majesteit zoowel
als dir. von Gudden gaven nog zwakke teekenen
van leven, maar de in het werk gestelde kunst
matige ademhaling bleek vergeefscto. Des nachts
om twaalf uur werd de dood Zijner Majesteit
vastgesteld. Dit was ook het geval met dr. von
dubben.
München, 14 Juni 1886.
Koninklijke politie-diréctie".
D0 Jongere broeder des konings, Otto, kon
niet opvolgen, daar hij eveneens waanzinnig
was. He zware taak aan de Koningin-Moeder
het treurige nieuws mede te deelen, Weef voor
Ihaar biechtvader weggelegd. Hij las de zwaar
beproefde vrouw iets voor uit het Evangelie,
,wbt heb ik nergens kunnen vinden. Tot drie
maal -toe herhaalde hij met nadruk denzelfden
zin. Toen vroeg zij, of Ludwig, haar zoon, soms
iets overkomen was Een hofdame antwoordde
dat Zijne Majesteit zéér ernstig ongesteld was
Daarop stelde de koningin-moeder de vrrag, of
de koning dood was, waarop de prinses Thereee
'bevestigend knikte......
„Da Kümi is g'storb'n P* (De koning is ge-
starven) zelden de Belersche berg-bewoners.
Hoe was dat zoo gegaan Er zijn geen getuigen
bij dit ontzettende drama geweest en langen
tijd hebben de boeren van Zuid-Beleren onder
Spiegelzaal in het lustslot Herrenchiemsee, door Lodewijk II van Beieren naar het
voorbeeld te Versailles in 1878 gebouwd' Wanneer des zomers deze zaal voor de
ontelbare touristen feestelijk wordt verlic ht, terwijl de muziek speelt, is de indruk
onvergetelijk.
elkaar gefluisterd, dat men hun afgod hai
vermoord. Hiervan Is echter niets gebleken.
Vermoed wordt evenmin, dat de Koning zich
heeft willen verdrinken, want dan zou hij zijn
overkleeren toch eerst niet hebben afgelegd?
Heeft hij willen vluchten en is hij tijdens die
vlucht te water geraakt? Wie zal het zeggen?
De daden van een zielszieke zijn moeilijk te
beradeneeren. Zooveel is wel zeker, dat dr.
Gudden al het mogelijke gedaan heeft zijn pa
tiënt te redden, doch hij was tegen dezen reus
van bijna twee meter met zijn nietige figuur en
twee-en-zestig jaren niet opgewassen.
Ai worstelend moeten zij te water zijn ge
raakt; een oog van den geneesheer was door
een schrikkelijken vuistslag geschonden.
Nu heerscht de plechtige stilte van den Dood
in „Schlosz Berg". Waar smart is, is heilige
grond. Tussclien palmen en het kuische licht
der kaarsen rust de onrustige, het kruis van
den goeden uitgang in de fijne handen. Twee
gendarmen houden de dooden wake; zijn zij het.
wien hij kort voor zijn afsterven nog vroeg, of
zij ook op hem schieten zouden?
Jasmijnbloemen, de lievelingsbloemen van
den romanticus op den koningstroon van Beie
ren, geuren op zijn borst. Keizerin Elisabeth
van Oostenrijk heeft ze gezonden, de vriendin
uit moeilijke jaren. Zij kan niet gelóoven, de
keizerin, dat haar vriend werkelijk dood is; hij
doet maar zoo, om vrede te hebben en niet
meer gekweld te worden door de aanwezigheid
der menschen.
Tegen acht uur des avonds kwam in lange
processie de hofgeestelijkheid naar het paleis
om het stoffelijk overschot af te halen. De
laatste reis naar München begon.
„Ten paradijze mogen de Engelen U heen
leiden", baden de priesters.
„Da.t uw ziel haar fier geleide hebbe, goud
en ijzer. Bij een magnifique en blijde wijze uit
Wagner" zou later Verlaine dichten.
(Slot volgt.)
cben telegrafeerde:' „Hier gaat alles verwon
derlijk goed, de koning is zoo volgzaam als 'n
kind
's Avonds 13 Juni 188B maakte Ludwig een
wandeling met Gudden; een verpleger volgde
op eenigen afstand; deze moest evenwel voor
den dokter terugkeeren. Heit was zes uur en
In 1558 lieerschte een vreeselijke ziekte bin
nen Amersfoort, de pest, die heel wat slacht
offers maakte. De burgemeester gelastte daar
om den 23en Juni, dat voor aille beameitte hul
zen een groote, ronde, strooien krans moest
worden uitgehangen. Hulzen of „veneteren",
op straat uitkomende, waar zieken gestorven
waren, mochten niet eerder worden geopend
dan veertien dagen ma het overlijden. Klee
deren van zieken mochten op straat niet
worden schoongemaakt.
„Die ün het sterfhuis komen en van den
sterfhuize zijn, moeten in het openbaar een
witte roede dragen van vijf vierel (pfl.m. 1
meter) lang".
De handen kregen huisarrest en zoo ze wis
ten te ontsnapen mochten ze worden gesme-
ten(!) (gedood) „somder aen te misdoen!"
Kerkgangers uit besmette woningen mochten
„alleenlick in Sint Jans kerek naer ouder ge
woonte komen en blijven in een apart deel daar
van!
Den 4en Juli 1543 verscheen de gevreesde
Maarten van Rossem voor de stad. De burgerij
verdedigde zich zóó dapper, dat pas na den vijf
den stormloop de poorten voor dit woeste heer
schap werden geopend. Al het geld en zilver
werk werd opgeëisckt; de vrouwen moesten
zelfs de ringen van haar vingers schuiven;
j kostbare kelken en juweelen gingen ln handen
i der Gelderschen, in wier dienst, van Rossem
zich bevond, over. Het klooster van Sint
Agatha werd zwaar gebrandschat.
„Wij 'ferogten ons Gout, Silver ende Kelcken
ende verkogten eenig Landt goedtooop, Wij
mogteu geen Klok luyden om Misse te doen,
maar met besloten deuren met onrust, dat wij
niet en wisten of wij leven of sterven souden.
Naar de reckoning van onse Rentmeester Wou
ter Claassen, soo hadden wij wel vierde half
duysent gulden (3500) schaede. Wij mosben de
Ruyters ende Knegten, wel tot seventien hon
derd, eten geven. De Prior van Windesen, die
bij ons gekomen was, setten sy de blanlke sweer-
den op de borst" aldus is het verhaal
van een der kloostervrouwen uit die dagen.
Pas na 7 Sept. kwam de stad in handen van
Karei V, dien de Hertog van Gelder als heer
had erkend.
Karei V heeft, na Gent, met geen enkele stad
zooveel herrie gehad als juist met Amersfoort,
wier inwoners bekend stonden om hun ontouig-
same, onverzettelijke koppen:
„Amersfoort was een kamp vol stieren,
Keyser noch Koning kost haer regieren"
pegt 'n heel oud rijmpje!
Nu, de Keizer heeft die horens 'n stukje
kleiner gemaakt en de stad zéér streng be
handeld! Hij schonk haar een gemeentewet
„tot rust, welvaren ende veiligheid van den
burgeren ende Ingesetene, ter eeren godts al-
mechtich ende opdat de justitie zonder de
welcke gheene steden en mogen voirspoet heb
ben een iegelijk gedaan worde!"
In die „ordonnancie" (wet) kwamen o.a. de
volgende bepalingen voor:
De burgemeesters, rechters, inwoners moch
ten géén brieven openmaken hun door „vreemde
Heeren" gezonden, maar moesten die stellen in
handen van den Schout.
Ooik de burgers moehten géén antwoord stu
ren, zonder eerst verlof te hebben bekomen!
Voortaan mocht de stadsklok alleen maar ge
luld worden op bevel van den Schout („hoofd
commissaris van politie" zonden wij zeggen).
Jaarlijks werden „twee borgemeester" aange
steld, die evenwel buiten den schout om, niet
veel te vertellen hadden.
Wie vóór zijn 25e jaar trouwde, mocht géén
aanspraak maken op een gift zijner ouders, ook
niet na hun overlijden.
Wie „borger van Amersfoort begeert te wesen
sal comen voor schoudt, burgemeesteren ende
schepenen (rechters);" hij moest den eed af
leggen, zich laten inschrijven en tot voordeel
,van der stadt twelf stuuvers" betalen!!
„Dieghene die eens treokt sal verbueren
(betalen) vijf carolus guldenen. Zoo wie den
anderen slaet of te stoot mitter handt, ofte
vuyste sal verbueren twee carolus gulden. Wie
den anderen begiet met wijn, bier, water ofte
andere onreynicheyt in quaden moede die sal
verbueren twee carolus gulden. Wie eenen an
deren dootslaet sal verbueren zijn lijf. Indien
yemanf bij nachte nae da.t die clocke geiuyt sal
sijn mit wapenen op ter straeten gevonden wor
den sonder licht sa.l verbueren twee carolus
gulden". Ook werden straffen vastgesteld tegen
den „stock-meester" (gevangenis-directeur!),
die zijn gevangenen „liet uytbreecken".
Is het kurken meubilair netjes afgewerkt
En nog wat kurk overgehouden op den koop
toe Prachtig. Dat komt dan van de week
mooi te pas. We gaan een rol-wagentje ma
ken! Niet om zelf in te gaan zitten, maar
meer voor kleinen broer, om mee te spelen.
Het moet dus tegen een stootje kunnen en
daartoe is stevigheid een eerste vereischte.
Eerst snijden we aobt „kuben" jé nag
ook maggi-bJokjes zeggen! en de vier wie
len uit het overschot van kurk en dan maken
we een paar stokjes. Hoe dat alles in elkaar
komt te zitten wijst de teekening uit.
Zorg ervoor de stokjes diep genoég in te
steken, anders ligt de koets zóó in duigén.
Het bovenste latwerk is, zooals je ziet, klei
ner dan het onderste. Met 'n kops-pijkertje
worden de wieltjes bevestigd. Wie er 'n duikie
ln den kelder voor over heeft, mag het kar
retje óók uit 'n dikken peen snijden in plaats
van uit kurk. Je loopt dan natuurlijk de kans,
dat je broertje het na afloop van zijn spel
in z'n maag laat verdwijnen en je weer op
nieuw beginnen moet
HOE STOCKHOLM ONTSTOND!
Stockholm door de Zweden uitgesproken
als Stak-ólm** werd volgens een Duitschen
schrijver aldus gesticht:
„Op zekeren dag nam God een stuk van het
Schotsche meren-district, een brok van het
strand bij Napels, 'n paar eilanden uit de Hyè-
res-groep (bij Toulon), 'n stuk of wat bergrug
gen uit de granietrotsen van den Oeral, 'n brok
Canadeesch naaldwoud en 'n paar Parijsché
straten, schudde het geheel flink door elkaar
en goot het zoo maar uit aan den oever van
een Oost-zeebaai, waar het heden ten dage voor
de hoofdstad van Zweden doorgaat en Stock-
«wordt genoemd!"
Van de week kregen wij een brief van een
mevrouw, die ln de jeugdcourant zoo vriende
lijk is veel belang te stellen, waarin zij ons
vroeg om ook eens wat voor de kleineren te ge
ven, die alles wat voor de ouderen geschreven
wordt niet zoo kunnen snappen natuurlijk!
Naast ons IJslandsch sprookje geven we
daarom nu al vast het eerste plaatsje uit een
reeks van vijf, die allemaal bij bekende sprook
jes thuis hooren. Iedere week komt er één.
Na het laatste plaatje kunnen de oplossin
gen naar ons adres worden gestuurd; onder
de goede oplossers wordt een mooi boek ver.
loot. -
Veel succes!
Rangschik de getallen zóó, dat de som de*
vier over elke lijn 70 bedraagt,
Wij hebben deze week het feest vam 's Hoeren
Hemelvaart herdacht. Het i® niet te -hopen,
dat er in anizen jeugdlkring zijn, r°or
eein dag als detze eigenlijk alleen v»n bean„
is als extra- voettoaSibeiurt of om eens
■mt'd-dieTi
in de week 'n uitgaansdag te hebben. Tegen
voetballen breng ik niets in en een
gun ik iedereen, maar dagen ails HemevaaiU-
dag tobben toch een vérdere, e®n '-cper-e
strekking dan o«m zoo maar in s® 611 ®®ort
onder te gaan
Op het eerste gezicht lijkt hei van niet. De
groote figuren uit het Oude Testament, Enoch,
en ictiiae hetbbe® óók hun tonvel vaart gehad
en de Romeinen wisten den stichter tam
mer stad Rome, Roin-uWs genaamd, te vertel
len, dat hij opklom '<n tan'e'1langs de
trappen der leugens, gelijk een kerkvader liet
'gehoornd heeft. En «T«t Enoch en Ètias betreft,
van doze heiligen, staat niet geschreven, als
van Chniistus', da' V001'taan zouden zitten
aan de a-ocihterh';,ir,lfI God®, de plaats deir eer, en
de plaats van macht, naast den koninklijken
scepter, die immers steed® in de rechterhand
wordt gedragen.
«Daarom ls het feest -van 's Heete® Hemel
vaart zoo'n héél bijzonder feest, dat een bijzon
dere herinnering méér dan waard is.
Veertig dagen né Zijne Verrijzenis heeft
Jesus nog op aardie willen toeven. Daar Boven
konden de Engelen des te schooner de eere-
ibogen voegen voor den Vernederde van
Golgotha. Veertig dagen lang heeft de Venre-
zene rekening willen houden met d® menscihe-
lijike zwakheid, voor wie het opstaan in
majesteit uit een graf, dat anders nooit iemand
teruggeeft, een. ding is zwaér om te verstaan.
Voor d® ooren der 'leerlingen toeft Hij willen
spreken van het Rijk Gods, heeft Hij gegeten
en gedronken, heeft Hij vleesioh en vezels ge
toond en Zijn wonden laten, blinken als ster
ren aain d®n hemel N'iet in het duister van
den nacht als te Bethlehem, niet
door slechts drie leerlingen als bij de ve i
lijking op den matoor, maar omstuwd door
een wolk van getuigen, is Hij wolkenhemel en
starrenhemel d^óórgeg&au om tö komen, m dn
blinkend© glorie van den Vader.
Elias had daartoe een vurigen wagen noodlg
en 'n omdraaienden stormwind hij kon niet
opklimmen door zichzelf, doch Christus vol
bracht dl-t alles in eigen kracht. De heilige
Schriftuur vertelt ons niets van de toebereid
selen, die d© Engelen hadden gemaakt om
hun Koning te ontvangen, maar lik denk dat
daarbij het onbeschrijflijk eerbetoon, door de
ouide Romeinen bereid aan kun zegevierend
terugkeerenden veldoverste, geheel en al in
tot niet zal zijn gezonken
„Toen zag men d© engelen elkander vóór
Gods oog omhelzen.
Toen ibegon met linten en met snaren,
Als 't bruisen eenw ze©, het loflied o,p te varen,
Dat alle heiligen verhieven tot Gods eer:
Ja wlridig to to' L*1™' d!OT eeuwOT oPl>0I<lleer'
Te ontvangen lof en dank; Hij heeft ons
heil vénworven,
_§am Hem zij glorie, kracht en macht en
majesteit
■Kmen, regeere Hij tot in. de eeuwigheid."
Zóó heeft één onizer dichter® Broere
d® wederkomst van Christus in den Hemel
toeschreven.
iDe ten hemel gevaren Jesus moodiigt ook
ons in Zijn -paleis. Zoolang wij op aarde leven,
is onze ziel als 'n vogeltje in 'n kooi, dat
snakt naar d© toossciken en de velden waar het
vrij en los kan vliegen -van tak tot talk. „Wij
(hebben hier geen blijvende plaats, maar wij
zoeken d© toekomstig®" zegt d© apostel, en
Sint Alto neus dichtte:
„In den hemel hoop dk een plaats te bezitten,
dit is alle® wat ik begeer!"
«Het licht, dat Christus, den Verrezen®, ln
onze kerken verzinnebeeldde, d© Paaschkaars;
is nu gedoofd ten teek en, dat Hij de aarde toeft
verlaten om ons in den hemel een plaats te
bereiden. Daan- komt ©enmaaJ een tijd, dat ook
ons Mdht wordt gedoofd, wanneer de dóóds-
kaars onzen ihandien ontglipt. Mochten wij dan
zóó geleefd, hebben, dat onze heenreis een
hemelvaart wordt; en «wij d© poort wijd open
vinden 'bij onze aankomst. Dit kan, wanneer
«we on®, ails de Alpen-toekflummers aan bun
gidsen-, met stevige koorde® vastbinden aan de
IDeragd en todar voetstappen drukken; die leiden
zéker ten eeuwige vrede.
Be zeehcM1®"- too wordt 0p IJsland ver
teld, zijn de» het leger van den
Egyptiscken Fa bÜ de vervolging der
Joden in de Zoo komt
het, dat zeehondS-B n zoo sprcltend
op die van mensCIVn n öien tijd is het
ook, dat de zeehond.' een apart geslaeht
In zee leven en oude1 g6daante, natuur
en eigenschappen va'1 T''ensehen hebben
bewaar In fJen naCfct van Sint Jan m<)„en
Bij hun huid voor Aflaten- dan
gaan ze aan land, word00 weer aensch'6n en
dansen als zij!
Ergens op ©en boerderij v,0_on e een rijke
landbouwer. Zijn schuren e €r eurig ujt
en op de kamers viel niti0 a^n berken.
Alleen was het zoo jammer, da er een vloek
op de bezitting lag. Ieder mensch, die ge
durende den Kerstnacht binnenshuis bleef,
werd den anderen morgen dood gevonden. Dat
was voor den boer en zijn volk niet prettig,
want niemand wou 's nachts binnen blijven op
25 December en alleen-laten kon men het vee
en al het andere toch ook niet! Zekeren keer
huurde de boer weer 'n nieuwen herder, maar
hij vertelde hem éérst van den vloek, die op
de steê rustte.
„O, daar trek ik me niks van aan, dat Is nu
juist iets voor mij, ik geef niks om al dien
onzin!" antwoordde de nieuweling. Hij nam de
betrekking bij den boer aan en ze werden beste
maatjes met elkaar!
Eindelijk brak het Kerstfeest aan. 's Avonds
tevoren verlieten ze allemaal op den nieuwen
knecht na de boerderij en gingen naar de kerk.
„Waarom kleed je je niet aan?" vroeg de land
bouwer den thuisblijver. „Wel, ik kan hier al
die ge-bouwen en het vee toch zeker niet alleen
laten?
„Maak je daar maar niet dik over, dat komt
wel terecht!
Denk liever aan jezelf en wat er van J® wor'
den moet itl den Kerstnacht!"
„Dat is .bijgeloof en onzin en ik wil dat es
eens meemaken!"
Zoo gingen dan de anderen weg en nieu
we bleef. Toen het al donkerder werd, vond hij
het toch maar bet beste, J® k-on n|e weten,
zoo voorzichtig mógelijk te zij®. Hri stak het
licht aan in de keuken en keek naar een
schuilplaats om. Uit dea maakte hij twee
plankon los, ging tegen den steenen binnen-
muur staan, z®"0 de twe® Pinken weer d'r
voor, maar maakte, dat er n kiertje overbleef
om in de kamer te kunnen gluren. Zijn hond
lag onder het bed.
Het duurde niet lang, of ©r kwamen twee
woestuitziende mannen naar binnen die over
al neen loerden, ,,'k Ruik menschenvleesch!"
riep de eene. „Wel nee, hier Is geen sterve
ling!" meende zijn makker. Met de lamp zoch
ten ze in alle hoeken en gaten. Den hond onder
het bed hadden ze gauw genoeg ontdekt; ze
draaiden het stomme dier den nek om en
smeten het voor de deur. De knecht achter de
Planken snapte zeer goed, dat deze kerels geen
katjes waren om zonder handschoenen aan te
pakken en hij hield zich daarom maar héél
koest! Vooral, toen de heele kamer vol men
schen stroomde! Tafels werden neergezet en
gedekt en alles blonk van het zilver, tot zelfs
de schotels toe! Het eten werd opgediend, er
werd duchtig geschranst en gedronken en dat
duurde wel heel den KeTetnacht door! Die op
den uitkijk stonden moesten waarschuwen, of
er menschen kwamen, dan wel of de dag mis
schien begon. Zij gingen 'n paar maal buiten
kijken, maar meldden telkens, dat ©r geen
mensch te bekennen viel en dat ook de dag
nog niet aanbrak. Doch nu vond de knecht, dat
het zoo zachtjes aan maar eens dag moest
worden! Hij stiet de twee planken omver,
sprong de kamer ln, sloeg met het hout dat
het zoo daverde en brulde zoo hard hij kon:
„Dag, Da,g!" De Indringers schrokken ge
weldig, ze namen de toeenen holderdebolder
over elkaar, alles achterlatend wat ze hadden
•meegebracht. Enkelen raakten onder den voet,
anderen werden gewond en de knecht
schreeuwde maar door. „Dag, dag!" Met z'n
allen sprongen ze in een meer, vlak in de buurt,
en daaraan kon de harder precies merken, dat
het meer-volk was geweest. Hij ging terug,
sleepte de dooden nit huis en verbrandde hun
lijken. Toen maakte hij de kamer schoon en
zorgde voor do dure dingen, die waren ach
tergebleven.
Zoodra de landbouwer thuis kwam, vertel
de hij hem alles. Hij mocht de heift van den
buit houden en dat was 'n heele seihat. Nog
enkele jaren bleef hij daar maar het meer-
volk is nooit (meer teru:Sge]jeerd
Heel de week stroomden de oplossingen on
ze postbus binnen. De uitslag der verloting
zal pas in de volgende jeugdcourant kunnen
worden bekend gemaakt, 'n Leuke oplossing
stuurde ons Joh. J- Arnhem een trouwe ka
meraad uit onzen kring, die niet maar eens
per bevlieging, doch regelmatig aan haast alle
puzzles meedoet.
Lees maar eens hoe geestig hij het antwoord
heeft berijmd:
Den lezer van Karl May verhalen
Bezorgde nummer één geen last,
Trouwens 't was toch wel duidelijk:
Een Indiaan was onze gast!
Het tweede plaatje van de serie
Toonde ons Japansche dracht.
Veelbesproken in deez' tijd is
Heusch wel Japan's oorlogsmacht.
Weer een weekje later kregen
We een Arabier te zien.
Hij zelf hoeft hier niets te dragen:
De kameel draagt wel voor tien!
Een heel ander slag van menschen
Is uitgeheeld in nummer vi©r:
De Eskimo's, die 't land bewonen
Met véél sneeuw, maar geen vertier!
En tenslotte kwam de laatste
Van dit nieuwe vijftal weer:
'n Papoea uit Nieuw-Guinea.
(Naar mijn smaak geen aardig heer).
Daar ligt zoo'n groote bekoring in hartelijk
luisteren, zoo'n opvoedende kracht in prettig
praten