E
A
M
2
■I
ALS SLAAF VAN AFR1-
KAANSCHE NEGERS
HET IS GEBEURD....
DE STRAF
WOENSDAG 11 MEI 1932
mmmMi
sms thana «erwta bloesemeradht, groftlKes 6«aet,
m&'*
Z
'MlW.f
.-* v
Reeds weken was er sprake van geweesl
ut - de Spaans be regeering een aantal
egmachiines n»ar de Afrikaansche bezit-
gen wilde sturen, om daar fotografische
ïamen van de verschillende landstreken
laten maken. Een groot deel van het ge-
jied is tot heden nrg weinig onderzocht en
de regeeringen oeienen hun heerschappij
slechts uit op weinig plaatsen aan de kust:
het binnenland bestaat meestal uit woeste
nijen, die over het algemeen uiterst dun be
volkt zijn en alleen langs de bergketens
bevinden zich meerdere nederzettingen van
inboorlingen.
In Mei 1930 kregen wij eindelijk bevel met
6 machines van de nieuwste constructie de
werken aan te vangen.
De luitenant-vliegenier Nunez was als
waarnemer en filmoperateur voor mijn vlieg
machine aangewezen, hartstochtelijk ama
teur-fotograaf a's hij was wijdde hij zich
met evenveel enthousiasme aan zijn nieu
we taak als hij vroeger als uitstekend avia-
teur den eentonigen dienst in het vaderland
zonder klachten opgenomen had. Ons spe
ciaal arbeidsveld was die van de Rio d'Oro
en Nunez had hij onze dagelijksche tochten
reeds in weinig weken waardevol materiaal
bijeengebracht, zoodat wij er op konden re
kenen, dat wij binnen korten tijd onze op
dracht zouden volbracht hebben.
Maar toen kwam de fatale 19e Mei,
waarop voor ons avonturen begonnen, die
naar wij beiden hepen, de vreeseiijkstevan
ons leven zullen blijven.
Tegen zes uur in den morgen waren wij
opgestegen om de laatste opnamen aan de
Rio d'Oro te maken; wij hoopten vroeg in
den namidldag terug te zijn. Van onze
standplaats uit was ons arbeidsveld onge
veer 300 K.M. verwijderd, zoodat wij tegen
9 uur met de zig zag-vluchten voor het fo-
tografeeren der landstreek beginnen kon-
clïfi?c?ftX)0 meter vooruit, dan wanden en op
eêijjgen afstand van de eerste lijn weer de
1000 meter terug, draaien en de heele ge
schiedenis kon weer van voren af aan be
ginnen.
Voor mij als piloot was de zaak verve
lend genoeg; de machine werkte prachtig,
ik moest alleen maar letten op den rechten-
kders der vlucht. En toen plotseling onge
veer bij de twintigste streep, weigerde de
motor. Misschien was de benzine-toevoer
verstopt en ondanks krachtig pompen niet
schoon te krijgen. De ware oorzaak hebben
we nooit heel erna al kunnen constateeren,
wij moesten nu eerst en vooral naar een
geschikte plaats vior eeen noodlanding uit
zien en later... als wij toen geweten had
den, wat ons later te wachten stond.
tiet behoort nu juist niet tot de meest
benijdenswaardige oogenblikken in het le
ven van den avinteur, wanneer hij op een
hoogte van een pear honderd meter in het
losse woestijnzand landen moet: met, tame
lijk zekerheid kan men er op rekenen, dat
hert toestel va3rtraakit en de machine haar
neus tamelijk onzacht in den grond boort,
waarbij de inzittenden kunnen kiezen of ze
vasrtgeriemd willen blijven en onder de
wrakstukken, die zich waarschijnlijk vor
men, begraven worden of Liever uit de open
stoelen geslingerd en met allerlei kneuzin
gen en breuken in het zand tereehit komen.
Gelukkig scheen de bodem tegen het ge
bergte harder te zijn, en wanneer wij ons
lang genoeg in de lucht konden houden,
dan bestond er misschien nog kans, de ma
chine ongedeerd beneden te brengen en na
korte reparatie weer op te stijgen. Voor
zichtig sturde ik dus naar de goschikst
uitziende plaats toe; het beetje wind werd
zorgvuldig benut, om zooveel mogelijk op
hoogte te blijven Maar langzaam zonken
wij lager en lager tot wij tenslotte eigenlijk
nog maar alleen door den zwakken wind
gedragen werden. We waren nu nog maar
10Ö meter va.n ons doel.het moest gaan!
Waarachtig, de machine stak nog eenmaal
de neus in de hoogte, weer een glijden en
de wielen rolden zonder schokken over den
grond.
Doodkalm liep hert toestel op den vasten
gladden grond uit, om ten slotte op de
zachte helling ven een diepte in den bodem
te blijven staan
In geval van een ernstig defect was onze
toestand in de eenzaamheid der woestijn,
zooter van alle hulp verwijderd, nu juist
öiert benijdenswaardig. Zoo vlug mogelijk
verlieten wij dus onze stoelen om den motor
te onderzoeik en Het is mogelijk, dat wij
zoo verdiept waren hierin, dat wij zelfs
geen kanonschot bemerkt, hadden; mis
schien had men het reeds tevoren op een
overrompeling voorzien.in ieder geval
wij waren buitengewoon verbaasd, toen
wij een paar minuten laiter toevallig den
blik op een nabijgelegen verhooging van
den bodem richtten en haast teg.lijkertijd be
merkten, dart si< b een gezelschap van
bijna 2 dozijn negers in onze nabijheid
opgesteld haddien en ons en ons toestel
nieuwsgierig beschouwden. Hert waren reu
zen van kerels van allerlei primitieve wa
penen voorzien, bijna naakt; voorloopig
bleven zij onbeweeglijk op hun plaats
staan eri wilden ons blijkbaar de eerste
schreden laten deen. Nunez en ik waren
toen beiden ovsr hert onverwachte bezoek
eigenlijk blij, wan wij voelden ons, inge
val van een ernstig motordefect tenminste
niet geheel en ai van de wereld afgesneden,
aan vijandelijkheden dachten wij niet.
In ieder geval vonden wij het voor de
hand liggend, eerst eens te probeeren hen
te begroeten: tenslotte ontmoet men men-
schen in de Afrika.nsche woestijn toch niet
met dezelfde onverschilligheid als op een
plein in een grooie stadi
Nauwelijks hadden wij echter de eerste
schrede gezet om onze toeschouwers wat
nadeir te bekijken of deze kwamen plotse
ling als op commando in den looppas op
ons afgestormd, verdeelden zich vlak voor
ons, in twee colonnen en hadden ons in
een seconde tusschen hen ingesloten.
Dit alles speelde zich zóó snel en onver
wacht af, dat wij er niet eens tijd voor
hadden eenig» gedachte te maken over het
zonderlinge gedrag der zwarten. En nau
welijks hadden ie kerels ons omsingeld of
onze belangsieling in de geheele zaak werd
gewelddadig uitgeschakeld; zooals ons la
ter bleek, had mem Nunez en mij ieder een
slag op het hoofd gegeven met den korten
knotsachtigen houten stok, waarmee de
zwarten haast ronder uitzondering gewa
pend waren. Voor ons was het nacht!
Mijn bewustzijn keerde terug, toen
iemand mij herhaaldelijk tamelijk onzacht
in de ribben stiet! Was ik in mijn kamer In
de vliegloodsen en werd ik door mijn be
diende voor den dienst gewekt? Brutaal,
om zoo om te springen met een piloot, die
den heelen dag zoo hard moest werken!
Met een sprong wilde ik, nog slaapdron
ken, uit mijn vermeend bed springen, toen
dk bemerkte, dat ik aan handen en voeten
gebonden was en blijkbaar mijn bed op
den grond zelf had.
Tenslotte werrt ik zóóver wakker, dat
ik in het schemerlicht mijn nadere omge
ving kom onderscheiden. Zonder twijfel be
vond ik mij binnen in een met allerlei moei
lijk fce bepalen geuren doortrokken hol
van inboorlingen.schuin tegenover mij
lag Nunez, eveneens gebonden, zoodat hij
alleen door duwen met den elleboog zijn
aanwezigheid kenbaar kon maken. Geluk
kig hadden wij geen prop in den mond,
zoodart wij tenminste konden pa-aten en
onze meeningen over den minder prettigen
toesrtand konden wisselen. Natuurlijk had
den wij er niet de minste notie van wat
men met ons voorhadmaar in ieder ge
val konden wij er op rekenen, dat men van
het vliegkamp uit naar ons zou gaan zoe
ken wanneer wij voor den avond niet terug
waren. Wel kon men niet voor den volgen
den morgen opstijgen, maar dan moest het
toch gemakkelijk zijn het verlaten vliegtuig
te ontdekken en op ons spoor te komen.
Ons arbeidsveld was bekend en wij kon
den er beslist nie' zoo heel ver van daan
zijn; want onze aanvallers in de woestijn
hadden geen enkele transportmiddel bij
zich gehad en ons dus in onzen bewusteloo-
zen toestand moeten dragen. Voor overma
tige bezorgdheid scheen dus geen directe
aanleiding. Als mijn hoofd maar niet zoo
afschuwelijk bromde.... de kerel moest er
geweldig op geslagen hebben....
Ongeveer een half uuiè nadat dk wakker
geworden was, kwamen eindelijk twee
zwarten in de hut, namen ons, zonder een
woord te spreken op de schouders en
brachten ons naar een plaats, zooals alle
dorpen der inboorlingen er een voor hun
beraadslagingen tn dansen hebben. Hier
waren ongeveer een dozijn kleurlingen aan
wezig, die ons nieuwsgierig aanstaarden
maar op geen enkele van onze vragen en
protesten ook maar met een woord ant
woord gaven, ofschoon wij in de weken
sinds onze aankomst in Afrika allerlei uit
drukkingen der plaatselijke dialecten ge
leerd hadden. Tenslotte kwam een der in
boorlingen en nam ons de voetboeien af,
toen beduidde hij ons, dat wij hem en drie
zijner stamgenooten moesrten volgen. On
getwijfeld zouden wij nu voor een hoofd
man of dorpshoofd gevoerd worden, die
over ons lot zou beschikken, hoopten wij.
Onze teleursteling, onze woede was ech
ter groot, toen wij bemerkten dart onze be
geleiders ons buiten het dorp voerden. Hoe
lang zou die belachelijke geschiedenis nog
duren? We leven toch in de 20e eeuw en
drie uur vliegen van de beschaafde we
reld kan men er toch niet ernstig aan
denken, twee menschen te ontvoeren of met
een of ander oogmerk gevangen te houden?
In ieder geval waren wij niet van plan nog
langer met ons te laten spelen en wij ver
klaarden de vier mannen uitdrukkelijk, dat
we hen ndert verder wilden volgen; tege
lijkertijd maakten we een beweging om den
weg naar het dorp weer in te slaan. Dat
hadden we niet moeten doen! Nog nooit
in mijn leven heb ik zoo'n jammerlijk pak
slaag gekregen als dat nu volgde. Met hun
vuisten stielen 14 .alle yie® C£ ons dart we
dachten er onder te bezwijken: onze armen
waren intusschen nog altijd geboeid, zoo
dat we absoluut weerloos waren. In ieder
geval hielden wij het nu maar voor beter
en pijnloozer een nieuw tevel der kleur
lingen, om hen te volgen, stipt na te ko
men.
Dart was wel de vreeseiijkste marsch, die
men zich kon voorstellen! Kort na zons
ondergang hadden wij het dorp verlaten en
den heelen nacht ging het voocwaacts, altijd
maar voorwaarts, langs wegen, die nu eens
met slingerplanten en struikgewas over
woekerd, dan weer met groote steenen be
zaaid waren, naar gelang de weg zich door
het dal of hooger langs de bergen slingerde.
Daarbij kwam nog de duisternis, die onze
ongeoefende oogen de hindemissen niet
deed onderscheiden. De armen stijf tegen
het lichaam gelxnden, zoodat wij ons abso
luut niet in evenwicht konden houden. Tel
kens en telkens struikelden wij, vielen tot
het bloed gutste uh tallooze wonden aan de
knieën en wij wtrden door het onbarmhar
tig opdrijven van onze begeleiders altijd
maar voortgestuwd. Daarbij kwam lang
zamerhand een brandende dorst, die ons
zelfs in de nachtkoude vreeselijk kwelde en
tenslotte haast onverdraaglijk werd. Maar
met stompen en stooten werden wij vooruit
gedreven tot eindelijk tegen den morgen
een ander inlandsrh dorp bereikt was. Na-
dart men ons weer zorgvuldig de voetboeien
aangedaan had, zonken wij in een hut dood
moe op den grond en waren binnen enkele
oogenblikken in diepen slaap gedompeld.
Het is overbodig onze lotgevallen van de
volgende week U beschrijven het is voldoen
de rte zeggen, dat wij soms op den dag een
poosje mochten slapen om dan des nachts
weer verder gedreven te worden. De man
schappen die ons hegeleidden verwisselden
wel telkens, maar in één ding kwamen ze
toch wonderwel overeen: in brutaliteit.
Tijdens de mars.-hcn geen rustpoozen, geen
gesprekken, alleen slagen! Als eten kregen
wij niets anders dan een sterk gekruid, on
smakelijk vleesch gerecht, dat wij na een
paar dagen hongerlijden echter gulzig ver
slonden. Nóóit kwamen we" een"
tegen die ook maar een enkel woord tot
ons richtte, al onze verzoeken om tegen
goede beloorwng onze vrijheid terug te krij
gen, waren daarom reeds te voren tort mis
lukking' gedoemd Ik denk, dat wij in deze
dagen ongeveer 400 K.M. afgelegd hebben:
onze kleeding en schoenen waren ver
scheurd en wij zelf' tot geraamten verma
gerd.
En van eventueele pogingen om ons te
redden van de zijde onzer collega's geen
spoor
Eindelijk waren onze nachtelijke tochten
ten einde. Op zekeren morgen werden wij
na een vreeseiijken nachtmarsch in een Ne-
geidorp gebracht en geheel tegen verwach
ting in niet verder gedreven.
Den volgenden dag verschenen er echter
twee zwarten in onze hut en beduidden ons
hen te volgen. Onze vrees, voor de afwisse
ling in de plaats van een nachtelijken tocht
eens een marsch in het daglicht te moeten
maken, werd geer waarheid. Wij werden
rechtstreeks uit her dorp op een open stuk
land gevoerd, waarop struikgewas en een
soort heidekruid groeiden. Blijkbaar bevon
den wij ons nog altijd in bergachtige stre
ken, want de bodem was formeel bezaaid
mert groote rotsblokken. Nauwelijks waren
we hier aangekomen of &r werd een heele
colonne zwarten zichtbaar, evenals wij aan
de armen geboeid en door kleurlingen be
waakt.
Ik geloof wel, dart ik heel wat landge-
nooten heb, die sleenen, groote en kleine,
uit zijn akker halen en bijeenbrengen moet
Hij zal dit werk misschien zuchtend, maar
toch met een zeker gevoel van tevredenheid
doeen, omdat hij ervan overtuigd is, dat
hum eigendommen er beter door worden
Datzelfde werk wachtte ons, alleen met dit
verschil, dat wij onder de meest drukkende
voorwaarden, zonder hoop op winst of
voordeel, moesrten werken. Wanneer men
zich eens voorstelt, dat wij bijna 4 weken
echter elkaar van 's morgens vroeg tot laat
in den avond de rotsblokken in de gloeien
de zon rond moesten sleepen, de beenen
door boeien nog geweldig gehinderd
een paar weerzinwekkende inboorlingen als
opzichters daarachterdan zal men wel
licht begrijpen in welken geestelijken en
lichamelijken toestand wij ons na verloop
vam dezen tijd bevonden. De geboeide zwar
ten waren blijkbaai lotgenoot.en, die echter
beter bestand schenen tegen de buitenge
wone inspanning dan wij.
In de geschiedenis hebben wij allen zeker
wel eens nagedacht over het leven der sla
ven in den ouden tijd en wij allen weten
ook, dat nog minder dan een eeuw ge
leden kleurlingen in Amerika hetzelfde
jammerlijk bestaan voerden.
Maar een blanke, opgegroeid in een be
schaafde wereld mist iedere juiste voorstel
ling van de ontberingen, vernederingen,
onmenschelijken arbeid, die men hier van
ons eischte, en door voortdurende brutali
teit ook werkelii'k doorzette, om het land,
waarschijnlijk e«n soort toekomstige ge
meenteakker, van steenen te zuiveren.
Het was een onuitsprekelijke kwelling.
Niet de zware lichamelijke kwelling alleen
maar vooral het drukkende bewustzijn aan
deze donkere onmenschen te moeten ge
hoorzamen en humne mishandelingen te
moeten dulden.
Wanneer ik het. zelf niet beleefd had, zou
ik het voor een overdreven hoofdstuk uit
de „Negerhut van Oom Tom" gehouden
hebben!
Natuurlijk hielden wij ons voortdurend
bezig met gedachten aan een vlucht. Maar
het toezicht was zeer streng en wij waren
altijd geboeid, zoodat wij er ons zonder
werktuigen haast niet van konden bevrij-
en. En bovendien wisten wij niet eens waar
wij ons eigenlijk bevonden. Het is nu juist
niet zoo eenvoudig om er zonder wapens
en levensmidelen in de binnenlanden van
Afrika van door te gaan. En wij rekenden
ook nog altijd op redding door onze vrien
den. En door hen zouden wij ook tenslotte
werkelijk onze vrijheid weer terugkrijgen
al gebeurde dat ook niet, zooals wij ons
voorgesteld hadden, door een stormaanval
op het dorp waar wij gevangen gehouden
werden.
Op zekeren dag werden wij van ons werk
weggeroepen en weer begonnen de einde-
looze nachtelijke marsehen, waarvan wij
toen niet eens wisten of ze ons niet voort
durend verder in de binnenlanden van
Afrika voerden. Aan alles komt echter ten
slotte een einde en op zekeren nacht ont
dekten wij dat onze begeleiders die weer
regelmatig iedereti nacht verwisseld hadden,
plotseling verdwenen waren. Wij wachten
tot den morgen om ons te kunnen orien-
teeren en zagen bij het daglicht dat wij ons
vlakbij een plaatsje bevonden, dat ons na
al deze tijd in de wildernis als een cen
trum van beschaving voorkwam. Dat was
eindelijk nu eens geen inboorlingendorp
met scheeve hutten, maar een stadje! Ik weet
eigenlijk niet meer hoe wij na deze weken
van eindelooze martelingen nog den moed
vonden de plaart» die de inboorlingen ons
aangewezen hadden, te verlaten, maar daar
onze begeleiders zich blijkbaar verwijderd
hadden, bevonden wij ons toch een half
uur later nog altijd geboeid, midden in hel
plaatsje.
De rest is eigenlijk eenvoudig. Wij trof
fen in het stadje verschillende landgenoo-
ten die aanvankelijk heel sceptisch stonden
tegenover onze vertellingen, maar ons toch
met roerende lde:d« verpleegden en verzorg
den. En eindelijk na onzen terugkeer in
ons vliegkamp vernamen wij ook de oor
zaak van onze redding. Nadat man ons des
avonds nu bijna 2 maandem geleden
vermist had, waren den volgenden morgen
alle vliegtuigen naar ons op zoek gegaan.
Maar ons vliegtuig dat verlaten midden in
de woestijn lag had men niet ontdekt, tot
op den huldigen dag is dat geheim nog niet
geheel opgelost Waarschijnlijk waren onze
kameraden over de plaats van onze landing
heen gevlogen totn de inboorlingen tijd
genoeg gehad hadden om het vliegtuig te
vernielen of in gedeelten in het zand te
graven.
Na dagenlang vergeefsch zoeken had men
ons eindelijk als verloren moeiten opgeven,
Het is niet aan te nemen, dat er veel lan
den in de wereld zijn, waar de ambtenaren
minder aanleiding tot wrijving met bet pu
bliek geven dan dat tegenwoordig in Duitsch-
lan.d het geval is. De lui zijn zoo vriendelijk
en voorkomend, dat het soms gevaarlijk wordt.
Het is hier al op het nippertje af, dat men
voor zijn pleizier belasting betaalt, alleen
maar wijl de tiskus-mannsm zoo vriendelijk
doem; en van daar is het nog maar een stap
en we ruïnieeren ons allemaal door veel meer
op te brengen dan waartoe we gehouden zijn.
Inmiddels kan men den nieuwen geest van
de geweldenaars hier todh het tost met voor
beelden benaderen. B.v.:
Daar was dan omlanigs in de groote stad
Berlijn een „eorentfesrte" huisvader, die zijn
kegelavomd had of eene algemeene vergade
ring of zoo iets. In alle gevallen was het erg
laat gewordem en bovendien had hij den huis
sleutel verloren dan wel nimmer in zijn bezit
gelhad. Deze bijzonderheden komen er minder
op aan want zij worden overschaduwd door de
aanwezigheid eener echtgenoot©, welke door
den mam van den kegelavond girootelijks be
mind en nog een weinig meer gevreesd werd.
Het laatste in die mate, dat hij in het ver ge
vorderde nachtuur lang voor de deur zijner
woonstede op en neer liep, zich afvragend hoe
hij zijn huis, dat ergens op de vierde verdie
ping lag, op zoo slinkisohe wijze kon binnen
dringen, dat zijn „Olie" er nieits van zou mer
ken.
Maar daar gaat hem In eens een licht op.
De brandweer! En meteen beeft hij al een
glaasje ingeslagen en aan een touwtje getrok
ken en bijna meteen komt door de nachtelijke
stilte ook de brandweer al aan gedonderd met
heel zijn trein van ladderwagens, rood© kruis
Inrichting, enz.
De erentfeet© huisvader meldt zich bij den
commandant van d© vuurvreters en legt hem
de situatie, waarin hij verkeert bloot. Mis
schien was gezegde commandant ook getrouwd
en moest hij ook wel van tijd tot tijd eene al
gemeen© vergadering hijwonen; misschien was
hij alléén maar aangevlogen door den geest
des modernen Duitechen ambtenaars. In alle
gevallen was er van „anschnauaen" geen spra
ke. Er wend geen don nor wetter naar de stille
sterren en de glimlachende maan omhoog
geslingerd. Er werd niet aan een snor ge
draaid en geen ander dieneütoeef ontwikkeld.
Maar de ladder werd fluks- omhoog gedraaid,
naar de vierde verdieping toe, waar de to-
nauwde hui-sviLd-er tot groote satisfactie van
fld'lnaimln hra-ndwéPT ff spoedig-lm een
open -venster naar binnen verdween. Don vol
genden dag kreeg hij een rekening van tien
mark voor „buitengewone diensten" aan de
brandweer te totalen en deze rekening werd
hem n©ig op discrete wijze toegezonden.
Daarmede eindigt de gansche geschiedenis.
Zij is kort en er heeft geen bloedvergieten in
plaats. Maar zij speelde zich toch maar af in
Maart van het jaar dés Heerem 1932. In de
groot© metropool Berlijn. Ik herhaal: deze ge
schiedenis speelde zich af in het jaar 1932,
ln d© stad Bei-lijn.
Stalin.
Een man liep gevaar in de Wolga te ver
drinken. Een werkman springt hem na-
duikt, en brengt den drenkeling op het droge.
„Alles wat je mij vraagt, zal ik je geven!"
zegt dankbaar de geredde.
„Maar kameraad, u kunt mij niets geven, wat
de sovjets niet goedkeuren
„Zeg 'n wensch, en ik zal hem vervullen!"
„Kameraadmeent de ander, ..'k geloof,
dat je mij voor den gek houdt!"
„Toch niet, kameraad, ik benStalln."
Dan krabt de werkman zich even achter het
oor.
„Beste kerelzegt hij eindelijk, „beloof me
heilig, dat niemand ln Rusland ooit te weten
komt, dat ik je gered heb
tot dan in het vliegkamp een bericht bin
nenkwam, dat wij tegen een bepaald los
geld, 5000 peseta's per persoon weer terug
konden keeren. De kameraden hadden niet
alleen het geld kunnen opbrengen, maar
de regeering had direct nadat, zij ermee in
kennis gesteld was bijgesprongen en had
het geld werkelijk volgens de voorgeschre
ven eischen der Zwarten voldaan. Intus
schen hebben wij vernomen dat ons geval
niet het eerste is waarin de blanken door
de inboorlingen dezer streken gevangen ge
nomen en slechts tegen betaling van een
losprijs weer vrijgelaten werden. Maar voor
ons is dat een magere troost: Nunez en ik
zullen de herinnering aan deze ontzettende
weken wel nooit uit het geheugen kunnen
verbannen.
Sk I 1
Toen de vloot ln de nabijheid van Madagas
car geraakte, telde men zeventig dooden, zeer
vele zieken en ongeveer twintig gezonde man
nen. En de scheurbuik breidde zich nog uit,
zoodat een doffe, wanhopige stemming zich
van de bemanning meester maakte. Nog had
men niet de -helft van de moeilijk© reis vol
bracht. Indië lag nog ver en het vaarwater
was onbekend.
Verlokkend strekte de kust zich uit met
zwaar en donker geboomte en hier en daar de
gastvrije monding van een kreek. Maar een
vijandige bevolking hield zich verscholen ln
dat overdadig groen en men deed geen honderd
passen landwaarts zonder strijd en doodsge
vaar.
Vier honderd jaar later zou men va.n de op
varenden slechts lezen: Houtman en Keyser
landden op Java.
Wa-t zij hadden meegemaakt en hoevelen er
het leven bij hadden ingeschoten bleef onbe
kend.
Beneden in het zfekenverbHjf hing een alles-
verpestende stank. Een gekreun weerklonk
door de bedompte ruimte, waar de lijdende
mannen als het ware op elkaar lagen. De
zwaaiende lamp aan de houten zoldering was
reeds lang uitgebrand. Slechts door een kier
kwam een streep licht naar binnen.
lederen dag stierven er enkelen. Die werden
dan naar boven gehaald en met een korte
plechtigheid overboord gezet. De zeilmakers
verspeelden op die wijze al hun oude stukken
doek.
Aan dek werd gefluisterd. Matrozen lagen
bijeen gekropen, bun verwilderde gezichten
stralc. Nu en dan keek er een met onverholen
haat naar de campanje. Het gefluister ging
door het geheele schip.
Tot onder de zieken drong het door. Daar
klonken dan tusschen het kermen rauwe kre
ten van woede en wanhoop.
In een hoek lag er een die krankzinnig was
geworden, gemeden door de rest en slechts met
rust gelaten zoo lang hij zich kalm wist te
houden. Slechts af en toe schreeuwde hij en het
was hem geraden niet te veel met zijn groote,
behaarde handen om zich heen te maaien,
zooals het een enkele maai in zijn verwarde
brein opkwam
Iets verder stierf een jonge kerel. De ratten
kropen over zijn toenen. Hij kon ze niet meer
verjagen.
Iemand gilde om water.
En tnswmen Cat alles floor vin Cr n,--.
fluister.
Op de campanje heerschto onrust.
Vroeg in den morgen werd op tovel van den
schipper een man in de boeien gezet. Wegens
oproer maken. Hij had gefluisterd
Gelaten liet hij toe dat men hem in de ijzers
sloot. Hij was klein en kaal. Zijn oogen gloeiden
van ingehouden woede.
Er kwam bericht dat ook op een van de
andere schepen een man was opgesloten.
Men naderde de kust.
Pogingen om met de Inlanders in contaat te
komen mislukten. De tijding van de komst
der schepen werd door blauwe rookkolommen
door de gansche streek bekend gemaakt en
overal loerden assagaaien.
Dien dag moest de zeilmaker twee lijken in
naaien. Oud ijzer werd aan hun voeten gelegd.
In een groepje kwamen de matrozen bijeen. De
schipper trad naar voren. Het gebedenboek
in de band. Zlin gezicht stond ernstig.
Hij prevelde iets dat niemand kon verstaan.
Dan gleden de lijken overboord. Een jongen
riep z© spottend iets achterna.
Des middags werden de oproermakers voor
den scheepsraad gebracht. Twee havelooze
mannen stonden voor een aantal schippers en
officieren. Alle beschuldigingen werden bespro
ken. Er was maar één straf. Aan boord van
het andere schip waren messen geworpen en
bevelen niet opgevolgd.
Inderdaad er was maar één straf. Doch de
schipper kende den nood van zijn volk en be
sliste, dat de oproermakers aan land gezet
zouden worden. Kwamen zij terug met veractie
eetwaar en vruchten voot de zieken, dan wer
den zij weer aan boord genomen.
De klein© met de gloeiende oogen vloekte.
Een toot werd gereed gemaakt en zij staken
af, nageoogd door bun makkers.
Er liep een zware deining en d© branding
bruiste witschuimend. Zij werkten zich er door
en verdwenen ln de bosschen. En kwamen niet
terug.
Uit alle macht hebben de twee zich verdedigd
tegen de assagaaien. Zij vochten voor hun
leven in een onbekende streek ergens op God's
aardbodem waar misschi©n nooit een blanke
was binnengedrongen. Zij waren van alle men
schen verlaten. Zij stonden alleen tegenover
een bende wilden, die de blanke indlingers
met gehuil omringden, hen overmeesterden en
meesleepten naar hun dorpen.
Zij werden als doelwit voor pijlen gebruikt.
Toen zij stierven lagen zij op een goeden,
vetten grond, waar vruchten ln overweldigende
hoeveelheid groeiden en malsc]l vee in grooten
getale rondzwierf. Er was daar eten en drin
ken genoeg voor alle opvarenden, er waren
geneesmldelen voor de zieken. versterkend
voedsel voor de zwakken aan boord
Terzelfder tijd was een der zeilmakers bezig
opnieuw een lijk in naaien.
De tocht was nog niet half volbracht.
Vier honderd Jaar later zou men lezen: Hout
man en Keyser landden op Java. Wat zij hadden
meegemaakt bleef onbekend.
H. Ee.
EEN HOEKJE 7AN. DE BLOEIENDE BETUWE.
I
Of die blij was.
„Wel baasje, zeide de goochelaar tot den jon-
gen, wiens horloge hij gevraagd had, „hoort ge
je horloge ln deze zakdoek tikken? Ben je te
vreden?"
„En of, mijnheer", antwoordde de Jongen
verheugd. «Het liep al sinds een maand nie$