E A M 2 ■I ALS SLAAF VAN AFR1- KAANSCHE NEGERS HET IS GEBEURD.... DE STRAF WOENSDAG 11 MEI 1932 mmmMi sms thana «erwta bloesemeradht, groftlKes 6«aet, m&'* Z 'MlW.f .-* v Reeds weken was er sprake van geweesl ut - de Spaans be regeering een aantal egmachiines n»ar de Afrikaansche bezit- gen wilde sturen, om daar fotografische ïamen van de verschillende landstreken laten maken. Een groot deel van het ge- jied is tot heden nrg weinig onderzocht en de regeeringen oeienen hun heerschappij slechts uit op weinig plaatsen aan de kust: het binnenland bestaat meestal uit woeste nijen, die over het algemeen uiterst dun be volkt zijn en alleen langs de bergketens bevinden zich meerdere nederzettingen van inboorlingen. In Mei 1930 kregen wij eindelijk bevel met 6 machines van de nieuwste constructie de werken aan te vangen. De luitenant-vliegenier Nunez was als waarnemer en filmoperateur voor mijn vlieg machine aangewezen, hartstochtelijk ama teur-fotograaf a's hij was wijdde hij zich met evenveel enthousiasme aan zijn nieu we taak als hij vroeger als uitstekend avia- teur den eentonigen dienst in het vaderland zonder klachten opgenomen had. Ons spe ciaal arbeidsveld was die van de Rio d'Oro en Nunez had hij onze dagelijksche tochten reeds in weinig weken waardevol materiaal bijeengebracht, zoodat wij er op konden re kenen, dat wij binnen korten tijd onze op dracht zouden volbracht hebben. Maar toen kwam de fatale 19e Mei, waarop voor ons avonturen begonnen, die naar wij beiden hepen, de vreeseiijkstevan ons leven zullen blijven. Tegen zes uur in den morgen waren wij opgestegen om de laatste opnamen aan de Rio d'Oro te maken; wij hoopten vroeg in den namidldag terug te zijn. Van onze standplaats uit was ons arbeidsveld onge veer 300 K.M. verwijderd, zoodat wij tegen 9 uur met de zig zag-vluchten voor het fo- tografeeren der landstreek beginnen kon- clïfi?c?ftX)0 meter vooruit, dan wanden en op eêijjgen afstand van de eerste lijn weer de 1000 meter terug, draaien en de heele ge schiedenis kon weer van voren af aan be ginnen. Voor mij als piloot was de zaak verve lend genoeg; de machine werkte prachtig, ik moest alleen maar letten op den rechten- kders der vlucht. En toen plotseling onge veer bij de twintigste streep, weigerde de motor. Misschien was de benzine-toevoer verstopt en ondanks krachtig pompen niet schoon te krijgen. De ware oorzaak hebben we nooit heel erna al kunnen constateeren, wij moesten nu eerst en vooral naar een geschikte plaats vior eeen noodlanding uit zien en later... als wij toen geweten had den, wat ons later te wachten stond. tiet behoort nu juist niet tot de meest benijdenswaardige oogenblikken in het le ven van den avinteur, wanneer hij op een hoogte van een pear honderd meter in het losse woestijnzand landen moet: met, tame lijk zekerheid kan men er op rekenen, dat hert toestel va3rtraakit en de machine haar neus tamelijk onzacht in den grond boort, waarbij de inzittenden kunnen kiezen of ze vasrtgeriemd willen blijven en onder de wrakstukken, die zich waarschijnlijk vor men, begraven worden of Liever uit de open stoelen geslingerd en met allerlei kneuzin gen en breuken in het zand tereehit komen. Gelukkig scheen de bodem tegen het ge bergte harder te zijn, en wanneer wij ons lang genoeg in de lucht konden houden, dan bestond er misschien nog kans, de ma chine ongedeerd beneden te brengen en na korte reparatie weer op te stijgen. Voor zichtig sturde ik dus naar de goschikst uitziende plaats toe; het beetje wind werd zorgvuldig benut, om zooveel mogelijk op hoogte te blijven Maar langzaam zonken wij lager en lager tot wij tenslotte eigenlijk nog maar alleen door den zwakken wind gedragen werden. We waren nu nog maar 10Ö meter va.n ons doel.het moest gaan! Waarachtig, de machine stak nog eenmaal de neus in de hoogte, weer een glijden en de wielen rolden zonder schokken over den grond. Doodkalm liep hert toestel op den vasten gladden grond uit, om ten slotte op de zachte helling ven een diepte in den bodem te blijven staan In geval van een ernstig defect was onze toestand in de eenzaamheid der woestijn, zooter van alle hulp verwijderd, nu juist öiert benijdenswaardig. Zoo vlug mogelijk verlieten wij dus onze stoelen om den motor te onderzoeik en Het is mogelijk, dat wij zoo verdiept waren hierin, dat wij zelfs geen kanonschot bemerkt, hadden; mis schien had men het reeds tevoren op een overrompeling voorzien.in ieder geval wij waren buitengewoon verbaasd, toen wij een paar minuten laiter toevallig den blik op een nabijgelegen verhooging van den bodem richtten en haast teg.lijkertijd be merkten, dart si< b een gezelschap van bijna 2 dozijn negers in onze nabijheid opgesteld haddien en ons en ons toestel nieuwsgierig beschouwden. Hert waren reu zen van kerels van allerlei primitieve wa penen voorzien, bijna naakt; voorloopig bleven zij onbeweeglijk op hun plaats staan eri wilden ons blijkbaar de eerste schreden laten deen. Nunez en ik waren toen beiden ovsr hert onverwachte bezoek eigenlijk blij, wan wij voelden ons, inge val van een ernstig motordefect tenminste niet geheel en ai van de wereld afgesneden, aan vijandelijkheden dachten wij niet. In ieder geval vonden wij het voor de hand liggend, eerst eens te probeeren hen te begroeten: tenslotte ontmoet men men- schen in de Afrika.nsche woestijn toch niet met dezelfde onverschilligheid als op een plein in een grooie stadi Nauwelijks hadden wij echter de eerste schrede gezet om onze toeschouwers wat nadeir te bekijken of deze kwamen plotse ling als op commando in den looppas op ons afgestormd, verdeelden zich vlak voor ons, in twee colonnen en hadden ons in een seconde tusschen hen ingesloten. Dit alles speelde zich zóó snel en onver wacht af, dat wij er niet eens tijd voor hadden eenig» gedachte te maken over het zonderlinge gedrag der zwarten. En nau welijks hadden ie kerels ons omsingeld of onze belangsieling in de geheele zaak werd gewelddadig uitgeschakeld; zooals ons la ter bleek, had mem Nunez en mij ieder een slag op het hoofd gegeven met den korten knotsachtigen houten stok, waarmee de zwarten haast ronder uitzondering gewa pend waren. Voor ons was het nacht! Mijn bewustzijn keerde terug, toen iemand mij herhaaldelijk tamelijk onzacht in de ribben stiet! Was ik in mijn kamer In de vliegloodsen en werd ik door mijn be diende voor den dienst gewekt? Brutaal, om zoo om te springen met een piloot, die den heelen dag zoo hard moest werken! Met een sprong wilde ik, nog slaapdron ken, uit mijn vermeend bed springen, toen dk bemerkte, dat ik aan handen en voeten gebonden was en blijkbaar mijn bed op den grond zelf had. Tenslotte werrt ik zóóver wakker, dat ik in het schemerlicht mijn nadere omge ving kom onderscheiden. Zonder twijfel be vond ik mij binnen in een met allerlei moei lijk fce bepalen geuren doortrokken hol van inboorlingen.schuin tegenover mij lag Nunez, eveneens gebonden, zoodat hij alleen door duwen met den elleboog zijn aanwezigheid kenbaar kon maken. Geluk kig hadden wij geen prop in den mond, zoodart wij tenminste konden pa-aten en onze meeningen over den minder prettigen toesrtand konden wisselen. Natuurlijk had den wij er niet de minste notie van wat men met ons voorhadmaar in ieder ge val konden wij er op rekenen, dat men van het vliegkamp uit naar ons zou gaan zoe ken wanneer wij voor den avond niet terug waren. Wel kon men niet voor den volgen den morgen opstijgen, maar dan moest het toch gemakkelijk zijn het verlaten vliegtuig te ontdekken en op ons spoor te komen. Ons arbeidsveld was bekend en wij kon den er beslist nie' zoo heel ver van daan zijn; want onze aanvallers in de woestijn hadden geen enkele transportmiddel bij zich gehad en ons dus in onzen bewusteloo- zen toestand moeten dragen. Voor overma tige bezorgdheid scheen dus geen directe aanleiding. Als mijn hoofd maar niet zoo afschuwelijk bromde.... de kerel moest er geweldig op geslagen hebben.... Ongeveer een half uuiè nadat dk wakker geworden was, kwamen eindelijk twee zwarten in de hut, namen ons, zonder een woord te spreken op de schouders en brachten ons naar een plaats, zooals alle dorpen der inboorlingen er een voor hun beraadslagingen tn dansen hebben. Hier waren ongeveer een dozijn kleurlingen aan wezig, die ons nieuwsgierig aanstaarden maar op geen enkele van onze vragen en protesten ook maar met een woord ant woord gaven, ofschoon wij in de weken sinds onze aankomst in Afrika allerlei uit drukkingen der plaatselijke dialecten ge leerd hadden. Tenslotte kwam een der in boorlingen en nam ons de voetboeien af, toen beduidde hij ons, dat wij hem en drie zijner stamgenooten moesrten volgen. On getwijfeld zouden wij nu voor een hoofd man of dorpshoofd gevoerd worden, die over ons lot zou beschikken, hoopten wij. Onze teleursteling, onze woede was ech ter groot, toen wij bemerkten dart onze be geleiders ons buiten het dorp voerden. Hoe lang zou die belachelijke geschiedenis nog duren? We leven toch in de 20e eeuw en drie uur vliegen van de beschaafde we reld kan men er toch niet ernstig aan denken, twee menschen te ontvoeren of met een of ander oogmerk gevangen te houden? In ieder geval waren wij niet van plan nog langer met ons te laten spelen en wij ver klaarden de vier mannen uitdrukkelijk, dat we hen ndert verder wilden volgen; tege lijkertijd maakten we een beweging om den weg naar het dorp weer in te slaan. Dat hadden we niet moeten doen! Nog nooit in mijn leven heb ik zoo'n jammerlijk pak slaag gekregen als dat nu volgde. Met hun vuisten stielen 14 .alle yie® C£ ons dart we dachten er onder te bezwijken: onze armen waren intusschen nog altijd geboeid, zoo dat we absoluut weerloos waren. In ieder geval hielden wij het nu maar voor beter en pijnloozer een nieuw tevel der kleur lingen, om hen te volgen, stipt na te ko men. Dart was wel de vreeseiijkste marsch, die men zich kon voorstellen! Kort na zons ondergang hadden wij het dorp verlaten en den heelen nacht ging het voocwaacts, altijd maar voorwaarts, langs wegen, die nu eens met slingerplanten en struikgewas over woekerd, dan weer met groote steenen be zaaid waren, naar gelang de weg zich door het dal of hooger langs de bergen slingerde. Daarbij kwam nog de duisternis, die onze ongeoefende oogen de hindemissen niet deed onderscheiden. De armen stijf tegen het lichaam gelxnden, zoodat wij ons abso luut niet in evenwicht konden houden. Tel kens en telkens struikelden wij, vielen tot het bloed gutste uh tallooze wonden aan de knieën en wij wtrden door het onbarmhar tig opdrijven van onze begeleiders altijd maar voortgestuwd. Daarbij kwam lang zamerhand een brandende dorst, die ons zelfs in de nachtkoude vreeselijk kwelde en tenslotte haast onverdraaglijk werd. Maar met stompen en stooten werden wij vooruit gedreven tot eindelijk tegen den morgen een ander inlandsrh dorp bereikt was. Na- dart men ons weer zorgvuldig de voetboeien aangedaan had, zonken wij in een hut dood moe op den grond en waren binnen enkele oogenblikken in diepen slaap gedompeld. Het is overbodig onze lotgevallen van de volgende week U beschrijven het is voldoen de rte zeggen, dat wij soms op den dag een poosje mochten slapen om dan des nachts weer verder gedreven te worden. De man schappen die ons hegeleidden verwisselden wel telkens, maar in één ding kwamen ze toch wonderwel overeen: in brutaliteit. Tijdens de mars.-hcn geen rustpoozen, geen gesprekken, alleen slagen! Als eten kregen wij niets anders dan een sterk gekruid, on smakelijk vleesch gerecht, dat wij na een paar dagen hongerlijden echter gulzig ver slonden. Nóóit kwamen we" een" tegen die ook maar een enkel woord tot ons richtte, al onze verzoeken om tegen goede beloorwng onze vrijheid terug te krij gen, waren daarom reeds te voren tort mis lukking' gedoemd Ik denk, dat wij in deze dagen ongeveer 400 K.M. afgelegd hebben: onze kleeding en schoenen waren ver scheurd en wij zelf' tot geraamten verma gerd. En van eventueele pogingen om ons te redden van de zijde onzer collega's geen spoor Eindelijk waren onze nachtelijke tochten ten einde. Op zekeren morgen werden wij na een vreeseiijken nachtmarsch in een Ne- geidorp gebracht en geheel tegen verwach ting in niet verder gedreven. Den volgenden dag verschenen er echter twee zwarten in onze hut en beduidden ons hen te volgen. Onze vrees, voor de afwisse ling in de plaats van een nachtelijken tocht eens een marsch in het daglicht te moeten maken, werd geer waarheid. Wij werden rechtstreeks uit her dorp op een open stuk land gevoerd, waarop struikgewas en een soort heidekruid groeiden. Blijkbaar bevon den wij ons nog altijd in bergachtige stre ken, want de bodem was formeel bezaaid mert groote rotsblokken. Nauwelijks waren we hier aangekomen of &r werd een heele colonne zwarten zichtbaar, evenals wij aan de armen geboeid en door kleurlingen be waakt. Ik geloof wel, dart ik heel wat landge- nooten heb, die sleenen, groote en kleine, uit zijn akker halen en bijeenbrengen moet Hij zal dit werk misschien zuchtend, maar toch met een zeker gevoel van tevredenheid doeen, omdat hij ervan overtuigd is, dat hum eigendommen er beter door worden Datzelfde werk wachtte ons, alleen met dit verschil, dat wij onder de meest drukkende voorwaarden, zonder hoop op winst of voordeel, moesrten werken. Wanneer men zich eens voorstelt, dat wij bijna 4 weken echter elkaar van 's morgens vroeg tot laat in den avond de rotsblokken in de gloeien de zon rond moesten sleepen, de beenen door boeien nog geweldig gehinderd een paar weerzinwekkende inboorlingen als opzichters daarachterdan zal men wel licht begrijpen in welken geestelijken en lichamelijken toestand wij ons na verloop vam dezen tijd bevonden. De geboeide zwar ten waren blijkbaai lotgenoot.en, die echter beter bestand schenen tegen de buitenge wone inspanning dan wij. In de geschiedenis hebben wij allen zeker wel eens nagedacht over het leven der sla ven in den ouden tijd en wij allen weten ook, dat nog minder dan een eeuw ge leden kleurlingen in Amerika hetzelfde jammerlijk bestaan voerden. Maar een blanke, opgegroeid in een be schaafde wereld mist iedere juiste voorstel ling van de ontberingen, vernederingen, onmenschelijken arbeid, die men hier van ons eischte, en door voortdurende brutali teit ook werkelii'k doorzette, om het land, waarschijnlijk e«n soort toekomstige ge meenteakker, van steenen te zuiveren. Het was een onuitsprekelijke kwelling. Niet de zware lichamelijke kwelling alleen maar vooral het drukkende bewustzijn aan deze donkere onmenschen te moeten ge hoorzamen en humne mishandelingen te moeten dulden. Wanneer ik het. zelf niet beleefd had, zou ik het voor een overdreven hoofdstuk uit de „Negerhut van Oom Tom" gehouden hebben! Natuurlijk hielden wij ons voortdurend bezig met gedachten aan een vlucht. Maar het toezicht was zeer streng en wij waren altijd geboeid, zoodat wij er ons zonder werktuigen haast niet van konden bevrij- en. En bovendien wisten wij niet eens waar wij ons eigenlijk bevonden. Het is nu juist niet zoo eenvoudig om er zonder wapens en levensmidelen in de binnenlanden van Afrika van door te gaan. En wij rekenden ook nog altijd op redding door onze vrien den. En door hen zouden wij ook tenslotte werkelijk onze vrijheid weer terugkrijgen al gebeurde dat ook niet, zooals wij ons voorgesteld hadden, door een stormaanval op het dorp waar wij gevangen gehouden werden. Op zekeren dag werden wij van ons werk weggeroepen en weer begonnen de einde- looze nachtelijke marsehen, waarvan wij toen niet eens wisten of ze ons niet voort durend verder in de binnenlanden van Afrika voerden. Aan alles komt echter ten slotte een einde en op zekeren nacht ont dekten wij dat onze begeleiders die weer regelmatig iedereti nacht verwisseld hadden, plotseling verdwenen waren. Wij wachten tot den morgen om ons te kunnen orien- teeren en zagen bij het daglicht dat wij ons vlakbij een plaatsje bevonden, dat ons na al deze tijd in de wildernis als een cen trum van beschaving voorkwam. Dat was eindelijk nu eens geen inboorlingendorp met scheeve hutten, maar een stadje! Ik weet eigenlijk niet meer hoe wij na deze weken van eindelooze martelingen nog den moed vonden de plaart» die de inboorlingen ons aangewezen hadden, te verlaten, maar daar onze begeleiders zich blijkbaar verwijderd hadden, bevonden wij ons toch een half uur later nog altijd geboeid, midden in hel plaatsje. De rest is eigenlijk eenvoudig. Wij trof fen in het stadje verschillende landgenoo- ten die aanvankelijk heel sceptisch stonden tegenover onze vertellingen, maar ons toch met roerende lde:d« verpleegden en verzorg den. En eindelijk na onzen terugkeer in ons vliegkamp vernamen wij ook de oor zaak van onze redding. Nadat man ons des avonds nu bijna 2 maandem geleden vermist had, waren den volgenden morgen alle vliegtuigen naar ons op zoek gegaan. Maar ons vliegtuig dat verlaten midden in de woestijn lag had men niet ontdekt, tot op den huldigen dag is dat geheim nog niet geheel opgelost Waarschijnlijk waren onze kameraden over de plaats van onze landing heen gevlogen totn de inboorlingen tijd genoeg gehad hadden om het vliegtuig te vernielen of in gedeelten in het zand te graven. Na dagenlang vergeefsch zoeken had men ons eindelijk als verloren moeiten opgeven, Het is niet aan te nemen, dat er veel lan den in de wereld zijn, waar de ambtenaren minder aanleiding tot wrijving met bet pu bliek geven dan dat tegenwoordig in Duitsch- lan.d het geval is. De lui zijn zoo vriendelijk en voorkomend, dat het soms gevaarlijk wordt. Het is hier al op het nippertje af, dat men voor zijn pleizier belasting betaalt, alleen maar wijl de tiskus-mannsm zoo vriendelijk doem; en van daar is het nog maar een stap en we ruïnieeren ons allemaal door veel meer op te brengen dan waartoe we gehouden zijn. Inmiddels kan men den nieuwen geest van de geweldenaars hier todh het tost met voor beelden benaderen. B.v.: Daar was dan omlanigs in de groote stad Berlijn een „eorentfesrte" huisvader, die zijn kegelavomd had of eene algemeene vergade ring of zoo iets. In alle gevallen was het erg laat gewordem en bovendien had hij den huis sleutel verloren dan wel nimmer in zijn bezit gelhad. Deze bijzonderheden komen er minder op aan want zij worden overschaduwd door de aanwezigheid eener echtgenoot©, welke door den mam van den kegelavond girootelijks be mind en nog een weinig meer gevreesd werd. Het laatste in die mate, dat hij in het ver ge vorderde nachtuur lang voor de deur zijner woonstede op en neer liep, zich afvragend hoe hij zijn huis, dat ergens op de vierde verdie ping lag, op zoo slinkisohe wijze kon binnen dringen, dat zijn „Olie" er nieits van zou mer ken. Maar daar gaat hem In eens een licht op. De brandweer! En meteen beeft hij al een glaasje ingeslagen en aan een touwtje getrok ken en bijna meteen komt door de nachtelijke stilte ook de brandweer al aan gedonderd met heel zijn trein van ladderwagens, rood© kruis Inrichting, enz. De erentfeet© huisvader meldt zich bij den commandant van d© vuurvreters en legt hem de situatie, waarin hij verkeert bloot. Mis schien was gezegde commandant ook getrouwd en moest hij ook wel van tijd tot tijd eene al gemeen© vergadering hijwonen; misschien was hij alléén maar aangevlogen door den geest des modernen Duitechen ambtenaars. In alle gevallen was er van „anschnauaen" geen spra ke. Er wend geen don nor wetter naar de stille sterren en de glimlachende maan omhoog geslingerd. Er werd niet aan een snor ge draaid en geen ander dieneütoeef ontwikkeld. Maar de ladder werd fluks- omhoog gedraaid, naar de vierde verdieping toe, waar de to- nauwde hui-sviLd-er tot groote satisfactie van fld'lnaimln hra-ndwéPT ff spoedig-lm een open -venster naar binnen verdween. Don vol genden dag kreeg hij een rekening van tien mark voor „buitengewone diensten" aan de brandweer te totalen en deze rekening werd hem n©ig op discrete wijze toegezonden. Daarmede eindigt de gansche geschiedenis. Zij is kort en er heeft geen bloedvergieten in plaats. Maar zij speelde zich toch maar af in Maart van het jaar dés Heerem 1932. In de groot© metropool Berlijn. Ik herhaal: deze ge schiedenis speelde zich af in het jaar 1932, ln d© stad Bei-lijn. Stalin. Een man liep gevaar in de Wolga te ver drinken. Een werkman springt hem na- duikt, en brengt den drenkeling op het droge. „Alles wat je mij vraagt, zal ik je geven!" zegt dankbaar de geredde. „Maar kameraad, u kunt mij niets geven, wat de sovjets niet goedkeuren „Zeg 'n wensch, en ik zal hem vervullen!" „Kameraadmeent de ander, ..'k geloof, dat je mij voor den gek houdt!" „Toch niet, kameraad, ik benStalln." Dan krabt de werkman zich even achter het oor. „Beste kerelzegt hij eindelijk, „beloof me heilig, dat niemand ln Rusland ooit te weten komt, dat ik je gered heb tot dan in het vliegkamp een bericht bin nenkwam, dat wij tegen een bepaald los geld, 5000 peseta's per persoon weer terug konden keeren. De kameraden hadden niet alleen het geld kunnen opbrengen, maar de regeering had direct nadat, zij ermee in kennis gesteld was bijgesprongen en had het geld werkelijk volgens de voorgeschre ven eischen der Zwarten voldaan. Intus schen hebben wij vernomen dat ons geval niet het eerste is waarin de blanken door de inboorlingen dezer streken gevangen ge nomen en slechts tegen betaling van een losprijs weer vrijgelaten werden. Maar voor ons is dat een magere troost: Nunez en ik zullen de herinnering aan deze ontzettende weken wel nooit uit het geheugen kunnen verbannen. Sk I 1 Toen de vloot ln de nabijheid van Madagas car geraakte, telde men zeventig dooden, zeer vele zieken en ongeveer twintig gezonde man nen. En de scheurbuik breidde zich nog uit, zoodat een doffe, wanhopige stemming zich van de bemanning meester maakte. Nog had men niet de -helft van de moeilijk© reis vol bracht. Indië lag nog ver en het vaarwater was onbekend. Verlokkend strekte de kust zich uit met zwaar en donker geboomte en hier en daar de gastvrije monding van een kreek. Maar een vijandige bevolking hield zich verscholen ln dat overdadig groen en men deed geen honderd passen landwaarts zonder strijd en doodsge vaar. Vier honderd jaar later zou men va.n de op varenden slechts lezen: Houtman en Keyser landden op Java. Wa-t zij hadden meegemaakt en hoevelen er het leven bij hadden ingeschoten bleef onbe kend. Beneden in het zfekenverbHjf hing een alles- verpestende stank. Een gekreun weerklonk door de bedompte ruimte, waar de lijdende mannen als het ware op elkaar lagen. De zwaaiende lamp aan de houten zoldering was reeds lang uitgebrand. Slechts door een kier kwam een streep licht naar binnen. lederen dag stierven er enkelen. Die werden dan naar boven gehaald en met een korte plechtigheid overboord gezet. De zeilmakers verspeelden op die wijze al hun oude stukken doek. Aan dek werd gefluisterd. Matrozen lagen bijeen gekropen, bun verwilderde gezichten stralc. Nu en dan keek er een met onverholen haat naar de campanje. Het gefluister ging door het geheele schip. Tot onder de zieken drong het door. Daar klonken dan tusschen het kermen rauwe kre ten van woede en wanhoop. In een hoek lag er een die krankzinnig was geworden, gemeden door de rest en slechts met rust gelaten zoo lang hij zich kalm wist te houden. Slechts af en toe schreeuwde hij en het was hem geraden niet te veel met zijn groote, behaarde handen om zich heen te maaien, zooals het een enkele maai in zijn verwarde brein opkwam Iets verder stierf een jonge kerel. De ratten kropen over zijn toenen. Hij kon ze niet meer verjagen. Iemand gilde om water. En tnswmen Cat alles floor vin Cr n,--. fluister. Op de campanje heerschto onrust. Vroeg in den morgen werd op tovel van den schipper een man in de boeien gezet. Wegens oproer maken. Hij had gefluisterd Gelaten liet hij toe dat men hem in de ijzers sloot. Hij was klein en kaal. Zijn oogen gloeiden van ingehouden woede. Er kwam bericht dat ook op een van de andere schepen een man was opgesloten. Men naderde de kust. Pogingen om met de Inlanders in contaat te komen mislukten. De tijding van de komst der schepen werd door blauwe rookkolommen door de gansche streek bekend gemaakt en overal loerden assagaaien. Dien dag moest de zeilmaker twee lijken in naaien. Oud ijzer werd aan hun voeten gelegd. In een groepje kwamen de matrozen bijeen. De schipper trad naar voren. Het gebedenboek in de band. Zlin gezicht stond ernstig. Hij prevelde iets dat niemand kon verstaan. Dan gleden de lijken overboord. Een jongen riep z© spottend iets achterna. Des middags werden de oproermakers voor den scheepsraad gebracht. Twee havelooze mannen stonden voor een aantal schippers en officieren. Alle beschuldigingen werden bespro ken. Er was maar één straf. Aan boord van het andere schip waren messen geworpen en bevelen niet opgevolgd. Inderdaad er was maar één straf. Doch de schipper kende den nood van zijn volk en be sliste, dat de oproermakers aan land gezet zouden worden. Kwamen zij terug met veractie eetwaar en vruchten voot de zieken, dan wer den zij weer aan boord genomen. De klein© met de gloeiende oogen vloekte. Een toot werd gereed gemaakt en zij staken af, nageoogd door bun makkers. Er liep een zware deining en d© branding bruiste witschuimend. Zij werkten zich er door en verdwenen ln de bosschen. En kwamen niet terug. Uit alle macht hebben de twee zich verdedigd tegen de assagaaien. Zij vochten voor hun leven in een onbekende streek ergens op God's aardbodem waar misschi©n nooit een blanke was binnengedrongen. Zij waren van alle men schen verlaten. Zij stonden alleen tegenover een bende wilden, die de blanke indlingers met gehuil omringden, hen overmeesterden en meesleepten naar hun dorpen. Zij werden als doelwit voor pijlen gebruikt. Toen zij stierven lagen zij op een goeden, vetten grond, waar vruchten ln overweldigende hoeveelheid groeiden en malsc]l vee in grooten getale rondzwierf. Er was daar eten en drin ken genoeg voor alle opvarenden, er waren geneesmldelen voor de zieken. versterkend voedsel voor de zwakken aan boord Terzelfder tijd was een der zeilmakers bezig opnieuw een lijk in naaien. De tocht was nog niet half volbracht. Vier honderd Jaar later zou men lezen: Hout man en Keyser landden op Java. Wat zij hadden meegemaakt bleef onbekend. H. Ee. EEN HOEKJE 7AN. DE BLOEIENDE BETUWE. I Of die blij was. „Wel baasje, zeide de goochelaar tot den jon- gen, wiens horloge hij gevraagd had, „hoort ge je horloge ln deze zakdoek tikken? Ben je te vreden?" „En of, mijnheer", antwoordde de Jongen verheugd. «Het liep al sinds een maand nie$

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 6