SST* GESCHONDEN EER HERSTELD. ,':>.W§m.svxwucti Wij vragen U ons één nieuweri abonné te willen aanbrengen. Proefnummers op aanvraag gedu rende acht dagen kosteloos. DE BOUTV-TRADITIE DER ORDE DE INDEELING VAN DE ABDIJ. DE MATERIALEN. T" V r m il'jfj WEDEROPBOUW VAN DE REGA E ABDIJ dan slechts. Wanneer lk Iets te zeggen, heb bij de uitvoering zal het ook niet ge beuren dat de sierkunstenaars tezamen een uitdragerswinkel van stijlopvattingen te zien geven als waarvan sommige onzer eerbied waardige oude kerken in onzen tijd bet slacht- offer zijn geworden. Spiegelt het hier afgebeeld ontwerp dan wel geheel onzen tijdgeest af M.i. komt het er weinig op aan, of over een paar honderd jaar iemand, dit klooster ziende, zou zeggen: „een echt gebouw uit het jaar 1932"; evenmin als het ons in de eerste plaats zou interesseeren of Gouda/s raadhuis, of o-trra w oudé Abdij te Middelburg, nu .wel uit de twaalf- de, dertiende of veertiende (of misschien nog uit een andere) laat staan uit welke fractie van 'n eeuw dateert. De hoofdzaak, die men van een gebouw In het uiterlijk verlangt en heeft te verlangen is: dat het een harmonie vertoont en er uit ziet naar wat het is: dus dat een klooster een klooster en een stadhuis een stadhuis lijkt en dat men het intuïtief, zonder aanbevelingen van z.g. deskundigen, kan genieten. Wanneer Ik dat met de plannea voor Egmond's Abdij eenigermate mocht heb ben bereikt, zou Ik eruit besluiten, op den goeden weg te zijn. A. J. KROPHOLLER, j onder interieur van de kerk met houten eeuielf voor de acoiutiek. Prof. N. C. Kist drukte in zijn Een kronjjk van Egmond in handschrift" den wensch uit „dat die plek gronds, aan welke zoo groote en belangrijke herinneringen uit 's lands historie zich vasthechten, nog eens op eene of andere wijze in zijne ge- schondene eer moge hersteld worden." Zouden de Benedictijnen, die geen pastoreele bediening uitoefenen, doch zich alleen bezighouden met Kunst en Wetenschapniet als aangewezen er toe zijn om hun „koninklijke" abdij te her stellen in „zijn geschonden eoref' e zijn als van zelve de bewaarders der grafsteden, waarin liggen de overblijf selen van het aloude vorstenhuis, dat der abdij zoo genegen was. Als ik let op al de schoone katholieke kerken alom in ons land opgericht, dan rijst bij mij de vraag: zouden die geleerde monni ken niet bereid zijn, ter eere van de na gedachtenis dier vorsten, de abdij niet te herstellen want van restau ratie is geen sprake, niets bleef er van over maar om een gebouw, dat aan haar herinnert op te richten, zoodat wij Hollanders ons niet meer behoeven te schamen dat boven de rustplaatsen der Graven, Edelen en Abten rustig het vee graast"t Elke protestantsche Vederlander kan, dunkt mij, in mijn wensch deelen! Een gebouw, herinnerend aan de ver maarde abdij in het liefelijke Kennemer- land, zou mij tot grooter vreugde zijn dan een monument of grafgesteente ter herdenking der oude Graven, en zou, geloof ik, meer ieders historischen zin ..voldoen. We zouden dus alom toonen hoe Holland zijn roemrijke middeleeuwen eert, en, trouw aan 't verleden, zijn oude Graven en Edelen niet vergeet. Wordt er geld gegaard om dus piëteit te toonen aan het stamhuis „dat den grond heeft gelegd tot ons bloeien", door de roemrijke oude Abdij, dat hun ge beente eens dekte, in Herinnering te houden, dan draag ik mijn penningske bij en ga collecteeren bij vrienden en vriendinnen '(Charles Boissevain in Van Dag tot DagAlgemeen Handelsblad van 20 Sept. 1905.) Op Pinksteren 1929 gaf de Hoogwaardige Vader Abt van het Benedictijnerklooster te Oosterhout mij opdracht tot het maken van een aanvang met het ontwerpen van een ge bouw, waardig om de oude, sedert tal van eeuwen afgebroken, Regale Abdij van Egmond te vervangen, op dezelfde plaats waar nog oude kalkresten en losse steenen de laatste overblijfselen vormen van dit voor Nederland zoo belangwekkend gebouw, van waaruit in de vroegste middeleeuwen de Christelijke bescha vingsgoederen onder onze voorouders zijn ver spreid. Een heerlijk schoone, doch moeilijke op dracht! Van herbouw volgens oude teekening was geen sprake, eerstens omdat alle duidelij ke teekeningen (bijv. platte gronden en Indee lingen) van de middeleeuwsohe abdij ontbreken en tweedens omdat 't gebouw in onzen tijd niet slechts een monument mag zijn om de eeuwen oude traditie te bewaren en de historie van ons Nederlandsche volk voor oogen te houden, doch boven alles een bruikbare huisvesting en arbeidsgelegenheid heeft te bieden aan onze hedendaagsche en zeer zeker ook toekom stige monniksorde, dezelfde n.l. die onzen voorouders het Christendom bracht: de Orde der Benedictijnen. Het is daarom dat Z. H. de Paus den Hoogwaardigen Abt van het Ne derlandsche Benedictijner-klooster opdracht gaf tot dit werk het initiatief te nemen. flet abbatiaat met abts-kapel. Restauratie van een oud gebouw was dus deze opdracht in het geheel niet, daar er niets meer te restau- reeren viel; de kennis ontbrak hoe het vroeger precies geweest is en de opvattingen van bruikbaarheid in ie oudheid niet met de soberste iisohen in onzen tijd te vereenigen zijn. Er moest dus een volkomen nieuw gebouw worden geprojecteerd naar de eischen, welke de bruikbaarheid heden doet gelden. Alzoo is na opmeting en in teekening brenging van de beschikbare historische ter reinen, welke reeds eerder waren herwonnen, het maken van nieuwe plannen ter hand geno men, een werk, waarmede ten slotte ruim an derhalf jaar gemoeid was en waarvan enkele resultaten (slechts zeer enkele) op de hierbij- gaande afbeeldingen zijn waar te nemen. Men zou geneigd zijn te denken bij 't zien van deze afbeeldingen, dat ik voor dit werk ter navolging een zoogenaamden ouden stijl had gekozen. Er is echter bij de uitvoering van het werk zeer zeker ook aan moderne toe passingen gedacht. Het is n.l. mijn overtuiging dat de mode-wisseling der bouwstijlen, die wij de laatste dertig jaar hebben kunnen waarne men in ons land, gedeeltelijk in navolging van het buitenland: Jugendstil, Amsterdamsche School, Nieuwe Zakelijkheid, enz., het meest volstrekte snobisme zijn, van geen enkele waarde voor de toekomst en dus ook niet voor een gebouw, dat na eenlge eeuwen nog iets te zeggen moet hebben. Het is mijn overtui ging, dat het verwerpen of althans niet voort zetten van dan gedegen bouwtrant, welke vóór de Renaissance hier inheemsch was, geheel onnoodig is, daar men de moderne eischen zeer goed binnen deze stijlopvatting kan ver wezenlijken. Roekeloos bij het gewetenlooze af, is het poneeren van z.g. nieuwe stijlen, waar van men vrij zeker kan verwachten, dat zij latere geslachten zullen ergeren en ontstichten door hun onrijpheid en banaliteit. Waar ik nu eenmaal van'deze meening ben, zal men begrijpen, dat ik. mij weinig geweld heb behoeven aan te doen om de plannen te maken zooals ik deed. Men zou ook kunnen zien, dat zij in opvatting niet bijzonder afwij ken van mijn andere werk. Alleen is de door mij ontworpen Egmonder Abdij wat zwaarder van aanleg en bouw geprojecteerd dan men gewoonlijk doet, omdat dit nu 'n gebouw moet worden, dat verscheidene eeuwen stand heeft te houden. In tegenstelling tot die uit de oud heid zijn zeer weinig gebouwen uit onzen tijd daarop berekend. „Après nous ie déluge" denkt men wellicht gewoonlijk bij het stichten daarvan in zijn diepste binnenste. Om een duurzaam en ongestoord gebruik van het gebouw te verzekeren gedurende de lange tijdsperiode, die men zijn bestaan toe denkt, min of meer onafhankelijk van even tueel® storingen of destructies van de instal laties van openbaar nut onder welke de drinkwaterleiding de voornaamste is zijn In het plan maatregelen getroffen om deson danks in de behoefte te voorzien. Aldus zijn bijv. regenwaterleidingen en putten resp. voor drinkwater en ander gebruik systematisch verdeeld aangebracht en is ook het vraagstuk der verwarming onder de oogen gezien voor het geval er immers mogelijk jarenlange perioden in het bestaan der abdij zouden ko men, waarin de thans hoogopgevoerde techni sche kennis en hulpmiddelen tot een lager peil zouden gedaald zijn. In het bijzonder zijn in het plan vermeden elementen, die alleen ge maakt of vervangen zouden kunnen worder. door een ten uiterste opgevoerde industrieel® outillage. Of dit een overdreven voorzorg is zal natuurlijk de tijd moeten leeren; mij kwam het niet zoo voor. Nopens de installaties is trouwens bet advies van specialisten ingewon nen. De samenstelling der platte gronden, de schikking der ruimten, de aanleg en de hoog ten zijn voor het geheele plan in nauw over leg met den opdrachtgever ontworpen. Het geheele schema van den houw is door mij echter zoo nauw mogelijk in aansluiting ge houden met de tradities, welke ten deze voor de Benedictijner-kloosters bestaan en waar van ik enkele heb aangegeven In no. 131 jaar gang 3 van het R. K. Bouwblad. De Benedictijnerorde bestaat niet sedert gis teren. Het kwam mij als een plicht voor, er nota van te nemen, hoe deze orde vroeger, in die tijden, welke minder ver van het leven van den stichter verwijderd waren, de kloos ters bouwde. O.m. bezocht ik daarvoor de resten in het oude hoofdhuis te Cluny en vele andere, deels tot ruines verworden kloosters. Juist deze doen den oorspronkelijken bouw echter veelal het beste ken'nen, wijl geen latere verbouwingen die gewijzigd hebben. De schoon ste en meest complete ruine (van een Cister- ciëncerabdij, welker bouworde met de Benedlo- tijnsche verwant Is) vond ik bij York in Enge land: Fountains abbey, een waar Pompei van klooster bouwkunst. Waarin bestonden nu in hoofdzaak de Bene- dictijnsche tradities voor kloosterbouw? Een der voornaamste was, dat men in het plan een scheiding maakte tusschen die ge bouwen, welke men voor religieus gebruik be stemde, en die, welke dienden voor de uitoefe ning dér werkzaamheden. Zoodoende had men verkregen, dat de religieuze gebouwen meer als hoofdzaak tot uitdrukking kwamen. Tevens dat de vele leeken, zooals werklieden, knech- VAN EGMOND zijn te van ten, enz. zich niet behoefden te begeven in het eigenlijke klooster, waar rust enf stilte een eer ste eisch waren. Onder de religieuss gebouwen was de kerk de hoofdzaak, en, alsof men be greep, dat deze ook als zoodanig moest doml- neeren, had men haar slechts aan eene zijde aangebouwd door andere gebouwen. Aan de langszijde der kerk projecteerde men een grooten kloosterhof, welke zich met de overige religieus® gebouwen slechts aan ééne zijde der kerk bevond. De dienstgebouwen bevonden zich meestal op een behoorlijken afstand, altijd ten op zichte van hun gebruik en bestemming zóó, dat zij practisch gelegen waren. Het kerkgebouw was meestal Oostelijk ge oriënteerd en blijkbaar uit een oogpunt van licht- en zonbenutting bevond zich dan de kloosterhof met zijn bijgebouwen aan de Zuid zijde van de kerk. Plaatselijke omstandigheden toonen ons aan, dat in geval de groepeering der gebouwen aan de Zuidzijde der kerk onmogelijk was, men het geheele complex plaatste aan de Noordzijde der kerk. Nooit ten Oosten of ten Westen. De koor- zijde der kerk ein één zijkant, soms ook nog geheel de Westzijde bleef onaangebouwd. De monniken, die zich in bet begin der mid deleeuwen in verschillende landen gevestigd hadden, brachten allengs hun abdijen en kloos ters tot stand. Zij stichtten scholen en gaven allerhande onderwijs en het zijn niet het mjnst de Benedictijnen geweest, die door .het opflcÖI ten. van scholen voor ambacht, kunst en weten schappen, zich zeer verdienstelijk hébben, ge maakt. De Cisterciënsers, welke in het laatst der 11e eeuw hun ontwikkeling begonnen, hielden De narthex of voorkerk met mausoleum. zich hoofdzakelijk bezig met het beoefenen van den landbouw en de techniek. Zij hadden strengere voorschriften, maar toch hebben zij de vele eigenaardigheden betreffende de sa menstelling hunner abdijen van de Benedictij nen overgenomen. Voornamelijk deze twee orden hebben gedurende de middeleeuwen'hare abdijen gebouwd naar de zelfde hoofdregels. Volgens Viollet-le-Duc begon men reeds in het begin der 13e eeuw, toen de invloed der kloosters langzaam verminderde, nu en dan de eenvoudige maar zinrijke groepeering der gebouwen prijs te geven; al was het dan ook maar gedeeltelijk. Aan het plan van de abdij Notre Dame te Poissy zien we de bijgebouwen reeds aaneengroeien tot een onverklaarbare massa. Zeer juist zegt H. J. v. d. Lubbe in een bro chure over abdijgebouwen (Tijdschrift voor Liturgie)„Voor een gewijd gebouwencomplex moet men als grondregel nemen, dat het de kerk is, welke daarbij de hoofdzaak vormt. Praktisch, omdat men daar vrijwel het meeste vertoeft. Geestelijk, omdat de kerk het huis is van den liefderijken Vader. Zijn Huis is waar diger en verhevener dan alles wat men maar zou kunnen bedenken, en toch Vaak zien we bij onze nieuwere kloosters, pensionaten en college's, de kerk of kapel weg gemoffeld op een benauwende binnenplaats, om geven door hooge gebouwen of geheel geplaatst op een aohter-uithoek van het terrein. Als we om die gebouwen heen wandelen, zoeken we te vergeefs naar hun werkelijke hoofdzaak of komt slechts een klein stukje torenspits boven de daken uit ons verraden, dat men haan dóór of daar ergens zoeken kan. Het zelfde beginsel dezer groepeering Is van groot belang en behoort óók in acht genomen te worden bij het bouwen van de kloosterkerk. Ja! eigenlijk bij het bouwen van iedere kerk. In de eerste plaats moeten wij aan haar vorm geving kunnen waarnemen, waar zich het voor naamste deel, „Het Heilige der Heiligen" be vindt. Daarom is het ook verkeerd om eén al te groote uiting te geven aan die bouwdeelen, welke zich, in verband daarmede, daartoe niet leenen. Hot is b.v. wel een zeer verheven gedachte om heit altaar als zijnde het geestelijk midden punt der kerk te plaatsen onder éen koepel, of andere ruimteverhooging, welke vanuit de viering op het kruis der kerk wordt gebouwd. De koepel, welke dan het geheele kerkge bouw in- en uitwendig domineert, duidt ons dan óók werkelijk de voornaamste plaats aan. Dit is beter dan een koepel te bouwen, er zelf onder te gaan zitten, en het altaar te plaat sen in een lageTe of ondergeschikte ruimte. De vele koepelkerken die de laatste jaren tot stand kwamen, zijn daarom afkeurens waardig, sedert eenige jaren wordt dit kerk type van den eenen bouwmeester door den ander gedachteloos overgenomen. Zelfs in zoo hevige mate, dat de Provinciale Commissie van monumentenzorg een fél protest aanteekende, tegen de op die wijze ontstane ontaarding der huidige traditie bij den kerkenbouw in Noord- Brabant. Wie zic.h hiervoor interesseert, leze het verslag dezer commissie over het jaar 1926". Als uitgangspunt voor het plan van de abdij van Egmond is, in overeenstemming met het bovenstaande, gekozen het langwerpige kerk- plan, ten Oosten gericht. Ten Zuiden van de kerk liggen, om een hof heen, de voornaam ste ruimten voor het kloostergebruik, uitko mende op een rondloopende gang. De kapittel zaal in het Oosten; de refter in het Zuiden; de Westzijde, waar men in oude kloosters de werkruimte aantreft, is in dit plan door de bibliotheek ingenomen. De kerk zelf bestaat nog uit eenige deelen, gelijk dit In Benedtctijnsche kerken gebruike lijk is. In het Oosten is de plaats voor de be waring van het H. Sacrament, daarvóór de koorbanken der monniken, dan de leekenkerk, en als narthex of voorwerk hier een met een koepel overwelfde ruimte, waarin het mauso leum der graven van Egmond gedacht is. Vóór de kerk een ruim plein, zooals dit bij de oude kerken als atrium bekend was. Van buiten is de kerk geflankeerd door twee voor- en twee middeltorens gelijk men dit bij veel oude abdijkerken vindt, ook aan die van Egmond, maar uit de vage voorstellingen die hiervan over zijn, als bijna eenig zeker ge geven is vast te stellen. Ik heb dit plan, zooals het door overleg met de opdrachtgevers zich heeft ontwikkeld, wel eons In mijn gedachten den naam gegeven van „Zevenhoven'. Een communiteit van een groot aantal monniken, broeders en novicen, waarbij ook gedacht moet worden voor deze abdij aan een te verwachten belangrijk aan tal bezoekers, verelscht wel vele en velerlei ruimten, die volgens de traditie en ook vol gens de practische eischen voor het gebruik en de verlichting met vensters, het beste te rangschikken zijn om verschillende binnen hoven heen. We hebben al reeds beschouwd den kloosterhof en voor de kerk een voorhof, waar aan een bergingsruimte voor voertuigen. Be zuiden de refter ligt nog een hol, de kruidhof, waaromheen de vertrekken van den Abt, eenige conferentie-zalen en (boven) de zieken- afdeeling gelegen zijn. Oostelijk van dezen hof liggen om den keukenhof de vertrekken voor de bereiding en bewaring van voedsel, voor ds wasch enz. Benoorden de kerk ligt de Gas- tenhof en beoosten de kerk het kerkhof. De ziekenafdeeiing heeft een open galei d op het Zuiden. In het midden steekt de ker boven de gebouwen uit en geeft er de climax aan. Van de kerk zelf onderscheidt z'c ]- monniken-gedeelte door een hooger dak, evea' als binnen in de kerk de vloer van dit s u hooger dan het voorgedeeite ligt- De ver lc'1" tlhig van het monniken-gedeelte is oo meer uit de hoogte (men vergelijke den onderkant dér vensters) hetgeen een eigenaardige licht werking in de kerk tengevolge zal hebben. On der bet verhoogde Oostelijk gedeelte van de kerk is een ruime crypte geprojecteerd, waar- In naar de lichtzijde geplaatst, een vijftiental altaren tot dagelijksch gebruik voor de paters en In het midden een gedeelte tot bijzetting der overleden Abten. De architectuur van deze cry.pt is eenigermate geïnspireerd op die van de Mont St. Michel in Frankrijk, een der „Monuments Historiques". Uit welke materialen is deze bouw gedacht? Het spreekt -wel haast van zelf, dat in ons land met zijn baksteenindustrie, welke exporteert naar de vastgelegen streken, dit onverwoestbaar materiaal de hoofd zaak der constructie zal uitmaken. Juist de mooie soorten, welke Ne derland een roep bezorgde en welke hier tot vrij lage prijzen verkrijgen zullen de sier zijn de uit'- en inwendige arohitecteur dezer abdij. Uitwendig is de bouw gedacht in groot formaat, z.g. kloostermoppen, inwendig in bet gewone formaat; hier kunnen de gele, rose, grijze, witte, en ook de geglazuurde soor ten tevens toepassing vinden. De Inwendige gewelfbouw is een uitnemende gelegenheid om dit materiaal tot zijn recht te doen komen. Voor enkele voorname ruimten in het plan is echter geen gewelfbouw, doch eiken balk of kapwerk als overdekking gekozen, na ampel beraad mag ik wel zeggen, want misschien wint uit een oogpunt van schoonheid en mo numentaliteit hét gewelf het van de houten bedekking, al kan deze laatste mits zwaar uitgevoerd (gelijk de zichtbare bekapping on zer Grafelijke Zaal op het Binnenhof te s Gra- venhage) aan grootschheid weinig te kort Ko men. De reden waarom o.a. de kerk, de rer er en de kapittelzaal grootendeels met hout zijn bedekt, is gelegen in de acoustiek, in laatste instantie dus in de practische bruikbaarheid. Men weet immers dat de Benedictijnen bijzon dere cultivators zijn van den zang; dat schiei elke bezoeker van hun kloosters vol bewonde ring en stichting luistert naar hun Gregoriaan- sche koren. Eerste vereischte voor hun kerk is dat deze den zang tot zijn recht doet ko men en dit is met de houten bedekking verre weg het zekerste te- bereiken. Ook voor den refter, waar voorgelezen, wordt tijdens de maaltijden, en de kapittelzaal, waar gespro ken wordt en men elkaar goed moet kunnen verstaan, is in het plan de wellicht fiaaieie gewetfbëdekkins; prijs gegeven voor den hou ten kap en balklaag. Doch de kloostergangen. de Nafthex, bet presbyterium in de kerk, de trappenhuizen en wellicht zelfs de cellen zu.- len den oer-traditioneelen onverwoestbaren ge welfbouw te zien geven. Ook beton zal worden gebruikt, voor de fun deeringen en kelders en hier en daar in den bovenbouw om dooT tusschenverdeelingen even tueel uitbrekende brand zich van zelf te doen localiseeren. Over het algemeen is aan de nieuwste bouw stoffen geen overwegende rol in den bouw toegedacht en is de voorkeur gegeven aan toe passing van materialen, waarvan een eeuwen lange ervaring de deugdelijkheid heeft bewe zen. Dit is trouwens mede een kwestie va.i uitvoering, waarin t. z. t. nadere beslissingen kunnen worden genomen. De daken zullen worden belegd met een z groot model roode pannen, van een soor in de oudheid werd gebruikt en waarvan W AnrtslhtS&chOPP modellen vindt in nee Aartsbisse ZOO- gorden ___|^Hvindt in het Museum te Utrecht. Door een onzer staande firma's zijn reeds proefnemingen gedaan, om deze op moder ne wijze te vervaar digen. Zoo mogelijk zul len de goten van steeoen ramden wor den voorziem en zal aan de buitenlucht blootgesteld houtwer sol idiite iitsbal ve veel mogelijk vermeden. ptf,e- 0P de ls° de ver- dep gelaten- _tnn worrien zal ^tenin welke kan "orden gedacht. Zeer zeker is ver siering aan elk ge- bollW van geestelijke beteekenis passend en noodig, doch ook slechts het beste is bier toelaatbaar. Helaas is twijfel gerechtvaardigd hij de vraag of opze tijd ook daar waar de middelen wel toe reikend zijn staat is om aan deZ® behoefte te woorden. Mij komt het als de plicht 0en architect streng te gen in zijn onbenullig® lcumsit" al voedsel beant- voor van om "vvftite«n introductie bouwwerken „re- van ltgieuze zou daardoor worden f^ven aan het misplaatst w- wytj dat hierdoor gebrek aan geeste lijke sfeer" in zijn bouwwerken ontstond. Het 1« beter de dingen te zien zoo- ris ze zijn en geen versiering is beter Boven-, de refter, De kloosterhof, waaromheen de voornaam ste ruimten voor het kloostergebruik.

Gemeentearchief Schiedam - Krantenkijker

Nieuwe Schiedamsche Courant | 1932 | | pagina 2