SST*
GESCHONDEN EER
HERSTELD.
,':>.W§m.svxwucti
Wij vragen U ons één nieuweri
abonné te willen aanbrengen.
Proefnummers op aanvraag gedu
rende acht dagen kosteloos.
DE BOUTV-TRADITIE DER ORDE
DE INDEELING VAN DE ABDIJ.
DE MATERIALEN.
T" V r m il'jfj
WEDEROPBOUW VAN DE REGA
E ABDIJ
dan slechts. Wanneer lk Iets te zeggen,
heb bij de uitvoering zal het ook niet ge
beuren dat de sierkunstenaars tezamen een
uitdragerswinkel van stijlopvattingen te zien
geven als waarvan sommige onzer eerbied
waardige oude kerken in onzen tijd bet slacht-
offer zijn geworden.
Spiegelt het hier afgebeeld ontwerp dan wel
geheel onzen tijdgeest af
M.i. komt het er weinig op aan, of over een
paar honderd jaar iemand, dit klooster ziende,
zou zeggen: „een echt gebouw uit het jaar
1932"; evenmin als het ons in de eerste plaats
zou interesseeren of Gouda/s raadhuis, of o-trra w
oudé Abdij te Middelburg, nu .wel uit de twaalf-
de, dertiende of veertiende (of misschien nog
uit een andere) laat staan uit welke fractie
van 'n eeuw dateert. De hoofdzaak, die men
van een gebouw In het uiterlijk verlangt en
heeft te verlangen is: dat het een harmonie
vertoont en er uit ziet naar wat het is: dus
dat een klooster een klooster en een stadhuis
een stadhuis lijkt en dat men het intuïtief,
zonder aanbevelingen van z.g. deskundigen,
kan genieten. Wanneer Ik dat met de plannea
voor Egmond's Abdij eenigermate mocht heb
ben bereikt, zou Ik eruit besluiten, op den
goeden weg te zijn.
A. J. KROPHOLLER, j
onder interieur van de kerk met houten
eeuielf voor de acoiutiek.
Prof. N. C. Kist drukte in zijn Een
kronjjk van Egmond in handschrift" den
wensch uit
„dat die plek gronds, aan welke zoo
groote en belangrijke herinneringen uit
's lands historie zich vasthechten, nog
eens op eene of andere wijze in zijne ge-
schondene eer moge hersteld worden."
Zouden de Benedictijnen, die geen
pastoreele bediening uitoefenen, doch
zich alleen bezighouden met Kunst en
Wetenschapniet als aangewezen er toe
zijn om hun „koninklijke" abdij te her
stellen in „zijn geschonden eoref' e
zijn als van zelve de bewaarders der
grafsteden, waarin liggen de overblijf
selen van het aloude vorstenhuis, dat
der abdij zoo genegen was. Als ik let
op al de schoone katholieke kerken alom
in ons land opgericht, dan rijst bij mij
de vraag: zouden die geleerde monni
ken niet bereid zijn, ter eere van de na
gedachtenis dier vorsten, de abdij
niet te herstellen want van restau
ratie is geen sprake, niets bleef er van
over maar om een gebouw, dat aan
haar herinnert op te richten, zoodat wij
Hollanders ons niet meer behoeven te
schamen dat boven de rustplaatsen der
Graven, Edelen en Abten rustig het vee
graast"t
Elke protestantsche Vederlander kan,
dunkt mij, in mijn wensch deelen!
Een gebouw, herinnerend aan de ver
maarde abdij in het liefelijke Kennemer-
land, zou mij tot grooter vreugde zijn
dan een monument of grafgesteente ter
herdenking der oude Graven, en zou,
geloof ik, meer ieders historischen zin
..voldoen. We zouden dus alom toonen
hoe Holland zijn roemrijke middeleeuwen
eert, en, trouw aan 't verleden, zijn oude
Graven en Edelen niet vergeet.
Wordt er geld gegaard om dus piëteit
te toonen aan het stamhuis „dat den
grond heeft gelegd tot ons bloeien", door
de roemrijke oude Abdij, dat hun ge
beente eens dekte, in Herinnering te
houden, dan draag ik mijn penningske
bij en ga collecteeren bij vrienden en
vriendinnen
'(Charles Boissevain in Van Dag
tot DagAlgemeen Handelsblad
van 20 Sept. 1905.)
Op Pinksteren 1929 gaf de Hoogwaardige
Vader Abt van het Benedictijnerklooster te
Oosterhout mij opdracht tot het maken van
een aanvang met het ontwerpen van een ge
bouw, waardig om de oude, sedert tal van
eeuwen afgebroken, Regale Abdij van Egmond
te vervangen, op dezelfde plaats waar nog
oude kalkresten en losse steenen de laatste
overblijfselen vormen van dit voor Nederland
zoo belangwekkend gebouw, van waaruit in de
vroegste middeleeuwen de Christelijke bescha
vingsgoederen onder onze voorouders zijn ver
spreid.
Een heerlijk schoone, doch moeilijke op
dracht! Van herbouw volgens oude teekening
was geen sprake, eerstens omdat alle duidelij
ke teekeningen (bijv. platte gronden en Indee
lingen) van de middeleeuwsohe abdij ontbreken
en tweedens omdat 't gebouw in onzen tijd niet
slechts een monument mag zijn om de eeuwen
oude traditie te bewaren en de historie van
ons Nederlandsche volk voor oogen te houden,
doch boven alles een bruikbare huisvesting en
arbeidsgelegenheid heeft te bieden aan onze
hedendaagsche en zeer zeker ook toekom
stige monniksorde, dezelfde n.l. die onzen
voorouders het Christendom bracht: de Orde
der Benedictijnen. Het is daarom dat Z. H.
de Paus den Hoogwaardigen Abt van het Ne
derlandsche Benedictijner-klooster opdracht
gaf tot dit werk het initiatief te nemen.
flet abbatiaat met abts-kapel.
Restauratie van een oud gebouw
was dus deze opdracht in het geheel
niet, daar er niets meer te restau-
reeren viel; de kennis ontbrak hoe
het vroeger precies geweest is en
de opvattingen van bruikbaarheid in
ie oudheid niet met de soberste
iisohen in onzen tijd te vereenigen
zijn. Er moest dus een volkomen
nieuw gebouw worden geprojecteerd naar
de eischen, welke de bruikbaarheid heden doet
gelden. Alzoo is na opmeting en in teekening
brenging van de beschikbare historische ter
reinen, welke reeds eerder waren herwonnen,
het maken van nieuwe plannen ter hand geno
men, een werk, waarmede ten slotte ruim an
derhalf jaar gemoeid was en waarvan enkele
resultaten (slechts zeer enkele) op de hierbij-
gaande afbeeldingen zijn waar te nemen.
Men zou geneigd zijn te denken bij 't zien
van deze afbeeldingen, dat ik voor dit werk
ter navolging een zoogenaamden ouden stijl
had gekozen. Er is echter bij de uitvoering
van het werk zeer zeker ook aan moderne toe
passingen gedacht. Het is n.l. mijn overtuiging
dat de mode-wisseling der bouwstijlen, die wij
de laatste dertig jaar hebben kunnen waarne
men in ons land, gedeeltelijk in navolging van
het buitenland: Jugendstil, Amsterdamsche
School, Nieuwe Zakelijkheid, enz., het meest
volstrekte snobisme zijn, van geen enkele
waarde voor de toekomst en dus ook niet voor
een gebouw, dat na eenlge eeuwen nog iets
te zeggen moet hebben. Het is mijn overtui
ging, dat het verwerpen of althans niet voort
zetten van dan gedegen bouwtrant, welke vóór
de Renaissance hier inheemsch was, geheel
onnoodig is, daar men de moderne eischen
zeer goed binnen deze stijlopvatting kan ver
wezenlijken. Roekeloos bij het gewetenlooze af,
is het poneeren van z.g. nieuwe stijlen, waar
van men vrij zeker kan verwachten, dat zij
latere geslachten zullen ergeren en ontstichten
door hun onrijpheid en banaliteit.
Waar ik nu eenmaal van'deze meening ben,
zal men begrijpen, dat ik. mij weinig geweld
heb behoeven aan te doen om de plannen te
maken zooals ik deed. Men zou ook kunnen
zien, dat zij in opvatting niet bijzonder afwij
ken van mijn andere werk. Alleen is de door
mij ontworpen Egmonder Abdij wat zwaarder
van aanleg en bouw geprojecteerd dan men
gewoonlijk doet, omdat dit nu 'n gebouw moet
worden, dat verscheidene eeuwen stand heeft
te houden. In tegenstelling tot die uit de oud
heid zijn zeer weinig gebouwen uit onzen tijd
daarop berekend. „Après nous ie déluge"
denkt men wellicht gewoonlijk bij het stichten
daarvan in zijn diepste binnenste.
Om een duurzaam en ongestoord gebruik
van het gebouw te verzekeren gedurende de
lange tijdsperiode, die men zijn bestaan toe
denkt, min of meer onafhankelijk van even
tueel® storingen of destructies van de instal
laties van openbaar nut onder welke de
drinkwaterleiding de voornaamste is zijn
In het plan maatregelen getroffen om deson
danks in de behoefte te voorzien. Aldus zijn
bijv. regenwaterleidingen en putten resp. voor
drinkwater en ander gebruik systematisch
verdeeld aangebracht en is ook het vraagstuk
der verwarming onder de oogen gezien voor
het geval er immers mogelijk jarenlange
perioden in het bestaan der abdij zouden ko
men, waarin de thans hoogopgevoerde techni
sche kennis en hulpmiddelen tot een lager peil
zouden gedaald zijn. In het bijzonder zijn in
het plan vermeden elementen, die alleen ge
maakt of vervangen zouden kunnen worder.
door een ten uiterste opgevoerde industrieel®
outillage. Of dit een overdreven voorzorg is
zal natuurlijk de tijd moeten leeren; mij kwam
het niet zoo voor. Nopens de installaties is
trouwens bet advies van specialisten ingewon
nen.
De samenstelling der platte gronden, de
schikking der ruimten, de aanleg en de hoog
ten zijn voor het geheele plan in nauw over
leg met den opdrachtgever ontworpen. Het
geheele schema van den houw is door mij
echter zoo nauw mogelijk in aansluiting ge
houden met de tradities, welke ten deze voor
de Benedictijner-kloosters bestaan en waar
van ik enkele heb aangegeven In no. 131 jaar
gang 3 van het R. K. Bouwblad.
De Benedictijnerorde bestaat niet sedert gis
teren. Het kwam mij als een plicht voor, er
nota van te nemen, hoe deze orde vroeger,
in die tijden, welke minder ver van het leven
van den stichter verwijderd waren, de kloos
ters bouwde. O.m. bezocht ik daarvoor de
resten in het oude hoofdhuis te Cluny en vele
andere, deels tot ruines verworden kloosters.
Juist deze doen den oorspronkelijken bouw
echter veelal het beste ken'nen, wijl geen latere
verbouwingen die gewijzigd hebben. De schoon
ste en meest complete ruine (van een Cister-
ciëncerabdij, welker bouworde met de Benedlo-
tijnsche verwant Is) vond ik bij York in Enge
land: Fountains abbey, een waar Pompei van
klooster bouwkunst.
Waarin bestonden nu in hoofdzaak de Bene-
dictijnsche tradities voor kloosterbouw?
Een der voornaamste was, dat men in het
plan een scheiding maakte tusschen die ge
bouwen, welke men voor religieus gebruik be
stemde, en die, welke dienden voor de uitoefe
ning dér werkzaamheden. Zoodoende had men
verkregen, dat de religieuze gebouwen meer
als hoofdzaak tot uitdrukking kwamen. Tevens
dat de vele leeken, zooals werklieden, knech-
VAN EGMOND
zijn te
van
ten, enz. zich niet behoefden te begeven in het
eigenlijke klooster, waar rust enf stilte een eer
ste eisch waren. Onder de religieuss gebouwen
was de kerk de hoofdzaak, en, alsof men be
greep, dat deze ook als zoodanig moest doml-
neeren, had men haar slechts aan eene zijde
aangebouwd door andere gebouwen.
Aan de langszijde der kerk projecteerde men
een grooten kloosterhof, welke zich met de
overige religieus® gebouwen slechts aan ééne
zijde der kerk bevond.
De dienstgebouwen bevonden zich meestal
op een behoorlijken afstand, altijd ten op
zichte van hun gebruik en bestemming zóó, dat
zij practisch gelegen waren.
Het kerkgebouw was meestal Oostelijk ge
oriënteerd en blijkbaar uit een oogpunt van
licht- en zonbenutting bevond zich dan de
kloosterhof met zijn bijgebouwen aan de Zuid
zijde van de kerk.
Plaatselijke omstandigheden toonen ons aan,
dat in geval de groepeering der gebouwen aan
de Zuidzijde der kerk onmogelijk was, men het
geheele complex plaatste aan de Noordzijde der
kerk. Nooit ten Oosten of ten Westen. De koor-
zijde der kerk ein één zijkant, soms ook nog
geheel de Westzijde bleef onaangebouwd.
De monniken, die zich in bet begin der mid
deleeuwen in verschillende landen gevestigd
hadden, brachten allengs hun abdijen en kloos
ters tot stand. Zij stichtten scholen en gaven
allerhande onderwijs en het zijn niet het mjnst
de Benedictijnen geweest, die door .het opflcÖI
ten. van scholen voor ambacht, kunst en weten
schappen, zich zeer verdienstelijk hébben, ge
maakt.
De Cisterciënsers, welke in het laatst der
11e eeuw hun ontwikkeling begonnen, hielden
De narthex of voorkerk met mausoleum.
zich hoofdzakelijk bezig met het beoefenen
van den landbouw en de techniek. Zij hadden
strengere voorschriften, maar toch hebben zij
de vele eigenaardigheden betreffende de sa
menstelling hunner abdijen van de Benedictij
nen overgenomen. Voornamelijk deze twee
orden hebben gedurende de middeleeuwen'hare
abdijen gebouwd naar de zelfde hoofdregels.
Volgens Viollet-le-Duc begon men reeds in
het begin der 13e eeuw, toen de invloed der
kloosters langzaam verminderde, nu en dan
de eenvoudige maar zinrijke groepeering der
gebouwen prijs te geven; al was het dan ook
maar gedeeltelijk. Aan het plan van de abdij
Notre Dame te Poissy zien we de bijgebouwen
reeds aaneengroeien tot een onverklaarbare
massa.
Zeer juist zegt H. J. v. d. Lubbe in een bro
chure over abdijgebouwen (Tijdschrift voor
Liturgie)„Voor een gewijd gebouwencomplex
moet men als grondregel nemen, dat het de
kerk is, welke daarbij de hoofdzaak vormt.
Praktisch, omdat men daar vrijwel het meeste
vertoeft. Geestelijk, omdat de kerk het huis is
van den liefderijken Vader. Zijn Huis is waar
diger en verhevener dan alles wat men maar
zou kunnen bedenken, en toch
Vaak zien we bij onze nieuwere kloosters,
pensionaten en college's, de kerk of kapel weg
gemoffeld op een benauwende binnenplaats, om
geven door hooge gebouwen of geheel geplaatst
op een aohter-uithoek van het terrein. Als we
om die gebouwen heen wandelen, zoeken we te
vergeefs naar hun werkelijke hoofdzaak of
komt slechts een klein stukje torenspits
boven de daken uit ons verraden, dat men
haan dóór of daar ergens zoeken kan.
Het zelfde beginsel dezer groepeering Is van
groot belang en behoort óók in acht genomen
te worden bij het bouwen van de kloosterkerk.
Ja! eigenlijk bij het bouwen van iedere kerk.
In de eerste plaats moeten wij aan haar vorm
geving kunnen waarnemen, waar zich het voor
naamste deel, „Het Heilige der Heiligen" be
vindt.
Daarom is het ook verkeerd om eén al te
groote uiting te geven aan die bouwdeelen,
welke zich, in verband daarmede, daartoe niet
leenen.
Hot is b.v. wel een zeer verheven gedachte
om heit altaar als zijnde het geestelijk midden
punt der kerk te plaatsen onder éen koepel,
of andere ruimteverhooging, welke vanuit de
viering op het kruis der kerk wordt gebouwd.
De koepel, welke dan het geheele kerkge
bouw in- en uitwendig domineert, duidt ons
dan óók werkelijk de voornaamste plaats aan.
Dit is beter dan een koepel te bouwen, er zelf
onder te gaan zitten, en het altaar te plaat
sen in een lageTe of ondergeschikte ruimte.
De vele koepelkerken die de laatste jaren
tot stand kwamen, zijn daarom afkeurens
waardig, sedert eenige jaren wordt dit kerk
type van den eenen bouwmeester door den
ander gedachteloos overgenomen. Zelfs in zoo
hevige mate, dat de Provinciale Commissie van
monumentenzorg een fél protest aanteekende,
tegen de op die wijze ontstane ontaarding der
huidige traditie bij den kerkenbouw in Noord-
Brabant. Wie zic.h hiervoor interesseert, leze
het verslag dezer commissie over het jaar
1926".
Als uitgangspunt voor het plan van de abdij
van Egmond is, in overeenstemming met het
bovenstaande, gekozen het langwerpige kerk-
plan, ten Oosten gericht. Ten Zuiden van de
kerk liggen, om een hof heen, de voornaam
ste ruimten voor het kloostergebruik, uitko
mende op een rondloopende gang. De kapittel
zaal in het Oosten; de refter in het Zuiden;
de Westzijde, waar men in oude kloosters de
werkruimte aantreft, is in dit plan door de
bibliotheek ingenomen.
De kerk zelf bestaat nog uit eenige deelen,
gelijk dit In Benedtctijnsche kerken gebruike
lijk is. In het Oosten is de plaats voor de be
waring van het H. Sacrament, daarvóór de
koorbanken der monniken, dan de leekenkerk,
en als narthex of voorwerk hier een met een
koepel overwelfde ruimte, waarin het mauso
leum der graven van Egmond gedacht is. Vóór
de kerk een ruim plein, zooals dit bij de oude
kerken als atrium bekend was.
Van buiten is de kerk geflankeerd door twee
voor- en twee middeltorens gelijk men dit bij
veel oude abdijkerken vindt, ook aan die van
Egmond, maar uit de vage voorstellingen die
hiervan over zijn, als bijna eenig zeker ge
geven is vast te stellen.
Ik heb dit plan, zooals het door overleg
met de opdrachtgevers zich heeft ontwikkeld,
wel eons In mijn gedachten den naam gegeven
van „Zevenhoven'. Een communiteit van een
groot aantal monniken, broeders en novicen,
waarbij ook gedacht moet worden voor deze
abdij aan een te verwachten belangrijk aan
tal bezoekers, verelscht wel vele en velerlei
ruimten, die volgens de traditie en ook vol
gens de practische eischen voor het gebruik
en de verlichting met vensters, het beste te
rangschikken zijn om verschillende binnen
hoven heen. We hebben al reeds beschouwd den
kloosterhof en voor de kerk een voorhof, waar
aan een bergingsruimte voor voertuigen. Be
zuiden de refter ligt nog een hol, de kruidhof,
waaromheen de vertrekken van den Abt,
eenige conferentie-zalen en (boven) de zieken-
afdeeling gelegen zijn. Oostelijk van dezen hof
liggen om den keukenhof de vertrekken voor
de bereiding en bewaring van voedsel, voor
ds wasch enz. Benoorden de kerk ligt de Gas-
tenhof en beoosten de kerk het kerkhof.
De ziekenafdeeiing heeft een open galei d
op het Zuiden. In het midden steekt de ker
boven de gebouwen uit en geeft er de climax
aan. Van de kerk zelf onderscheidt z'c ]-
monniken-gedeelte door een hooger dak, evea'
als binnen in de kerk de vloer van dit s u
hooger dan het voorgedeeite ligt- De ver lc'1"
tlhig van het monniken-gedeelte is oo meer
uit de hoogte (men vergelijke den onderkant
dér vensters) hetgeen een eigenaardige licht
werking in de kerk tengevolge zal hebben. On
der bet verhoogde Oostelijk gedeelte van de
kerk is een ruime crypte geprojecteerd, waar-
In naar de lichtzijde geplaatst, een vijftiental
altaren tot dagelijksch gebruik voor de paters
en In het midden een gedeelte tot bijzetting
der overleden Abten. De architectuur van deze
cry.pt is eenigermate geïnspireerd op die van
de Mont St. Michel in Frankrijk, een der
„Monuments Historiques".
Uit welke materialen is deze bouw gedacht?
Het spreekt -wel haast van zelf, dat in ons land
met zijn baksteenindustrie, welke exporteert
naar de vastgelegen streken, dit
onverwoestbaar materiaal de hoofd
zaak der constructie zal uitmaken.
Juist de mooie soorten, welke Ne
derland een roep bezorgde en welke
hier tot vrij lage prijzen
verkrijgen zullen de sier zijn
de uit'- en inwendige arohitecteur dezer
abdij. Uitwendig is de bouw gedacht in
groot formaat, z.g. kloostermoppen, inwendig
in bet gewone formaat; hier kunnen de gele,
rose, grijze, witte, en ook de geglazuurde soor
ten tevens toepassing vinden. De Inwendige
gewelfbouw is een uitnemende gelegenheid om
dit materiaal tot zijn recht te doen komen.
Voor enkele voorname ruimten in het plan
is echter geen gewelfbouw, doch eiken balk
of kapwerk als overdekking gekozen, na ampel
beraad mag ik wel zeggen, want misschien
wint uit een oogpunt van schoonheid en mo
numentaliteit hét gewelf het van de houten
bedekking, al kan deze laatste mits zwaar
uitgevoerd (gelijk de zichtbare bekapping on
zer Grafelijke Zaal op het Binnenhof te s Gra-
venhage) aan grootschheid weinig te kort Ko
men. De reden waarom o.a. de kerk, de rer er
en de kapittelzaal grootendeels met hout zijn
bedekt, is gelegen in de acoustiek, in laatste
instantie dus in de practische bruikbaarheid.
Men weet immers dat de Benedictijnen bijzon
dere cultivators zijn van den zang; dat schiei
elke bezoeker van hun kloosters vol bewonde
ring en stichting luistert naar hun Gregoriaan-
sche koren. Eerste vereischte voor hun kerk
is dat deze den zang tot zijn recht doet ko
men en dit is met de houten bedekking verre
weg het zekerste te- bereiken. Ook voor den
refter, waar voorgelezen, wordt tijdens de
maaltijden, en de kapittelzaal, waar gespro
ken wordt en men elkaar goed moet kunnen
verstaan, is in het plan de wellicht fiaaieie
gewetfbëdekkins; prijs gegeven voor den hou
ten kap en balklaag. Doch de kloostergangen.
de Nafthex, bet presbyterium in de kerk, de
trappenhuizen en wellicht zelfs de cellen zu.-
len den oer-traditioneelen onverwoestbaren ge
welfbouw te zien geven.
Ook beton zal worden gebruikt, voor de fun
deeringen en kelders en hier en daar in den
bovenbouw om dooT tusschenverdeelingen even
tueel uitbrekende brand zich van zelf te doen
localiseeren.
Over het algemeen is aan de nieuwste bouw
stoffen geen overwegende rol in den bouw
toegedacht en is de voorkeur gegeven aan toe
passing van materialen, waarvan een eeuwen
lange ervaring de deugdelijkheid heeft bewe
zen. Dit is trouwens mede een kwestie va.i
uitvoering, waarin t. z. t. nadere beslissingen
kunnen worden genomen.
De daken zullen worden belegd met een z
groot model roode pannen, van een soor
in de oudheid werd gebruikt en waarvan
W AnrtslhtS&chOPP
modellen vindt in nee Aartsbisse
ZOO-
gorden
___|^Hvindt in het
Museum te Utrecht. Door een onzer
staande firma's zijn reeds
proefnemingen gedaan,
om deze op moder
ne wijze te vervaar
digen.
Zoo mogelijk zul
len de goten van
steeoen ramden wor
den voorziem en zal
aan de buitenlucht
blootgesteld houtwer
sol idiite iitsbal ve
veel mogelijk
vermeden. ptf,e-
0P de ls° de ver-
dep gelaten-
_tnn worrien
zal ^tenin welke
kan
"orden gedacht.
Zeer zeker is ver
siering aan elk ge-
bollW van geestelijke
beteekenis passend en
noodig, doch ook
slechts het beste is
bier toelaatbaar.
Helaas is twijfel
gerechtvaardigd hij
de vraag of opze
tijd ook daar waar
de middelen wel toe
reikend zijn
staat is om aan deZ®
behoefte te
woorden.
Mij komt het
als de plicht
0en architect
streng te
gen
in zijn
onbenullig®
lcumsit" al
voedsel
beant-
voor
van
om
"vvftite«n
introductie
bouwwerken
„re-
van
ltgieuze
zou daardoor
worden f^ven aan
het misplaatst w-
wytj dat hierdoor
gebrek aan geeste
lijke sfeer" in zijn
bouwwerken ontstond.
Het 1« beter de
dingen te zien zoo-
ris ze zijn en geen
versiering is beter
Boven-, de refter,
De kloosterhof, waaromheen de voornaam
ste ruimten voor het kloostergebruik.